9. De rechtbank.

advertisement
9: De rechtbank.
Het was nog donker in Getsemané, toen Jezus opstond en naar de uitgang liep; Zijn
leerlingen volgden Hem. Ze waren nog maar net op weg, toen ze in de verte fakkels zagen
branden; er kwamen mensen aan. Dichterbij gekomen zagen ze een grote groep soldaten
en dienaars van de overpriesters en Farizeeën. Ze waren zwaar bewapend met zwaarden en
stokken en voorop liep Judas Iskarioth. Jezus’ leerlingen bleven van schrik stokstijf staan,
maar Jezus Zelf liep rustig verder, recht op de grote groep mannen af en vroeg hen, wie ze
zochten. Toen liep Judas naar voren en kuste Jezus, maar deinsde terug, toen Jezus hem
vroeg: Verraad jij Mij, de Zoon des Mensen, met een kus?1 Nogmaals vroeg Hij hen, wie ze
zochten. Ze gaven als antwoord, dat ze Jezus de Nazoreeër zochten.2 “Ik ben het”, zei
Jezus. Toen Hij dat zei, leek het alsof een stormwind door de tuin blies, want de hele groep
gewapende mannen struikelde achteruit en viel op de grond. Geschrokken klauterden ze
overeind en keken Jezus aan zonder iets te doen. Nogmaals vroeg Jezus hen, wie ze
zochten en Hij kreeg hetzelfde antwoord.
Plotseling grepen ze Jezus vast en begonnen Hem mee te nemen naar het Sanhedrin. Op
dat moment sloeg bij Petrus de vlam in de pan; witheet over het optreden van Judas en de
dreigende houding van de soldaten trok hij vanonder zijn bovenmantel een kort zwaard en
begon woest op de groep in te slaan. Hij raakte in het tumult dat volgde een slaaf tegen de
zijkant van zijn hoofd en sneed diens oor af. Maar direct greep Jezus in: “Berg je zwaard op,
want iedereen die naar het zwaard grijpt, zal zelf ook door het zwaard omkomen”.3 Jezus
liep naar de bloedende slaaf toe, wiens naam Malchus was, raapte het oor van de grond en
genas de behoorlijk verminkte man door een wonder. Daarna grepen de soldaten Jezus
opnieuw vast en namen Hem met geweld mee. Alsof iemand hun een geheim teken had
gegeven, vluchtten de leerlingen alle kanten uit en lieten Jezus alleen. Jezus had dit van
tevoren over hen geweten en het gebeurde precies zoals Hij het had gezegd. De soldaten
namen, onder leiding van hun hoofdman, Jezus mee naar een zekere Annas; hij was de
schoonvader van Kajafas en volledig betrokken bij deze samenzwering.4
Annas ondervroeg Jezus over Zijn leerstellingen, maar toen Jezus een rustig antwoord gaf,
verloor één van de dienaars zijn geduld en gaf Jezus een harde slag in het gezicht. Jezus
reageerde echter volkomen rustig op dit geweld en beantwoordde verder geen enkele vraag
meer. Toen deze ondervraging daardoor op niets uitliep, werd Jezus meegenomen naar de
hogepriester Kajafas.5 Deze had het hele Sanhedrin in het holst van de nacht bijeen laten
roepen, omdat hij deze lastige affaire zoveel mogelijk buiten de publieke belangstelling wilde
houden. Het had allemaal veel te lang geduurd; er moest nu snel een einde aan komen
zonder inmenging van het grote publiek. Het ging echter minder snel dan hij wilde. Hij had
vele getuigen opgeroepen, want zonder getuigen kon niemand volgens de wet van Mozes
veroordeeld worden. Maar juridisch werd het een grote warboel, want er klopte niets van alle
aanklachten, die tegen Jezus werden ingediend, terwijl Jezus Zelf op geen enkele vraag
antwoord gaf.6 Kajafas kon zich de haren wel uit het hoofd trekken; dit ging helemaal niet,
zoals hij verwacht had. De leugens van de getuigen lagen er duimendik bovenop, terwijl de
man voor hem niets, maar dan ook niets ten antwoord gaf. Hoe kon deze toch zo rustig
blijven?
Wanhopig speelde Kajafas zijn laatste en hoogste troef uit: “Zeg ons, bent u de Christus, de
Zoon van de levende God?” Kajafas verwachtte opnieuw geen antwoord en zat al op een
volgende vraag te broeden, toen plotseling Jezus helder en duidelijk antwoordde: “Ik ben het
en jullie zullen de Zoon des mensen zien, zittend aan de rechterhand van de Almachtige,
terwijl Hij komt op de wolken van de hemel”.7 Een seconde was het doodstil; toen brak er
een orkaan van verontwaardiging los en begon iedereen wild door elkaar te schreeuwen.
Kajafas was in zijn nopjes over deze onverwachte wending en riep boven alles uit: “Jullie
hebben de godslastering gehoord, wat is jullie oordeel?” Als uit één mond riep iedereen: “Hij
is schuldig en verdient de doodstraf”.8 Op dat moment kwam er een storm van demonische
haat tot ontlading in de vergadering; sommigen begonnen Jezus wild te stompen, anderen
spuugden Hem in het gezicht, weer anderen trokken Hem plukken haar uit Zijn baard. Jezus
1
werd hard in Zijn gezicht geslagen.9 Maar Jezus bleef roerloos staan zonder Zich te
verweren.10 Terwijl het bloed langs Zijn gezicht liep en Zijn ogen half dichtgeslagen waren,
werd Jezus ruw meegesleurd, op weg naar de volgende rechtbank. Net voordat ze
vertrokken, hoorde Jezus driemaal een haan kraaien. Hij wist, dat Petrus in een benarde
situatie terecht was gekomen en Hem driemaal verloochend had door te zeggen: “Ik ken die
mens niet”. Zo goed en zo kwaad als het ging keek Jezus Petrus aan zonder een spoor van
verwijt11 en toen realiseerde Petrus zich, wat hij gedaan had en dat Jezus dat al van tevoren
gezegd had. Een schroeiende vlam van bitter verdriet en diepe teleurstelling in zichzelf
kroop omhoog. Hij holde naar buiten en zocht een stil plekje op, waar hij zijn tranen de vrije
loop liet.
De Farizeeën namen Jezus mee naar Pilatus, die op dat moment de Romeinse gouverneur
in Judea was. Hij was in 26 na Chr. naar Israël gestuurd en had onmiddellijk een grote fout
gemaakt. Zijn voorgangers hadden altijd geprobeerd het joodse volk niet moedwillig te
dwarsbomen, maar Pilatus had zich daar niets van aangetrokken. Hij plaatste Romeinse
standaards met afbeeldingen van de keizer in Jeruzalem, maar dat had bijna tot een
volksopstand geleid en na zes dagen had hij ze alweer laten weghalen. Hij maakte een nog
veel grotere fout door geld uit de tempel te gebruiken voor de aanleg van een aquaduct van
een waterbron naar Jeruzalem, meer dan 40 kilometer lang. Dit had tot een echte
volksopstand geleid, waarschijnlijk onder leiding van Joden uit Galilea. Pilatus stuurde er zijn
troepen op af en dat leidde tot een bloedbad onder de Joden. Nog erger maakte hij het door
het bloed van de leiders van de opstand te mengen met hun offers.12 Dit verstoorde zijn
relatie met de Romeinse gouverneur over Galilea, Herodes. Deze nam het hem zeer kwalijk,
dat Pilatus Joden uit het gebied van Herodes zo behandelde. Ze werden vijanden van
elkaar.13 Sinds die tijd had Pilatus grote moeite om het joodse volk in bedwang te houden.
Meestal verbleef hijzelf in de garnizoensstad Caecarea aan de kust, terwijl een grote
afdeling soldaten in Jeruzalem vanuit de burcht Antonia de rust probeerde te bewaren.
Alleen op speciale hoogtijdagen kwam Pilatus naar Jeruzalem; daarom was hij nu met dit
Paasfeest ook in de stad.
Omdat het de Joden niet toegestaan was om de doodstraf op te leggen en uit te voeren,
moesten de Farizeeën dus wel naar hem toe om toestemming te krijgen voor de executie
van Jezus. Het was nog erg vroeg in de morgen, toen ze bij het gerechtsgebouw van de
Romeinen aankwamen;14 er waren nog maar weinig mensen op straat. Onmiddellijk dienden
de Farizeeën hun aanklacht tegen Jezus in bij Pilatus, die hen vroeg, wat Jezus misdaan
had. Pilatus kreeg al snel in de gaten, dat hier iets vreemds aan de hand was, n.l. dat hier
een onschuldig man voor hem stond. De Joden wilden alleen maar van Hem af uit pure
jaloezie en ergernis.15 Maar Pilatus vertikte het om iemand zomaar te laten executeren,
omdat anderen een hekel aan hem hadden; er bestond nog zoiets als eerlijke Romeinse
rechtspraak. Wat dachten die Joden wel? Maar toen zij uitriepen, dat Jezus Zichzelf tot
koning der Joden had gemaakt, werd het toch interessant; zou dit een nieuwe revolutionair
zijn? Daar moest hij toch wel een stokje voor steken. Pilatus vroeg Jezus recht op de man
af: “Bent u de koning der Joden?” 16 Jezus keek Pilatus recht in de ogen met zo’n rustige
uitstraling, dat Pilatus er stil van werd. Toen voor het eerst sprak Jezus en zei: “Ja, Ik ben
het, zoals u zegt”.
Pilatus begon zich onrustig te voelen bij deze man; wat was dit voor iemand? Waarom zei
Hij verder niets en waarom verdedigde Hij Zichzelf niet tegenover de vele beschuldigingen,
die de Farizeeën nog meer aanbrachten? Hij pleegde overleg met één van zijn adviseurs en
kwam er toen achter, dat Jezus uit Galilea kwam. Dat was een buitenkansje, dat Pilatus niet
mocht laten ontglippen; hij zou niet meer dezelfde fout maken als toen met het aquaduct. Hij
stuurde Jezus onder begeleiding van een troep soldaten naar Herodes, die ook in Jeruzalem
was; Herodes was immers gouverneur over Galilea. “Laat hij dit lastige karweitje maar
opknappen”, dacht Pilatus.17 Herodes was bijzonder verheugd om Jezus te zien, want hij had
Hem al zolang willen zien; hij hoopte een wonder of teken te zien gebeuren, maar hij werd
diep teleurgesteld. Jezus keurde hem geen blik waardig en sprak totaal geen enkel woord
tegen hem.18 Tenslotte begonnen Herodes en zijn eigen soldaten de spot met Jezus te
drijven, deden Hem een schitterend kleed om en stuurden Hem zo terug naar Pilatus; er viel
2
niks met Jezus te beginnen. Maar vanaf die dag werden Herodes en Pilatus met elkaar
bevriend.19
Pilatus was bepaald niet blij, toen de soldaten onverrichterzake met Jezus terug kwamen;
wat moest hij hier nu mee aan? De Joden begonnen steeds heftiger te schreeuwen om de
kruisiging van Jezus; Pilatus zag, hoe de Farizeeën door de meute heen en weer liepen en
de mensen ophitsten tegen Jezus. Dit begon langzaam maar zeker uit de hand te lopen. Het
werd er niet beter op, toen er een slaaf uit het gebouw kwam met een bericht van zijn eigen
vrouw. Ze liet hem weten, dat ze vannacht een droom had gehad over deze rechtvaardige
man en dat Pilatus koste wat het kost de gevangene moest loslaten.20 Ook dat nog; had ze
niks beters te doen dan zich met een rechtszaak te bemoeien en dat nog wel op grond van
een droom? Pilatus liep weer het gerechtsgebouw uit naar de Joden toe, want zij wilden
persé niet het gebouw binnengaan, omdat het Paasfeest aangebroken was. Ze wilden niet
onrein worden door het binnengaan van een heidens gebouw;21 stel je voor, zeg. Dat ze
bezig waren een volkomen onschuldig man de dood in te jagen, waardoor zij onrein werden
door moord, drong totaal niet tot hen door. Pilatus riep in wanhoop uit: “Ik vind geen schuld
in Hem”.22 Maar dat werkte alleen maar averechts. Er werd nog harder geschreeuwd om de
kruisiging van Jezus. Pilatus zocht naar een gulden middenweg. Hij zou Jezus laten
geselen. Misschien kregen ze dan toch spijt van hun actie en kregen ze medelijden met
Jezus.
Jezus werd op bevel van Pilatus meegenomen het gebouw in23 en werd overgeleverd aan de
zozeer beruchte wreedheid van Romeinse soldaten. Iedere aanwezige soldaat werd
opgetrommeld voor dit schouwspel; ze trokken Jezus Zijn kleren uit en deden Hem een
paarskleurige mantel om, alsof Hij een koning was. Ze maakten een kroon van scherpe
doorns en drukten die hard op Zijn hoofd, waarbij het bloed uit de hoofdhuid over Zijn
gezicht liep. Ze gaven Hem een stok in Zijn rechterhand, alsof het een scepter was, waarbij
ze joelden en schreeuwden van plezier. Ze knielden voor Jezus neer en spottend riepen ze:
“Wij groeten u, koning der Joden”. Jezus stond zwijgend voor hen en verroerde Zich niet; er
was geen enkele beweging in Hem en er kwam geen enkel verwijtend woord over Zijn
lippen, geen enkele zucht om medelijden, geen woord om erbarmen. Hij verdroeg alles
zonder Zich te verroeren. Hij werd mishandeld, maar Hij liet Zich onderdrukken en deed Zijn
mond niet open.24 Zijn zwijgen bracht de soldaten van hun stuk en bracht hen tot grotere
razernij. Ze begonnen Jezus te bespugen en namen de stok uit Zijn hand en sloegen
daarmee hard bovenop de doornenkroon, waardoor het bloed nog meer uit de wonden
stroomde. Ze gaven hem harde slagen in Zijn gezicht. Tenslotte bonden ze Hem vast aan
een daarvoor bestemde paal en haalden ze de gesel tevoorschijn.
De Romeinse gesel was een zweep met extreem sadistische kenmerken. Aan het einde van
een lange houten stok zaten een aantal leren riemen met daarin een aantal scherpe stukjes
lood vastgemaakt. Daarmee werd de veroordeelde afgeranseld. Al bij de eerste slag op de
rug drongen de riemen tot diep in de huid, die wreed werd opengescheurd. Slag op slag
volgde op de rug en op de achterkant van de benen, totdat de veroordeelde tenslotte van
pijn en bloedverlies in elkaar zakte. Zo verging het ook Jezus. Uiteindelijk trokken ze Jezus
Zijn kleren weer aan en Pilatus bracht Hem weer naar buiten, waar de menigte stond te
wachten. Opnieuw riep Pilatus uit, dat hij geen schuld in Jezus vond, maar het had een
averechtse uitwerking. Opnieuw schreeuwde de mensenmassa om Zijn kruisiging; het
rumoer werd sterker en sterker.
Pilatus kreeg in de gaten, dat hij de controle over het gebeuren begon te verliezen. Er zat
maar één ding op; hij moest deze man maar opofferen om de stad weer rustig te krijgen.
”Oké”, zei Pilatus, “nemen jullie hem maar mee en kruisig hem, want ik vind geen schuld in
hem”. Dat was zijn derde verklaring van Jezus’ onschuld, maar de Joden schreeuwden, dat
Jezus Zichzelf tot Gods Zoon had gemaakt en dat hij daarom moest sterven. Toen Pilatus dit
laatste hoorde, was het, alsof zijn hart een paar tellen oversloeg van schrik. Hij nam Jezus
mee naar binnen en vroeg: “Waar komt u vandaan?” Maar Jezus gaf hem geen enkel
antwoord. “Weet u niet, dat ik u kan dwingen om mij te antwoorden”, riep Pilatus. “Dat weet
Ik”, zei Jezus, “maar u zou geen macht over Mij hebben, als iemand anders u dat niet
gegeven had. Daarom heeft degene, die Mij aan u overgeleverd heeft, een grotere zonde
3
begaan”. Toen wist Pilatus, dat hij Jezus moest loslaten, maar buiten gekomen zag hij, hoe
de woede van de massa tot een kookpunt was gestegen en zijn goede voornemen strandde
bij het zien van hun tomeloze woede. Hij wist het niet meer en ten einde raad zette hij zich
op de rechterstoel,25 nam een schaal water en waste zijn handen daarin en zei: “Ik ben
onschuldig aan zijn bloed; jullie moeten zelf maar zien, wat hiervan de gevolgen zijn”.26 En
hij leverde Jezus aan hen uit, zodat zij Hem konden laten kruisigen.
Temidden van deze uitzinnige mensenmenigte bewogen zich duistere schimmen, die de
oorzaak waren van de woede van deze meute; zij waren voor het menselijk oog onzichtbaar,
maar hun duistere monden bliezen vele kwade gedachten in de hoofden van hun gewillige
dienaars, die namens hen dit gruwelijke karwei uitvoerden. Dit was hun uur en de macht
der duisternis.27
Tekstverwijzingen uit NBG’51
1. Lucas 22:48
2. Johannes 18:5
3. Mattheüs 26:52
4. Johannes 18:13
5. Johannes 18:22-24
6. Marcus 14:61
7. Marcus 14:62
8. Marcus 14:64
9. Marcus 14:65
10. Jesaja 50:6-7
11. Lucas 22:61
12. Lucas 13:1
13. Lucas 23:12
14. Johannes 18:28
15. Marcus 15:10
16. Lucas 23:3
17. Lucas 23:6-7
18. Lucas 23:9
19. Lucas 23:12
20. Mattheüs 27:19
21. Johannes 18:28
22. Johannes 18:38
23. Mattheüs 27:27
24. Jesaja 53:7
25. Johannes 19:4-13
26. Mattheüs 27:24
27. Lucas 22:53
4
Download