Preek op 9 november 2014 in de Morgensterkerk over Genesis 46-47 Diaconiezondag Bevestiging ambtsdragers Jakob gaat op weg, vanuit Kanaän, naar Egypte. En dan gebeurt het, bij de tussenstop in Berseba, dat Jakob in een nachtelijk visioen nog eens verteld wordt… wie God eigenlijk is. Ja, wie is God? Bij die reusachtige vraag worden wij door heel de Bijbel heen telkens weer bepaald. Als je dat aan de kerk vraagt, dan zou het kunnen dat je het antwoord van de geloofsbelijdenis krijgt: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde…’ Deze tekst, die wij vandaag horen, zegt daarop: ‘Nu ja, ho ho, wat een grote alomvattende woorden. Even dimmen zeg. Laten we bij het begin beginnen. Die grote woorden, die komen later, nu eerst de kern.’ En dan horen we hoe Jakob in dat visioen aangesproken wordt: Ik ben dé godheid… Nu ja, wat wil dat zeggen? Dat kan nog van alles zijn… de God van je vader… Ah, een god van mensen dus. Maar dan komt het hoge woord eruit: Vrees niet, Jakob, om af te dalen naar Egypte… Want ikzelf zal mét jou afdalen naar Egypte… Wie is God? Deze God is een God die mét je gaat. Als jij op weg gaat, als jij op weg moet, en al helemaal als jij moet afdalen, als je op weg moet naar de diepten van het leven – deze God zal met jou gaan. ‘Vrees niet, ga maar, ik ga met je mee.’ Dat vind ik ongelofelijk goed om te weten. Wie is God…? Daar kun je je tanden ontzettend op stuk bijten. Ikzelf ook! Die reusachtige vragen, heb ik daar een antwoord op? Nee natuurlijk. En dan vind ik dit zo goed om te horen. En laten we wel wezen: dit is in leven en in sterven genoeg… ‘Vrees niet, ga maar, ik ga met je mee.’ II Je zou zeggen: Amen! Houden we het kort vandaag. Maar het mooie is dat we in het vervolg van de tekst horen hoe Jakob die belofte opvat. Wat betékent nu die belofte voor Jakob? Deze belofte van deze God is natuurlijk een troost. Die belofte zet je op je benen. Maar die belofte zet Jakob op een heel bepaalde manier op zijn benen. Zet hem ook op een heel bepaald spoor. Daarvoor spring ik even naar het slot van het stuk dat we net gehoord hebben. Daar komt Jakob voor de Farao te staan. En dan staat er: Jakob zegende Farao. Dat staat er zelfs twee keer. Je staat voor de Farao. Dat is nota bene de supermacht van het land. Die wordt nota bene aanbeden als een god. Dus ja, wat doe je als je voor de Farao staat? Dan val je op je knieën. En dan ben je onderdanig en dankbaar: ‘Hooggeëerde Farao, hartelijk dank voor de goede zorgen hier in Egypte…’ Maar Jakob staat. En zegent de Farao. En dat is het geheim van Israël in de Bijbel. Het geheim is dat Israël weet van die God, die met-jemee-gaat en die op die manier mensen zegent. En dat Israël die wetenschap (die belofte, die zegen) vervolgens niet voor zichzelf houdt, maar gaat staan om tot een zegen te zijn. Om die belofte verder te reiken. Want die is niet een bezit van een club, maar die grijpt om zich heen. Die is voor allen. Jakob is de gezegende. En daar staat hij nu. Om de Farao van Egypte te zegenen. Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. Hier staat alles op z’n kop. Jakob is helemaal niet in de positie om een Farao te zegenen. De Farao zou vanaf zijn hoge troon misschien een statig zegengebaar kunnen maken naar die vreemdeling. Maar zo gaat het niet. Nee, die vreemdeling Jakob, nog stoffig van de reis, de schapenpoep nog onder zijn sandalen, omdat hij een herder is, stapt de treden van de troon omhoog. En legt de Farao de handen op. Zijn oude, eeltige handen op het gouden gewaad en het gouden haar van Farao: baruch atta basjem adonaj elohee jisraeel… Gezegend ben je in de naam van Adonaj, de God van Israël… III Misschien is dat ook wel het geheim van de kerk: gezegend worden, om vervolgens tot een zegen te zijn. Ja, misschien is dat beeld – van Jakob die daar staat en Farao zegent – ook wel een heel treffend plaatje van wat de kerk eigenlijk is. Wij gaan hier straks allemaal weer vandaan… Om anderen te zegenen. Mensen, wie het ook zijn. Mensen, die misschien wel niet van jouw club zijn. Niet jouw straatje, niet jouw familie, niet jouw religie, niet jouw kerk. Maar ánderen. Gewoon omdat het mensen zijn. Gewoon omdat ze toevallig op je pad komen. Gewoon, omdat deze zegen van deze God om zich heen wil grijpen. Omdat die niet beperkt wil blijven, maar voor allen is. Misschien is dat wel het geheim van de kerk. Dat we dat samen weten. Daar samen van zingen. En proberen daar samen handen en voeten aan te geven. Dat handen-en-voeten-geven, dat heet (om het met een ander woord te zeggen) diaconie. De kerk is: diaconie. Het is vandaag diaconiezondag, en daarom is het zo mooi en zo passend dat wij vandaag twee nieuwe diakenen mogen bevestigen. Dat is iets om echt heel blij mee te zijn (we zijn blij met jullie!). Maar nu is het risico dat wij als gemeente zeggen: Het is natuurlijk heel belangrijk dat er een diaconie is. En daarmee bedoelen we dan de zes mensen die samen de vergadering vormen die diaconie heet. En daar collecteren we voor, en voor de rest: succes, zet hem op! Maar diaconie, dat is Grieks en betekent: dienen. En zo gezien zijn wij allemaal diakenen. Wij allemaal, niemand uitgezonderd hier, gaan hier straks vandaan om anderen te dienen. Anderen te zegenen, zoals Jakob de Farao zegent. En hoe doen wij dat? Hoe ziet dat er in jouw leven uit? Hoe bent u een hulp, een zegen, een diaken voor anderen? Dat is iets om over na te denken… IV In het verhaal komt datzelfde nog op een andere manier naar voren. Ik vind dat zo’n mooi en grappig en veelzeggend gedeelte in de tekst. Namelijk wat aan de audiëntie van Jakob voraf gaat: de audiëntie van de broers bij de Farao. Jozef, die weet natuurlijk inmiddels hoe het werkt in Egypte. Die is niet alleen mooi Egyptisch gekleed, net zo goud als de Farao. Maar hij kent ook de juiste manier van denken en spreken. Hij waarschuwt de broers vantevoren alvast: De Farao zal jullie wel vragen naar je werk. Herkenbaar: als wij onszelf voorstellen, dan zeggen we wat we doen. En daarmee plaatsen we onszelf ook ergens op de ladder van de samenleving. We kunnen daarmee ook een beetje van elkaar inschatten wat onze betekenis en status is. Zeg dan niet dat je een herder bent! Want dat komt niet goed aan, dat is zo’n beetje de onderste sport van de ladder. Herders zijn zo’n beetje het uitschot in de Bijbel. Dat is rotwerk, vuil werk, ruig werk, werk voor rotjochies. Dus nee, zegt Jozef: …dan moeten jullie zeggen: Uw knechten zijn veehouders! Veehouders, dat is niet helemaal gejokt, maar klinkt in ieder geval een stuk beter! Dat klinkt tenminste nog een beetje naar leidinggevende, afdelingshoofd, locatiemanager. Nee, de herder staat niet in hoog aanzien. Maar de grap van de Bijbel is: de herder is misschien veracht, maar wel uitverkoren. Dat heeft geen status en stelt niets voor. Maar het is wel precies het beeld voor het ware menszijn in de Bijbel. En daarom zijn Abraham, Isaak en jakob herders. En zijn ook Mozes en David herders. En daarom is Jezus ook de goede herder. En daarom hebben wij ook gezongen: De Heer is mijn herder… Want dat is het beeld van het ware menszijn. Het betekent namelijk: zorg voor de schapen, bescherming voor de kudde, het zoeken van de goede wegen en de groene weiden. Zoals een herder zorgt voor zijn schapen, zo moeten mensen alsjeblieft zorgen voor elkaar. Zoals een herder een dienaar is van de kudde, zo moeten mensen elkaar dienen. Elkaars diakenen zijn. En zo gebeurt het dat de Farao inderdaad vraagt: Wat is jullie werk? En zij zeiden tegen Farao: Uw knechten zijn herders… Helemaal fout! … En precies goed. Prachtig, dat die broers nog niet zo ingeburgerd zijn als Jozef. Dat ze het gewoon niet doen, niet naar hem luisteren. Maar trouw blijven aan zichzelf. Lieve gemeente, God geve dat wij ook trouw kunnen blijven aan onszelf, als wij hiervandaan gaan. En trouw kunnen blijven aan onze roeping, namelijk herder te zijn in onze wereld. Dat wij niet al te zeer vallen voor de verleiding om onszelf hoger aan te slaan dan we zijn. Dat we niet al te zeer meedoen in die hang naar status en aanzien. Heel herkenbaar natuurlijk voor ons allemaal, op de een of andere manier: jezelf beter voordoen dan je bent. God geve dat wij trouw blijven aan onszelf en aan onze roeping: herder te zijn in onze wereld. En iets te laten zien van die God, die een vreemdeling is. Vreemd, eindeloos vreemd. Omdat hij een herder is. Lof zij u, Christus!