13. Antwerpenaar zijn is genoeg. Over de stad als gelijke gemene deler van veel verschillende mensen1 Bart Canfyn & Marc Swyngedouw Begin 2017 zijn we met meer dan 520.000 Antwerpenaren. Bijna de helft van ons heeft wortels in het buitenland. Meer dan twee derde van de Antwerpse jongeren onder achttien jaar heeft buitenlandse roots. Al die Antwerpenaren zijn afkomstig uit 175 verschillende landen. En toch heeft tachtig procent van alle Antwerpenaren de Belgische nationaliteit. Nog straffer, er is iets wat we voor de volle honderd procent met elkaar gemeen hebben: de stadsgrond zelf. We zijn allemaal volbloed inwoner van deze stad en delen dus minstens al dezelfde plek. We leven in dezelfde tijd en ruimte. En misschien is het vreedzaam samenleven op die gemene deler al meer dan ambitieus genoeg. Hieronder willen we progressieve antwoorden geven op concrete, duidelijke en soms wat lastige vragen: hoe kunnen we in onze stad samenleven met zoveel verschillende mensen? Hoeveel verschil verdragen we? Hoeveel afstand in tijd en ruimte mag er zijn tussen al die 520.000 inwoners zonder dat dit leidt tot algehele vervreemding, angst voor en onzekerheid over en wantrouwen naar de ander? En welke posities kunnen mensen individueel én in (sub)groepen nog innemen? Hoeveel keuzevrijheid staan we daarbij toe? 1. Deze tekst is geschreven vanuit de problematiek van de etnische diversiteit die de stad Antwerpen kenmerkt. De voorstellen zouden echter evengoed van toepassing kunnen zijn op andere sociologische minderheidsgroepen zoals de lhbt-gemeenschap, (de numerieke meerderheid van) vrouwen... 180 | Antwerpenaar zijn is genoeg Deze nota ambieert een beleidstekst te zijn met progressieve richtsnoeren voor een nieuwe samenlevingsopbouw in de stad. De boodschap is bedoeld voor lezers die zich beleidsmaker en stadsmaker durven te noemen. Dat zijn veel meer mensen dan de huidige beroepspolitici en burgeractivisten. Aan drie kerncompetenties zullen we met z’n allen moeten werken om niet in de fouten van het verleden te vallen: (1) verschil tussen mensen en afstand tussen subgroepen durven toe te staan zonder altijd naar herkomst te willen grijpen als legitimeringsgrond; (2) totale gerichtheid op de rechtvaardige behandeling van burgers, radicaal mijden van dubbele maatstaven en dus radicaal strijden tegen elke vorm van racisme en discriminatie; (3) voorzichtig zijn in het opsluiten van mensen in groepen waarin ze zich niet of lang niet altijd herkennen. Die drie competenties vormen het fundament van een kapitaal inzicht voor alle vormen van stedelijke samenlevingspolitiek: afstand doen van alle vormen van identiteits­ politiek ten voordele van een rechtenbeleid dat zich radicaal richt op de vormgeving van stadsburgerschap. Gelijkheid boven identiteit stellen als progressief samenlevingscredo. We komen hier nog uitgebreid op terug. Maar eerst geven we pertinente kerncijfers mee over de structurele positie van ­Antwerpse migranten. We doen dat in de vorm van een aantal axioma’s die aangeven dat over een aantal vaststellingen niet veel meer hoeft te worden geredetwist. Een aantal feiten moeten nu eenmaal voor waar worden aangenomen. Daarna belichten we een raamwerk dat ons toelaat om progressief te kijken naar de sociaal-structurele en sociaal-culturele positie van migranten. Het maatschappelijke debat over integratie neemt immers steeds meer de vorm van een cultuurstrijd aan. Met progressieve richtsnoeren wensen we het culturele discours over de multicultuur te herijken, zonder de precaire sociale positie van vele migranten onvermeld te laten. Besluiten doen we met drie strijdpunten voor een meer inclusieve stad. 1. 1.1. Feiten in zes ‘a-xioma’s’ A-xioma 1: Antwerpen is een superdiverse stad geworden Net als andere steden wordt Antwerpen in ijltempo een majority-minority city, een stad waar minderheden samen de meerderheid vormen. Al in 15 van de 62 stads­ wijken is meer dan de helft van de bewoners geboren in een gezin met een migratie­ achtergrond. De helft van de kinderen tot negen jaar zijn Belgen uit migratie. Er is geen sprake meer van een dominante cultuur. Mensen en culturen vermengen en verweven, voortdurend en veelvuldig en in alle richtingen. Dat is onomkeerbaar en zal enkel maar toenemen. Antwerpenaar zijn is genoeg | 181 Figuur 1 Inwoners per leeftijdsgroep naar herkomst in Stad Antwerpen, 2017 – Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 100 22,6 16,3 18,6 27,9 32,4 26,1 10,0 6,7 4,4 3,3 92,5 95,4 6,8 11,7 80 18,3 60 48,9 20 25,5 50,8 % 26,6 27,2 86,5 40 78,3 65,4 44,9 20 26,6 42,2 47,4 32,5 Autochtone Belg Belg uit migratie 0 1.2. Vreemdeling 0-9 jaar 10-19 jaar 20-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-69 jaar 70-79 jaar 80-89 jaar 90+ jaar A-xioma 2: Antwerpen kent vele gemeenschappen Als we spreken over migratie gaat het al lang niet uitsluitend meer over de arbeids­ migranten uit Marokko. Naast Marokko bestaat de top vijf van herkomstnationaliteiten in Antwerpen uit Nederland, Polen, Turkije en voormalig Joegoslavië. Iedere migratiegolf is het gevolg van wat elders in de wereld gebeurt: oorlog (Midden-Oosten), staatsontwrichting (Sudan) of financieel-economische crisis (Spanje & Portugal). De Nederlandse hoogleraar Hans Boutellier zegt daarover het volgende in zijn boek Het seculiere experiment (2015): “Als er geen etnische meerderheidsgroep meer is, zal iedereen zich aan iedereen moeten aanpassen, is de gedachte. Diversiteit wordt de nieuwe norm – niet alleen in soorten minderheden, maar ook binnen de minderheden: verblijfstatus, woonsituatie, geloof, sociale positie, contacten met het moederland, taalkennis... De ontwikkeling van de stad naar deze superdiversiteit versterkt de complexiteit en de onmogelijkheid om deze stedelijke inrichting systematisch en al-integrerend van bovenaf te regelen. Zij doorbreekt daarmee ook het dominante wij-zij-denken. Superdiversiteit verwijst dan ook eerder naar het ‘managen van verschillen’ dan naar ‘het organiseren van overeenkomsten’.” 182 | Antwerpenaar zijn is genoeg Figuur 2 Inwoners per leeftijdsgroep – Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking Basisstatistieken – Antwerpen 600.000 550.000 35,0 32,5 30,0 400.000 27,5 350.000 25,0 22,5 300.000 20,0 250.000 17,5 15,0 200.000 12,5 150.000 10,0 7,5 100.000 5,0 50.000 2,5 0,0 2017 2016 2015 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 0 2000 Gemiddelde leeftijd [jaar] 37,5 450.000 Aantal Totaal aantal inwoners [aantal] 42,5 40,0 500.000 1.3. 45,0 A-xioma 3: Antwerpen zit dankzij migranten in een nieuwe demografische fase van re-urbanisatie Sinds de eeuwwisseling groeit de Antwerpse bevolking jaarlijks gemiddeld met 1%. Sinds 2000 zijn er 65.800 Antwerpenaren bijgekomen. Dat is een groei (15%) vergelijkbaar met de omvang van een stad als Oostende. Die netto-aangroei is het gevolg van een positief verhuissaldo en een positief natuurlijk saldo door de komst van migranten en de geboortes van kinderen met ouders uit migratie. Voor de autochtone bevolking zijn beide saldi – verhuizingen en geboortes – tot op vandaag immers negatief. 1.4. A-xioma 4: Antwerpen kent een hoge verhuisintensiteit Meer dan 100.000 mensen verhuizen jaarlijks op de een of andere manier naar, uit of binnen Antwerpen. Wij hebben vijf stadswijken waar evenveel verhuisbewegingen zijn als een derde van het bevolkingsaantal. De Theaterbuurt, het Eilandje, de studentenbuurt, de Seefhoek en het historisch centrum spannen hier de kroon. Die vele verhuisbewegingen hebben vanzelfsprekend een invloed op burenrelaties en sociale binding in een wijk. Antwerpenaar zijn is genoeg | 183 Figuur 3 Bevolkingssaldi naar herkomst – Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking Bevolkingssaldi – Antwerpen 14.000 Natuurlijk saldo autochtonen 13.000 Verhuissaldo autochtonen 12.000 Natuurlijk saldo herkomst EU 11.000 Verhuissaldo inwoners met herkomst EU 5.715 10.000 9.000 Natuurlijk saldo herkomst niet-EU 2.288 Verhuissaldo inwoners met herkomst niet-EU 8.000 7.000 5.011 6.000 3.524 3.632 5.000 Aantal 2.015 764 3.350 4.000 3.506 3.000 3.725 1.903 2.000 3.214 3.595 1.000 1.555 0 -1.000 -2.638 -2.000 1.478 805 889 -1.582 -1.747 -3.149 -3.000 -3.054 -4.000 3.079 790 -2.352 2.093 1.675 835 760 -1.928 -2.326 -3.442 -2.611 -3.097 -2.730 2012 2013 2014 2015 -5.000 -6.000 2008 2009 2010 2011 Figuur 4 Verhuisintensiteit in de wijken, in 2015 – Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 184 | Antwerpenaar zijn is genoeg 1.5. A-xioma 5: Antwerpen is een stad van wereldfamilies Er ontstaan in vele Europese steden echte wereldfamilies, waar mensen zich ‘familiaal’ verbonden voelen met mensen over heel de wereld. Vele bewoners van Antwerpen ­leven hier, maar hebben ook familie overal in de wereld en ervaren die globale wereld ook hier. Vroeger hadden we de ‘autochtone familie’ – die zich beperkte tot stad en provincie –, maar nu kan een Belg uit de Marokkaanse gemeenschap zich meer familiaal verbonden voelen met de in de internationale pers besproken vermoorde vishandelaar uit Marokko dan met zijn buurman in de Pothoekstraat. De strijd tegen de schotelantennes is al lang en glansrijk verloren. Internet, sociale media en smartphones verbinden Antwerpenaren met de hele wereld. Woonplaats, land en familie vallen niet langer meer samen. Al zijn mensen best in staat om zich én met de stad én met de wereld te identificeren. De Vlaamse soap is even gekend als een aanslepend conflict in een land van herkomst. 1.6. A-xioma 6: Antwerpen kent een hardnekkige tweespalt in sociale positie tussen bevolkingsgroepen De werkloosheid bij allochtonen (16%) is dubbel zo groot als die bij autochtonen (7,3%). 4% van de inwoners met de Belgische nationaliteit groeit op in een gezin met financiële steun. Bij inwoners met een niet-EU-nationaliteit is dat 29,6%. Het aandeel autochtone Belgen in een werkloos huishouden bedraagt 9%. Bij Antwerpenaren uit de Maghreb of het Midden-Oosten is dat meer dan het dubbele (18,7%). Ondanks toegenomen taalkennis en opleidingsniveau dreigt er door toenemende sociale achterstand een etnische onderklasse te ontstaan. 2. Progressieve richtsnoeren voor het integratiebeleid Professor Boutellier stelt zich in zijn boek Het seculiere experiment de vraag of streven naar gedeeld burgerschap, naar maximale overeenkomst in normen en waarden, nog wel haalbaar is in superdiverse gemeenschappen. Hij pleit voor een meer pragmatische benadering: de aanpak van kleine overzichtelijke problemen op een geloofwaardige manier en het structureel aansturen vanuit het beleid op momenten van ‘wij-beleving’ bij alle inwoners. Daarin zit een oproep verscholen om meer ontspannen en met meer geduld om te gaan met verschillen en diversiteit. De nieuwe rector van de universiteit Antwerpen, Herman Van Goethem, lanceert in dat verband een nieuw leidend principe: de ‘geleidelijkheid’. “Laten we geduld opbrengen wanneer het erom gaat nieuwe groepen in onze samenleving op te nemen”, zo sprak hij naar aanleiding van de opening van het academiejaar 20162017. Antwerpenaar zijn is genoeg | 185 Hans Bouttellier werkt die these concreet uit en rafelt het problematische begrip ­integratie uiteen in drie afgeleide begrippen. Bij integratiebeleid gaat het in wezen over drie domeinen: (1) de rechtsstaat en de rechtsorde; (2) economie en onderwijs; en (3) cultuur en identiteit. Hij ent op die begrippen dan weer drie praktische richtsnoeren: (1) acceptatie; (2) participatie; en (3) vrijheid. Laat dat de canon zijn voor een hertimmerd progressief integratiediscours waarin de drie domeinen evenveel beleidsaandacht krijgen. Het verschil met conservatieve identiteitspolitiek wordt meteen duidelijk: daar is een eenzijdige focus op de rechtsstaat als integratiedomein met een unilaterale vertaling in beleidspraktijk. Samen te vatten als: zij moeten zich aanpassen aan onze waarden en normen; een bewuste veronachtzaming van de nood aan participatiebeleid (met uitzondering van focus op taalpolitiek) én een agressieve bezettingspolitiek (kulturkampf) op domein van cultuurbeleving. We parafraseren graag kort het raamwerk van professor Bouttelier zodat progressieven met kennis van zaken veel evenwichtiger maar niet minder fors op die drie domeinen tegelijk kunnen strijden. Acceptatie wordt verwacht ten aanzien van de rechtsstaat en de rechtsorde. Dat betekent in de eerste plaats de erkenning van het recht van iedereen op een eigen identiteit. Dat houdt concreet ook tolerantie ten aanzien van andersdenkenden in alle richtingen in. Over fundamentele rechten en vrijheden is lang gedebatteerd. Ze zijn in de loop der jaren gestold en zijn richtinggevend voor fundamentele vormen van samenleven. Ze kunnen veranderen, maar dan geleidelijk (alweer), via uitgebreid debat en langdurige instemming. De overheid is gerechtigd om die rechten en vrijheden bij schending ervan af te dwingen. Progressieven doen onder geen beding mee aan eenzijdige lezingen in dit domein. Zelfs bij de schijn van discriminatie of andere rechtenschendingen moet er opgetreden worden. Vandaar dat dit domein de brandstof levert voor de belangrijkste aller strijdpunten in het integratiedebat: de volgehouden strijd tegen discriminatie en racisme. Participatie heeft betrekking op het aanbieden en grijpen van kansen om te participeren aan de klassieke domeinen van stratificatie: werk en onderwijs en afgeleide faciliteiten zoals taalverwerving, huisvesting, inkomen en gezondheid. De overheid heeft de plicht om voor iedereen de toegang tot die domeinen te garanderen en om alle kansen van bij de start gaaf te houden. Tegelijk wordt van de burgers verwacht dat zij zich maximaal inspannen om actief mee te doen. Hans Boutellier drukt dat mooi uit: “Het land van aankomst verplicht zich tot het scheppen van de condities tot participatie en zijn inwoners tonen de bereidheid daartoe.” In dat domein staat de inherent progressieve agenda van de realisatie van kansengelijkheid centraal. Vrijheid van cultuur- en identiteitsbeleving impliceert diep en fundamenteel respect voor tradities, gebruiken en omgangsvormen. Alles staat of valt hier met het besef dat stadsbewoners bij uitstek meervoudige identiteiten hebben, veelgelaagde persoonlijkheden die niet zomaar inwisselbaar zijn en met veel passie worden beleefd. Dat verklaart de verhitte discussies en evenzovele dovemansgesprekken over klederdracht, religieuze gebruiken en feesttradities. Professor Boutellier heeft het terecht over de 186 | Antwerpenaar zijn is genoeg politieke en maatschappelijke arena’s waarin die issues beslecht worden. Vaak met gelijke stand als afloop en zonder veel nieuw inzichten. Het is een schouwspel dat weinig oplevert: “De eigen identiteit is vrij, onder voorwaarde dat men de rechtsstaat accepteert en naar kunnen bijdraagt aan de economie.” Het houdt geen pas om onder dreiging van terreur, angst of onzekerheid toch te pogen die strijd te beslechten als een soort stammentwist waarbij zero sum de ene overwint ten koste van de andere. In dat domein is het aan progressieven om gezond verstand (common sense van gedeelde waarden) te laten zegevieren op gemoraliseer. Progressieven die dat raamwerk fundamenteel doordenken komen uit op drie strijdpunten voor een inclusieve stad: (1) radicale strijd tegen racisme en discriminatie; (2) maximaal voorzien in kansengelijkheid; en (3) instellen van een burgerschapspact met de stad als grondrechtengemeenschap. 3. Drie progressieve strijdpunten voor een inclusieve stad Racisme en discriminatie zijn de laatste jaren met wisselend succes als voorbijgestreefde termen gemunt: te snel, te gemakkelijk en oneigenlijk gebruikte termen die elk samenlevingsdebat smoren. Bovendien hebben ze een overdreven en veralgemenend beschuldigend effect waardoor de noodzakelijke strijd tegen ‘echt’ racisme achterwege blijft. Dé Vlamingen zijn niet allemaal racistisch en het schiet dus niet op om dergelijke uitspraak te pas en te onpas te gebruiken. Dat discours houdt geen steek en moet ook door progressieven radicaal worden bestreden. Het vergt weinig levenservaring om te erkennen dat ‘racist’ al eens puberaal en theatraal wordt gebruikt op straat of op de tram. Bij conflicten kan het weleens een stopwoord zijn, een dooddoener die verder constructief gesprek onmogelijk maakt. Al wie angst voelt voor het onbekende of last heeft van een cultureel onbehagen in een steeds diverser wordende stad hoeft vanzelfsprekend niet van racisme te worden verdacht. De strijd tegen racisme en discriminatie is gebaat met een heldere doelomschrijving. Het valt te vrezen dat niet meteen veel verbetering zal komen in de omgangsvormen – ­onfatsoenlijk en kwetsend taalgebruik – in het publieke domein of op de sociale media. Maar laat ons wel en duidelijk wezen: de strijd tegen racisme en discriminatie moet zich, met alle middelen, in de eerste plaats richten op het garanderen van rechten van eenieder op participatie in de samenleving. Er is intussen voldoende empirisch materiaal dat aantoont dat racisme en discriminatie de toegang blokkeren tot belangrijke domeinen zoals huisvesting, zorg, werk en inkomen. Als we identiteitspolitiek inruilen voor een onversneden gelijkekansenbeleid is er geen enkel excuus meer om juridisch en structureel te strijden tegen alle gedragingen die mensen op basis van een facet van hun identiteit uitsluiten, recht op participatie ont- Antwerpenaar zijn is genoeg | 187 zeggen of toegangen (soms letterlijk) blokkeren. Omdat deze rechtenongelijkheid nog welig tiert in Vlaanderen, heeft het geen zin meer om alle eieren in de mand van sensibilisering en bewustwording te leggen. Loketbedienden, werkgevers, verhuurders, dienstverleners, portiers of chauffeurs... allemaal moeten ze beseffen dat discriminatie van medemensen een bijzonder ontwrichtend effect heeft op diegene die het ondergaat en op de samenleving die dat al te gemakkelijk en veelal oogluikend blijft toestaan. Het is daarom hoog tijd voor duidelijke en juiste acties: structurele praktijktests op de arbeidsmarkt en de woonmarkt. Het is daarom hoog tijd voor anonieme sollicitatie­ procedures, voor de reactivering van meldpunten en voor het gerechtelijk prioritair stellen van racistische misdrijven. Nultolerantie is hier het kernwoord. De strijd tegen racisme en discriminatie zal daarenboven in de diepte worden gewonnen door nadrukkelijk ruimte te laten voor verschillende vormen van sociale binding die elk hun merites hebben en wederzijds begrip kunnen verhogen. Naast het gekende bridging en bonding moet heel veel aandacht naar linking gaan. Bridging in de stad kan werken in bijvoorbeeld de dagelijkse smalltalk met de buur en passant, zonder hierin te overdrijven. De alledaagse kleine ontmoetingen bij de bakker, op de tram, in de klas, in de bibliotheek mogen voornaam, beleefd en vriendelijk verlopen. Niet iedereen hoeft een vriend te worden, maar een goedemorgen tegen de vuilnisophaler en de buschauffeur is altijd aangenaam. Bonding is de rijke maar soms gecontesteerde wereld van sociale bindingen binnen een club van gelijkgezinden of gelijke (partiële) identiteitskenmerken – familie, religieuze gemeenschap, collega’s op het werk. De kracht van binding in de eigen club die mensen zekerheid, comfort en zelfvertrouwen kan geven mag niet simpel weggezet worden als sociaal contact dat integratie tegengaat. Het is vaak de noodzakelijke uitvalsbasis om in superdiverse steden de hand naar anderen uit te steken. In de strijd tegen racisme en discriminatie mag een derde sociale uitwisselingsvorm niet worden veronachtzaamd, met name linking: de sociale relatie die je als individu hebt met publieke voorzieningen en organisaties zoals het loket, het gerecht, de politie, de stadsambtenaar, de vakbond, het ziekenfonds... Mensen hebben als klant van dergelijke diensten een bijzonder gevoelige neus wanneer ze gewaarworden dat ze op basis van bijvoorbeeld uiterlijke kenmerken niet gelijk en dus niet correct worden behandeld. Hieraan moet in Antwerpen de komende jaren heel hard gewerkt worden – zie fenomenen als ethnic profiling of het afstandelijke en tactloze (niet-)behandelen van bepaalde klanten op tram en bus. We kunnen ons niet inbeelden welk een slagveld dat momenteel in de stad Antwerpen aanricht, en daar moet de komende jaren heel veel aandacht aan geschonken worden. Het vergt constante training van dienst­verlenend personeel om daaraan het hoofd te bieden. Het is aan een progressief stedelijk b ­ eleid om een grootstedelijk educatief toekomstscenario van empowerment en hoop te ­ontwikkelen, in plaats van integratiepessimisme of opgedrongen multiculturalisme. 188 | Antwerpenaar zijn is genoeg Hoe we samenleven in een stad hangt erg af van de sociaal-culturele positie die we innemen in die stadsgemeenschap. En van de afstand van die positie tot een middelpunt, een mainstreamkern van normen en waarden die helaas niet altijd even duidelijk zijn geformuleerd en door degenen die ze belijden vaak ook met de voeten worden getreden. Eigenlijk draaien vele samenlevingsvraagstukken om de vraag hoeveel afstand groepen (versta: migrantengemeenschappen, werklozen, jongeren of ouderen, vrouwen...) van een denkbeeldige kern mogen houden zonder dat ze er zelf onder lijden of de stadsgemeenschap als geheel erop achteruitgaat. Waar moet de vrijwillig gekozen afstand ingekort worden en welke zijn dan de argumenten om (onvermijdelijk) paternalistisch in te grijpen? Erg belangrijk in deze discussie is natuurlijk de notie ‘vrijwillig gekozen afstand’. Van kwetsende uitspraken van politici buiten de groep over goedbedoelde acties met pervers effect tot sociale druk uit de groep zelf: het is hoe langer hoe duidelijker dat duw- en trekwerk stedelingen onvrijwillig op een afstand van elkaar zet. Kansengelijkheid verdient opnieuw centraal te staan in een progressieve integratiepolitiek. Het succes van een integratiebeleid kan (en moet) effectief en precies afgewogen worden aan de graad van kwantitatieve en kwalitatieve participatie van elke stads­ bewoner aan de zogenaamde marker & means: zorg, onderwijs, werk en huisvesting, politiek en cultuur. Goed onderwijs voor elke stadsbewoner die dat wenst of nodig heeft, goed en gezond werk voor elke stadsbewoner die dat wenst of nodig heeft, een kwaliteitsvolle en betaalbare woning voor elke stadsbewoner die dat wenst of nodig heeft, goede gezondheidszorg en -voorzieningen voor elke stadsbewoner die dat wenst of nodig heeft, kunnen participeren aan het democratische politieke proces en cultuur kunnen consumeren en produceren: het is droom en ambitie van iedereen, wat ook hun afkomst mag zijn. Dat staat volledig los van welke identiteit dan ook. En het is daarbij zaak om alle toegangsobstakels uit de weg te ruimen. De inspanningen die elke stadsbewoner – in minder of meerdere mate – moet leveren om de diverse kansen die hem of haar worden aangereikt, worden niet gebagatelliseerd noch geheroïseerd. De noties ‘geleidelijkheid en mededogen’ moeten een plaats kunnen krijgen in het oordeel dat we ons vormen over andere mensen die hun kansen soms niet grijpen, te laat krijgen, soms laten ontglippen of soms niet zien. Er zullen steeds ­succesverhalen zijn – die we niet hoeven te overroepen – zoals er ook steeds mislukkingen zullen zijn – die we op hun beurt ook niet even overdreven mogen culpabiliseren en met de vinger wijzen. Een diverse samenleving mag ook weleens wat meer ontspannen worden, minder gericht op de prestaties van elke stadsbewoner, anders bestaat het gevaar dat je helden en onhaalbare rolpatronen creëert. We mogen met z’n allen ook al eens mislukken – niet steeds schitterende schoolcijfers of al eens failliet gaan – zonder dat we daarvoor per se met de vinger hoeven gewezen te worden. Mislukken is geen schande, een mislukt studiejaar is geen schande, een mislukte zaak is geen schande. Een progressief beleid probeert mislukken te voorkomen door verantwoordelijkheden te duiden, door aan te moedigen, door een duwtje te geven waar nodig. Maar bij mislukking moet iedereen een tweede kans kunnen krijgen, niet alleen de happy few. Antwerpenaar zijn is genoeg | 189 Een diverse stad draagt menselijkheid en mededogen in zich, biedt steun en warmte, is solidair en ontvankelijk, geeft en heeft een maatschappelijk weefsel en collectief vangnet, vandaar ook het begrip en bestaan van ‘de verzorgingsstaat’. Waar vroeger de collectiviteit en het maatschappelijke weefsel ook werd aangeboden in de grote ­studiezaal of het internaat, de fanfare en de jeugdbeweging, moeten we als progressieve samenleving nieuwe collectieve fenomenen goed koesteren: sport en jeugdwerk, samen studeren in bibliotheken en andere grote ruimtes, computerlessen voor ­ouderen, nieuwe zangkoren. Niet alles is familiaal of in gezinsverband oplosbaar. De collectieve verantwoordelijkheid en draagkracht en het weefsel zijn cruciaal in een diverse stad. Samenleven in de stad draait altijd rond de sociaal-culturele positie van inwoners. Die positie valt uiteen in drie dimensies die elk op zich aandacht verdienen. –De sociale dimensie: de mate waarin mensen sociale contacten onderhouden ­binnen en buiten hun groep. –De culturele dimensie: de waardeoriëntaties van mensen ofwel hun opvattingen over fundamentele waarden en vrijheden. –De emotionele dimensie: de identificatie met een herkomstgroep of de autochtone Antwerpenaar. Het meest behartenswaardige project om aan integratiepolitiek te doen is het ondubbelzinnig promoten van stadsburgerschap. Dat houdt in dat rechten en vrijheden van alle burgers die op stadsgrond leven worden benadrukt. Sociale integratie en participatie zijn dan gebaseerd op het simpele feit dat mensen door hun domicilie dezelfde rechten delen en niet omdat ze op grond van bloedverwantschap, culturele traditie of religie, economische status of erfelijke hiërarchie tot een bepaalde groep behoren. Je bent Antwerpenaar omdat je hier woont en dat geeft je rechten en vrijheden. De Spaanse filosoof Fernando Savater spreekt hierin klare taal. Vele democratieën zijn geworteld in rechtsstaten waar nationale of etnische elementen te veel gewicht in de schaal leggen. Die situatie is onhoudbaar in steden waar de meeste inwoners tot diverse en overlappende groepen tegelijk behoren. De kwestie die onze samenleving in deze tijd moet zien op te lossen is niet simpelweg dat allerlei raciale en folkloristische varianten naast elkaar voorkomen. Nee, de uitdaging ligt erin die veelheid van culturele eigenschappen en identificatiemogelijkheden onbekommerd door elkaar heen te laten lopen en steeds nieuwe verbindingen te laten aangaan binnen één institutioneel kader dat de garantie biedt dat iedereen in vrijheid samen kan leven. Savater wijst erop dat het goed is om te beseffen dat die keuze voor het inruilen van identiteitspolitiek voor een fundamenteel gedeeld rechtenverhaal, ongeacht identiteitskenmerken, radicaal vernieuwend is. Het gaat in tegen een reactionaire beweging die de hele westerse wereld in de ban houdt, en die hij gevat als ‘etnomanie’ benoemt. ­Etnomanen zijn bezeten door kwesties zoals taal, afkomst, religie en traditie. Waar 190 | Antwerpenaar zijn is genoeg je bij hoort, is belangrijker dan de deelname aan het politieke proces. Etnomanen ­menen dat niet-gekozen, homogene factoren aan de basis van een politieke gemeenschap moeten staan. Fernando Savatar, zelf een Bask, verzet zich hevig tegen dergelijke nationalistische bewegingen. Rechtsstaten moeten meer zijn dan de bevestiging van een vanouds bestaande etnische homogeniteit. Hij erkent het recht op verschil en pluralisme, vaak wettelijk verankerd en gegarandeerd maar “het recht op verschil (...) is niet hetzelfde als een verschil in rechten, waarmee dat recht teniet wordt gedaan”. De stellingname van Fernando Savater leidt onvermijdelijk tot het failliet van de ­etnomanie, die voortdurend vraagt om iedereen een onveranderlijk en compleet identiteitspakket op te leggen. Daarom alleen al gaven de huidige Antwerpse nationalistenbeleidsvoerders een heel erg fout signaal door de stadsslogan “’t Stad is van iedereen” te bannen. Die slogan was immers niets meer en niets minder dan de kalligrafische verluchting van een oorkonde, een vastgelegd politiek streven om stadsbewoners ­ op grond van hun verblijf in de stad radicaal dezelfde rechten te geven (uiteraard met ­bijbehorende vrijheden en plichten). Het is de consecratie van een soort ‘civiel’ burgerschap waarin gelijkheid van normen en waarden, gebruiken en gewoonten ­ wordt nagestreefd. In alle facetten moeten stedelijke beleidsmakers inwoners als met rechten beklede stadsburgers benaderen, zonder onderscheid op etnische of andere identiteitsgronden. Je hoort erbij omdat je je tot de stad bekent. Eigenlijk voelen vele stedelingen dat ­intuïtief zo aan. Het verklaart de hevige debatten en emoties die opspelen in kwesties waar met twee maten en gewichten wordt gewerkt, vaak in de culturele arena. Wat ­mogen de joden meer dan de moslims? Waarom gaat het in de discussie over Zwarte Piet heel veel over ‘behoud van onze tradities’ en geldt hetzelfde argument amper voor het Offerfeest? Een progressief beleid moet derhalve bij uitstek – en zeker ook via cultureel-symbolische politiek – individuele grondrechten van stadsbewoners vast te leggen en uit te dragen. Tijd dus voor een hernieuwd discours van ‘allemaal Antwerpenaars’ en een Magna Charta/Stadscodex waarin eenieder zich kan vinden om zich vervolgens veilig te voelen in de stad. Dat is de inzet voor een nieuwe progressieve samenlevingsopbouw in A de komende jaren.