FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID "The Devil on trail": exorcismerituelen in de Belgische samenleving in de 21ste eeuw. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00804106) Selleslags Marjan Academiejaar 2011-2012 Promotor : Prof. Dr. Decorte Tom Commissarissen: Prof. Dr. Pauwels Lieven Dr. Van Daele Stijn i Trefwoorden (5): exorcisme – bezetenheid - strafzaken – visies - conflict ii Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Selleslags Marjan (00804106) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 16/08/2012 Handtekening: …………………………… iii Woord vooraf Ter afsluiting van mijn opleiding leg ik deze thesis neer voor het behalen van mijn masterdiploma in de criminologische wetenschappen. Met de onderwerpkeuze van conflicterende en wetenschappelijke visies die optreden in exorcismestrafzaken was ik me bewust dat een empirisch onderzoek niet eenvoudig zou zijn. Het was een grote uitdaging die ik met veel plezier en enthousiasme ben aangegaan. Bij deze wens ik een aantal personen te bedanken die me hebben geholpen bij het tot stand brengen van deze masterproef. De promotor, Prof. Dr. Tom Decorte, heeft gedurende het hele proces constructief advies en begeleiding gegeven. Daarnaast wil ik de commissarissen, Prof. Dr. Lieven Pauwels en Dr. Stijn Van Daele bedanken voor hun medewerking bij de evaluatie van deze masterproef. Vervolgens is een groot dankwoord op zijn plaats voor mijn respondenten uit de advocatuur, antropologie, katholieke gemeenschap en de psychiatrie, die hun medewerking verleend hebben voor diepte-interviews. Zij hebben me geholpen in het verkrijgen van inzicht omtrent exorcisme en de opvattingen die hierover leven in de samenleving en de rechtszaal. In het bijzonder wil ik twee respondenten extra bedanken voor het verlenen van inzage in gerechtelijke documenten. Naast de respondenten zijn er ook heel wat personen die bereid waren om me te helpen bij het bekomen van specifieke literatuur en mediaverslaggeving. Bij deze dank ik Pascal Beernaert van het IACSSO, Greet Op de Beeck en contactpersonen bij de Vlaamse Radio en Televisieomroep. Het laatste dankwoordje gaat uit naar mijn familie en vrienden. Zij waren een grote steun en boden altijd een luisterend oor. Kaatje, Astrid en Benjamin: bedankt om mee te komen observeren en vertalen. Tenslotte dank ik Wouter, Els en Lisa voor het nalezen en op punt stellen van de masterproef. iv Inhoudstafel Woord vooraf ………………………………………………………………………….. iv Inhoudstafel ……………………………………………………………………………. v Inleiding ...……………………………………………………………………………… 9 1. Spirituele bezetenheid en exorcisme uit antropologisch en psychiatrisch perspectief ………………………………………………………… 12 1.1. Inleiding …………………………………………………………………………… 12 1.2. Definities van bezetenheid en exorcisme ………………………………..………… 12 1.3. Spirituele bezetenheid en exorcisme in sociale context: antropologisch perspectief 13 1.3.1. Bezetenheid en exorcisme als controlemechanisme ………………………… 14 1.3.2. Bezetenheid en exorcisme als sociaalpolitiek instrument …………………… 15 1.4. Antropologische en psychiatrische theorieën over bezetenheid …………………… 17 1.4.1. Demonische bezetenheid en de dissociatieve identiteitsstoornis vanuit psychiatrische visie ………………………………………………………….. 18 1.4.2. Dissociatieve trancestoornis …………………………………………………. 20 1.4.3. De effectiviteit van exorcisme voor personen met een trance-of identiteitsstoornis ……………………………………………………………. 22 1.5. Conclusie ………………………………………………………………………….. 2. 23 Het exorcismeritueel binnen de Rooms Katholieke kerk ……………………… 25 2.1. Inleiding …………………………………………………………………….……... 25 2.2. Begripsverduidelijking …………………………………………………………..… 25 2.2.1. Bezetenheid in de demonologie ……………………………………………... 25 2.2.2. Het groot en klein exorcisme ………………………………………………... 26 2.3. Bezetenheid en exorcisme in de 21ste eeuw – initiatieven van het Vaticaan ….….. 27 2.4. Exorcisme in België en Nederland in de 21ste eeuw …………………………….... 29 2.4.1. Verwetenschappelijking van het exorcismeritueel en bezetenheid …………. 29 2.4.2. Het groeiende aantal exorcisme-aanvragen rond de eeuwwisseling ………... 31 2.4.3. Pastorale counseling, bevrijdingspastoraten en de charismatische beweging in België en Nederland ……………………………………………………… 32 2.5. Conclusie ………………………………………………………………………….. 33 v 3. Exorcisme binnen de Islamitische gemeenschap ……………………………….. 36 3.1. Inleiding ……………………………………………………………………...……. 36 3.2. Etiologie en praktijken van de traditionele islamitische geneeskunde ……………. 36 3.3. De ‘djinn’ en bezetenheid …………………………………………………………. 38 3.4. Imams, traditionele genezers en formele kwalificaties van functies en behandelingen…………………………………………………………………….... 39 3.5. Traditionele islamitische geneeskunde in België en Nederland ……….………….. 40 3.5.1. Onderzoek in België en Nederland ………………………………………….. 41 3.5.2. De effectiviteit van de traditionele islamitische geneeskunde ………………. 43 3.6. Conflicterende visies van de westerse reguliere hulpverlening en traditionele islamitische geneesheren …………………………………………………………… 45 3.7. Conclusie …………………………………………………………………………… 46 4. Strafrechtelijke visie op exorcismerituelen ….…………………………………… 49 4.1. Inleiding …………………………………………………………………………..... 49 4.2. Onderzoeken naar exorcisme excessen ……………………………………………. 49 4.2.1. Geweldpleging van exorcisten ………………………………………………. 51 4.2.2. Kindermishandeling gerelateerd aan ‘bezetenheid’ of ‘hekserij’ …………… 51 4.2.3. Godsdienstvrijheid en strafrechtelijke kwalificaties ………………………… 52 4.3. De Klingenberg zaak in Duitsland ………………………………………………… 53 4.3.1. Beschrijving van de Klingenberg zaak in Duitsland ……………………..…. 53 4.3.2. Religie en het strafrecht: tegenstellingen ……………………………………. 54 4.3.3. De verdediging van vader Alt en vader Renz ……………………………….. 55 4.3.4. Psychiatrische visie(s) op de zaak en kritieken van Goodman ……………… 56 4.3.5. Veroordeling: de Westerse visie overheerst op de religieuze ……………….. 57 4.3.6. Antropologische visie op de Westerse opvatting van geestesziekte ………… 58 4.4. De Vollmer zaak in Australië ……………………………………………………… 59 4.4.1. Beschrijving van de Vollmer zaak ……………………………………...…… 59 4.4.2. Argumentatie van de verdediging …………………………………………... 60 4.4.3. De medische visie op de doodsoorzaak van Vollmer ……………………….. 61 4.4.4. De religieuze visie versus de strafrechtelijke visie ………………………….. 61 4.5. Conclusie …………………………………………………………………………... 62 5. Empirisch onderzoek ……….…………………………………………………….. 65 5.1. Inleiding en probleemstelling ……………………………………………………… 65 5.2. Onderzoeksopzet …………………………………………………………………... 66 vi 5.2.1. Theoretische relevantie ……………………………………………………… 66 5.2.2. Praktijkgerichte relevantie …………………………………………………... 66 5.2.3. Probleemstelling, centrale onderzoeksvraag en deelvragen ………………… 67 5.2.4. Afbakening kernbegrippen ………………………………………………….. 69 5.2.5. Onderzoeksstrategieën, keuze onderzoekspopulatie, steekproef, selectiewijze 70 5.2.5.1. Casestudies van drie Belgische exorcisme strafzaken ………….. 70 5.2.5.2. Selectiemethodiek voor advocaten en deskundigen uit wetenschappelijke disciplines ………………………………….. 72 5.2.6. Type onderzoeksmateriaal …………………………………………………... 73 5.2.7. Onderzoekstechnieken ………………………………………………………. 74 5.2.8. Deontologie ………………………………………………………………….. 76 5.3. Onderzoeksresultaten ……………………………………………………………… 77 5.3.1. Case 1: Beschrijving van een exorcisme strafzaak in vooronderzoek.………. 77 5.3.1.1. Bevindingen: problemen in de vervolging en berechting van de exorcisme strafzaak …………………………………………….. 5.3.1.2. 79 Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen ……………………………………... 80 5.3.2. Case 2: Beschrijving van een exorcisme strafzaak voor de correctionele rechtbank …………………………………………………………………….. 81 5.3.2.1. Bevindingen: problemen in de vervolging en de berechting van de zaak …………………………………………………………. 5.3.2.2. 83 Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen ………………………………………… 83 5.3.2.3. Welke visies treden in conflict? ………………………………… 84 5.3.2.4. De verhouding tussen de strafrechtelijke visie en religieuze/ culturele visies …………………………………………………... 85 5.3.3. Case 3: Beschrijving van een exorcisme strafzaak voor het hof van assisen.... 85 5.3.3.1. Bevindingen: problemen in de vervolging en de berechting van de zaak …………………………………………………………... 90 5.3.3.2. Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen …...…………………………………… 91 5.3.3.3. Welke visies treden in conflict? ………………………………… 96 5.3.3.4. De verhouding tussen de strafrechtelijke visie en religieuze/ culturele visies ……………………………………………………. 98 vii 5.4. Conclusie ……………………………………………………………………….…. 100 6. Eindconclusie ……………………………………………………………………… 105 7. Bibliografie …………………………………………………………………….….. 110 8. Bijlagen ……………………………………………………………………………. 115 8.1. Uitnodiging diepte-interview advocaten ………………………………………….. 115 8.2. Uitnodiging diepte-intrview antropoloog ……………………………………….… 117 8.3. Informed consent ………………………………………………………………….. 118 8.4. Vragenprotocol diepte-interview advocaten …………………………………..….. 120 8.5. Vragenprotocol diepte-interview antropoloog ………………………………...….. 125 8.6. Informed consent – inzage documenten van het gerechtelijk dossier …………….. 129 8.7. Bevindingen exorcisten uit de katholieke gemeenschap ……………………..……. 130 viii Inleiding Bij het woord ‘exorcisme’ denken we vaak aan films als ‘The exorcist’, heksenjachten in de Middeleeuwen of geritualiseerde praktijken in primitieve culturen. Deze opvattingen geven echter een vertekend beeld van het exorcismefenomeen. Bourguignon (1973) heeft verscheidene onderzoeken naar bezetenheid verricht en besluit dat het geloof in geesten en spirituele bezetenheid universele gegevens zijn. Zij maakte in 1967 een etnografische beschrijving van 488 samenlevingen over de hele wereld. Daarvan beoefenden 90% één of meerdere vormen van geïnstitutionaliseerde en cultureel bepaalde rituelen om een gewijzigde staat van bewustzijn te verkrijgen. Welgeteld 52% van de gemeenschappen associeerden spirituele bezetenheid met deze veranderde mentale staat. Uit dit onderzoek besluit Bourguignon dat bijna alle samenlevingen uitgaan van een geloof in een parallelle wereld naast de natuurlijke wereld. Deze wereld bestaat uit zowel goedaardige als kwaadaardige wezens die geen lichaam bezitten en bijgevolg niet voor het menselijke oog zichtbaar zijn (Bourguignon, 1973). In westerse maatschappijen heeft zich een proces van secularisering voorgedaan met de teloorgang van geloofstradities tot gevolg. De modernisering en medicalisering van de maatschappij zijn de belangrijkste factoren die aan dit proces hebben bijgedragen. De behoefte aan kennisverrijking en wetenschappelijke onderzoeken hebben ervoor gezorgd dat het ‘bovennatuurlijke’ in verklaringsmodellen werd gegoten (Schreiner, 1988). Ondanks de medicalisering van demonische bezetenheid in westerse maatschappijen, verschijnen er in de 21ste eeuw nog steeds berichten in de Belgische media over uitdrijvingsrituelen. Dit betreft voornamelijk verslaggeving over personen die het slachtoffer zijn van schadelijke handelingen in het kader van exorcisme. In België komen exorcisme strafzaken slechts in zeer beperkte mate voor. Bovendien spelen de excessen zich voornamelijk af in culturele en religieuze leefgemeenschappen die andere opvattingen delen over bezetenheid en uitdrijvingsrituelen dan onze hoofdcultuur. Het feit dat het om unieke strafzaken gaat die zich in een andere culturele of religieuze context situeren, maakt dat het strafrechtelijk apparaat voor een uitdaging komt te staan in de vervolging en berechting van deze excessen. Dit leidt ons tot de volgende vragen, namelijk: treden cultureelreligieuze visies en westerse-strafrechtelijke visies in conflict bij rechtszaken? Ondervindt de -9- magistratuur bepaalde moeilijkheden in het vervolgen en berechten van exorcisme-excessen? In deze masterproef maken we een probleemanalytische studie naar conflicterende visies en moeilijkheden in de vervolging en berechting van exorcisme strafzaken. De doelstelling bestaat erin een bijdrage te leveren aan de bestaande wetenschappelijke kennis en het stimuleren van inzichtverwerving bij de magistratuur, advocatuur, enz…, aangaande opvattingen over exorcisme die in culturele en religieuze minderheidsgroepen aanwezig zijn, én moeilijkheden die zich voordoen bij de vervolging van excessen. Dit zal nagestreefd worden door het uitvoeren van een verkennende studie naar conflicterende visies en moeilijkheden die zich voordoen bij de vervolging en berechting van Belgische exorcisme strafzaken in de 21ste eeuw.’ In deze masterproef voeren we een empirische studie uit, waarbij we als onderzoeksstrategie casestudies maken van drie Belgische exorcisme strafzaken. De drie cases zijn te situeren binnen de islamitische cultuur en het gaat om jonge vrouwen die overleden zijn ten gevolge van een exorcismeritueel. Strafzaken binnen de katholieke gemeenschap zijn niet gevonden. We bestuderen een strafzaak in gerechtelijk vooronderzoek, een zaak met uitspraak voor de correctionele rechtbank en een zaak met uitspraak voor het hof van assisen. De gebruikte onderzoekstechnieken zijn media-analyse en interviews met de advocaten die in de betreffende strafzaken pleit(t)en. We nemen eveneens interviews af van deskundigen, waaronder exorcisten, psychiaters en een antropoloog ter verrijking van ons inzicht in het fenomeen. Voor de assisenzaak hebben we naast de reeds vermelde technieken, ook documentanalyses en observaties uitgevoerd gedurende het proces. Het is niet ons doel om tot generaliserende uitspraken te komen, maar om inzicht te verwerven in elke strafzaak op zich. Onze onderzoeksoptiek bestaat uit theorieën en onderzoeken vanuit antropologisch, psychiatrisch, religieus en strafrechtelijk perspectief. Deze verschillende visies hebben we opgedeeld in hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk van de literatuurstudie bespreken we de concepten ‘spirituele bezetenheid’ en ‘exorcisme’, alsook de relatie tussen de begrippen en theorieën vanuit antropologisch en psychiatrisch perspectief. Het tweede hoofdstuk handelt over exorcisme in de Rooms-Katholieke Kerk met als doel een realistisch beeld te creëren van het exorcismefenomeen binnen de rooms-katholieke samenleving in de 21ste eeuw. Omdat de geselecteerde casestudies in deze masterproef zich in de moslimcultuur situeren, wijden we het derde hoofdstuk aan de traditionele islamitische geneeswijzen in Marokko, België en Nederland. Vervolgens bespreken we conflicterende visies tussen de westerse - 10 - reguliere gezondheidszorg en de traditionele of religieuze gezondheidszorg. Tenslotte komt in het vierde hoofdstuk literatuur en onderzoeken betreffende exorcisme-excessen aan bod. We bespreken eveneens of exorcisme-excessen al dan niet een inbreuk zijn op de Belgische strafwet. Er volgt een beschrijving van twee buitenlandse exorcisme strafzaken met een uiteenzetting van de antropologische, psychiatrische en strafrechtelijke visies tijdens het proces. Het methodologisch luik is gericht op het beantwoorden van de volgende centrale vraagstelling: Welke conflicterende visies en/of moeilijkheden doen zich voor bij de vervolging en berechting van exorcisme strafzaken? We bestuderen de verschillende visies over exorcisme en de gepleegde feiten die te kaderen zijn aan de hand van argumentaties die tijdens et proces gegeven worden. We kaderen deze opvattingen binnen de literatuurstudie. De argumentaties splitsen we op in categorieën van culturele, religieuze, psychiatrische en strafrechtelijke standpunten. Vervolgens stellen we conflicterende visies vast op basis van discussies en tegenargumentaties tijdens de rechtszittingen. In het bijzonder richten we ons op de verhouding tussen strafrechtelijke en religieuze of culturele opvattingen. Bij dit proces stellen we de volgende vragen: welke culturele, religieuze en psychiatrische visies komen aan bod in de strafzaak? Welke visies treden in conflict? Wat is de verhouding tussen de strafrechtelijke visie van de magistratuur/volksjury en de religieus-culturele visies? We stellen tenslotte de vraag welke aspecten van exorcisme-excessen, volgens de respondenten, problematisch zijn bij vervolging en berechting. - 11 - 1. Spirituele bezetenheid en exorcisme vanuit antropologisch en psychiatrisch perspectief 1.1.Inleiding ‘Exorcisme’ en ‘bezetenheid’ zijn concepten die in bijna alle culturen voorkomen. Daarom wensen we de literatuurstudie te starten met een hoofdstuk over de antropologische visie op bezetenheid en exorcisme. Naast de antropologische theorieën bespreken we psychiatrische visies om verbanden tussen beide disciplines duidelijk te kunnen beschrijven. We hebben gekozen om naast exorcisme ook aandacht te besteden aan het concept ‘bezetenheid’, omdat beide begrippen sterk gerelateerd zijn. Dit hoofdstuk start met de uiteenzetting van definities en de relatie tussen bezetenheid en exorcisme. Vervolgens komen theorieën aan bod die, afhankelijk van de cultuur, exorcisme als controlemechanisme of sociaal-politiek instrument omschrijven. We vermelden een antropologische theorie over ‘bezetenheid’ die een link legt met het psychiatrisch ziektebeeld ‘dissociatieve identiteitsstoornis’. Verder volgt de bespreking van de ‘dissociatieve trancestoornis’ als psychiatrisch verklaringsmodel voor bezetenheid. Tenslotte sluiten we dit hoofdstuk af met studies die de effectiviteit en gevolgen van exorcismerituelen in vraag stellen. 1.2. Definities van bezetenheid en exorcisme Littlewood (2009), een antropoloog aan de University College van Londen, beschrijft ‘spirituele bezetenheid’ als een gewijzigde staat van het bewustzijn, gebaseerd op de overtuiging dat een spirituele entiteit bezit van een persoon heeft genomen. Verscheidenen auteurs (Littlewood, 2009; Goodman, 1988) verwijzen regelmatig naar Bourguignon (1973), een Professor Emerita en voormalig hoofd van het Antropologisch departement aan de Ohio State University. Zij verrichtte baanbrekend werk betreffende spirituele bezetenheid. De auteur onderscheidt drie componenten van bezetenheid die kunnen voorkomen, namelijk: De aanvaarding van de bezetenheid op zich. - 12 - Een gewijzigde staat van bewustzijn of trance. De combinatie van een gewijzigde staat met het geloof in spirituele bezetenheid. Een gemeenschap waarbinnen enkel de component van ‘aanvaarding van bezetenheid’ aanwezig is, kan zelden voor problemen of obstakels zorgen in de samenleving. Wanneer de combinatie van een ‘gewijzigde staat van bewustzijn’ en ‘een sterk geloof in spirituele bezetenheid’ zich voordoet, gaan mensen beroep doen op een sjamaan, traditionele geneesheer of priester. De aanwezigheid van de componenten verschilt naargelang gemeenschap en cultus. Vanuit een sjamanistische visie zoekt men voornamelijk naar een staat van trance. Voorts dient ook een onderscheid gemaakt te worden tussen een ongewilde bezetenheid en een bewust gezochte bezetenheid. Een voorbeeld van gezochte bezetenheid zijn onder andere voodoo-praktijken. Vanuit klinisch perspectief houden deskundigen voornamelijk rekening met de ‘ongewilde’ vorm. Het begrip ‘exorcisme’ is afkomstig van het Grieks woord ‘exorkisein’ dat voor het bevelen van of verjagen van boze geesten staat. De stam ‘horkos’ staat voor ‘conjuratie’ ofwel ‘samenzwering’. Men zweert of beveelt in de naam van een superieure kracht. (Petipierre, 1976; Polak, s.d.; Bernard, 2008). Thretowan definieert exorcisme als : “expelling evil spirits by conjurations, prayers and ceremonies” (1976, p.128). Spirituele bezetenheid en exorcisme zijn begrippen die met elkaar samenhangen. Het ene is de oorzaak, het ander het gevolg. Aan de basis ligt het geloof in een duivel of kwaadaardige entiteit. Wanneer deze duivel een zekere gedaante krijgt toegeschreven, versterkt en bevestigt dit het geloof in de mogelijkheid zélf bezeten te worden. Hierdoor versterkt evenzeer het geloof dat de aanwezigheid van de kwaadaardige entiteit enkel beëindigd kan worden door een toevlucht te nemen tot rituelen zoals exorcisme (Thretowan, 1976). Zonder het geloof in een duivel en de mogelijkheid tot demonische binding kan exorcisme niet bestaan. 1.3. Spirituele bezetenheid en exorcisme in sociale context: antropologisch perspectief Spirituele bezetenheid vereist een maatschappelijke erkenning. Een individu is ‘bezeten’ als de persoon communicatieve handelingen stelt, die de aanwezige elite binnen de culturele gemeenschap in die periode als gekend, afgekondigd en strafbaar beschouwen. Wanneer een afgevaardigde van de elite een persoon als ‘bezeten’ erkent, wordt hij of zij niet als deviant beschouwd. De bezetene krijgt een nieuwe sociale rol toegekend, waarbij men het afwijkend - 13 - gedrag toeschrijft aan ‘de andere’. Deze ‘andere’ zorgt voor een discontinuïteit met zijn/haar psychologische zelf. Zowel het individu als de bezitnemende entiteit zijn competente actoren en interageren met welbepaalde intenties en communicatieve expertise (Mulhern 2005). Bepaalde auteurs (Ebon, 1975; Lewis 1972, 1990; Littlewood, 2009) halen een ander aspect van spirituele possessie en exorcisme in de sociale context aan. Zij geven de begrippen een gender- of sociaal-politieke dimensie door te stellen dat personen possessie en exorcisme aanwenden als controlemechanismen of als instrument om sociaal-politieke doeleinden te bereiken. 1.3.1. Bezetenheid en exorcisme als controlemechanisme Binnen religieuze gemeenschappen zijn er twee reactiemogelijkheden op geestelijke bezetenheid, namelijk: ‘exorcisme’ en ‘adorcisme’. Exorcisme vertegenwoordigt een negatieve houding ten aanzien van spirituele bezetenheid. Adorcisme omvat daarentegen een positieve houding, waarbij bezeten personen kiezen om de spirituele entiteit te aanvaarden door een levenskrachtige relatie aan te gaan (Crapanzano & Garisson, 1977; Lewis, 1990; Lapassade, 1997). Bij adorcisme vindt er een internaliseringsproces plaats, waarbij men een cultus rond de bovennatuurlijke wezens opbouwt. De status van deze cultus is grotendeels gebaseerd op de identiteit van de geesten en de sociale status van de bezetenen. Zowel exorcisme als adorcisme komen binnen eenzelfde gemeenschap voor (Lewis (1990) en Lapassade (1997). De intenties van het bovennatuurlijke wezen zijn bepalend voor de reactiewijze. Indien de entiteit kwaadaardig is, streeft de traditionele geneesheer naar een therapeutische interventie met exorcisme tot gevolg. Als de entiteit een moreel wezen is, tracht men een relatie te creëren tussen geest en ‘drager’ (Crapanzano & Garisson, 1977). Lewis (1990) plaatst deze maatschappelijke reacties binnen de patriarchale wereldgodsdiensten1 en stelt dat exorcisme door mannen wordt aangewend om de huidige godsdienst te bevestigen, bestendigen en versterken ten koste van het adorcisme. Exorcisme bevestigt en versterkt de macht van groepen die bedreven zijn in het uitbannen van bovennatuurlijke wezens. Het is een reactiewijze op bezetenheid dat voornamelijk patriarchale religies aanspreekt, zoals het christendom, de islam en het boeddhisme. Adorcisme is eerder een reactiewijze voor vrouwen en stimuleert de macht van de 1 christendom, islam en boeddhisme. - 14 - bovennatuurlijke wezens. Deze macht uit zich in de ontwikkeling van vrouwenculturen. Adorcisme kan een gezagsondermijnende werking hebben op gevestigde patriarchale machtsverhoudingen. Vrouwen die zich aansluiten bij spirituele culturen worden vaak als bedreigend gepercipieerd. Vertrekkende van dit standpunt trachten mannen het consulteren van vrouwelijke sjamanen, die banden onderhouden met spirituele wezens (adorcisme), af te raden of te verbieden. Dit vergroot de kans dat vrouwen met een bezetenheidsproblematiek aan obscure therapeutische activiteiten (exorcisme) worden onderworpen. Uitdrijvingsrituelen dienen vaak als controlemechanisme voor vrouwen binnen deze patriarchaal georiënteerde religieuze gemeenschappen. Aan de hand van exorcisme tracht men geestelijke bezetenheid – voornamelijk bij vrouwen – te stoppen, om te keren, en zo te voorkomen dat deze uitgroeit tot adorcisme. Een belangrijke bemerking is dat adorcisme kan ontstaan als protestreactie tegen onderdrukking. Beide reacties staan in wisselwerking tot elkaar (Lewis 1990). 1.3.2. Bezetenheid en exorcisme als sociaal-politiek instrument Gezien de voorheen vermelde theorie, zouden we kunnen stellen dat exorcisme een repressief instrument is. Ebon (1975) haalt echter een theorie aan waar exorcisme in bepaalde culturele contexten een bevrijding voor vrouwen kan betekenen. Bezetenheid door een geest kan prestige met zich meebrengen en de vrouw geniet tijdens het uitdrijvingsritueel de volledige aandacht. Deze theorie dienen we te situeren binnen culturen waar mensen aan de hand van ceremonies naar religieuze extase streven. Vanuit deze visie baseren Ebon (1975) en andere auteurs (Kessler, 1977; Jansen, 1991; Bourguignon, 2004) zich evenzeer op een theorie van Lewis (1971), welke onderzoek deed naar ‘zar-geesten’ in het Islamitisch georiënteerde Somalië. Deze geesten dienen uitgedreven te worden tijdens dure ceremonies, waarbij men cadeaus voorziet voor de geest en het medium, de vrouwelijke sjamaan. Zar-culturen komen voor in Egypte, Sudan, Ethiopië en op de Arabische schiereilanden. Deze culturen worden ook trance-culturen genoemd omdat de geest enkel kan spreken indien de persoon in trance verkeert (Lewis, 1971). In een door mannen gecontroleerd systeem gebruiken vrouwen bewust of onbewust possessie als middel om hun belangen en eisen te expliciteren. Dit kan te maken hebben met belangen zoals wedijveren tegen andere vrouwen of het streven naar meer inschikkelijkheid en respect van de man. Zo kan, bijvoorbeeld, tijdens een uitdrijvingsritueel duidelijk gemaakt worden dat de echtgenoot meer rekening moet houden met de mening van zijn vrouw. Vaak gaat het om vrouwen met vruchtbaarheids– of huwelijksproblemen. Het zijn vrouwen die niet - 15 - beantwoorden aan de normen van vrouwelijkheid in die bepaalde culturen (Lewis, 1971; Kessler, 1977; Jansen, 1991). Kessler (1977), een assistent-professor antropologie aan het Barnard College, heeft in zijn onderzoek naar Kelantanese spirituele seances in Maleisië, het gebruik van het bezetenheidsidioom geëxamineerd bij vrouwen met 3 verschillende statussen. Het ging om een groep van jonge vrouwen die ontsnappen aan een gearrangeerd huwelijk, een groep van oudere getrouwde vrouwen en een groep van weduwen en gescheiden vrouwen van middelbare leeftijd. In zijn steekproef bespreekt de onderzoeker de paradigmatische situatie van de gehuwde vrouw Mek Mas. Door middel van spirituele bezetenheid slaagde Mek Mas erin haar huwelijk en haar sociale positie veilig te stellen door haar man te ontmoedigen een nieuwe vrouw te zoeken. Kessler benadrukt dat het bezetenheidsidioom2 niet exclusief gerelateerd is met ziekte, maar ook verbonden is met de sociaal-politieke context. Naast de oververtegenwoordiging van vrouwen, kunnen ook mannen het onderwerp van possessie uitmaken. Dit kan voorkomen in situaties waarbij mannen hun alledaagse controle verliezen of niet aan de maatschappelijke eisen voldoen (Littlewood, 2009). Een voorbeeld is werkloosheid of ontslag met als gevolg het verlies van de rol van ‘kostwinner’ binnen het gezin. Het handelen van een vijandige spirituele entiteit is de verklaring voor het falen. Crapanzano (Crapanzano & Garisson, 1977) bespreekt de individuele en culturele dimensie van het spirituele bezetenheidsidioom. De auteur verstaat onder dit idioom dat bezetenheid een sociaal-politiek instrument is voor ondergeschikten in een gemeenschap. Elk individu wordt in een maatschappij geboren met vaste waarden, normen, verwachtingen, symbolen, culturele categorieën, enz... Om alledaagse ervaringen trachten te begrijpen en te beïnvloeden, dienen personen het heersende symbolische systeem te manipuleren. Wanneer deze maatschappij een strikt sociaal systeem heeft, waarin grote economische en sociale verschillen of misbruiken bestaan en geen verandering van de situatie voor het individu mogelijk is, worden idiomen gecreëerd. Dit geeft de mogelijkheid tot verklaring en een zekere acceptatie van het door individuen en lotgenoten gedeelde leed. 2 Idioom: taaleigen, het geheel van zegswijzen, uitdrukkingen, verbindingen en woorden die een bepaalde taal eigen zijn in onderscheiding van andere talen en die zich niet lenen voor letterlijke vertaling (Balabréga et al., 1987). - 16 - 1.4. Antropologische en psychiatrische theorieën over bezetenheid In navolging van de voorheen vermelde theorie van Crapanzano (Crapanzano & Garissson, 1977), stelt de auteur dat het idioom ‘bezetenheid’ in de Westerse maatschappij nog steeds een functie heeft, ondanks dat possessie bijna niet meer voorkomt. Dit begrip biedt een sterke metafoor bij het expliceren van het soort ervaringen waarbij de persoon zichzelf niet helemaal verantwoordelijk acht voor zijn mentale toestand, zoals: extreme liefde, intense haat, driftbuien, obsessief gedrag, enz… In het bijzonder bedoelt Crapanzano gedragingen en handelingen die gewetenswroeging opwekken en de nood doen ontstaan voor een geloofwaardig idioom van bezetenheid. “… spirit possession may symbolize a magical route of escape from the burden of responsability accompanying an ideology of intense individualism that is contradicted daily in the ‘real’ world.” (Crapanzano & Garisson, 1977, p.7) Hoewel antropologen aan het idioom van bezetenheid vasthouden, plaatsen onderzoekers en medici in de westerse maatschappij possessie onder een ander idioom, het psychologisch idioom. Psychiaters verklaren possessie voornamelijk als een dissociatieve identiteitsstoornis3. Andere verklarende stoornissen zijn: schizofrenie, manische depressie, hysterie en in mindere mate epilepsie en het Tourette syndroom (Wilkinson, 2007). De dissociatieve identiteitsstoornis is een psychiatrische stoornis waarbij een tweede persoonlijkheid afsplitst en zich distantieert van de originele identiteit. De eerste persoonlijkheid is zich zelden bewust van het alter ego (Stafford 2005). Het werk: ‘What about demons’ van auteur Goodman (1988), combineert de antropologische met de psychiatrische onderzoeksoptiek. Goodman (1988) is de directeur van het ‘Guyamungue Institute’ en was een voormalig hoofddocente antropologie aan de ‘Dension University’. De auteur is één van de weinige antropologen die de stoornis complementair en leerrijk acht voor het bieden van inzichten betreffende bezetenheid in religieus extatische gemeenschappen. Door middel van een vergelijkende studie van traditionele bezetenheid tijdens een voodooritueel in Haïti en de meervoudige persoonlijkheidsstoornis in het Westen, samengaand met een grondige studie van psychiatrisch onderzoek van Putnam met het ‘National Institute of Mental Health’ in 1982, ontwikkelde Goodman een opmerkelijke theorie. 3 De voormalige term van ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ is meervoudige persoonlijkheidsstoornis. - 17 - Een trancestaat kan de mogelijkheid tot desorganisatie in de hersenen tot gevolg hebben, wat gepaard gaat met de creatie van ‘brain maps’ die nieuwe identiteiten bevatten. Er bestaat enige indicatie dat trance zowel bij personen met possessie als personen met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis voorkomt. Trance stelt personen in staat om te wisselen tussen mappen en persoonlijkheden. Bij de vergelijkende studie stelt Goodman vast dat bij de Voodoodanser in Haïti de bezetenheid startte vanaf een bepaald moment tijdens de seance en stopte met het einde van het ritueel. In tegenstelling tot de traditionele bezetenheid waren MPS4 patiënten niet in staat de wissel naar verschillende hersenmappen te controleren. De verklaring luidt dat bij de Voodoodanser, en dus traditionele bezetenheid, door middel van de seance een map wordt gecreëerd en vervolgens verdwijnt na verloop van tijd. Dit is een manipulatievorm voor processen in de hersenen en kan aangeleerd worden. Bij MPS wordt het fenomeen niet met opzet tot stand gebracht, wat zich vertaalt in een dieper geëtste hersenmap in de hersenen met controleverlies tot gevolg (Goodman, 1988). Goodman besluit hieruit dat bezetenheid een continuüm vertegenwoordigd, met aan het ene uiterste ritueel gecontroleerde bezetenheid en aan de andere zijde de meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Figuur 1.1. : Continuüm van Goodman: Gecontroleerde bezetenheid Dissociatieve identiteitsstoornis Bezetenheid 1.4.1. Demonische bezetenheid en de dissociatieve identiteitsstoornis vanuit psychiatrische visie Voor een correcte interpretatie van dissociatieve identiteitsstoornis geven we een korte verduidelijking van het begrip volgens het ‘ Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’ (DSM-IV). Een dissociatieve identiteitsstoornis omvat de aanwezigheid van twee of meerdere afzonderlijke identiteiten of persoonlijkheden. Elke persoonlijkheid heeft een eigen en aanhoudend patroon van waarnemen over het denken aan de omgeving en zichzelf. Minimum twee persoonlijkheden nemen regelmatig de controle over van het gedrag van de 4 MPS is de afkorting van meervoudige persoonlijkheidsstoornis. - 18 - persoon. De persoon is niet in staat om belangrijke informatie te herinneren en dit is niet te verklaren door gewone vergetelheid (American Psychiatric Association, 1994). Dr. Ross (1997) is een psychiater en onderzoeker op het veld van dissociatie en traumagerelateerde stoornissen. Hij heeft uitgebreid studie gedaan naar bezetenheid en de dissociatieve persoonlijkheidsstoornis. De onderzoeker baseert zich grotendeels op het werk: ”Les possédés: la possession démoniaque chez les primitifs, dans l'anquité, au moyen-age, et dans la civilisation moderne”, van Oesterreich (1927). Oesterreich was een professor aan de universiteit van Tübingen en heeft onderzoek verricht naar de geschiedenis omtrent ‘bezetenheid’ vanaf de oudheid tot de moderne tijd over de hele wereld. Hierbij maakte hij een analyse van dit begrip in relatie tot andere fenomenen zoals hysterie en manifestaties. De auteur stelt dat er een continuüm bestaat met de normale toestand en de possessiestaat als uitersten. Bij bezetenheid evolueren mensen van een normale staat over een obsessieve tussenfase naar bezetenheid wat, volgens Ross (1997), tot een modern hypnotische trance gereproduceerd kan worden. Oesterreich stelt dat bezetenheid zich in twee vormen kan manifesteren: ‘Bewuste bezetenheid’, waarbij de persoon zich bewust is van de controleovername van de demon. ‘Somnambule possessie’, waarbij geheugenverlies optreedt. Volgens Ross (1997) is de bewuste vorm gelijkaardig aan DID5 zonder geheugenverlies. De somnambule vorm is overeenkomstig met DID waar geheugenverlies optreedt bij de verandering van alter ego’s. De persoon is zich niet bewust van de andere deelpersoonlijkheden. De evolutie naar bewuste bezetenheid heet ‘condensation’. Dit traject start met een fase van klinische obsessie, waarbij culturele factoren een sterke invloed uitoefenen met een versterkt gevoel van innerlijke verdeeldheid tot gevolg. Dit proces kan te maken hebben met een identificatie van iemand in de omgeving of het verleden, hypnotische suggestie of versterking door andere individuen. De persoon komt vervolgens in een bewuste staat van bezetenheid terecht, waaruit hij kan evolueren naar onbewuste bezetenheid of naar één van de twee andere opties, zijnde een succesvolle Integratie van de dissociatieve staten of een psychologische ontaarding van het individu (Oesterreich, 1927). 5 DID is de afkorting van dissociatieve identiteitsstoornis. - 19 - Figuur 1.2.: de eerste weg naar een staat van bezetenheid. Somnambule possessie Obsessie Versterkte interne verdeeldheid Bewuste possessie Integratie Psychologisch ontaarding Een ander startpunt is dat van twee onverenigbare emotionele staten die niet volledig tweeledig zijn. Indien de maatschappij één van deze staten als moreel slecht beschouwt, vergroot dit de kans op een evolutie naar possessie. Of een persoon evolueert naar een staat van bezetenheid, is afhankelijk van de hypnotiseerbaarheid en de culturele verwachtingen. Somnambule bezetenheid zou volgens Oesterreich een sterkere autohypnose vragen dan de bewuste vorm. In culturen die niet geloven in spirituele bezetenheid leidt het proces tot een dissociatieve identiteitsstoornis. Dit is de wetenschappelijke variant van bezetenheid (Oesterreich, 1927; Ross, 1995). Figuur 1.3.: een tweede weg naar een staat van possessie. Bewuste bezetenheid (of DID + bewustzijn) Twee onverenigbare emotionele staten Culturele invloeden Somnambule bezetenheid (of DID + geheugenverlies) 1.4.2. Dissociatieve trancestoornis De dissociatieve trancestoornis is een andere verklaring voor bezetenheid. Het DSM-IV stelt dat trance een tijdelijke staat van een gewijzigd bewustzijn inhoudt of dat er een verlies plaatsvindt van de persoonlijke identiteit zonder de vervanging door een wisselende persoonlijkheid. Trance wordt geassocieerd met een vernauwing van het bewustzijn met betrekking tot de directe omgeving of de persoon heeft een ongewone selectieve focus op omgevingsstimuli. Ook kan er sprake zijn van stereotyperend gedrag of bewegingen, die als buitengewoon ervaren worden (American Psychiatric Association, 1994). - 20 - Het DSM-IV onderscheidt de gewone trance van de ‘Bezetenheidstrance’. Bezetenheidstrance is een eenmalige of episodische staat van een gewijzigd bewustzijn dat gekenmerkt wordt door de vervanging van de gebruikelijke persoonlijkheid door een nieuwe identiteit. Dit schrijft men toe aan de invloed van een geest, kracht, godheid of een andere persoon. De persoon vertoont stereotyperend en cultureel bepaald gedrag of bewegingen waarbij de persoon ervaart dat een andere ‘agent’ hem of haar controleert. Er is sprake van geheel of gedeeltelijk geheugenverlies tijdens de gebeurtenis (American Psychiatric Association, 1994). De wetenschappers Ferracuti, Sacco en Lazzari (1996) hebben in Rome een onderzoek gedaan naar het ziektebeeld ‘dissociatieve trancestoornis’ bij 10 personen die claimden bezeten te zijn en exorcismebehandelingen hebben ondergaan. In het DSM-IV valt dit onder de staat van bezetenheidstrance. De onderzoekscriteria voor de diagnose vereisen de aanwezigheid van een gewone trancestaat of een trancestaat met possessie. Deze laatste vorm wordt gedefinieerd als de aanwezigheid van een éénmalige of regelmatig gewijzigde staat van het bewustzijn, waarbij de gebruikelijke identiteit van het individu wordt vervangen door een nieuwe identiteit toegeschreven aan de invloed van een geest of goedheid. Het DSM-IV verwijst enkel naar trancestoornissen die resulteren in kwelling of disfunctioneren. Niet alle possessiestaten zijn pathologisch. De dissociatieve trancestoornis vertoont klinische gelijkenissen met de dissociatieve identiteitsstoornis. Personen met deze stoornissen geloven dat de controle van hun lichaam wordt overgenomen door een vijandige entiteit en vertonen een complexe persoonlijkheidsorganisatie. Er zijn echter ook enkele verschillen vast te stellen. Individuen met een identiteitsstoornis vermelden meestal jeugdtrauma’s van misbruik, terwijl personen met een trancestoornis dit tijdens het onderzoek, op één persoon na, ontkenden. Voorts zijn er verschillen in emotionele en imaginaire beleving (Ferracuti, Sacco, Lazzari 1996). Fraser (1993) wijst op het risico van negatieve gevolgen bij de aanvaarding van de trance of bezetenheidsstoornis door de American Psychiatric Association. Het toevoegen van de trancestoornis aan het DSM-IV is een poging tot aanpassing aan culturen waar dissociatieve staten als bezetenheid wordt beschouwd. De auteur vreest dat personen van de westerse cultuur dit zullen interpreteren als een acceptatie van de ‘bezetenheids-hypothese’ en dat bijgevolg het aantal exorcismerituelen zal toenemen. - 21 - 1.4.3. De effectiviteit van exorcisme voor personen met een trance- of identiteitsstoornis Over de effectiviteit van exorcisme bestaan meningsverschillen. Fraser (1993) en Bowman (1993) hebben elk een onderzoek verricht naar patiënten met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis die exorcismerituelen hebben ondergaan. Hun onderzoeksresultaten zijn gelijkend en beiden besluiten dat exorcisme geen therapeutisch effect heeft bij patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Exorcismerites kunnen tot de creatie van nieuwe alterpersoonlijkheden, hospitalisatie en een afname van religieus geloof leiden. Het uitvoeren van exorcisme tegen de wil en het verloop van het ritueel op een gewelddadige en chaotische wijze zijn de voornaamste factoren die tot traumatische ervaringen bijdragen. Bovendien ondermijnt de uitdrijving van de demon de behandeling van werkelijke alter ego’s van de patiënt (Bowman, 1993; Fraser, 1993; Ross, 1995). Allison (Allison & Schwarz, 1999), een forensisch psychiater die studies heeft verricht naar de meervoudige persoonlijkheidsstoornis in relatie tot spiritualiteit, stelt daarentegen dat exorcisme geen schade kan toebrengen indien de alter-ego’s van het individu geesten pretenderen te zijn. Door het toepassen van een strategie gebaseerd op Bijbelse rapporten, is hij erin geslaagd een aantal bezetenen, indien de deelpersoonlijkheden voldeden aan deze voorwaarde, te genezen. In navolging van deze stelling argumenteert Goodman (1988) dat psychiaters exorcisme zouden moeten toepassen, aangezien deze rituelen in principe ontworpen zijn om getroffen personen te helpen om controle over de schadelijke alter ego’s te herwinnen, ongeacht deze wezens pretenderen geesten te zijn of niet. Exorcisme is een cross cultureel fenomeen en in alle culturen, die deze werking aanvaarden, succesvol. Ook Stafford (2005) besluit uit haar vergelijkende studie dat de meerderheid van exorcismebehandelingen succes kennen en een helende werking hebben op alle vlakken, mits een juiste diagnose. Wel dienen we op te merken dat de onderzoeker in deze studie een bredere onderzoekspopulatie hanteert en niet enkel individuen met een DID diagnose. McNamara (2011), een hoofddocent van Neurologie te Boston University School of Medicine, heeft een analyse uitgevoerd van 51 dossiers aangaande bezetenheid. De resultaten geven weer dat 27 personen hulp hebben gezocht, waarvan 22 individuen exorcismerituelen hebben ondergaan. Bij 82% stopte de bezetenheid na het uitdrijvingsritueel, maar 33% van de cases herviel na enige periode. McNamara geeft aan dat de zaken nauwkeurig geselecteerd zijn en dat generaliseer-baarheid bijgevolg niet mogelijk is. Wel steunen deze bevindingen op - 22 - een uitgebreide literatuurstudie, waaruit gelijkende bevindingen voortkomen. Ook hier gaat het om een bredere doelgroep dan personen met een dissociatieve indentiteitsstoornis. Patiënten met een trancestoornis beschouwen exorcisme daarentegen als effectief inzake het controleren van de dissociatieve symptomen en het versterkt bovendien hun religieuze overtuiging (Ferracuti, Sacco, Lazzari 1996). Er zijn geen andere studies over exorcisme bij patiënten met een trancestoornis gevonden. 1.5. Conclusie Bezetenheid en exorcisme zijn een wereldwijd gegeven en staan in wisselwerking tot elkaar. Bourguignon (1973) stelt dat bezetenheid bestaat uit drie componenten, namelijk: de aanvaarding van bezetenheid op zich, de gewijzigde staat van bewustzijn of trance en de combinatie van een gewijzigde staat met het geloof in spirituele bezetenheid. Bezetenheid dient in een culturele context geplaatst te worden, waarbij een elitaire groep een persoon het label ‘bezeten’ toeschrijft. Op bezetenheid kan men positief reageren met adorcisme of negatief door middel van exorcisme. In navolging van de reactiewijzen op bezetenheid, beschrijft Lewis (1990) exorcisme als een controlemechanisme voor adorcisme en vrouwen. In een door mannen gedomineerde samenleving brengt ‘deviant’ en ‘adorcistisch’ gedrag van vrouwen een wisselwerking teweeg. Mannen trachten met exorcisme te voorkomen dat vrouwen zich bekeren tot het adorcisme. Deze reactiewijze is eigen aan culturen waar nog een sterk geloof in de patriarchale wereldgodsdiensten heerst, zijnde het Christendom, Islam en Boeddhisme. Antropologisch geïnspireerde theorieën die gebaseerd zijn op onderzoek in ‘extaseculturen’, stellen dat individuen met een inferieure of marginale status, het spirituele bezetenheidsidioom aanwenden om hun status te beschermen en om bepaalde sociaalpolitieke doeleinden te bereiken. Het verkrijgen van aandacht of het overhalen van superieuren om verplichtingen aan onderdrukten na te komen, zijn voorbeelden hiervan. Ook hier wijzen auteurs op de inferieure rol van vrouwen. Crapanzano (1977) bespreekt tenslotte de individuele en culturele dimensie van het spirituele bezetenheidsidioom. Wanneer een maatschappij een strikt sociaal systeem heeft waar grote economische en sociale verschillen of misbruiken bestaan en daarenboven geen verandering van de situatie mogelijk is, worden idiomen gecreëerd. Dit geeft de mogelijkheid tot verklaring en een zekere acceptatie van het door individuen en - 23 - lotgenoten. Het idioom ‘bezetenheid’ heeft nog steeds een functie in de Westerse maatschappij. Dit begrip biedt een sterke metafoor bij het expliceren van ervaringen waarbij de persoon zichzelf niet helemaal verantwoordelijk acht voor zijn mentale toestand. Het psychiatrisch perspectief vertegenwoordigt het westers denken en stelt het bezetenheidsbegrip voornamelijk gelijk aan de dissociatieve identiteitsstoornis, gezien de vele gelijkenissen met kenmerken van bezetenheid. Andere verklarende stoornissen zijn schizofrenie, manische depressie, hysterie en in mindere mate epilepsie. Deze visie verschilt echter met antropologische visies. Waar de psychiatrische visie stelt dat bezetenheid te verklaren is door een psychiatrische stoornis, stelt de antropologe Goodman (1988) dat bezetenheid een continuüm vormt waarvan ‘gecontroleerde spirituele gebondenheid’ en de ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ tegenpolen zijn. De dissociatieve trancestoornis is een andere verklaring voor bezetenheid, waarbij westerse medici de bezetenheidshypothese in andere culturen gedeeltelijk trachten tegemoet te treden. De psychiater Frazer (1993) vreest echter voor het mogelijke neveneffect dat personen van de westerse cultuur dit zullen interpreteren als een acceptatie van de ‘bezetenheids-hypothese’ en dat bijgevolg het aantal exorcismerituelen zal toenemen. Als psychiatrische visie op bezetenheid en de meervoudige persoonlijkheidsstoornis stelt Oesterreich (1927) dat bezetenheid zich in een bewuste vorm van possessie en een somnambule vorm kan manifesteren. Volgens Ross (1995) is de bewuste vorm gelijkaardig aan DID zonder geheugenverlies en de tweede vorm stemt overeen met geheugenverlies tussen de verschillende alter ego’s bij DID. Omtrent de effectiviteit en gevolgen van exorcismerituelen bij DID patiënten stellen we vast dat onderzoekers tegenstrijdig reageren. Veel is afhankelijk van het feit of de auteurs al dan niet de spirit-hypothese6 in overweging nemen. Bepaalde auteurs wijzen op de traumatiserende schade dat exorcisten aanrichten. Anderen benadrukken de mogelijkheden die uitdrijvingsrituelen bieden, mits de juiste diagnose. Indien alter ego’s pretenderen geesten te zijn, zien enkele auteurs uitdrijvingsrituelen als effectief. Voor patiënten met een trancestoornis blijkt exorcisme doeltreffend bij het controleren van de dissociatieve symptomen. Bovendien versterkt het hun religieuze overtuiging. 6 Spirit-hypothese: geloof in het bestaan van spirituele wezens en de mogelijkheid van possessie. - 24 - 2. Het exorcismeritueel binnen het christendom 2.1. Inleiding België heeft een rooms-katholieke geschiedenis. Het katholieke geloof heeft lange tijd invloed gehad op zowel onze levensbeschouwing als op onze religieuze opvattingen over demonische gebondenheid. In dit hoofdstuk bespreken we exorcismerituelen binnen het Christendom die in onze moderne samenleving van toepassing zijn. In West-Europese christelijke samenlevingen verlenen priesters voornamelijk pastorale hulpverlening. Pastorale hulpverlening bevat bepaalde elementen van het exorcismeritueel. De uitvoering van de traditionele exorcismerituelen komt nog weinig voor, maar in verscheidene landen zijn nog steeds priesters aangesteld als exorcist. Ook in België zijn nog exorcisten werkzaam. Dit hoofdstuk belicht de rooms-katholieke visie met als doel een realistisch beeld te creëren van het exorcismefenomeen binnen deze samenleving in de 21ste eeuw en de moderne christelijke hulpverlening in België en Nederland. We hebben bewust gekozen om geen uiteenzetting te geven over exorcismerituelen of om de geschiedenis van exorcisme te beschrijven. Om de actualiteit van het onderwerp van deze thesis te benadrukken komen enkel moderne visies aan bod. Daarom maken we voornamelijk gebruik van recentere literaire bronnen met de tijdsafbakening in de centrale doelstelling in acht genomen. 2.2. Begripsverduidelijking Bij het lezen van dit hoofdstuk over exorcismerituelen en pastorale hulpverleningspraktijken in de 21ste eeuw, dringt een verduidelijking van enkele begrippen zich op. 2.2.1. Bezetenheid in de demonologie De oude demonologie maakt onder het begrip ‘bezetenheid’ een onderscheid tussen obsessie en possessie. Beide woorden zijn afkomstig van het Latijnse werkwoord ‘sedere’, wat zitten betekent. ‘Obsedere’ en ‘possedere’ kunnen vertaald worden als respectievelijk bezitten en bewonen. Indien personen niet aan de verleiding (obsessie) kunnen weerstaan, worden zij - 25 - vatbaar voor possessie (Van Praag 1979). De Katholieke Kerk behandelt ook vormen van obsessie zoals compulsieve stoornissen en begane zonden. Met possessie wordt de controleovername door een andere identiteit bedoeld. 2.2.2. Het groot en klein exorcisme In christelijk perspectief staat exorcisme voor gebeden met ceremoniële ritussen, waarin de Kerk vraagt of God de misleiding, de invloed, de schade en woede van satan wegneemt. Dit gebeurt door te beroepen op de macht en de instructie van Jezus Christus. Exorcisme is van toepassing op mensen, plaatsen of diverse voorwerpen (Polak, s.d.; Aries, 1996). In de masterproef leggen we de nadruk op het exorceren van personen. Er bestaan twee erkende vormen van exorcisme, namelijk: het ‘kleine’ en het ‘grote’ ritueel. De Catechismus7 stelt dat het klein exorcisme plaatsvindt bij de viering van het doopsel (Baglio, 2009). Fierens (2000) geeft op een bondige manier de essentie van het exorcisme weer als volgt: “Het exorcisme is op de eerste plaats een gebed om bescherming en om bevrijding uit de greep van het kwade. Vormen van exorcisme vinden we terug in de doopopvattingen en het catechumenaat8 van de oude kerk. Het doopsel werd gezien als een overgang van de mens die door het kwade beheerst wordt naar de nieuwe mens, herschapen naar het beeld van de Verlosser.” (Fierens, 2000, p.43) Het groot exorcisme is ingeval van demonische bezetenheid enkel realiseerbaar door een erkende priester. De auteur Baglio (2009) stelt echter dat er verwarring heerst tussen het exorcismeritueel en gebeden van verlossing oftewel ‘deliverance’, dewelke door elke christen geciteerd mogen worden. Priesters passen ‘deliverance’ toe bij het bevrijden van demonisch onderdrukte of besmette individuen, maar niet in het geval van effectieve bezetenheid. Deliverance is eenvoudiger, minder geritualiseerd en beperkt zich vaak tot gebedslezing (Noblitt & Perskin, 2000). Fierens (1999) interpreteert het klein exorcisme hetzelfde als ‘deliverance’, maar stelt alsook dat deze term niet meer van toepassing is. Priesters spreken van ‘gebeden van bevrijding voor een beproefde gelovige’. 7 8 Een catechismus is een boek waarin, ten behoeve van het geloofsonderricht, een overzicht wordt gegeven van de beginselen en voornaamste waarheden van de kerkleer. Het catechumenaat is de tweede periode van de doopcatechese; bij een mens die katholiek wil worden rijpt in deze periode de bereidheid tot bekering. - 26 - 2.3. Bezetenheid en exorcisme in de 21ste eeuw – initiatieven van het Vaticaan Priesters voeren nog zelden echte exorcismerituelen uit, om de reden dat bezetenheid in de moderne westerse maatschappij de diagnose van een psychiatrische stoornis krijgt. Medici starten bijgevolg een medicamenteuze en/of psychotherapeutische behandeling op. Ondanks de medicalisering in Europa zijn er tekenen van geloof in demonische gebondenheid en exorcisme, voornamelijk in Italië. In 1999 leverde het Vaticaan een nieuw document ter vervanging van het 385 jaar oude schrift ‘De Exorcismus et Supplicationibus Quibusdam’. De wijziging van het geschrift werd al bij de Tweede Vaticaanse Consilie aangekondigd, maar dit document liet nog 30 jaar op zich wachten voor publicatie. Door de culturele en maatschappelijke veranderingen kwamen er confrontaties met andere religies en magische invloeden, waardoor een wijziging van het document zich opdrong (Aries, 1996; Vranckx, 1999). Daarenboven heeft de roomse universiteit ‘Regina Apostolorum Pontifical Athenaeum’, sinds 2005 een semestriële cursus over exorcisme gelanceerd. De lessen zijn bedoeld voor het opleiden van exorcisten en voor diegene die meer wil leren over het ritueel en over demonische bezetenheid (Wilkinson, 2007; Baglio, 2009). Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe exorcisme document van het Vaticaan, is de reglementering van het groot exorcisme restrictiever. Er zijn veel teksten en gebeden die hetzelfde zijn gebleven, maar er zijn wel veranderingen aangebracht in de ritus en de gehanteerde normen. Het Vaticaan beoogt een nieuwe aanpak. Met de nieuwe regeling wil men voorkomen dat exorcisten bij twijfelgevallen overgaan tot exorcisme, een uitdrijvingsritueel uitvoeren als test of het als diagnosetechniek gebruiken. Het doel is om misbruiken te voorkomen en het groot exorcisme terug te dringen tot enkel de gevallen van werkelijke demonische bezetenheid. Men wil eveneens de bestaande praktijken van leken tegengaan, die al dan niet met goede bedoelingen deze rites uitvoeren (Aries, 1996; Baglio, 2009; Fierens, 2000). Slechts als het om een buitengewone macht gaat en alle andere middelen zijn uitgeput, kan de priester overgaan tot exorcisme, mits deze toestemming heeft van de betrokkene (Fierens, 2000). Auteurs die onderzoek verricht hebben naar bezetenheid en exorcisme in het christendom wijzen allen op de prioriteit van een grondig medisch en psychologisch onderzoek van het individu, alvorens te concluderen dat deze demonisch gebonden is en met een exorcisme te starten (Malachi 1976; Fierens 2000; Tichelaar, 2007; Wilkinson, 2007; McNamara, 2011). De persoon wordt onderworpen aan allerhande onderzoeken door - 27 - psychiaters en geneesheren. Het is van belang dat priesters bezetenheid niet verwarren met deelpersoonlijkheden ofwel alters, aangezien deelpersoonlijkheden niet uit te drijven zijn. Bij het negeren van fysiologische oorzaken en medisch advies, loopt de patiënt het risico op een verslechtering van zijn situatie. Bovendien werkt exorcisme suggestief, met als gevolg dat mentaal instabiele patiënten overtuigd kunnen raken demonisch gebonden te zijn en symptomen gaan imiteren vanuit een onbewuste behoefte aan de verwachtingen van de priester te voldoen (Tichelaar, 2007). Indien het gaat om moeilijke gevallen of om een nietkatholiek, dient de exorcist dit voor te leggen aan de bisschop. De bisschop kan dan andere experten om advies vragen alvorens een beslissing te nemen (Fierens, 2000). In de literatuur geven verscheidene auteurs (Baglio, 1996; Fierens, 2000; Verduijn, 1999; Wilkinson, 2007) dezelfde kenmerken voor demonische bezetenheid. Deze symptomen hebben sinds de middeleeuwen weinig veranderingen ondergaan. Uitingen van bovenmenselijke krachten. Ongebruikelijk spraakgedrag in een taal dat de patiënt niet kent. Onthullingen van verborgen informatie waar de patiënt niets van weet. Godslasterende woede-uitbarstingen en een afkeer van heilige symbolieken. Niet alle geestelijken zijn bevoegd voor het uitvoeren van exorcismerituelen. Een exorcist is een clericus met een charismatische invloed en dient een sacrament van de bisschop te hebben ontvangen, wat hem toestaat deze rites te realiseren (Bernard, 2008). De kwalificatie voor deze taak hangt volgens Malachi (1976) en Baglio (2009) samen met kwaliteiten van het morele beoordelingsvermogen, persoonlijk gedrag en een sterk religieus geloof, dat geassocieerd wordt met genadigheid en gehoorzaamheid. Bovendien is een goede voorbereiding op deze taak vereist, waarbij de exorcist voornamelijk vast en bidt. Sinds de invoer van het nieuwe document dient de exorcist, naast gemandateerd te zijn, ook het ritueel uit te voeren onder toezicht en leiding van de bisschop. De exorcist dient dus de goedkeuring te vragen alvorens een bevrijdingsritueel uit te voeren. Hoewel dit de regel is, wordt in de literatuur ook aangegeven dat dit niet altijd gebeurt (Malachi, 1976; Baglio, 2009). Tot voor de opleiding in Italië bestond er geen specifieke opleiding voor exorcisten. Meestal gaat de gemandateerde priester in de leer bij een ervaren exorcist. Ook het klein exorcisme is onderworpen aan een striktere reglementering. Tot voor de vernieuwing mocht elke priester en gelovige het klein exorcisme bidden. Nu kan men dit enkel bidden als de bisschop dit opportuun acht. Het klein exorcisme wordt beschouwd als - 28 - een gemeenschapsviering. In de nieuwe riten is er tijdens de viering interactie tussen de aanwezigen. Om deze interactie te bekomen, zijn er antwoorden, acclamaties, refreinen en gebeden voor de deelnemers voorzien (Fierens, 1999, 2000). De riten die in de ‘rituale’ behouden blijven, zijn besprenkeling, handoplegging, zegening en het kruis. De volgende rituelen zijn afgeschaft: het plaatsen van relieken, de Heilige eucharistie, het Heilige Schrift op de gekwelde gelovige leggen, het vragen naar de naam, het aantal en de afkomst van de demonen, het veelvuldig besprenkelen en bekruisen van de bezetene wanneer hij reageert en het leggen van de priesterstola op de hals van de bezetene. Het doel van deze wijzigingen is het spektakelaspect en mogelijke verwarring met magie te vermijden (Fierens, 2000). 2.4. Exorcisme in België en Nederland in de 21ste eeuw Rond de eeuwwisseling ervaart de christelijke gemeenschap in heel West-Europa een toename van exorcisme-aanvragen. In het Belgische aartsbisdom Mechelen-Brussel zijn vijftien personen aangesteld voor de opvang van exorcisme-aanvragen. Dit team bestaat uit vier priesters voor Vlaams-Brabant, één priester en vijf medewerkers voor de hoofdstad en twee priesters, één diaken en twee medewerkers voor Waals-Brabant. Twee exorcisten zijn werkzaam in de abdij van Averbode. In 1998 werden negenhonderd aanvragen ontvangen zonder de aanvragen bij abdijen, kloosters en parochiepriesters mee te rekenen. in Brussel en Waals-Brabant werkt men met équipes, bestaande uit priesters, diakens en leken. Zij hebben niet het mandaat van exorcist, maar dragen de verantwoordelijkheid voor de behandeling van exorcisme-aanvragen. Binnen de Christelijke kerk kiest men bewust voor deze benaderingswijze omdat de meerderheid van de hulpbehoevenden geen exorcisme ondergaat. Cijfermateriaal van recentere jaargangen is niet in de literatuur teruggevonden (Fierens, 1999; 2000). 2.4.1. Verwetenschappelijking van het exorcismeritueel en bezetenheid Er is een tendens van ‘verwetenschappelijking’ binnen de Rooms-Katholieke Kerk (Aries, 1996; Fierens, 1999; Vranckx, 1999). Binnen het aartsbisdom Mechelen-Brussel hanteert men een modernere gedachte over het bestaan van de duivel. Men gelooft in het bestaan van de duivel als een ‘geestelijke macht’ die gericht is op godsverduistering en desintegratie van zowel de mens als de gemeenschap (Fierens, 1999; Vranckx, 1999). Men hanteert een brede interpretatie van ‘het kwade’ of ‘kwade invloeden’. Kwade machten kunnen op buitengewone - 29 - wijze op individuen inwerken, waardoor zij onder deze machten komen te staan. Dit kan zich uiten in lichamelijke gezondheid, in omgeving of woning, in geestelijke gezondheid en in de vrijheid van de mens. De laatste vorm houdt demonische bezetenheid in. Vormen van demonische oppressie of bezetenheid kunnen en dienen benaderd te worden vanuit de positieve wetenschappen. Vaak herleiden dokters, psychiaters of psychologen bepaalde symptomen tot een pathologie. Indien het echter om bezetenheid gaat, is een theologische evaluatie vereist (Fierens, 2000). Personen met een bepaalde problematiek krijgen geestelijke bijstand en er zijn therapieën voorzien die complementair zijn aan die van de psychologen en psychiaters. Soms is de aanwezigheid van dokters of psychologen bij ‘het gebed van bevrijding’ vereist. Het komt voor dat dokters of psychiaters mensen doorverwijzen naar de pastorale hulpverlening. In de wetenschappelijke disciplines, zoals psychologie, doen wetenschappers onderzoek naar het bezetenheidsfenomeen en in Frankrijk kreeg dit onderwerp aandacht tijdens interdisciplinaire congressen (Vranckx, 1999; Fierens, 2000). Bij de geestelijke begeleiding spreekt men niet over exorcisme in de strikte zin van het woord, maar over klein exorcisme. Mensen die zich aandienen voor hulp hebben meestal geen bezetenheidsproblematiek. Er zijn verschillende redenen voor hulpaanvragen, zoals slachtofferschap bij magie, mentale of psychische problematiek, relatieproblemen, depressie, innerlijke tweestrijd, onoplosbare of onverklaarbare medische problemen, paranormale ervaringen, beweringen over contact te hebben met de duivel, geloofsproblemen en valse mystiek. Het gaat dus niet altijd om bezetenheid, maar om een mogelijk kwaad, een kwade beïnvloeding of een zware beproeving dat het geluk bedreigt of vernietigt. Er is meestal een gevoel van onmacht bij de hulpbehoevenden waar te nemen. Priesters verlenen voornamelijk hulp aan mensen die beweren onder invloed te zijn van kwade machten. Demonische bezetenheid daarentegen is een zeldzaam fenomeen (Fierens, 1999; 2000). Bij individuen met een kwaadaardige oppressie bidden de priesters het klein exorcisme gebed. Hierbij maken zij gebruik van een ritueel van schriftlezingen, psalmen, geloofsbelijdenis, besprenkeling met gezegend water, handoplegging en gebeden van bevrijding. De pastorale opvang gebeurt in vier stappen. Allereerst komt de persoon op gesprek en bidt de priester voor hem of haar. Tijdens het gesprek leert de hulpbehoevende zijn levensverhaal of problematiek in het perspectief van God te plaatsen en te interpreteren. De priester begeleidt de persoon bij het zich uitspreken voor God. De tweede stap, ‘de onderscheiding der geesten’, - 30 - omvat het verkrijgen van inzicht in wat de persoon overkomt. De uitdaging voor de priester bestaat erin de problematiek juist te interpreteren. Hij moet uitmaken of het mogelijk om demonische bezetenheid kan gaan. De derde stap is de geestelijke begeleiding. Vaak kunnen priesters de problemen van hulpbehoevenden niet wegnemen, maar ze kunnen hen wel bijstaan in het vinden van de bevrijdende kracht van het geloof dat een steun kan zijn in moeilijke tijden. Het werken aan catechese, geloofsverdieping, groei en volharding in gebed zijn essentieel in deze zoektocht. Voorts dient ment het Schrift te bestuderen, kan men het sacrament van de verzoening ontvangen en de eucharistie regelmatig vieren. De vierde stap is het gebed, waarbij de kerkelijke bedienaar voor de hulpbehoevende bidt. Slechts in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden bidt de priester het klein exorcisme. Meestal houdt de priester een gebedsdienst met elementen uit het groot exorcisme. Deze dienst krijgt de benaming ‘dienst voor de bevrijding van beproefde gelovigen’. Fierens benadrukt tenslotte: “Op deze wijze wordt er zeer veel geëxerceerd zonder exorcisme!”(2000, p.54). De gebeden en teksten worden samengesteld, afhankelijk van de problematiek en hebben op veel individuen een positieve werking. Priesters dienen bij deze behandelingswijze een evenwicht te zoeken binnen het continuüm van overspiritualisering en overpsychologisering. Voorts dienen priesters samen te werken met andere deskundigen en hebben zij de plicht om patiënten door te verwijzen als dit nodig is (Fierens, 1999; 2000). 2.4.2. Het groeiende aantal exorcisme-aanvragen rond de eeuwwisseling Marc Fierens is theoloog, priester en exorcist van de norbertijnenabdij in Averbode. Hij schreef verscheidene publicaties over het nieuwe exorcisme document en de klein exorcismerituelen in de Belgische kerkgemeenschap. Met de introductie van het nieuwe exorcisme document en de media-aandacht, steeg sinds 2000 het aantal aanvragen voor een exorcisme. De hernieuwde belangstelling voor exorcisme vond, samen met de algemene belangstelling voor occulte, magie, de duivel en het kwade, voornamelijk plaats bij een jong en breed publiek. Magische praktijken hebben een grote aantrekkingskracht, maar ze hebben ook enkele nadelen. Ze zorgen vaak voor afhankelijkheid van de hulpbehoevende en de meeste praktijken creëren een negatief klimaat. Dat kan leiden tot existentiële angsten en bijgevolg de ontwrichting van de persoonlijkheid in de hand werken. Vanuit deze visie bestaat de kans dat mensen exorcisme als magie beleven. Het is van belang dat een priester een strikte scheiding maakt tussen magie en religie en dit ook aan de cliënt duidelijk maakt (Fierens, 2000). - 31 - Een andere verklaring die Fierens (2000) geeft voor deze toename van exorcisme-aanvragen, is dat de mensen niet langer geloven in de alwetendheid van de wetenschap. “Men gelooft niet meer dat de wetenschap alles zal oplossen. Er groeit scepticisme en relativisme ten aanzien van de vooruitgang van onze maatschappij en onze cultuur. Tegelijk zoekt men gretig toevlucht tot min of meer willekeurig samengestelde elementen van zingeving, tekens of brokstukken uit velerlei godsdiensten, wereldbeschouwingen en vormen van bijgeloof, parawetenschappen, enz,… met de bedoeling om het leven te beheersen, om het geluk zo snel mogelijk te bereiken en om het noodlot en het kwade te kunnen afhouden.” (Fierens, 2000, p.38) De auteur wijst hier op de moderne attitude van de ‘postmoderne mens’, zijnde het leven en het oncontroleerbare trachten te beheersen. Mensen die met deze attitude een exorcismeaanvraag doen, hebben vaak een mentaliteit van ‘baat het niet, dan schaadt het niet.’ Er zijn eveneens ongelovigen die exorcisme-aanvragen doen. De religieuze voorkeur speelt geen toonaangevende rol in deze beslissing, want men doet deze aanvraag in de eerste plaats voor zichzelf. Volgens Fierens is de westerse mens niet zozeer ongelovig, maar eerder gekwetst en onrustig. In de huidige maatschappij staan mensen onder een economische druk, de familiebanden verzwakken en men staat los van levensbeschouwingen. Dit geeft dat mensen geen houvast meer hebben, wat onzekerheid opwekt (Fierens, 2000). 2.4.3. Pastorale counseling, bevrijdingspastoraten en de charismatische beweging in België en Nederland Uit literatuur blijkt dat zowel in België als in Nederland centra zijn opgericht voor pastorale hulpverlening. In zekere zin kan deze hulpverlening vergeleken worden met bepaalde aspecten van het klein exorcismeritueel, hoewel zij in de praktijk geen uitdrijvingsrituelen uitvoeren omdat dit enkel binnen het beleid van de kerkelijke gemeenschap past. Bevrijdingsbediening is een buiten-Bijbelse hulpverlening (Verduijn, 1999; Nannen, 2010). “Bevrijdingspastoraat is geen Bijbels begrip, bevrijdingsbedienaar of bevrijdingsteam is geen Bijbels ambt en exorcisme is geen geestesgave en geen speciale Bijbelse roeping.”(Nannen, 2010, p.276) De Belgische auteur Joost Verduijn schreef het boek ‘Bevrijdingspastoraat - Hulpverlening aan mensen die door demonen gebonden zijn.’(1999), vanuit praktijkervaring als hulpverlener in het ‘Centrum voor Pastorale Counseling’ in België. In het boek wijdt Verduijn (1999) een - 32 - hoofdstuk aan het onderscheid tussen exorcisme en ‘bevrijdingsbediening’. Exorcisme is gericht op het ontbinden van een demon en is enkel van toepassing op mensen die gebonden zijn. Bevrijdingsbediening kan dit ook omvatten, maar is eerder gericht op het verbreken van bindingen die voortkomen uit een zondig leven. Ook hier hanteert men een brede definitie van het kwaad. De bevrijding van zonden dient te gebeuren in bekering tot God en het geloof in Jezus Christus. Volgens de auteur gaat het in de bevrijdingsbediening niet alleen om het uitdrijven van boze geesten, maar wil men ervoor zorgen dat de persoon vrij en zonder enige belemmering Jezus Christus kan liefhebben, dienen en eren (Verduijn, 1999). Een groot aandachtspunt is het geestelijke leven en het toekomstig herstel van de patiënt. Het verleden van de patiënten komt in deze behandeling niet aan de orde omdat de pastorale hulpverleners dit aan het oordeel van God overlaat. Volgens Nannen (2010) kunnen bevrijdingspastoraten hun bevrijdingssessies baseren op een smalle of brede betekenis, maar dit onderscheid is in de praktijk verwarrend. De smalle betekenis staat enkel voor bevrijdingssessies of exorcisme. De brede betekenis staat voor alle zonden en noden ‘die bij de Here’ worden gebracht. Verduijn beschrijft het bevrijdingspastoraat in de brede betekenis van de pastorale hulpverlening. Deze hulpverlening is gebaseerd op opvattingen van de Charismatische Christelijke beweging. Dit is een beweging in het Christendom, die kenmerkend is door een grote nadruk op persoonlijk geloof en ervaring door de gaven van de Heilige Geest, zoals tongentaal9, genezing door handoplegging en ontvangen van visioenen en openbaringen van God. De Charismatische beweging is gericht op de hernieuwing van het geloof. Zij hanteren eveneens andere opvattingen over exorcisme en zijn niet gebonden door de exorcismereglementeringen van het Vaticaan. 2.5. Conclusie Binnen het rooms-katholicisme bestaat een ‘kleine’ en de ‘grote’ vorm van exorcisme. Het groot exorcisme is enkel realiseerbaar door een erkende priester in geval van echte demonische bezetenheid. Het klein exorcisme vindt plaats bij de viering van het doopsel. Fierens (1999) interpreteert het klein exorcisme als ‘gebeden van bevrijding voor een 9 Spreken in een voor de spreker onbekende taal, ook wel ‘glossolalie’ genoemd. - 33 - beproefde gelovige’. Ook bij individuen met een kwaadaardige oppressie bidden de priesters het klein exorcisme. Priesters voeren nog zelden grote exorcismerituelen uit, omdat bezetenheid in Europa in de moderne westerse maatschappij de diagnose van een psychiatrische stoornis krijgt. Medici geven bijgevolg een medicamenteuze en psychotherapeutische behandelingen. Ondanks de medicalisering in Europa zijn er tekenen van geloof in demonische gebondenheid en exorcisme. In 1999 leverde het Vaticaan een nieuw document ter vervanging van het 385 jaar oude schrift ‘De Exorcismus et Supplicationibus Quibusdam’. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe schrift is de reglementering van het groot en klein exorcisme restrictiever. Het doel is om groot exorcisme te beperken tot de gevallen van werkelijke demonische bezetenheid en om misbruiken te voorkomen. Sinds het millennium ervaart de christelijke gemeenschap in heel West-Europa een toename van exorcisme-aanvragen. Bovendien is er een tendens van ‘verwetenschappelijking’ binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Binnen het aartsbisdom Mechelen-Brussel hanteert men tegenwoordig een modernere gedachte over het bestaan van de duivel. Men heeft een brede interpretatie van ‘het kwade’ of ‘kwade invloeden’. Bij de geestelijke bijstand spreekt men niet van exorcisme in de strikte zin van het woord, maar over klein exorcisme of ‘bevrijding van beproefde gelovigen’. Priesters verlenen voornamelijk hulp aan mensen die zélf beweren onder invloed te zijn van kwade machten. Demonische bezetenheid is een zeldzaam fenomeen. De geestelijk hulpverlening bestaat uit therapieën die complementair zijn aan die van de psychologen en psychiaters. Soms is aanwezigheid van deskundigen vereist tijdens het exorcisme of bij het gebed van bevrijding. Samenwerkingsverbanden met dokters, psychiaters en psychologen zijn, sinds de introductie van het nieuwe exorcisme document, verplicht bij de diagnosestelling. Met de introductie van het nieuwe schrift en de media-aandacht steeg rond de eeuwwisseling het aantal exorcisme-aanvragen in België. De hernieuwde belangstelling voor exorcisme vond voornamelijk plaats bij een jong publiek. Een verklaring voor deze toename van exorcisme-aanvragen, is dat de mensen niet langer geloven in de alwetendheid van de wetenschap. De auteur wijst hier op de moderne attitude van de ‘postmoderne mens’. Men tracht het leven en het oncontroleerbare te beheersen in een maatschappij met een toenemende economische druk, waar familiebanden verzwakt zijn en mensen los staan van levensbeschouwingen. Mensen trachten met andere woorden houvast te vinden. - 34 - Naast de pastorale hulpverlening binnen de kerkelijke gemeenschap zijn in België en Nederland andere initiatieven ondernomen voor pastorale hulpverlening, namelijk het ‘Centrum voor Pastorale Counseling’. Deze initiatieven tot religieuze heling komen voort uit de Christelijke Charismatische beweging. Deze beweging verkondigt een eigen moderne opvatting van bevrijdingsrituelen en geeft een nieuwe dimensie aan het exorcismeritueel. Exorcisme is gericht op het ontbinden van een demon en is enkel van toepassing op mensen die gebonden zijn. Bevrijdingsbediening kan dit omvatten, maar is eerder gericht op het verbreken van bindingen die voortkomen uit een zondig leven. De bevrijding van zonden dient te gebeuren in bekering tot God en het geloof in Jezus Christus. - 35 - 3. Exorcisme binnen de islamitische gemeenschap 3.1. Inleiding Naast het katholicisme komt ook de Islam aan bod in deze masterproef. Door de migratiestroom die enkele decennia geleden ontstond, evolueerde de Belgische samenleving naar een multiculturele maatschappij. Hierin integreerden verscheidene subculturen en religies in onze samenleving. Omdat we in deze masterproef drie case studies maken van exorcisme strafzaken die zich situeren binnen de islamitische cultuur, hebben we geopteerd om een hoofdstuk te wijden aan traditionele islamitische geneeswijzen. Dit hoofdstuk heeft tot doel de context te schetsen waarin we de strafzaken dienen te plaatsen. We dienen echter te benadrukken dat de besproken literatuur een brede definiëring van de ‘traditionele islamitische geneeskunde’ hanteert. Exorcisme is slechts een beperkt onderdeel van deze talrijke traditionele geneeswijzen. Dit hoofdstuk geeft een beeld van de traditionele islamitische geneeskunde en ‘djinn’ possessie. Naast een algemene introductie in de islamitische etiologie en uitdrijvingsrituelen, stellen we de formele kwalificatie van de functie ‘traditionele genezer’ in vraag. Vervolgens komen twee Belgische onderzoeken aan bod, waarbij men bemerkingen maakt over de effectiviteit van traditionele geneeswijzen. Tenslotte bespreken we de conflicterende visies tussen de reguliere gezondheidszorg en de traditionele geneesheren. 3.2. Etiologie en behandelingsrituelen van de traditionele islamitische geneeskunde “Evenals in de Christelijke wereld bestaat in de islamitische landen binnen het raamwerk van de formele geloofsleer een volksgeloof. Het blijkt dat de formele Islamitische geloofsleer en het volksgeloof in de dagelijkse praktijk nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Vanuit het Islamitisch volksgeloof is een breed scala aan geneeswijzen ontstaan die gebaseerd zijn op elementen van de Islam, de profetische geneeskunde, het Soefisme10 en lokale tradities en gewoonten.” (Hoffer, 1996, p. 236) 10 Algemene aanduiding voor de verschillende mystieke stromingen in de Islam. - 36 - Binnen de traditionele geneeskunde in Marokko verklaart men ziekte volgens de naturalistische of de personalistische etiologie. De naturalistische etiologie legt de nadruk op lichamelijke en omgevingsfactoren als oorzaak van ziekten. De personalistische etiologie is gericht op bovennatuurlijke oorzaken van ziekte of tegenslag, waaronder de possessie van djinns11. Veel islamitische genezers hanteren deze benadering (Crapanzano, 1973; Hermans, 1991, 2007; Hoffer, 1994, 2000; Shadid & Van Koningsveld, 1983). In de Marokkaanse gemeenschap werken voornamelijk mannelijke traditionele genezers. Het meest voorkomende type van genezer is de ‘fqih’. Diagnostische technieken om het probleem vast te stellen, zijn gesprekken, Koranteksten, het oproepen van geesten en rituelen. Therapeutische technieken voor algemene ziekten of problematieken zijn gebedsgenezing, handoplegging, amuletten, kruiden en massages (Hoffer, 1996). Bij bezetenheid trachten traditionele genezers door middel van het reciteren van koranverzen de djinns uit het lichaam van het slachtoffer te drijven. Naast de verzen maakt men ook gebruik van geschreven amuletten. Dit zijn stukjes papier met geschreven teksten, tekens of woorden. Deze moet de zieke persoon bewaren in een zakje en dit op zijn lichaam dragen. Ook het water waarin soortgelijke papiertjes zijn geweekt kan als medicijn dienen. De traditionele geneesheer wrijft het water over het lichaam of laat de patiënt dit opdrinken. De amuletten kunnen ook samen met kruiden verbrand worden op houtskool, waarbij de zieke de rook opsnuift of opvangt in zijn kledij. De genezer kan ook kruiden oplossen in water of maakt thee als therapeutische techniek (Hermans, 1991, 2007; Verrept, 2002). Naast de mannelijke fqih’s kunnen vrouwen ook een rol opnemen binnen de traditionele islamitische genezing. Wanneer zij in heiligdommen in Marokko bij broederschappen werken, vervullen zij de functie van hulpverlener. Sommige vrouwen werken zelfstandig als ‘zieneres’ ofwel ‘chaouafa’. Aouattah (1993), Bakker (1993) en Hermans (2006) stellen dat de chaouafa zelf bezeten is door een djinn. Om deze te verdrijven, zoekt zij hulp bij een religieuze broederschap die haar behandelt. De meeste zieneressen krijgen in een droom de opdracht om de functie van chaouafa op zich te nemen. Deze ervaring maakt het mogelijk om toegang te verkrijgen tot de wereld van de djinns. Zij geloven dat ze de oorzaken van ziektes en problemen kunnen onthullen door met behulp van hun divinatorische technieken in de toekomst te kijken. Eén van deze technieken is het onder trance communiceren met de djinn waarmee de chaouafa een bijzondere relatie onderhoudt. De ziensters geven hun cliënten 11 Onzichtbare wezens die bezit kunnen nemen van een islamitisch individu. - 37 - advies en sommigen leggen zich ook toe op het geven van behandelingen. Ze raden aan om kruiden of medicijnen te nemen en voeren helingsrituelen uit. Ook kunnen ze de cliënten aanbevelen om een pelgrimstocht te maken, een dier te offeren of deel te nemen aan een helingsritueel van broederschappen. (Bakker, 1993; Hermans, 1991, 2006; Verrept, 2002). Uit onderzoek naar genezers van het heiligdom Ben Yeffu in Marokko, stelt Hermans (2007) vast dat sommige traditionele koranlezers kiezen om de strijd aan te gaan met de demon. Dit gebeurt vaak wanneer de zieken zeer opgewonden zijn, in zwijm vallen, in een trancestaat verkeren of psychotisch zijn. In deze gevallen wordt een uitdrijvingsritueel ondernomen. Andere fuqaha zijn echter de mening toegedaan dat men meer bereikt door de djinn met respect en vriendelijkheid te behandelen. Als het reciteren van de Koranverzen, andere technieken of een uitdrijvingsritueel niet werken, zal men trachten een ‘werkrelatie’12 te bekomen tussen de zieke persoon en de demon. (Hermans, 2007; Hoffer, 1996, 2000; Hofman, 1994). 3.3. De ‘djinn’ en bezetenheid Bij de personalistische etiologie gelooft men in drie bovennatuurlijke verklaringen voor ziekte of tegenslagen, nl. magie, het boze oog en de demonen of djinns. De koran specifieert dat de djinn werd geschapen uit vuur en zonder rook. De djinn komt in enkele koranverzen ter sprake, maar deze heeft voornamelijk zijn vorm gekregen in het volksgeloof. De koran maakt een onderscheid tussen goede djinns die bekeerd zijn tot de profeet Mohammed en de slechte djinns die Iblis13 volgen. Djinns leven in een maatschappij die een weerspiegeling vormt van de traditionele samenleving met een hiërarchische structuur. Djinns kunnen eveneens joods, christelijk of heidens zijn. Indien zij niet gelovig zijn, krijgen zij de naam ‘kuffar jinn’ of ‘shaitan’ (Hermans, 2007; Hoffer, 2000). Aangezien zij in hun wereld geen profeten hebben, zijn zij afhankelijk van menselijke profeten. De djinns leven op donkere en vochtige plaatsen zoals grotten of rioleringen. Binnenshuis wonen zij voornamelijk in toiletten en douches. Het zijn wispelturige wezens die, wanneer ze zich gekwetst of benadeeld voelen, wraak nemen. Zij zijn uit ijle materie geschapen wat hen onzichtbaar maakt. Dit stelt hen in staat om ruimtes en lichamen binnen te dringen. Zij kunnen eveneens de gestalte aannemen van dieren en personen. Djinns verplaatsen zich op een snelle manier en hebben de kracht om objecten te 12 13 Cfr. Adorcisme. Iblis is de gevallen engel die verbannen werd uit de tuin van Eden. - 38 - verplaatsen. Mensen in een overgangssituatie, zoals zwangerschap, geboorte, besnijdenis of huwelijk, zijn kwetsbaarder voor possessie. Een djinn kan zich ook seksueel aangetrokken voelen tot een man of vrouw. De demon zal dan de persoon gestoord maken om zich aan hem of haar te kunnen binden. De bezetene krijgt in dit geval voorwaarden opgelegd, met name verbod op huwelijk of verbod op seks met de huwelijkspartner. Vrouwen zijn gevoeliger voor possessie dan mannen omdat zij, volgens de islamitische opvatting, psychisch zwakker zijn. Ook kinderen zijn gevoeliger voor possessie door djinns. (Crapanzano, 1973; Hofman, 1994; Hermans, 1991, 2007; Dein, 2009). Er zijn twee algemene types stoornissen die de djinn kan veroorzaken. De eerste is bezetenheid waarbij de djinn in het lichaam komt wonen en de persoonlijkheid van de gastheer of -vrouw overneemt. Dit gaat gepaard met symptomen als psychische verwarring, opwinding en gedragswijzen die volgens de psychiatrie de benaming psychotisch, manisch, hysterisch of melancholisch krijgen. Bij het tweede type is men enkel ‘geraakt’ door de djinn. Het plots optreden van doofheid, blindheid, verlamming en pijnen zijn overeenkomstige symptomen. Indien de ziekte lang aanhoudt en de naturalistische etiologie of moderne geneeskunde geen verklaringen kunnen bieden, is de kans groot dat men het leed aan een djinn zal toeschrijven. Bij psychische stoornissen zullen mensen sneller verklaringen en oplossingen gaan zoeken in de personalistische etiologie, omdat de moderne geneeskunde slechts zelden een oplossing heeft. Bovendien kunnen psychische stoornissen gepaard gaan met veranderingen in de persoonlijkheid, zoals onredelijkheid en wanen (Crapanzano, 1973; Hermans, 1991, 2007; Hoffer, 1996, 2000). 3.4. Imams, traditionele genezers en de formele kwalificatie van functies en behandelingen Een traditionele genezer is te onderscheiden van een imam, hoewel het verschil in de praktijk echter vaag is. Een imam is aangesteld door de overheid van het land van herkomst of door een lokale moskeegemeenschap om het gebed te leiden, alsook om andere religieuze en sociale functies te bekleden. Bij de behandeling van een zieke maakt een imam soms gebruik van gebedsgenezing. Afhankelijk van overtuigingen gebruiken imams ook andere technieken uit het repertoire van de traditionele genezers. Een islamitische genezer legt zich enkel toe op het genezen van ziekten en het oplossen van problemen. De genezer gebruikt, naast gebeden, ook andere technieken en baseert zijn werk op een legitieme kracht, zoals bijvoorbeeld de - 39 - koran. Voorts geeft hij of zij zich formeel of informeel uit als genezer. Imams hebben traditioneel onderwijs gevolgd. Dit omvat de studie van de Koran. De Koran is volgens de profetische geneeskunde het beste medicijn (Hoffer, 1996). In islamitische landen varieert de attitude tegenover religieuze genezers van ‘legaal’ naar ‘geaccepteerd’ tot ‘illegaal’. Moslims prefereren Koranverzen, gebedsdiensten en de geloofsleer bij het behouden of het bekomen van mentale gezondheid. Religieuze genezers zijn formeel gekwalificeerd om advies te geven over de religieuze beleving door middel van het aanroepen van God, gebed, vasten en het reciteren uit de Koran. Andere therapeutische technieken gebeuren op informele basis. Volgens de auteur El-Islam (2009) verlenen traditionele genezers grotendeels dezelfde diensten als imams, maar wel tegen betaling of reputatieverhoging. Deze rol is hen echter niet duidelijk opgedragen door islamitische regelgeving of instelling. De Islam moedigt religieuze genezers niet aan om exorcismerituelen uit te voeren. Genezers mogen in geen enkele omstandigheid geweld gebruiken of op een andere wijze schade berokkenen aan patiënten. 3.5. Traditionele islamitische geneeskunde in België en Nederland Om verscheidene redenen emigreren mensen naar een nieuw thuisland. De nieuwe start in dit land zorgt voor onzekere situaties. Culturele en religieuze opvattingen kunnen in deze situatie een houvast bieden. Bovendien zijn mensen niet geneigd om vertrouwde waarden en normen op te geven. In bepaalde islamitische landen staat de traditionele geneeskunde dichter bij de bevolking dan de moderne. Sommige allochtonen zullen bijgevolg de traditionele geneeswijzen prefereren boven de westerse geneeskunde in hun nieuwe thuisland. In dit geval percipiëren deze personen de westerse reguliere gezondheidszorg als vreemd en onbetrouwbaar. Traditionele verklaringsmodellen blijven bestaan in de Belgische samenleving. De Belgische onderzoeken die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn gericht op de Marokkaanse traditionele gezondheidszorg in de Belgische samenleving. Dit zorgcircuit kent een variëteit aan types van traditionele geneesheren. We bespreken in deze masterproef enkel de ‘fuqaha’14, omdat zij in de literatuurstudie het meest geassocieerd worden met de uitvoering van exorcismerituelen (Crapanzano, 1973; Hermans, 1991, 2007; Verrept, 2002). 14 Meervoud van ‘fqih’. - 40 - In praktijk is het onderscheid tussen de verschillende types genezers minder duidelijk en kunnen andere genezers evengoed gespecialiseerd zijn in exorcisme. Voorts willen we er op wijzen dat niet alle ‘fqih’s’ aan exorcisme doen. We dienen echter te benadrukken dat deze studies een brede definiëring van de ‘traditionele islamitische geneeskunde’ hanteren, waarvan exorcisme slechts een onderdeel vormt van de vele technieken. 3.5.1. Onderzoek in België en Nederland Prof. Dr. Hermans (2007) is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven en heeft verscheidene onderzoeken gevoerd naar traditionele gezondheidszorg in Marokko en traditionele genezers in de Marokkaanse gemeenschap in België en Nederland. In deze tekst bespreken we twee studies van de onderzoeker. In het werk “Aicha Qandicha à Bruxelles, les troubles mentaux et leur traitement chez les immigrés marocains.’ (1991), beschrijft Hermans de traditionele gezondheidszorg in Marokko. Bij de vergelijking met de traditionele geneeswijzen in België, kwam de onderzoeker tot de vaststelling dat de sector in België minder belangrijk en ontwikkeld is dan in het land van herkomst. De auteur heeft onderzoek gedaan naar de geloofsopvattingen van 200 Marokkaanse patiënten met mentale problemen in het ‘Centrum voor Welzijnszorg’ te Laken. Bij de vraag naar de hoofdoorzaak van de ziekte blijkt dat patiënten frequent de djinn als oorzaak aangeven (bijna een kwart van de patiënten). Van de bevraagde patiënten bleek 49% beroep te doen op een fqih, 29% bezocht een ‘maraboet’15 en 18% een andere traditionele genezers. Deze cijfers tonen dat de meerderheid van de patiënten hulp blijven zoeken in de traditionele sector. Hermans veronderstelt dat deze cijfers een onderschatting inhouden om reden dat patiënten niet altijd toegeven dat ze nog traditionele geneesheren raadplegen. Uit dit onderzoek blijkt dat traditionele genezers voornamelijk voor psychische en relationele problemen geconsulteerd worden (Hermans, 1991). In “de wereld van de djinn” (2007), stelt Hermans vast dat Marokkaanse genezers actief zijn in Brussel en steden waar veel Marokkanen wonen. Op basis van observaties en interviews bestudeerde hij de geneeswijzen van drie traditionele genezers en één arts die zowel de traditionele als de moderne geneeskunde hanteert. Van de traditionele genezers verwachten patiënten kwaliteit, professionaliteit en legt men de nadruk op vroomheid, bijzondere kennis en vaardigheden. De 15 Maraboet: is een heilige, “… des figures à la fois historiques et légendaires. De leur vivant, ils disposaient de la force, la santé, la prospérité, la grâce de divine, et ils continuent d’en être porteurs une fois décédés.” (Hermans,1991, p.227) In deze tekst verwijst de onderzoeker naar het bezoeken van een graf van een heilige (in Marokko). - 41 - Nederlandse arts heeft psychologisch inzicht, omdat hij de traditionele geneeswijzen in de westerse geneeskundige visie tracht te integreren. Traditionele genezers in de lage landen ontvangen meer patiënten met psychische stoornissen (Hermans, 2007). Vervolgens bespreken we het onderzoek van Verrept (2002). De studie is een empirisch vooronderzoek naar traditionele Marokkaanse genezers in Brussel. Als onderzoeksmethode heeft de onderzoeker geopteerd voor het organiseren van focusgroepen met interculturele bemiddelaars en interviews met vrouwen uit het vrouwencentrum Dar Al Amal. Verrept (2002) stelt in zijn onderzoek vast dat de ‘fqih’ het bekendste type van traditionele genezers is in de Marokkaanse gemeenschap in België. De fqih is een religieuze expert die de Koran en de Hadith16 heeft bestudeerd. De traditionele genezer is bijgevolg vertrouwd met de ideeën van de profetische geneeskunde. Hoe uitgebreid de religieuze scholing van de genezers is, is echter onduidelijk. Ook het begrip ‘taleb’ gebruikt men om aan te geven dat de genezer zijn opleiding nog niet heeft afgemaakt. Beide begrippen worden in praktijk door elkaar gebruikt. Naast de profetische geneeskunde houden bepaalde fqih’s zich bezig met magie. Sommigen hebben zich gespecialiseerd in exorcisme of het ongedaan maken van magische invloeden. Andere fqih’s zouden, volgens de informanten, magie gebruiken met kwaadaardige intenties. Een andere groep heeft zich gespecialiseerd in het voorspellen van de toekomst (Verrept, 2002). Er rust een taboe op het consulteren van bepaalde traditionele genezers. Dit zijn voornamelijk genezers die magische handelingen verrichten, die volgens veel moslims moreel en religieus onaanvaardbaar zijn (Bakker, 1993; Hoffer, 1996; Verrept, 2002). In het onderzoek van Verrept (2002) achten informanten het werk van de fqih moreel en religieus aanvaardbaar in die mate dat de genezer zich niet inlaat met magie. Een groot deel van de informanten vindt het gebruik van magie voor een positief doel aanvaardbaar. Volgens de indrukken van informanten zijn een groot aantal fqih’s als traditionele genezer actief in Brussel. Net als de vaststelling van Hermans (2007), merkt een informant op dat traditionele genezers actief zijn op plaatsten waar veel immigranten wonen. Het consulteren van deze traditionele genezers bij gezondheidsproblemen komt in deze gemeenschap veel voor. In verband met fqih’s die gespecialiseerd zijn in exorcismerituelen, komt Verrept tot de vaststelling dat deze niet tegemoet kunnen komen aan de hulpvraag. Er was sprake van lange wachttijden alvorens de 16 De ahadith, meervoud van hadith (`dat wat verteld wordt`) zijn de islamitische overleveringen over het doen en laten en de uitspraken van de profeet Mohammed. Via deze overleveringen kent men de soenna, de manier van de profeet. - 42 - genezer de patiënt kon zien. Soms leidde dit tot het consulteren van een fqih buiten Brussel. De ‘succesvolle’ exorcist komt uit de verhalen van informanten naar voren als een stoere indrukwekkende man, die bij de patiënt ontzag en zelfs angst inboezemt (Verrept, 2002). Dit beeld is ook in de literatuur terug te vinden (Hermans, 1991). De bekendheid van deze traditionele genezers reikt tot buiten de landsgrenzen. De algemene behandelingstechnieken die fqih’s toepassen zijn dezelfde als de technieken die eerder door Hermans (2007) beschreven zijn17. Wanneer personen geslagen of bezeten zijn door een djinn, lezen fqih’s ook koranverzen voor18. De traditionele genezers die zich gespecialiseerd hebben in exorcismerituelen, roepen de djinn(s) op en tracht deze te overhalen om het lichaam van de patiënt te verlaten of deze met rust te laten. De djinn stelt echter voorwaarden zoals het offeren van een kip of een schaap. Andere fqih’s slaan de patiënt met een babouche19, hoofddoek of stok om de geest te verdrijven. Sommigen gebruiken ook handoplegging of speeksel om de patiënt te genezen. Eén fqih maakte gebruik van een ongedefinieerd elektrisch apparaat ‘om de geesten te verbranden’ (Verrept, 2002). 3.5.2. De effectiviteit van de traditionele islamitische geneeskunde Hoffer (1996) concludeert dat de islamitische geneeswijze effectief kan zijn. Hij onderscheidt enkele factoren in de alternatieve geneeswijzen. Doordat de genezer hetzelfde cultuurkader hanteert als de patiënt, kan een verklaring gegeven worden die begrijpelijk en herkenbaar is voor de persoon (Hoffer, 1996; Hofman 1994). In geval van bezetenheid krijgt de persoon de kans om de oorzaak buiten zichzelf te zoeken. De islamitische genezer betrekt de familieleden of andere gezonde personen in het genezingsproces. Dit stimuleert de familieleden om de genezing te ondersteunen en neemt het stigmatiserend effect voor de patiënt weg. Dit werkt wederzijds vertrouwen in de hand (El-Islam, 2009; Krikke, 2000). Voorts vatten de auteurs Krikke (2000) en Hofman (1994) de functie van een genezer op als een intermediair die de relatie tussen patiënt en de reguliere zorg reguleert. Naast het bieden van een behandeling kan de geneesheer eveneens helpen bij het contacteren van verschillende hulpinstanties. In navolging van deze vaststelling is het theoretisch kader van de auteurs Kleinman en Sung (1979) van toepassing. Kleinman onderscheid twee aspecten van een ziekte: ‘illnes’ en ‘desease’. ‘Illnes’ omvat de psychosociale beleving en de ervaring van de ziekte. Dit begrip 17 Cfr. 3.2. Etiologie en behandelingsrituelen van de traditionele islamitische geneeskunde. Meer specifiek, soera LXXII (djinn). 19 Marokkaanse slof. 18 - 43 - staat in verband met de definitie van de patiënt en de sociale omgeving. ‘Disease’ duidt op het disfunctioneren van biologische en/of psychologische processen en houdt verband met de biomedische definitie van de arts. Het succes van islamitische genezers ligt, volgens de auteurs, bij de focus op het genezen van de ‘illnes’ omdat zij voornamelijk ziekten en problemen van psychische en sociale aard behandelen. De resultaten uit het onderzoek van Hoffer (1996) bevestigen deze stelling (Hoffer, 1996; Kleinman & Sung, 1979). Hermans (2007) haalt in zijn onderzoek aan dat hij, strikt genomen, geen harde uitspraken kan doen over de effectiviteit van de behandeling, aangezien de focus ligt op de praktijk van Marokkaanse genezers en in mindere mate op de genezing van hun cliënt. Toch geeft hij zijn persoonlijke visie aan de hand van zijn veldwerk en zijn twaalf jaar werkervaring bij de Dienst voor Geestelijke Gezondheidszorg. In geen van de gevallen waar professor Hermans kennis van had, stelde hij een opmerkelijke verbetering of genezing vast. Waar hij voorgaande auteurs (Hoffer, 1996; Hofman,1994; Krikke, 2000) wel in bijtreedt, is dat islamitische geneesheren in een behoefte voorzien en de patiënten zich geholpen voelen, maar dit duidt niet op effectieve genezing. Hermans spreekt van een placebo-effect. Mensen kunnen beter worden van niet doeltreffende behandelingen indien men gelooft dat deze effectief zijn. Dit effect blijkt uit experimenten voor tal van symptomen, klachten en syndromen. Het succes van religieuze therapieën moet volgens de onderzoeker gezocht worden in de concrete belofte op beterschap, met name de betekenisrespons. Naast de focus op psychosociale problematieken en beleving, duidt Hoffer (1996) op andere succesfactoren, zoals een holistische benadering, intensieve en langdurige contacten met patiënten, herdefiniëren van de situatie, participatie, groepssolidariteit, angstreductie, verlichting van pijn en externe verantwoordelijkheid. De onderzoeker duidt ook op risico’s van deze behandelingen, zoals afhankelijkheid, angstinductie en de moeilijkheid om bekwame geneesheren te onderscheiden van onbekwame. Voornamelijk het gebrek aan regulering van deze zorg en het ontbreken van kwaliteitscriteria en afspraken over tarieven, vormen een probleem. In de besproken onderzoeken vinden we weinig aanwijzingen dat de behandeling van traditionele genezers op zich gevaarlijk of schadelijk zijn. - 44 - 3.6. Conflicterende visies van de westerse reguliere hulpverlening en traditionele islamitische geneesheren Naast verschillen tussen de westerse en islamitische visie, heersen er conflicterende opvattingen over traditionele geneesheren binnen islamitische gemeenschappen. Volgens ElIslam (2009), een academisch consulent aan het ‘Behman hospital’ in Cairo, consulteren psychiatrische patiënten zowel psychiaters als traditionele geneesheren. In islamitische gemeenschappen zijn families vaak de intermediair tussen de patiënt en de hulpverlening. Veel families ervaren een ‘dilemma van verdeelde trouw’ aan beide vormen van hulpverlening (El-Islam, 2009). Afhankelijk van de cultuur waarin mensen opgroeien, geven zij ziekten en problemen op een andere manier vorm (Hoffer, 1996). Onder islamitische allochtonen heerst de opvatting dat westerse artsen of hulpverleners hen niet begrijpen of hen op een andere wijze behandelen. In Nederland komt de hulpverlening regelmatig in contact met allochtonen van voornamelijk Noord-Afrikaanse en Turkse afkomst, waarbij westerse hulpverleningsmethoden niet effectief zijn (Dein, 2009; Hofman, 1994, Verrept, 2000). Hoffer (1996) duidt op twee paradigma’s20 in Nederland die een rol spelen bij ziekte en gezondheid. Het eerste paradigma omvat de biomedische geneeskunde, waarbij de oorzaken van ziekten en problemen te verklaren zijn door natuurlijke factoren Het alternatieve paradigma staat voor een holistische aanpak. Bij een holistische aanpak gaat de aandacht naar fysieke, psychologische, sociale en religieusspirituele aspecten van ziekten. De denkwijze van de islamitische geneeswijzen kan onder dit laatste paradigma geplaatst worden. De visie van de traditionele geneeskundige staat in contrast met de westerse visie. Dit contrast uit zich in het westerse mensbeeld dat de mens omschrijft als een autonoom, redelijk individu, dat de verantwoordelijkheid draagt voor eigen handelingen en gezondheid. Een veelgebruikte westerse behandelingsmethodiek voor psychologische problemen is psychotherapie. Psychotherapie heeft als functie inzichten te geven in de redenen van het eigen afwijkende handelen, zodat de persoon of een deskundige in staat is de stoornis te onderkennen. In niet-westerse culturen ligt de oorzaak van psychische ziekten buiten het individu. Allochtonen ervaren de psychotherapie niet als effectief, omdat zij geen verantwoordelijkheid dragen voor hun handelingen of psychische staat. De traditionele 20 Paradigma is in de wetenschapsfilosofie een samenhangend stelsel van modellen en theorieën die een denkkader vormen waarbinnen onderzoekers de `werkelijkheid` analyseren en beschrijven. - 45 - genezer kan wel hulp bieden omdat hij het probleem vanuit de perceptie van de persoon aanpakt (Hofman, 1994). Een belangrijk verschil tussen de westerse psychotherapie en de traditionele behandeling, is het religieus-spiritueel kader dat de genezers hun patiënten aanreiken. Dit kader geeft de patiënt de mogelijkheid om ‘zin’ te geven aan het leed. De westerse behandelingen werken eerder op een pragmatisch niveau dat gericht is op de fysieke of mentale genezing. Het filosofisch-existentieel niveau en zingeving komen niet aan bod in de westerse geneesmodellen. Traditionele geneesheren erkennen zowel natuurlijke als bovennatuurlijke oorzaken en aandoeningen, wat niet acceptabel is voor de reguliere hulpverlener (Hoffer, 1996, 2000; Krikke, 2000). In navolging van bovenvermelde bevindingen, bespreken we de onderzoeksresultaten van Verrept (2002) omtrent de verhouding van de Marokkaanse traditionele sector en de officiële gezondheidszorg in België. Een groot deel van de ‘hulpvragen’ in de psychische en relationele sfeer, blijkt rechtstreeks te leiden naar het consulteren van het traditionele circuit. Het hanteren van andere verklaringsmodellen en de perceptie dat de westerse psychologische hulpverlening te ver afstaat van de eigen cultuur en belevingswereld, zijn factoren die hier een rol in spelen. Negatieve ervaringen of onbekendheid met het officiële hulpverlenings-aanbod zijn ook invloedrijke factoren. Sommige patiënten met ernstige psychiatrische problemen vinden hun weg niet naar de reguliere gezondheidszorg. Het consulteren van genezers kan soms leiden tot het staken van de medische behandeling. Dit kan gebeuren uit eigen initiatief, of op aanraden van de genezer. Opvallend is dat veel Marokkanen tegelijkertijd beroep doen op de traditionele en reguliere sector. 3.7. Conclusie Binnen de traditionele Marokkaanse geneeskunde heeft men naturalistische en personalistische verklaringsmodellen voor ziekte en tegenslag. Bij de personalistische etiologie hanteert men geloofsopvattingen over zwarte magie, het boze oog en de demonen of ‘djinns’. De djinn komt in enkele koranverzen ter sprake, maar heeft voornamelijk zijn vorm gekregen in het volksgeloof. De djinn kan bezit nemen van een persoon of deze ‘raken’. Bij psychische stoornissen zullen mensen sneller verklaringen en oplossingen gaan zoeken in de personalistische etiologie, omdat de moderne geneeskunde vaak geen antwoord of oplossing heeft voor de problematiek. - 46 - We stellen in de literatuur vast dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen een imam en een traditionele genezer. Een imam is aangesteld door de overheid of door een lokale moskeegemeenschap om het gebed te leiden. Bij de behandeling van een zieke maakt een imam soms gebruik van gebedsgenezing. Afhankelijk persoonlijke overtuigingen gebruiken imams ook technieken uit het repertoire van de traditionele genezers. Een islamitische genezer legt zich enkel toe op het genezen van ziekten en het oplossen van problemen. Religieuze genezers zijn enkel formeel gekwalificeerd om advies te geven over de religieuze beleving door middel van gebed, vasten en reciteren uit de Koran. Andere therapeutische technieken gebeuren op informele basis. De islam moedigt uitdrijvingsrituelen dan ook niet aan. Het gebruik van geweld of dwang wordt niet getolereerd. Traditionele genezers verlenen dezelfde diensten als imams, maar deze rol is hen echter niet duidelijk opgedragen door een islamitische regelgeving of instelling. Prof. Dr. Hermans (2007) en Verrept (2002) hebben elk een onderzoek uitgevoerd naar islamitische geneeswijzen in België. Uit de onderzoeken van Hermans en Verrept besluiten we dat een groot deel van de Marokkaanse patiënten met psychische of sociale problemen hulp blijven zoeken in de traditionele sector. Genezers worden voornamelijk geconsulteerd voor psychische en relationele problemen. Veel patiënten doen tegelijkertijd beroep op de reguliere als op de traditionele gezondheidssector. Uit beide studies komt eveneens naar voren dat traditionele genezers voornamelijk actief zijn in steden waar veel immigranten wonen. Verrept (2002) komt tot de vaststelling dat fqih’s in Brussel die gespecialiseerd zijn in exorcismerituelen, niet tegemoet kunnen komen aan de grote hulpvraag. Hoffer (1996) wijt het succes van de traditionele genezers aan hun focus op psychologische en sociale of relationele problematieken. Deze problemen krijgen minder aandacht in de reguliere gezondheidssector. Een holistische benadering, intensieve en langdurige contacten met patiënten, participatie, groepssolidariteit, angstreductie, herdefiniëren van de situatie, en verlichting van pijn en externe verantwoordelijkheid, zijn andere succesfactoren. Hermans (2007) twijfelt echter aan de doeltreffendheid van traditionele genezingsrituelen. De onderzoeker erkent dat de patiënten deze behandelingen als effectief ervaren, maar wijst op het placebo-effect. Veel auteurs wijzen op het belang van een ‘gedeeld cultuurkader’ tussen genezer en patiënt, wil de patiënt een behandeling als doeltreffend ervaren. Hoffer (1996) duidt tenslotte ook op de risico’s van traditionele genezing, zoals afhankelijkheid, angstinductie en de moeilijkheid om bekwame geneesheren te onderscheiden van - 47 - onbekwame, het gebrek aan regulering van deze religieuze zorg, het ontbreken van kwaliteitscriteria en afspraken over tarieven. Hoffer (1996) onderscheid twee paradigma’s. Het eerste paradigma betreft de biomedische geneeskunde, waarbij natuurlijke factoren als verklaringsmodellen dienen. Het alternatieve paradigma omvat een holistische aanpak. Bij een holistische aanpak gaat de aandacht naar psychologische, sociale, fysieke en religieus-spirituele componenten van ziekten. De denkwijze van de islamitische geneeswijzen kan onder dit laatste paradigma geplaatst worden. De visie van de traditionele geneeskundige staat in contrast met de westerse visie. In de biomedische geneeskunde hanteert men het westerse beeld van de mens als een autonoom, redelijk individu, dat verantwoordelijkheid draagt voor de eigen gezondheid. In niet-westerse culturen kan een oorzaak van psychische ziekten ook buiten het individu liggen. Bij een ‘externe’ oorzaak kan het individu psychotherapie als niet effectief percipiëren. Een belangrijk verschil tussen de westerse psychotherapie en de traditionele behandeling is het religieus-spiritueel kader dat de genezers hun patiënten aanreiken. Dit kader biedt patiënten de mogelijkheid om ‘zin’ te geven aan hun problemen. Westerse geneesmodellen nemen het filosofisch-existentieel niveau van betekenisgeving niet in acht, wat maakt dat patiënten de westerse behandeling niet doeltreffend . Uit meerdere studies blijkt tenslotte, dat een groot deel van de Marokkaanse patiënten met psychische en relationele problemen, rechtstreeks het traditionele circuit consulteren. Bepalende factoren zijn het (bovennatuurlijke) verklaringsmodel van Marokkaanse patiënten en de perceptie dat de westerse psychologische hulpverlening te ver afstaat van de eigen cultuur en belevingswereld. - 48 - 4. Strafrechtelijke visie op exorcismerituelen 4.1. Inleiding Geloof in de mogelijkheid tot spirituele binding kan schadelijke gevolgen hebben voor de bezetene. In de literatuur wijzen auteurs (Aries, 1997; Dein, 2004; Wilkinson, 2007) meerdere malen op de excessen en gevaren die exorcismepraktijken inhouden. Vaak spreken zij over exorcisten die gewelddadigheden plegen, traditionele genezers die hun patiënten giftige stoffen toedienen, familieleden die zelf een uitdrijving ondernemen door de djinn hardhandig uit het lichaam van de ‘bezetene’ te slaan, enz... (Dein, 2004; El-Islam, 2009). Bij het toebrengen van ernstige fysieke of mentale schade kunnen exorcisten, traditionele geneesheren of familieleden in aanraking komen met het stafrechtelijk systeem. In dit laatste hoofdstuk komen twee onderzoeken naar misbruiken van het exorcismeritueel aan bod. De eerste studie richt zich op strafbare handelingen van exorcisten en de tweede studie handelt over mishandelingen van familieleden onder het mom van exorcisme. Tijdens de literatuurstudie hebben we geen Belgische literatuur gevonden over rechtszaken rond exorcisme. In de internationale literatuur zijn twee casestudies gevonden over een strafzaak in Duitsland en Australië. Ondanks dat de studies niet sterk onderbouwd zijn met wetenschappelijke literaire bronnen, wensen we deze toch te bespreken wegens de grote relevantie voor deze masterproef. Beide rechtszaken dienen als voorbeeld voor eigen onderzoek: we beschrijven de cases en geven een uiteenzetting van de, al dan niet conflicterende, religieuze, antropologische en psychiatrische visies die aan bod komen tijdens het proces. 4.2. Onderzoeken naar exorcisme-excessen In de literatuur wijzen verschillende auteurs op uit de hand gelopen exorcismepraktijken. We vermelden bondig enkele voorbeelden uit de christelijke en islamitische gemeenschap. Dein (2009) haalt in zijn studie enkele cases aan waarbij familieleden de djinn trachten te elimineren door het slachtoffer te slaan tot het wezen het lichaam verliet met ernstige letsels of de dood tot gevolg. Volgens de auteur hebben er in het Verenigd - 49 - Koninkrijk een reeks strafzaken plaatsgevonden waarbij de personen terechtstonden voor geweldpleging, doodslag of moord. Een voorbeeld is de strafzaak van Sitab Ullah die zijn drie maanden oude dochter, Samira Ullah, op 16 oktober 2004 vermoordde in de overtuiging dat ze bezeten was door een djinn. Het post-mortemverslag beschreef tal van kwetsuren, zoals brandwonden van sigarettenpeuken op het gezicht en lippen, de tepels waren verninkt, de voeten waren ernstig beschadigd en het kind had meerdere gebroken ribben. Wonden aan de oren suggereren dat Samira aan haar oren werd opgeheven. De vader had een drugverslaving, leed aan waanvoorstellingen en was gewelddadig ingesteld. De zaak kwam in december 2005 voor de rechtbank, waar de jury diende te beslissen of de vader verantwoordelijk kon worden gesteld voor de dood van Samira en, in dat geval, of de vader de intentie had om ernstig te schaden of te doden. De jury heeft Sitab Ullah schuldig bevonden aan moord (Dein 2009; Baby killed for being ‘possessed’, 2005). Aries (1997) beschrijft twee cases van excessen. In 1994 overleed in Sicilië een visserszoon uit een familie ten gevolge van slagen en het drinken van zes liter water met een kruidenmengsel. De exorcist was een pluimveehandelaar die in het dorp bekend stond om zijn bovennatuurlijke gaven. De tweede zaak vond plaats in Calabria. Een baby overleed na de uitvoering van een langdurig en gewelddadig exorcismeritueel door acht familieleden. In beide zaken geloofden de familieleden dat het boze oog of de duivel verantwoordelijk was voor de dood. Wilkinson (2007) vermeldt tenslotte exorcisme-excessen in de Verenigde Staten en Mexico die het gevolg zijn van de toename van niet-katholieke exorcismebewegingen. In 1996 stierf een Koreaanse protestantse vrouw in Los Angeles ten gevolge van slagen tijdens een zes uur durend exorcismeritueel. Als legitimatiegronden halen exorcisten, familieleden en traditionele geneesheren aan dat zij de behandeling uitvoerden met helende of verzorgende intenties en dat hen bijgevolg geen schuld treft. Sommigen beweren dat de djinn of de duivel verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer (Aries, 1997). Bovendien zijn deze rituelen geaccepteerd in hun culturele gemeenschap. Soms halen exorcisten, traditionele genezers of familieleden het provocerende gedrag van de bezetene aan als rechtvaardigingsgrond voor het exorcisme-excessen (Howe & Ferber, 2005). We kunnen twee vormen van exorcisme-excessen onderscheiden, namelijk gewelddadigheden van exorcisten en kindermishandeling die men linkt aan ‘bezetenheid‘ en ‘hekserij’. De - 50 - voorbeelden van Aries (1997) en Wilkinson (2007) kunnen we bij geweldpleging door exorcisten plaatsen en de ‘zaak Sitab Ullah’ kunnen we onder het tweede type van geweldpleging plaatsen. 4.2.1. Geweldpleging door exorcisten Bowman heeft in 1993 een onderzoek verricht bij 15 patiënten met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis die met een uitdrijvingsritueel geconfronteerd zijn geweest. In een onderdeel van het onderzoek bevroeg zij de kenmerken van een exorcismeritueel en hoe deze door de patiënt gepercipieerd werd. Van deze patiënten ondergingen 14 personen een exorcisme, waarvan 4 personen onder dwang. In totaal werden 5 personen door elkaar geschud of geslagen, 6 patiënten vastgebonden, vastgehouden of neergedrukt bij weerstand en 4 personen vonden dat de exorcist misbruik maakte van de situatie. De klinische symptomen die gerelateerd zijn aan het ritueel resulteerden voor negen van de veertien patiënten in hospitalisatie. Bowman (1993) benadrukt dat het uitvoeren van een exorcisme rechtmatige risico’s inhoudt. Verscheidene personen hadden een rechtszaak lopen tegen hun exorcist en anderen hadden het overwogen. Volledig geïnformeerde toestemming is verplicht, maar biedt geen bescherming tegen strafrechtelijke geschillen. 4.2.2. Kindermishandeling gerelateerd aan ‘bezetenheid’ of ‘hekserij’ Naast exorcisten en traditionele geneesheren komen ook familieleden in aanraking met actoren van het strafrechtelijk systeem wegens misbruik en geweldpleging tijdens uitdrijvingsrituelen. In 2000 deed Stobart onderzoek over een tijdspanne van 2 jaar in het Verenigd Koninkrijk naar kindermisbruik dat gerelateerd is aan beschuldigingen van ‘bezetenheid’ of ‘hekserij’. Haar onderzoeksmethode omvatte bureau-onderzoek en discussies met maatschappelijk werkers, leraars, politieagenten, vrijwilligers en andere personen die kennis hebben van dit onderwerp. De doelstelling betrof het opzetten van een schaal van kindermisbruik gerelateerd aan beschuldigingen van bezetenheid en hekserij, het ontwikkelen van een analyse van de belangrijkste kenmerken, het identificeren van goede praktijken in kinderbescherming en betrokkenheid van de gemeenschap doorheen de publieke sector, ngo’s, vrijwillige organisaties, etc. Tenslotte trachtte Stobart (2006) een internationaal draagvlak te creëren voor de problematiek. - 51 - Het onderzoek bevatte een selectie van 38 zaken aangaande 47 kinderen. Stobart (2006, 2009) categoriseerde de mishandelingsvormen volgens fysiek, emotioneel of seksueel misbruik en verwaarlozing. Het kindermisbruik nam plaats tijdens uitbanningspraktijken. Onder het misbruik werden voornamelijk verwaarlozing, slaan, uithongering, verbranding en isolatie van het kind gerapporteerd. De wijze waarop mensen het spirituele wezen uitdrijven, gaat samen met verscheidene beweegredenen. De methoden variëren naargelang cultuur en religie. De handelingen met de hoogste scores waren: slaan, verwaarlozing en dreiging met verlating. Vaak ging het om kinderen met bepaald gedrag of beperkingen die de acceptatie van de ‘verzorgers’ bemoeilijkte, zoals: onbeholpenheid of gebreken, nachtmerries, bedplassen en uitdagend gedrag. Voorts hadden de kinderen een slechte relatie met de verzorger, verkeerden ze in een complexe gezinssituatie en/of kregen ze de schuld van een onverklaarbare tegenslag (Stobart, 2009). Beide onderzoeken wijzen op de schadelijke gevolgen van exorcisme. Voornamelijk het onderzoek van Stobart (2006) geeft de actualiteit aan van kindermisbruik onder het mom van exorcisme. 4.2.3. Godsdienstvrijheid en strafrechtelijke kwalificaties Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens waarborgt de fundamentele grondrechten en vrijheden van burgers in een samenleving. Eén van deze grondrechten omvat godsdienstvrijheid. Volgens artikel 9 van het EVRM heeft iedereen de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen en deze godsdienst in het openbaar of het particuliere leven te belijden door middel van erediensten, door het onderwijzen ervan en het onderhouden van geschriften en geboden. Dit grondrecht kan slechts aan beperkingen onderworpen worden door deze die in de wet voorzien zijn. Dit zijn beperkingen die in de democratische samenleving noodzakelijk zijn om de openbare orde te handhaven en de gezondheid, zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen te waarborgen (Vermeulen, 2007; ). Geweldpleging in het kader uitdrijvingsrituelen vormen een inbreuk op de Belgische strafwet. Deze misdrijven kunnen vervolgd worden volgens wetsartikelen uit het strafwetboek onder ‘Misdaden en wanbedrijven tegen personen’. De gepleegde handelingen zijn te plaatsten onder artikelen in de afdelingen I, II en V van het Strafwetboek (Vermeulen, 2007), zijnde ‘Doodslag en verschillende soorten van doodslag’, ‘opzettelijke doden, niet doodslag - 52 - genoemd en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel’ en ‘foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling’. Artikel 392 definieert ‘opzettelijk’ als volgt: “Opzettelijk worden genoemd het doden en toebrengen van letsel met het oogmerk om een bepaald persoon die zal worden aangetroffen of ontmoet, aan te randen, ook als was dit oogmerk afhankelijk van enige omstandigheid of van enige voorwaarde en zelfs al heeft de dader zich vergist omtrent de persoon die het slachtoffer van de aanranding is geworden.” (Vermeulen, 2007, p. 122). Ingeval het onderzoek van Stobart (2006), kunnen de artikels 425 tot en met 426 in hoofdstuk III aangaande ‘Aantasting van de persoon van minderjarigen, van onbekwamen en van het gezin’, eveneens als rechtsgronden van toepassing zijn. Specifiek gaat het om het onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen en onbekwamen. 4.3. De Klingenberg zaak In de internationale literatuur is de Klingenberg case één van de meest gekende strafzaken over exorcisme. Het leven van het slachtoffer en het proces dienden als inspiratiebron voor films als ‘The exorcism of Emily Rose’ en ‘Requiem’. Goodman, een onderzoekster die we reeds in het eerste hoofdstuk hebben besproken, heeft deze zaak uitgebreid onderzocht vanuit een kritische en antropologische onderzoeksoptiek. Hoewel de Klingenbergzaak niet meer actueel is, biedt deze toch een goed beeld op de conflicterende visies van het katholicisme en het heersende strafrecht. Verscheidene internetsites geven een uitvoerige beschrijving van de Klingenberg zaak. Toch vertrouwen we voor deze case enkel op het werk van Goodman (1980, 2005), omdat zij veelvuldige antropologische studies heeft verricht naar bezetenheid en een wetenschappelijke basis verzekert. 4.3.1. Beschrijving van de Klingenberg zaak in Duitsland Anneliese Michel, een 23-jarige studente, overleed in de zomer van 1976 aan ondervoeding en uitdroging na het langdurig ondergaan van exorcismerituelen. Bij de gerechtelijke autopsie stelde de wetsdokter kneuzingen in het gezicht, armen en benen vast. Deze waren het gevolg van duiveluitdrijvingsrituelen die maandenlang in het geheim werden uitgevoerd tot - 53 - Annelieses dood. Ondanks haar fysieke achteruitgang hadden de exorcisten geen medische hulp gezocht (Goodman, 2005). Goodman (1980; 2005) maakte een casestudie over het leven van Anneliese Michel en besteedde eveneens aandacht aan de rechtszaak. De advocate van de exorcisten, Marianne Thora, verschafte toegang tot transcripten van de rechtszaak. Voorts voerde Goodman interviews uit met de ouders van Anneliese, vrienden en de twee exorcisten: vader Alt en Renz. De onderzoekster heeft eveneens audio-opnames beluisterd die gemaakt zijn tijdens de uitdrijvingsrituelen. De grote hoeveelheid aan beschikbare informatie en de medewerking van personen die in de eerste lijn betrokken waren, maakten dat de onderzoekster een accuraat beeld kon schetsen van de rechtszaak. Op 30 maart 1978 ging het proces van start in het gerechtshof te Aschaffenburg waar de ouders van Anneliese en de priesters, Arnold Renz en Ernst Alt, terechtstonden voor onvrijwillige doodslag wegens nalatigheid. Aanvankelijk was er ook een aanklacht tegen de Bisschop Josef Stangl, omdat hij de toestemming voor een exorcisme had gegeven. Het hof verwierp deze echter. De rechter die de zaak voorzat was Elmar Bohlender, bijgestaan door rechters Fritzsche en Von Tettau (Goodman, 2005). 4.3.2. Religie en het strafrecht: tegenstellingen Tijdens het proces bleek duidelijk dat de katholieke kerk geen morele steun bood en zich distantieerde van de exorcismepraktijken. Clerussen en theologen waren bereid opinies te geven over de zaak in kwestie, maar weigerden hun handtekening onder officiële, schriftelijke verklaringen te zetten. Bij de start van het proces vond een eerste tegenstelling plaats tussen gerecht en geloof. Josef Michel vroeg eerst te bidden tot God alvorens te starten met het proces. Zijn argumentatie was dat het hier om een zaak van bezetenheid ging waar de duivel mee gemoeid was. De rechter wees dit voorstel resoluut af met de mededeling dat men zich niet in een kerk bevond, maar in een gerechtshof. Ook bij de getuigenis van priester Alt haalde rechter Bohlender aan dat het ging om een zaak van twee burgers die terecht stonden en niet ‘dienaren van de kerk’. De rechter verklaarde expliciet het religieuze aspect van de zaak niet in beschouwing te nemen. Father Alt: “ In his introductory remarks the judge had said that this was a matter of two civilians facing Court, not two servants of church. What was involved, he said, was that some citizens violated the law; it was a neglect in the sense of law. It was - 54 - therefore very important to state clearly that this was not an attack against the faith, against the exorcism. The only point to consider, was the fact that the girl had starved to death.”(Goodman, 2005, p.184) Toch kwamen tijdens het proces discussies van religieuze aard op de voorgrond. De raadsheer bezat het recht om directe vragen te stellen aan iedereen, waardoor hij zichzelf in de rol van vervolger plaatste. Naar aanleiding van een religieuze opmerking van vader Alt kwam een discussie tot stand tussen de rechter en de beklaagde. Vader Alt: “… If I now tell you that we did cast out 6 demons. I stand by what I am saying, because I am here representing also the authentic believe of the Catholic Church.” (Goodman, 2005, p.185) Rechter Bohlender gaf op deze opmerking het argument dat moderne theologen niet langer geloofden in het bestaan van de duivel. Vader Alt antwoordde vervolgens dat dit niet diende overwogen te worden als persoonlijk geloof, dat dit eveneens niet zijn verantwoordelijkheid was en dat hij wist wat hij had ervaren. Vader Alt wist wat er geschreven stond in de heilige schriften. Om zijn getuigenis kracht bij te zetten, verwijst hij naar uitspraken van paus Paulus VI over de duivel (Goodman, 2005). 4.3.3. De verdediging van vader Alt en vader Renz De aanklacht tegen de ouders van Anneliese Michel, priester Arnold Renz en priester Ernst Alt, was ‘negligent homicide due to failure to act’. De geestestoestand van Anneliese was zodanig verslechterd dat zij niet meer zelfstandig in haar levensonderhoud kon voorzien. Daardoor droegen de ouders en priesters de verantwoordelijkheid over de gezondheid van de vrouw. Anneliese stierf aan ondervoeding, omdat de priesters geen medische hulp hebben gezocht en het hebben nagelaten haar onder dwang te voeden21. Tijdens het proces kregen beide priesters de mogelijkheid om hun standpunten te verdedigen. Vader Alt en vader Renz beschouwden Anneliese Michel als bezeten en niet als ernstig ziek. Het contacteren van een medicus deed volgens hen niet ter zake. Bovendien weigerde Anneliese enige medische hulp uit angst om opnieuw opgenomen te worden in een psychiatrische voorziening. Als reden voor het weigeren van voedsel wezen de priesters op de invloed van de demonen die bezit 21 Deze strafrechtelijke kwalificatie kan in het Belgische Strafwetboek (Vermeulen, 2007, p.134) geplaatst worden onder artikel 426 §2: “…zij die bewaring hebben van een minderjarige of van een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien, het onderhoud van het kind of van de persoon in dusdanige mate nagelaten hebben […] Indien de nalatigheid de dood veroorzaakt…” - 55 - hadden genomen van Anneliese. Hierbij verwezen zij naar de audiotapes waarop de verschillende stemmen van de demonen te horen waren. In de eerste week van de rechtszitting werden enkele audiotapes beluisterd om de reacties van Anneliese op de gebeden te horen en haar bezetenheid aan te tonen (Goodman, 1980). Adolf Rodewyk was een 81 jarige Jezuïet met expertise in demonische bezetenheid en exorcisme. Toen de christelijke gemeenschap kennis kreeg van Anneliese Michel, stelden zij Rodewyk als autoriteit aan om de diagnose van de vrouw te onderzoeken. Rodewyk besloot net als Alt en Renz, dat het om bezetenheid ging. Tijdens het proces gaf Rodewyk opnieuw zijn deskundige opinie en sprak in het voordeel van beide priesters. Rodewyk stelde vast dat uit de gegevens van veeltallige exorcismezaken nog nooit een persoon was overleden ten gevolge van de behandeling. Hij was ervan overtuigd dat Anneliese Michel bezeten was. Hij maakte vervolgens de vergelijking tussen bezetenheid en de hypnotische staat, waarbij de persoon buiten de wil handelt en normaal functioneert bij afwezigheid van de hypnotische staat (Goodman, 2005). 4.3.4. Psychiatrische visie(s) op de zaak en kritieken van Goodman Voor de start van de exorcismerituelen was Anneliese voor lange tijd in behandeling geweest bij Dr. Lüthy. Tijdens de behandelingsperiode van de priesters was Dr. Roth de adviserende arts. Op 5 april werden de artsen opgeroepen om te getuigen. Dr. Lüthy stond in de belangstelling, omdat hij ontkende Anneliese naar een jezuïet te hebben doorverwezen voor consultatie. Vader Alt had Dr. Roth geconsulteerd voor medisch advies wegens zijn bezorgdheid over de verslechterende gezondheid van Anneliese. Zijn verklaring was onsamenhangend en in het nadeel van vader Alt (Goodman, 1980). Het hof liet op 10 april de gerechtelijke expert, Professor Sattes, getuigen. Sattes was een psychiater en werkzaam in de ‘Neurological Clinic and Polyclinic’ aan de ‘University of Würzburg’, waar Anneliese een patiënte was geweest. Hij kreeg de opdracht om een psychiatrisch post-mortem onderzoek te verrichten naar de psychische staat van het meisje. Sattes diende de vraag te beantwoorden of Anneliese het overleefd zou hebben als ze vroegtijdig medische hulp had gekregen. In zijn essay gaf Sattes een samenvatting van de levensloop en medische geschiedenis. Hij constateerde dat Anneliese een epilepsiepatiënt was. Sattes besloot in zijn rapport dat de ‘dilantine’ behandeling22 op succesvolle wijze de 22 Dilantin is een anti-epilepsie medicijn dat voorgeschreven wordt om heftige aanvallen onder controle te houden. - 56 - epileptische aanvallen had onderdrukt, omdat de aanvallen gedurende twee jaar uitbleven (Goodman, 1980). Goodman (2005) heeft dit psychiatrisch rapport kritisch onderzocht en komt tot de vaststelling dat de behandeling de aanvallen niet onderdrukt heeft, maar dat deze vanzelf stopten. Door de langdurige onderdrukking heeft de ziekte een andere uitweg gezocht in de vorm van een psychose. Goodman (1980, 2005) bekritiseert de epilepsie-hypothese vanwege de overhaaste conclusies en de contradictorische uitspraken van Dr. Lüthy, waarop Sattes zich baseerde. Bovendien werd tijdens de verklaring de impressie gegeven dat veelvuldige hersenscans enige schade vaststelden in het linkse temporale hersengedeelte, wat wijst op epileptische aanvallen, terwijl deze bevindingen slechts op de resultaten van twee tests steunden. Volgens Goodman was de psychiater vastberaden deze hypothese aan te prijzen, omdat dit het enige verklaringsmodel was voor zowel de depressie, de aanvallen als de wanen en hallucinaties. Als antwoord op de vraag of Anneliese het overleefd zou hebben indien ze vroegtijdig medische hulp had gekregen stelde Sattes dat de exorcismebehandelingen de psychotische attitudes van Anneliese bevestigden waardoor de situatie verergerde. Als de priesters haar duidelijk hadden gemaakt dat ze ziek was, zou het nog mogelijk zijn geweest om haar te overtuigen tot voedselinname. Dit was mogelijk tot voor april 1976. Na juni zou enkel voeding onder dwang haar nog gered kunnen hebben, omdat haar gezondheid zodanig verslechterd was (Goodman, 1980, 2005). 4.3.5. Veroordeling: de westerse visie overheerst op de religieuze Op 19 april presenteerde de vervolging hun zaak. Op basis van het argument dat beide priesters verantwoordelijk werden geacht voor het welzijn van Anneliese Michel tijdens het exorcisme en hierin faalden wegens nalatigheid, eisten de vervolgers dat de vier beklaagden (ouders en priesters) schuldig werden bevonden aan doodslag wegens nalatigheid (Goodman, 1980, 2005). Marianne Thora pleitte voor vrijspraak van de beschuldigden. Anneliese Michel had zelf medische hulp geweigerd wegens haar voorafgaande ervaringen met de medische wereld. Dit was haar privilege en grondrecht (Goodman, 1980, 2005). Op 21 april maakte rechter Bohlender de ‘Opinie van het Hof’ publiek. Het Hof volgde volledig de bevindingen van de forensische psychiaters. Men stelde dat de priesters en ouders - 57 - niet konden weten dat de epilepsie geëvolueerd was in een psychose. Toch had de patiënte vanaf mei 1976 niet langer de bekwaamheid om zelfstandig over haar lot te beslissen en dit maakte de vier beklaagden verantwoordelijk voor Anneliese. Het niet betrekken van medische hulp maakt hen daarom schuldig aan doodslag wegens nalatigheid. De straf behield een gevangenisstraf van 6 maanden, 3 jaar schorsing en gerechtelijke kosten voor de 4 veroordeelden (Goodman, 1980, 2005). 4.3.6. Antropologische visie op de westerse opvatting van geestesziekte Anneliese was juridisch volwassen, maar niet in staat om over haar lot te beslissen. Daarom mochten de ouders of priesters haar dwingen tot voedingsinname. Professor Sattes gaf, tijdens zijn getuigenis voor het hof, aan wat onder deze behandeling begrepen werd, namelijk: het gebruik van verdovingsmiddelen, voeding onder dwang en elektroshock-therapie. Goodman (2005) haalt tenslotte de ‘myth of mental illness’ van professor Thomas Szasz (1974) aan. Voor Szasz bestaat ‘geestesziekte’ niet, maar zijn deze ‘pseudo-wetenschappelijke’ categorieën die gecreëerd zijn voor morele en politieke doeleinden. Het gaat om machtshandhaving met behulp van psychiatrische diagnoses als stigmatiserende ‘labels’. Het toekennen van deze etiketten maakt vrijwillige of onvrijwillige interventies mogelijk. In de westerse samenleving bestaan slechts twee categorieën waarvan men wettelijk de persoonlijke integriteit mag schaden, namelijk: criminelen en de geesteszieken. Voor het verklaren van een geesteszieke is een eenduidige definitie vereist. Deze definitie is echter niet universeel. Daarom duidt Goodman (2005) op het antropologische concept ‘cultuurrelativisme’. Cultuurrelativisme verwijst naar verschillen in geloof, gevoelens, gedrag, tradities, sociale omgang en technische regelingen die gevonden zijn bij diverse mensen over de hele wereld. Deze verschillen zijn het resultaat van verschillen in cultuur (Fabrega, 1989). De antropologe pleit voor het in beschouwing nemen van religieuze en culturele componenten. Indien Anneliese vanuit deze visie geobserveerd zou zijn geweest, had men tot een geheel andere diagnose gekomen (Goodman, 2005). - 58 - 4.4. De Vollmer zaak in Australië Waar de focus in de Klingenberg zaak op een westerse verklaring van de geestestoestand van Anneliese Michel ligt, ligt de nadruk in de Vollmer case meer op het aanneembaar maken van de demonen-hypothese. 4.4.1. Beschrijving van de Vollmer zaak in Australië Op 30 januari 1993 kwam Joan Vollmer om het leven naar aanleiding van een exorcisme door haar man, Ralph Vollmer, en drie leden van de charismatische christelijke commune: John Reichenbach, Leanne Reichenbach en David Klinger. Ze werd voor een week vastgehouden tegen haar wil en gedwongen tot vasten. Op de laatste dag van Joan’s leven voerde Matthew Nuske het exorcismeritueel uit. Joan zat vastgebonden op een stoel en kreeg herhaaldelijk slagen met het bevel dat de demonen zich moesten identificeren. Joan Vollmer overleed ter plekke aan de toegebrachte letsels. Na ontvangst van het autopsierapport en de politieverhoren met de verdachten stelde de politie vast dat Ralph Vollmer, Leanne en John Reichenbach en David Klinger een aandeel hadden in de dood van Joan Vollmer. De exorcisten werden bijgevolg aangeklaagd voor doodslag. In september kwam de zaak voor het ‘Horsham Magistrates Court’, waarbij de beslissing viel dat er onvoldoende bewijs-materiaal was. De beklaagden kwamen hier echter niet mee weg. De ‘Victorian State Director of Public Prosecutions’ intervenieerde en klaagde hen opnieuw aan voor doodslag, het toebrengen van ernstige letsels en wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving23. Na een korte verwarring onder welke strafrechtelijke kwalificatie van doodslag het openbaar ministerie diende te vervolgen, koos men voor doodslag ten gevolge van een gevaarlijke en onwettige handeling met als tegenargument dat elk rationeel persoon zich bewust had moeten zijn van de risico’s waaraan het slachtoffer werd blootgesteld. Tijdens het proces kozen de advocaten van de beklaagden voor een assertieve verdediging in plaats van schuldig te pleiten (Howe & Ferber, 2005). Zij trachtten aan te tonen dat het geloof in demonische bezetenheid een aannemelijke opvatting is. “Ralph Vollmer was not a criminal: he was a man who mistook his wife for a devil” (Howe & Ferber, 2005, p.125). 23 Wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving, art. 434 Sw.: “…worden gestraft zij die iemand aanhouden of doen aanhouden, gevangen houden of doen gevangen houden, zonder een bevel van het gestelde gezag en buiten de gevallen waarin de wet de aanhouding of de gevangenhouding van bijzondere personen toelaat of voorschrijft.” (Vermeulen, 2007) - 59 - Howe en Ferber (2005) tonen aan dat de raadsmannen er gedeeltelijk in zijn geslaagd om de opinie van het Hof over de werkelijkheid van demonen en de beklaagden te beïnvloeden door het hanteren van het heilige statuut van het christendom. Het hof accepteerde stilzwijgend het religieuze bewijsmateriaal. Ondanks deze strategie kregen de vier beklaagden nog steeds een gevangenisstraf opgelegd. Beide auteurs bestuderen de wijze waarop religieus geweld gelegitimeerd wordt door middel van argumentering vanuit religieus pluralisme en godsdienstig perspectief. Dit gebeurt in een ‘justitiële cultuur’ van relatieve onverschilligheid betreffende geweld tegen vrouwen (Howe & Ferber, 2005). 4.4.2. Argumentatie van de verdediging Het belangrijkste argument van de verdediging betrof het feit dat Joan Vollmers dood een ongunstig neveneffect was van een succesvolle uitdrijving van demonen. Het doel van de verdediging was vrijspraak te bekomen door het gepleegde geweld af te doen als gevolgschade van het exorcisme (Howe & Ferber, 2005). Charles Francis QC, de advocaat van Ralph Vollmer (man van Joan) stelde dat er slechts kleine letsels op het lichaam van Vollmer te zien waren. De dood beschouwde hij niet als een letsel. Voorts stelde de raadsman dat Ralph Vollmer geen criminele intenties had en in de waan van zijn vrouw geloofde omwille van haar leugens of ‘demented fantasy’ over haar verleden van seksueel misbruik. Volgens Francis had Ralph Vollmer de intentie om de demon te straffen en niet Joan. Er is bijgevolg geen sprake van een misdaad. Bij deze zaak was het van belang om Joan te reduceren tot een lichaam waarin demonen huisden en geen nadruk te leggen op haar menselijkheid. Als argument voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving deed Francis beroep op Ralph Vollmers huwelijksplicht, met name: zorg dragen voor zijn vrouw en handelen in haar bestwil volgens een rechtmatig doel. Ralp Vollmer had aan Joan beloofd om haar niet te laten opnemen in een psychiatrische voorziening. Tenslotte diende het gedrag van Ralph Vollmer gesitueerd te worden binnen de parameters van christelijke praktijken en plichten. Het niet ondernemen van een exorcisme stond gelijk aan plichtverzuim (Howe & Ferber, 2005). - 60 - De raadsmannen probeerden de exorcismerituelen uit de ‘charismatische beweging’24 te integreren in het gangbare christelijke geloof. De advocaten trachtten de opvatting aanneembaar te maken dat geloof in demonische bezetenheid redelijk is. Hierbij liet men de beklaagde exorcist John Reichenbach getuigen over de possessie van Joan. Hij stelde meer dan 10 verschillende demonische persoonlijkheden vast (Howe & Ferber, 2005). 4.4.3. De medische visie op de doodsoorzaak van Vollmer Uit het autopsierapport bleek dat Joan Vollmer overleden is aan een hartstilstand, veroorzaakt door druk in de nek, met een kraakbeenfractuur aan de schildklier tot gevolg. De gerechtelijke expert, cardioloog Dr. Goble, was niet zeker of het kraakbeenfractuur wel de hartstilstand veroorzaakt had, maar dat Joan het fractuur had opgelopen tijdens het exorcisme was duidelijk. De verdediging argumenteerde dat de doodsoorzaak niet vast stond en dat de beklaagden daarom niet de verantwoordelijkheid dragen. Vervolgens overliepen de advocaten een hele lijst van mogelijke oorzaken waarbij zij suggereerden of Joan niet overleden kon zijn aan een epileptische aanval, medicatiegebruik of zonder reden kon zijn ‘doodgevallen’. De verdediging riep zelf een medische deskundige op die het mogelijk achtte dat Joan was overleden door een kwaadaardige entiteit bij het verlaten van haar lichaam. De rechter en de vervolgende partij reageerden met afkeuring op deze getuigenis. (Howe & Ferber, 2005). 4.4.4. De religieuze visie versus de strafrechtelijke visie Tenslotte trachtte de verdediging aan de hand van ooggetuigen en getuigenissen van religieuze deskundigen het geloof in demonische bezetenheid te vergroten. Aan het begrip ‘ooggetuigen’ gaf de verdediging een nieuwe betekenis door historische getuigenissen in de Bijbel als bewijsmateriaal te gebruiken om aan te tonen dat bezetenheid tot de christelijke ervaring hoort. Als religieuze expert over de gangbare christelijke visie op exorcisme riepen zij Greame Griffin op, een theoloog en minister van verenigde kerkelijke gemeenschappen. Hij gaf de dubieuze houding over deze materie weer en stelde dat de uitdrijvingsrituelen verschillen per gemeenschap. Alvorens een exorcisme te overwegen, is een medisch advies verplicht. Als de medicus en de priesters een exorcisme wenselijk achten, dienen de priesters medische en psychiatrische begeleiding te voorzien. Het gebruik van geweld is in geen geval een onderdeel van dit ritueel (Howe & Ferber, 2005). 24 Cfr. Hoofdstuk 2: 2.4.3. Pastorale counseling, bevrijdingspastoraten en de charismatische beweging in België en Nederland. - 61 - Na Greame Griffin riep de verdediging priester Shanley op. Shanley was een deskundige in duiveluitdrijvingen binnen de charismatische christelijke beweging. Hij verdedigde het standpunt dat Joan weldegelijk bezeten was en dat de rooms-katholieke instructies impliceren dat een exorcist ten allen tijde bereid moet zijn een fysieke worsteling met het vijandige wezen aan te gaan. Een andere religieuze deskundige, Ricky Watts, volgde deze opvatting en richtte zijn betoog op het aanvaardbaar maken van de Bijbel als bewijsmateriaal (Howe & Ferber, 2005). De advocaat van de burgerlijke partij Peter Jones, reageerde echter afwijzend op de deskundige getuigenissen. Deze zaak gaat niet over ‘demonic deliverance’, maar om een zieke vrouw die het slachtoffer was van een onwettige aanval die op geen enkele wijze te rechtvaardigen is. De beklaagden gingen volgens hem voorbij aan hun geloof, hielden geen rekening met hun christelijkheid en handelden op zichzelf. Bij de aanklacht van wederrechtelijke gevangenschap benadrukte Jones dat deze voor Joan onvrijwillig was en dus onrechtmatig (Howe & Ferber, 2005). De jury volgde deze beargumentering en verklaarde de beklaagden schuldig voor wederrechtelijke vrijheidsberoving. Leanne Reichenbach en Klingner kregen een veroordeling voor doodslag en Vollmer voor opzettelijk toebrengen van ernstig verwondingen. De ‘Supreme Court of Victoria’ weigerde alle beroepen (Howe & Ferber, 2005). 4.5. Conclusie Geloof in de mogelijkheid tot spirituele binding kan schadelijke gevolgen hebben voor de bezetene. Onder handelingen die schadelijk zijn voor de bezetene verstaan auteurs gewelddadigheid van exorcisten ten aanzien van de patiënt of familieleden die zelf een uitdrijving ondernemen door het spirituele wezen hardhandig uit het lichaam van de bezetene te slaan (Aries, 1997; Dein, 2004; Wilkinson, 2007). Exorcisten, familieleden en traditionele geneesheren halen als legitimatiegronden aan dat zij de behandeling uitvoerden met helende intenties en dat hen bijgevolg geen schuld treft. Deze rituelen zijn eveneens geaccepteerd in hun culturele gemeenschap. Sommigen beweren dat de djinn of de duivel verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer (Aries, 1997). Soms beroept men op het provocerende gedrag van de bezetene als rechtvaardigingsgrond voor het exorcisme-excessen (Howe & Ferber, 2005). - 62 - Artikel 9 van het EVRM waarborgt het fundamentele recht van godsdienstvrijheid voor alle burgers in de Belgische samenleving. Aan deze vrijheid kan men geen beperkingen opleggen, tenzij deze noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde, publieke gezondheid of zedelijkheid en de bescherming van rechten of vrijheden van andere burgers. Geweldpleging binnen het kader van exorcisme vormt een inbreuk op de strafwet. Het gaat om ‘misdaden en wanbedrijven tegen personen’. Zowel de rechtszaak Klingenberg als de Vollmer case geven conflicterende visies weer binnen de rechtszitting tussen religie, wetenschap en het strafrecht. De magistratuur en de burgerlijke partij rationaliseren steevast de religieuze en bovennatuurlijke argumenteringen volgens het westerse denken en getuigenissen van psychiaters en medici. Anneliese was niet bezeten, maar geestesziek en net als Joan Vollmer verstoken van een rationele geest. In beide rechtszaken halen de auteurs expliciet aan dat het gerecht het religieuze aspect niet veroordeelt, slechts enkel de excessen. Enkel de gepleegde feiten gelden als beoordelingscriteria. Toch krijgen de concepten ‘bezetenheid’ en ‘religie’ uitgebreid aandacht tijdens getuigenissen van verscheidene theologen en priesters die kwamen getuigen. In beide zaken verklaarden de rechters de beklaagden schuldig. Binnen de straftoemeting verkiest men de westerse wetenschappelijke verklaringen van psychiaters of medici boven de religieuze verklaringen. Enig verschil tussen deze rechtszaken is dat de zittende magistratuur in de Klingenberg case de priesters ridiculiseerde en een duidelijke afkeur liet blijken bij religieuze argumentaties. De zittende magistratuur stond niet open voor de mogelijkheid van demonische bezetenheid en de rechter maakte duidelijk dat het strafrecht zich boven de religieuze macht stelt. Bij de Vollmer case tolereerde de zittende magistratuur de religieuze argumentering van de verdediging. De verdediging trachtte in hun pleidooi de religieuze macht boven het strafrechtelijk oordeel te stellen door op de Bijbel als bewijsmateriaal te beroepen. De raadsmannen poogden de exorcismerituelen die men binnen de charismatisch beweging uitvoert te integreren in het gangbare christelijke geloof. Zij probeerden de handelingen voor te stellen als handelingen die bij het exorcismeritueel van de Katholieke kerk horen. Bovendien trachtten zij de opvatting dat geloof in demonische bezetenheid redelijk is geloofwaardig of aanneembaar te maken. - 63 - Tot slot bespreken we het antropologische concept ‘cultuurrelativisme’. Cultuurrelativisme verwijst naar verschillen in geloof, gevoelens, gedrag, tradities, sociale omgang en technische regelingen die voortkomen uit verschillen in cultuur (Fabrega, 1989). Bij de Klingenberg zaak pleit Goodman (2005) voor het in beschouwing nemen van religieuze en culturele componenten betreffende het bezetenheidsidioom. - 64 - 5. Empirisch onderzoek 5.1. Inleiding en probleemstelling Ondanks de westerse wetenschappelijke opvattingen blijkt het geloof in bezitnemende wezens en uitdrijvingsrituelen nog steeds aanwezig in België. Sinds 2000 berichtte de media over minstens vijf exorcisme strafzaken. In drie van deze zaken waren exorcisten betrokken en vonden de uitdrijvingsrituelen plaats in de moslimgemeenschap. Bij de andere strafzaken ging het om familieleden of medebewoners die het heft in eigen handen namen. Al deze zaken spelen zich af binnen culturele en religieuze gemeenschappen die andere opvattingen over bezetenheid en exorcisme delen dan onze hoofdcultuur. Bovendien komen exorcisme strafzaken weinig voor. Bij deze twee bevindingen stellen we ons de vraag hoe het strafrechtelijk apparaat op exorcisme strafzaken reageert, vervolgt en berecht. Is er sprake van conflicterende visies tussen de cultureel-religieuze visies en de westerse-strafrechtelijke visie op exorcisme en de excessen? Vertaalt dit zich in moeilijkheden in de berechting en vervolging van dit soort zaken? We onderzoeken in deze masterproef conflicterende visies, alsook moeilijkheden die zich stellen in de vervolging en berechting van exorcisme strafzaken. Met deze masterproef wensen we een bijdrage te leveren aan de bestaande wetenschappelijke kennis en het stimuleren van inzichtverwerving bij de magistratuur, advocatuur, enz., aangaande opvattingen over exorcisme die in culturele en religieuze minderheidsgroepen aanwezig zijn, én moeilijkheden die zich voordoen bij de vervolging van excessen. Dit zal nagestreefd worden door het uitvoeren van een verkennende studie naar conflicterende visies en moeilijkheden die zich voordoen bij de vervolging en berechting van Belgische exorcisme strafzaken in de 21ste eeuw.’ Belanghebbende actoren voor dit onderwerp zijn wetenschappers die studies verrichten naar bezetenheid en uitdrijvingsrituelen. Verscheidene wetenschappelijke disciplines hebben reeds studies naar het exorcismefenomeen uitgevoerd. De literatuurstudie biedt een overzicht van antropologische, psychiatrische, christelijke, islamitische en strafrechtelijke visies. De masterproef kan relevant zijn voor onderzoekers, psychiaters, psychologen, antropologen, enz., die zich in dit domein willen verdiepen. De strafrechtelijke focus kan in het bijzonder - 65 - criminologen en advocaten aanbelangen, omdat exorcisme rechtszaken weinig voorkomen en hen inzicht geeft in culturele verschillen. We bespreken in dit hoofdstuk het onderzoeksopzet en de onderzoeksresultaten. We maken twee beperktere casestudies van een zaak in gerechtelijk onderzoek en een correctionele exorcisme strafzaak. We maken hierbij gebruik van diepte-interviews en media-analyse. Het assisenproces omvat een uitgebreide casestudie waarbij we, naast de voormelde onderzoekstechnieken, ook observaties en documentanalyses uitvoeren. 5.2. Onderzoeksopzet We bespreken bondig de theoretische en praktische relevantie van deze masterproef. Deze paragrafen houden een uitgebreide uiteenzetting in van onze doelstelling. 5.2.1. Theoretische relevantie In de internationale literatuur zijn er veel teksten te vinden over de geschiedenis van het exorcisme en beschrijvingen van uitdrijvingsrituelen. We concentreren ons in deze masterproef op visies over exorcisme in een moderne samenleving en, meer specifiek, binnen rechtszaken. Deze thesis steunt bijgevolg op voornamelijk recentere literatuurbronnen met actuele studies over uitdrijvingsrituelen. Belgische literatuur over exorcisme vanuit strafrechtelijk perspectief is vrijwel onbestaande. In de internationale literatuur hebben we slechts twee uiteenzettingen gevonden van exorcisme strafzaken. Deze masterproef tracht een bescheiden aanvulling te zijn voor de schaarse literatuur en de reeds bestaande wetenschappelijke kennis. De verzamelde gegevens kunnen mogelijk een basis bieden voor nieuwe ontwikkelingen en/of invalshoeken in theorievormingen en verder onderzoek van criminologen, antropologen, psychiaters, sociologen, enz., omtrent het thema exorcisme en excessen. 5.2.2. Praktijkgerichte relevantie De onderzoeksdoelstelling bevat een praktijkgericht onderdeel, waarbij we een verkennende studie maken naar mogelijke moeilijkheden waarmee de magistratuur geconfronteerd wordt in de vervolging en berechting bij exorcisme strafzaken. Dit soort strafzaken zijn uitzonderlijk en dienen vaak in een cultuur geplaatst te worden die niet dezelfde is als deze aanwezig bij strafrechtelijke instanties. Heeft het justitieel apparaat een passend antwoord op dit soort - 66 - zaken? Deze masterproef tracht een bijdrage te leveren aan inzichtverwerving bij de advocatuur, magistratuur, enz., omtrent opvattingen over spirituele bezetenheid en exorcisme van culturele en religieuze minderheidsgroepen in de Belgische samenleving. Deze masterproef duidt eveneens op moeilijkheden die voorkomen bij de vervolging van exorcisme strafzaken en de risico’s die uitdrijvingsrituelen kunnen inhouden. Het gaat om een probleemanalyserende studie die eventueel kan bijdragen aan verdere diagnostisch georiënteerde onderzoeken naar dieperliggende oorzakelijke structuren van problemen en culturele verschillen waarmee de magistratuur bij exorcisme-excessen te maken krijgt. Voor onderzoek naar de mogelijkheid van regulering van uitdrijvingsrituelen of het formuleren van bevoegdheden op dit domein, kan deze thesis verkennende inzichten bieden. 5.2.3. Probleemstelling, centrale onderzoeksvraag en deelvragen Uit de reeds vermelde probleemstelling leiden we de volgende centrale vraagstelling af: ‘Welke conflicterende visies en/of moeilijkheden doen zich voor bij vervolging en berechting van Belgische exorcisme strafzaken in de 21ste eeuw?’ We wensen inzicht te verkrijgen over conflicterende visies die tijdens strafzaken aan bod komen en eventuele moeilijkheden die opduiken bij de vervolging en rechtspraak. Om dit doel te bereiken dienen we vier deelvragen te beantwoorden. Welke moeilijkheden doen zich volgens de respondenten voor bij het vervolgen en berechten van een exorcisme strafzaak? Exorcisme-excessen komen relatief weinig voor en leiden zelden tot gerechtelijke vervolging. Daarom wensen we met deze vraag mogelijke problemen of moeilijkheden na te gaan die bij de vervolging of rechtspraak optreden. We stellen onder andere vragen over de strafrechtelijke kwalificatie van de Belgische exorcisme strafzaak en wat de respondenten problematisch achten. Er is bewust voor gekozen om deze vraag algemeen en voor interpretatie vatbaar te houden, omdat het om een eerste verkenning gaat van eventuele moeilijkheden. Welke culturele, religieuze en psychiatrische visies komen aan bod in de strafzaak? Indien er tijdens de rechtszitting deskundigen zijn opgeroepen: ‘Wat was de psychiatrische, medische, theologische, antropologische, traditionele en/of geneeskundige opinie?’. Voorts koppelen we de verkregen gegevens aan de literatuurstudie. Deze vraag is nogmaals op te splitsen in drie deelvragen. - 67 - Welke elementen uit de antropologische visie komen aan bod in de strafzaak? We focussen ons op elementen uit pleidooien, die te linken zijn aan antropologische theorieën en culturele elementen betreffende islamitische traditionele geneeskunde. We gaan onder andere na of tijdens de rechtszitting aangehaald wordt dat exorcisme al dan niet tot de islamitische cultuur behoort. We bespreken eveneens de opinie van een antropoloog over de drie exorcisme strafzaken. Welke elementen uit de religieuze visie komen aan bod in de strafzaak? ‘Wat was de argumentatie van de beklaagde traditionele genezers? Wordt er tijdens het proces beroep gedaan op islamologen en/of traditionele geneesheren voor een opinie?’ We bevragen eveneens de inhoud van deze opinie(s). Tenslotte willen we weten of de deskundigen een uiteenzetting geven over welke handelingen tijdens uitdrijvingsrituelen plaatsvinden en welke niet geaccepteerd zijn. Welke elementen uit de psychiatrische visie komen aan bod in de strafzaak? In de ‘Klingenberg case’25 diagnosticeerden psychiaters de mentale toestand van Anneliese Michel als een psychiatrische stoornis. Door de vrouw ontoerekeningsvatbaar te verklaren, konden de ouders en exorcisten aansprakelijk worden gesteld voor de strafrechtelijke kwalificatie: ‘nalatigheid met de dood tot gevolg’. Vragen die we stellen over het psychiatrische perspectief in Belgische exorcisme strafzaken zijn: ‘Hebben forensische psychiaters een post-mortem verslag opgesteld van de mentale gezondheid van het slachtoffer en is er een diagnose gesteld? Zijn bepaalde argumentaties op dit verslag gebaseerd?’ Welke visies treden in conflict? Om deze vraag te beantwoorden, focussen we ons op discussies die tijdens de rechtszitting aan bod komen en betrekking hebben op opvattingen rond exorcismerituelen en bezetenheid. We bestuderen eveneens tegenstellingen die we kunnen kaderen binnen de literatuurstudie. We concentreren ons op tegenargumentaties van de verdediging op religieuze en wetenschappelijke opinies. Voorts stellen we vragen over de attitude van de zittende magistratuur ten opzichte van religieuze en culturele argumenten van de beschuldigden. 25 Cfr. Hoofdstuk 4: 4.3.4. Psychiatrische visie(s) op de zaak en kritieken van Goodman. - 68 - Wat is de verhouding tussen de strafrechtelijke visie van de magistratuur en/of volksjury en religieus-culturele visies? Binnen de conflicterende visies bestuderen we in het bijzonder de verhouding tussen de strafrechtelijke visie van het openbaar ministerie, de zittende magistratuur en de volksjury ten opzichte van religieuze en culturele visies. Dit onderzoeken we door vragen te stellen over de motivering bij de schuld- en strafbepalingen van de rechters en/of volksjury. We stellen ons de vraag of men in de motivering rekening houdt met religieuze en culturele argumenten. Indien de onderzoeksgegevens dit toelaten, beschrijven we ook het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de gepleegde feiten binnen het kader van exorcisme. 5.2.4. Afbakening kernbegrippen De literatuurstudie geeft een algemene definitie van exorcisme, omdat het onderzoek zich niet binnen een specifieke religie situeert: “Exorcisme is expelling evil spirits by conjurations, prayers and ceremonies” (Thretowan, 1976, p.128). Een praktijkgericht onderzoek vereist echter een specifiekere definitie om te kunnen operationaliseren. Het begrip ‘exorcisme’ of ‘uitdrijvingsrituelen’ staat in dit onderzoek voor de bevrijding van personen van interne, kwaadaardige entiteiten door middel van rituelen waarbij, naast ceremoniële gebeden, ook andere ritualiserende praktijken worden uitgevoerd in naam van een hogere religieuze macht. Specifiek gaat het om uitdrijvingsrituelen binnen de roomskatholieke en islamitische gemeenschappen in de Belgische samenleving. In de islamitische gemeenschap duidt men exorcisme ook aan als ‘roqya’. ‘Exorcisme-excessen’ zijn exorcismerituelen waarbij de exorcist of traditionele genezer ernstige schade toebrengt aan de hulpbehoevende persoon. Deze schade kan zowel fysieke letsels als psychische schade en traumatisering inhouden. In deze masterproef richten we ons op cases waarbij het slachtoffer is overleden ten gevolge van een exorcismeritueel. Het begrip ‘exorcisme strafzaken of rechtszaken’ ligt in het verlengde van dit concept. Dit zijn exorcisme-excessen waarbij het parket beslist een gerechtelijk onderzoek in te stellen en, indien er voldoende bewijzen zijn, te vervolgen. Zoals reeds in de literatuurstudie is aangegeven, bestaan er in de islamitische cultuur verschillende types van traditionele geneesheren, maar is het onderscheid in de praktijk echter vaag. Bovendien is niet elke traditionele genezer gespecialiseerd in exorcisme. In elke case gaat het om andere types van genezers of ze gebruiken een andere aanspreektitel. In deze - 69 - masterproef gebruiken we de volgende begrippen: ‘fqih’, ‘gebedslezer’, ‘sjeik’ of ‘goeroe’ en ‘leerling-exorcist’. In één van de cases heeft ook een vrouwelijke genezeres geassisteerd. Met het concept ‘wetenschappelijke visies’, doelen we op visies uit de psychiatrie, antropologie, islamologie en theologie. Binnen deze disciplines komen opinies van psychiaters, antropologen, islamologen, traditionele genezers, theologen en exorcisten aan bod. ‘Conflicterende visies’ duiden op discussiepunten tussen en het weerleggen van religieuze, culturele, psychiatrische en strafrechtelijke argumenten die tijdens de rechtszittingen aan bod komen. 5.2.5. Onderzoeksstrategieën, keuze onderzoekspopulatie, steekproef, selectiewijze Om het onderzoek rond exorcisme strafzaken op een haalbare manier te bestuderen, is een territoriale en tijdsafbakening vereist. De afbakening omvat de Belgische samenleving binnen de periode van de 21ste eeuw. Dit onderzoek maakt gebruik van de kwalitatieve onderzoeksstrategie, omdat we een uitgebreide en gedetailleerde omschrijving van conflicterende psychiatrische, antropologische, religieuze en strafrechtelijke visies in exorcisme strafzaken willen bekomen. Voor de beantwoording van de centrale vraagstelling maken we casestudies. “De casestudie of ‘gevalstudie’ staat voor een gedetailleerde intensieve studie van een afgebakende onderzoekseenheid (een individu, een collectiviteit , een verschijnsel) zoals die zich manifesteert in de sociale werkelijkheid.”(Decorte & Zaitch, 2009, p.174) 5.2.5.1. Casestudies van drie Belgische exorcisme strafzaken Voor het opzoeken van exorcisme strafzaken opteren we voor een analyse van de persberichtgeving van 1 januari 2000 tot 30 juni 2012. Hierbij maken we gebruik van gedrukte media, door het ‘informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties’ ter beschikking gesteld, alsook artikels uit het digitale persarchief ‘Mediargus’. Uit de analyse van krantenartikelen zijn, zoals reeds vermeld, vijf strafzaken gevonden over exorcisme in de Belgische samenleving. In twee zaken betrof het familieleden of een huisgenoot die het heft in eigen handen namen. In de andere drie zaken ging het om traditionele islamitische genezers. Enkel de laatste drie zaken komen in deze thesis aan bod. De berichtgeving over de andere twee zaken was te beperkt en bevatte geen naamvermeldingen van mogelijke respondenten. Strafzaken binnen de katholieke gemeenschap zijn niet gevonden tijdens de media-analyse. Een uitgebreide beschrijving komt - 70 - bij de onderzoeksresultaten aan bod, zodat de resultaten makkelijker te situeren zijn binnen de context van elke case. Hier volgt een korte voorstelling van de drie strafzaken. Exorcisme strafzaak in de gerechtelijke onderzoeksfase: het gaat om een vrouw die overleden is ten gevolge van een exorcisme behandeling. Dit ritueel werd op vraag van de ouders uitgevoerd door een ‘gebedslezer’. Op het lichaam werden brandwonden aangetroffen, die veroorzaakt zijn door een chemische stof. De inverdenkinggestelden zijn de ouders van de vrouw en de gebedslezer. De zaak is nog in onderzoek. Exorcisme strafzaak met uitspraak voor de correctionele rechtbank: in deze strafzaak is de vrouw overleden door een exorcismeritueel dat uitgevoerd werd door een ‘fqih’. De vrouw had huwelijksproblemen en op aanraden van haar schoonouders ging ze samen met haar echtgenoot naar een consultatie. Tijdens elke sessie diende ze een buitensporige hoeveelheid water te drinken en de vloeistof vervolgens weer uit te braken. Bij de laatste sessie verloor de vrouw in het bijzijn van haar man en schoonvader het bewustzijn en overleed ter plaatse aan hyperhydratatie. Enkel de fqih is in vervolging gesteld en veroordeeld. Exorcismestrafzaak met uitspraak voor het hof van assisen: in deze strafzaak zijn zes personen veroordeeld door het hof van assisen voor de dood van een jonge vrouw tijdens langdurige exorcismerituelen over een periode van twee maanden. De vrouw was aangesloten bij een radicale islamitische beweging. Toen bleek dat zowel de vrouw als haar man infertiliteitsproblemen hadden en kinderen krijgen niet mogelijk was, heeft het koppel hulp gezocht bij de radicale religieuze organisatie. Samen met haar echtgenoot consulteerde ze de goeroe van de organisatie. Deze diagnosticeerde dat de vrouw een djinn in haar buik had en stelde voor om ‘roqyah’ te ondergaan. Na een behandeling van twee maanden is de vrouw overleden door uitputting en de toegebrachte letsels. Uit de autopsie bleek dat de vrouw herhaaldelijk op gewelddadige wijze was geslagen met een afgerond voorwerp. Er is sprake van een ‘crushsyndroom’ en het slachtoffer heeft naar waarschijnlijkheid minstens één episode van ‘bijna-verdrinking’ doorgemaakt. Op de nek werden sporen van strangulatie teruggevonden. Met een gevalstudie worden meerdere kwalitatieve onderzoekstechnieken gecombineerd, waaronder observaties, analyse van mediaberichtgeving, dossieranalyse en kwalitatieve interviews. Een casestudie is aangeraden omdat het slechts om drie strafzaken gaat en deze in - 71 - de diepte onderzocht dienen te worden. Het is ons doel om gedetailleerde kennis en inzicht te verwerven over deze zaken in sociale context. Elke strafzaak vormt een geheel en is niet op te delen in eenheden en variabelen zoals bij een survey (Decorte, 2011). We beschouwen de eerste twee zaken als beperkte casestudies, die steunen op persberichtgeving en diepte-interviews. Observaties zijn niet mogelijk omdat er nog geen zitting voor een rechtbank heeft plaatsgevonden. De exorcisme zaak met uitspraak voor de correctionele rechtbank is reeds afgesloten, waardoor observaties tijdens de zitting ook niet mogelijk zijn. Bij de assisenzaak is het wel mogelijk om observaties uit te voeren tijdens het proces. Dit stelt ons in staat om op een gedetailleerdere wijze de centrale vraagstelling te beantwoorden. Bovendien biedt dit een extra dimensie aan de case die in de andere twee strafzaken niet aanwezig zal zijn. “Field-based cases allow the case writer to delve into the values of the individual decision makers and their reasons for participating in the actions or situations being explored.” (Naumes & Naumes ,1999, p.55) Een nadeel van de casestudie is dat deze onderzoeksstrategie zeer arbeidsintensief is. Dit maakt dat er een spanningsveld ontstaat tussen de tijd dat het uitvoeren van een grondige casestudie vereist en de relatief korte periode waarop deze thesis tot stand moet komen. De assisenzaak is een actuele zaak, waardoor het contacteren van respondenten, het afnemen van interviews en het verwerken van gegevens op korte periode dient te gebeuren. (Naumes & Naumes, 1999). Het is echter niet ons doel om in deze thesis tot generaliserende uitspraken te komen. Elke strafzaak is uniek en wordt onder andere omstandigheden onderzocht, vervolgd en berecht. Deze thesis wenst inzichten te leveren voor elke case op zich. 5.2.5.2. Selectiemethodiek voor advocaten en deskundigen uit wetenschappelijke disciplines Om de centrale vraagstelling te beantwoorden, hebben we geopteerd voor interviews met advocaten die bij de drie strafzaken betrokken waren. Bovendien hebben zij kennis van het strafprocesrecht en rechtspraak. Deze raadsmannen zijn persoonlijk aangeschreven en telefonisch gecontacteerd. Het is mogelijk dat er meer advocaten zijn met ervaring in exorcisme strafzaken. Daarom maken we tijdens de interviews gebruik van ‘snowball - 72 - sampling’ voor het vinden van andere advocaten en deskundigen uit wetenschappelijke disciplines, die een rol hebben gespeeld in de strafzaak. “The process of snowball sampling is much like asking your subjects to nominate another person with the same trait as your next subject. The researcher then observes the nominated subjects and continues in the same way until the obtaining sufficient number of subjects.”(Castillo, 2009, para. 3) Naast voormelde advocaten interviewen we enkele deskundigen uit verscheidene wetenschappelijke disciplines die ervaring hebben met exorcisme in de Belgische samenleving, namelijk: 2 exorcisten uit de Katholieke gemeenschap, 1 antropoloog en 2 psychiaters. Deze interviews hebben tot doel een algemeen inzicht te verkrijgen in het exorcismefenomeen alvorens toe te spitsen op het empirisch onderzoek binnen het strafrechtelijk domein. Omdat de psychiaters en de exorcisten geen link hebben met de besproken strafzaken, hebben we besloten om deze interviews niet op te nemen in de masterproef. De antropoloog is daarentegen wel verwikkeld in één van de zaken. Daarom vermelden we zijn visie omtrent exorcisme en de excessen. In totaal interviewen we 12 respondenten, waarvan de onderzoeksgegevens van 8 personen in deze masterproef verwerkt zijn. Bij de zaak in vooronderzoek en de correctionele zaak verlenen de advocaten van alle partijen hun medewerking aan het onderzoek. Het aantal respondenten van de assisenzaak is daarentegen beperkt. Wegens wederzijdse Frans-Nederlandse taalbarrières interviewen we enkel tweetalige advocaten. Een voordeel bij deze zaak is dat we wel beroep kunnen doen op observatienota’s, de akte van inbeschuldigingstelling en documenten uit het gerechtelijk dossier, wat maakt dat we toch dieper inzicht kunnen verkrijgen in deze materie. 5.2.6. Type onderzoeksmateriaal Zoals reeds vermeld, ligt de nadruk op kennisvergaring via deskundige advocaten en experten uit andere wetenschappelijke disciplines die betrokken zijn bij de cases, om zo tot een bredere contextualisering van het fenomeen te komen. Omdat zij op een snelle manier een grote diversiteit aan informatie kunnen verschaffen, zijn voormelde deskundigen de meest aangewezen bron voor deze studie. Deze onderzoekseenheden vormen een bron van kennis en kunnen een duidelijk beeld geven van het exorcismefenomeen en opvattingen over de strafrechtelijke reactie. Zij fungeren dus als leveranciers van ‘kennis’ en kunnen mogelijke - 73 - oorzaken van problematieken aangeven. Een voordeel is dat de vergelijking van informatie op een relatief snelle manier tot stand kan komen. Interviews met personen bieden de mogelijkheid gebruik te maken van de ‘stimulusresponsetechniek’. De interviewer kan met andere woorden aan de hand van vragen, uitspraken of andere stimuli het interview sturen, zodat men de juiste kennis van de deskundige bekomt. Naast inspelen op stimuli is eveneens de stuurbaarheid zeer voordelig, aangezien dit een grotere garantie biedt tot beantwoording van de vragen (Decorte, 2011). Naast interviews maken we eveneens gebruik van mediaberichtgeving om de strafzaken gedeeltelijk te reconstrueren. Het digitale persarchief ‘Mediargus’ biedt de mogelijkheid om via de zoekmachine snel en efficiënt artikels op te zoeken. Bovendien heeft mediaberichtgeving een hoge informatiedichtheid aangaande publieke zaken, een hoge mate aan actualiteit en een breed geografisch bereik (Decorte, 2011). De validiteit van deze artikels kan echter laag en subjectief zijn. Daarom richten we ons enkel tot feiten die in alle artikelen hetzelfde zijn weergegeven en vergelijken we deze met gegevens uit interviews. Bij het onderzoeken van de cases maken we ook gebruik van audio- en beeldfragmenten uit mediaverslaggeving. Deze zijn via contacten bij de Vlaamse openbare omroep verkregen. Ook hier dienen we op te merken dat deze informatiebron niet objectief is. Indien de cases dit toelaten, trachten we ook documenten te onderzoeken, namelijk: gerechtelijk dossiers. Bij de zaak in gerechtelijk vooronderzoek was het verkrijgen van inzage niet van toepassing aangezien het dossier nog niet vervolledigd is. Voor de correctionele strafzaak hebben we een aanvraag gedaan bij de griffie, maar hier is geen gevolg aan gegeven. Voor de assisenzaak hebben respondenten ons inzage verleent in de akte van inbeschuldigingstellingen en het gerechtelijk dossier. Aangezien het gerechtelijk dossier zeer omvangrijk is, moeten we een selectie maken. We opteren om voornamelijk de motiveringen van de schuld- en strafbepalingen te analyseren op culturele en religieuze argumenten. De akte van inbeschuldigingstelling hebben we volledig onderzocht. 5.2.7. Onderzoekstechnieken Een reden voor de keuze van kwalitatieve diepte-interviews is dat onderzoekers (Decorte & Zaitch, 2009) deze onderzoekstechniek aanraden bij de analyse van beslissingsprocessen en meer bepaald bij het bevragen van het ‘hoe’ en ‘waarom’ van deze processen. Bovendien geven zij een sociale dimensie aan het onderwerp, wat in contrast staat met datagegevens uit dossiers. De interviewvorm is half-gestructureerd, waarbij we een interviewschema met een - 74 - logisch opgebouwde topiclijst en ondersteunende vragen (topic interview) hanteren. Het interview bestaat uit vragen met een open vragenstructuur. Afwijken van de gespreksonderwerpen is mogelijk als de te bekomen doeleinden worden behaald. (Decorte & Zaitch, 2009; ’t Hart, van Dijk & de Goede, 1996). De interviewvragen voor de advocaten en deskundigen zijn gebaseerd op de literatuurstudie en gegevens uit de strafzaken. Een andere methode is het hanteren van vragen die gebaseerd zijn op de resultaten van reeds afgenomen interviews met advocaten. Voor de casestudie van de assisenzaak voeren we observaties uit tijdens het proces. Strafzaken die voor het Hof van Assisen komen, zijn toegankelijk voor publiek, tenzij het om zedenfeiten en/of minderjarigen gaat. De exorcisme strafzaak beantwoordt niet aan deze criteria en mag dus gevolgd worden door publiek. We moeten bijgevolg geen voorbereidingen treffen om toegang te verkrijgen. Tijdens het proces voeren we directe en niet participerende observaties uit. Met ‘directe’ waarnemingen duiden we op het ter plekke én rechtstreeks verzamelen van gegevens. Observaties zijn gericht op het onderzoeken van non-verbaal gedrag en, al dan niet, verbale interacties tussen advocaten, magistraten en deskundigen tijdens het proces. De observaties zijn semi-gestructureerd en vinden in een ‘kunstmatige omgeving’ plaats, namelijk het hof van assisen. (’t Hart, van Dijk, de Goede, 1996). De moeilijkheid bij observaties is dat de onderzoeker de verkregen informatie direct dient te filteren en te interpreteren.(Gunter, 2000; Naumes & Naumes, 1999). Bij de eerste procesdag hebben we inzage verkregen in de agenda van de zittingen. Op basis hiervan zijn twaalf dagen geselecteerd om de observaties uit te voeren. Dit zijn de dagen van verhoor van de beschuldigden, de deskundige opinies, het requisitoir van de advocaatgeneraal, de pleidooien van de burgerlijke partijen, de pleidooien van de verdedigingspartijen en de dag waarop de jury uitspraak deed. Het is niet toegestaan om audio-opnames te maken tijdens de zitting. Daarom steunen de observaties enkel op eigen notities. Wegens de verschillende dataverzamelingsmethoden is het belangrijk om aan triangulatie te doen. De triangulatietechniek streeft naar het bekomen van eenduidige inzichten door middel van vergelijking en confrontatie tussen verschillende informatiedragers (Decorte & Zaitch, 2009). Naast ‘datatriangulatie’ voeren we eveneens ‘methodische triangulatie’ uit. Het verifiëren van informatie is mogelijk door het interviewen van personen met een andere kijk op de case, het bestuderen van publicaties, het observeren en opnemen van wat er rondom de onderzoeker plaatsvindt (Naumes & Naumes, 1999; ’t Hart, van Dijk, de Goede, 1996). - 75 - Na de gegevensverzameling volgt de gegevensanalyse van de interviews, mediaberichtgeving, gerechtelijke documenten en observaties. Hierbij is de categorisering van antwoorden onder ‘sensitizing concepts’ ofwel het coderen van kwalitatieve gegevens, van belang. De literatuurstudie vormt de basis voor de selectie van deze codes (Boeije, 2005). 5.2.8. Deontologie Bij elke casestudie dienen we echter de deontologische regels in acht te nemen. Omdat we een kleinschalig onderzoek doen van drie specifieke strafzaken en te maken hebben met gevoelige materie dat rechtstreeks betrekking heeft op beschuldigden, families van het slachtoffers, enz., hebben we ervoor gekozen om de strafzaken zoveel mogelijk te anonimiseren. Namen, plaatsen en datums worden om deze reden niet in de beschrijving van de cases vermeld. Bepaalde bronvermeldingen worden niet in de bibliografie opgenomen om de link naar de strafzaken zo beperkt mogelijk te houden. Op deze manier trachten we de betrokkenen in de strafzaak niet te viseren. Ondanks deze maatregelen kunnen we niet volledig uitsluiten dat kenmerken van de cases bekend kunnen voorkomen, waardoor een link naar de één van de strafzaken toch mogelijk is. Advocaten zijn gehouden tot het beroepsgeheim om de vertrouwensrelatie met hun cliënt te beschermen. Een rechtszoekende heeft het recht om zich te laten bijstaan door een advocaat. Opdat de advocaat de persoon goed kan bijstaan met juridisch advies, moet de rechtszoekende alles tegen de raadsman kunnen zeggen. Het beroepsgeheim biedt de garantie dat wat de persoon zegt, niet vrijgegeven of tegen de persoon gebruikt kan worden. Het beroepsgeheim is van toepassing op de verklaringen die iemand aflegt aan een vertrouwenspersoon. Ontdekkingen of conclusies en verder alle informatie waarover de raadsman beschikt vanuit zijn beroep, functie of opdracht, vallen ook onder het beroepsgeheim (Van Gerven & Buyle, 2012; Beperkingen informatieverstrekking door overheid, 2002). Bovendien geldt het geheim van vooronderzoek dat gegrond is op het beroepsgeheim van magistraten, politieagenten of griffiepersoneel. Dit houdt in dat men geen inhoudelijke gegevens of bevindingen van onderzoeksacties mag vrijgeven (Torrekens, 1995). De twee voormelde principes dienen we voornamelijk met uiterste zorg in acht te nemen voor de ‘exorcisme strafzaak in gerechtelijk vooronderzoek’. De respondenten mogen geen inhoudelijke gegevens en bevindingen uit het gerechtelijk onderzoek meedelen. Bijgevolg is slechts een beperkte gegevensverzameling mogelijk. Enkele onderzoeksinitiatieven zijn oppervlakkig besproken, zonder op de resultaten van deze initiatieven in te gaan. De - 76 - respondenten hebben enkel informatie verschaft over de gegevens die reeds bekend zijn gemaakt in de pers. Hun ervaring met een specifieke strafzaak, maakt dat de respondenten een uitgebreide opinie kunnen geven over exorcisme zaken in het algemeen. Dit vormt evenzeer een meerwaarde voor de masterproef. Bij de diepte-interview dienen de respondenten voorafgaand een ‘informed consent’ te tekenen waarin hun rechten vermeld staan en wat er met de gegevens uit het interview gaat gebeuren. Door dit document te tekenen, geven de respondenten toestemming om de gegeven informatie te verwerken in de masterproef. Bij de assisenzaak hebben we de mogelijkheid gekregen om transcripties van het gerechtelijk dossier in te kijken. Ook hier is een document opgesteld waarin de respondent officieel toestemming geeft voor inzage in deze documenten, op voorwaarde dat geen namen, plaatsen, data of andere gevoelige informatie wordt gepubliceerd. De documentanalyse dient louter ter ondersteuning van de eigen bevindingen en observaties, die tijdens publieke zitting in de rechtszaak zijn bekend gemaakt. 5.3. Onderzoeksresultaten Uit de berichtgeving hebben we drie zaken geselecteerd waarbij het slachtoffer omkwam tijdens spirituele uitdrijvingsrituelen. De drie cases vonden plaats binnen de islamitische gemeenschap en het betrof drie jonge vrouwen die wegens huwelijks-, gedrags- en/of vruchtbaarheidsproblemen exorcismerituelen hebben ondergaan. 5.3.1. Case 1: Beschrijving van een exorcisme strafzaak in gerechtelijk onderzoek De beschrijving en de onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op audiofragmenten van interview en persartikels uit de media. Er zijn interviews afgenomen van de twee advocaten van de inverdenkinggestelden en van een antropoloog die aan het gerechtelijk onderzoek meewerkt. Het gerechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. De vragen ‘Welke visies treden in conflict?’; en ‘Wat is de verhouding tussen de strafrechtelijke visie en de religieuze/culturele visies.?’, zijn bij deze case niet van toepassing, omdat we deze vragen onderzoeken tijdens rechtszittingen. Case 1 betreft een jonge vrouw die overleden is ten gevolge van een uitdrijvingsritueel. De vrouw ondervond problemen bij het eten, had buikpijn en vertoonde vreemd gedrag. Volgens - 77 - de ouders kampte hun dochter met een eetstoornis en was dit de aanleiding om een koranlezer te consulteren. Tijdens de consultatie diagnosticeerde de traditionele genezer dat het om bezetenheid van meerdere duivels ging en stelde een zuiveringsritueel voor. De gebedslezer kwam enkele dagen langs om dit ritueel uit te voeren. Hij citeerde koranverzen, zalfde een fles water met koranverzen en vervolgens dienden de ouders het eten van de vrouw met dit water te besprenkelen. Als de vrouw van dit voedsel at, zou de duivel sterven. Het lichaam van het slachtoffer vertoonde voor 9% brandwonden op voeten, armen en borst. Uit het gerechtelijk onderzoek blijkt dat de brandwonden veroorzaakt zijn door een chemische verbinding (base). De doodsoorzaak was dehydratatie door nierfalen. De ouders zijn in verdenking gesteld voor ‘mededaderschap’ en de gebedsgenezer voor het ‘toebrengen van opzettelijke slagen en verwondingen, met de dood tot gevolg’. Bij de start van het gerechtelijk onderzoek zijn de koranlezer en de ouders in voorlopige hechtenis genomen. Er vond reeds een zitting bij de Kamer van inbeschuldigingstelling plaats over verdere bepalingen van de voorlopige hechtenis. Omdat er niet voldoende bewijzen zijn heeft de kamer van inbeschuldigingstelling inmiddels beslist om de ouders vrij te laten. De koranlezer bleef voor langere tijd in voorhechtenis, omdat deze illegaal in het land verblijft en nog op een uitspraak voor regularisatie wacht. Inmiddels is hij ook vrijgelaten met als voorwaarde dat de gebedsgenezer zich ter beschikking houdt van justitie, een vast adres behoudt, zijn activiteiten als gebedsgenezer stop zet en geen contact met de andere inverdenkinggestelden (ouders) onderhoudt. (Delepierre, 2009; Eeckhaut, 2009; Justaert, 2009; Somers, 2009; Van de Perre, 2009; Ouders van meisje dat stierf, 2010) Een opvallend element in deze zaak is de burgerlijke partijstelling van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding en Çavaria, de overkoepelende organisatie voor Vlaamse en Brusselse holebi- en transgendergroepen, bij het vooronderzoek. De hypothese dat de vrouw een duiveluitdrijving moest ondergaan wegens haar lesbische geaardheid is de aanleiding van de burgerlijke partijstelling. Volgens beide organisaties is er sprake van een ‘hate crime’. We dienen echter te benadrukken dat deze stelling nog onderzocht wordt en dus niet zeker is. Volgens de advocaten van de inverdenkinggestelden ging de vrouw akkoord met de uitdrijving en zou een uitdrijving wegens de lesbische geaardheid slechts een gerucht zijn dat de media heeft uitvergroot. - 78 - 5.3.1.1. Bevindingen: problemen in de vervolging en berechting van de exorcisme strafzaak Deze zaak bevindt zich in het stadium van gerechtelijk onderzoek. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, staat het nog niet vast of de procureur des Konings de inverdenkinggestelden zal vervolgen en, indien men vervolgt, met welke strafrechtelijke kwalificatie dit zal gebeuren. De vraagstelling over problemen in de vervolging en berechting van deze case is bijgevolg nog niet van toepassing. Eén van de advocaten geeft echter wel enkele problemen aan bij de vervolging en berechting van exorcisme misdrijven in het algemeen. Duiveluitdrijvingen komen frequent voor, maar zijn daarom niet schadelijk voor de persoon. Exorcisme-excessen komen in mindere mate voor, maar slachtoffers dienen zelden een klacht in bij de politie. Dit heeft te maken met de huiselijke kring en het verdoken milieu waarbinnen de rituelen plaatsvinden. De deelnemende personen delen een vorm van zwijgplicht en het schaamtegevoel kan ook een rol spelen om geen aangifte te doen. “…laten we zeggen, er zijn weinig zaken die inderdaad tot een proces hebben geleid. Omwille van de ‘schaamte’ cultuur die heerst en die eigenlijk ook vastgesteld is, vast geankerd is in cultureel bepaalde minderheden in bepaalde gemeenschappen. Die ‘schaamte’ cultuur zorgt ervoor dat het bijna niet bespreekbaar is. Maar het is ook niet bespreekbaar omwille van het feit dat de algemene consensus niet aanvaard dat men gelooft in djinns, en dat is het probleem.” Ook merkt de respondent uit eigen ervaring op dat er een gebrek aan culturele kennis of cultuurrealisme is bij het openbaar ministerie, de advocatuur, de politie, enz. Het rechtssysteem is ook niet aangepast aan deze uitzonderlijke zaken. Als voorbeeld geeft de respondent het strafwetboek. “…Getuige daarvan is ons strafwetboek. Ons strafwetboek bestaat sedert 1867. Dat is, als ik me niet vergis, 145 jaar oud. Er wordt met geen woord gesproken over schade dat wordt toegebracht aan iemand omwille van een duiveluitdrijving. U moet zich inbeelden, 1867: katholiek Vlaanderen, katholiek België. Toen bestonden ook exorcisme praktijken en konden vrouwen en mannen het slachtoffer hiervan worden, maar dat werd getolereerd en aanvaard, omdat dat normaal was. Men geloofde daarin.” - 79 - Tenslotte haalt de respondent aan dat het vaststellen van de juiste strafrechtelijke kwalificaties tot tegenstrijdige interpretaties binnen de magistratuur leidt. Als voorbeeld verwijst de advocaat naar case 3. 5.3.1.2. Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen Antropologische visie: beide advocaten hebben zich verdiept in exorcisme gebruiken in de Marokkaanse islamitische gemeenschap. In navolging van deze zaak hebben we een antropoloog geïnterviewd met ervaring binnen het strafrechtelijk domein. De deskundige geeft zijn opinie over exorcisme binnen de Belgische islamitische gemeenschap en de drie strafzaken. Over de uitvoering van exorcismerituelen binnen de islamitische gemeenschap in België hebben onderzoekers geen duidelijk beeld. De deskundige merkt op dat veel mensen juist naar Marokko gaan om een roqya te doen, omdat daar de traditionele en religieuze context meer aanwezig is, zoals traditionele gebouwen, heiligdommen, enz. Dit versterkt het geloof in religieuze behandelingen en de uitvoering ervan. In Marokko voeren religieuze genezers exorcisme publiekelijk uit in heiligdommen. In België gebeurt dit meer in een informele sfeer en is het toepassen van traditionele behandelingen minder intensief. Als risico’s van traditionele behandelingen duidt de expert op het feit dat personen met zware gezondheidsproblemen verstoken kunnen blijven van een adequate behandeling als ze zich enkel op religieuze behandelingen focussen. Hierdoor kan hun gezondheid verslechteren. Bij een exorcismeritueel start de religieuze genezer met het reciteren van koranverzen en kijkt men naar de reactie van de persoon. Indien deze heftig reageert of flauw valt, dan interpreteert de genezer deze reactie als een uiting van een djinn. In een dialoog tussen genezer en djinn tracht men er achter te komen waarom de djinn de persoon ziek maakt. Vervolgens tracht de genezer op de djinn in te spelen om het lichaam van de persoon te verlaten; om medelijden te hebben en zich te onderwerpen aan de genezer. Bij weerstand wordt er soms hardhandig opgetreden, maar niet van die ernstige mate als bij de beschreven cases. De drie strafzaken zijn volgens de expert zéér extreme vormen van exorcisme-excessen en uitzonderlijk. Als de antropoloog de behandelingen vergelijkt met eigen ervaringen tijdens onderzoek, stelt de deskundige dat er geen sprake is van een traditionele behandeling. Het gebruik van geweld is - 80 - niet toegestaan bij roqya. Een persoon mag eveneens niet gedwongen worden om een ritueel te ondergaan. “Daar is iemand veel verder gegaan dan wat een normale traditionele behandeling zou geven. Heel erg geslagen, of water doen drinken of verbranding of…” Religieuze visie: de traditionele genezer ontkent dat hij een zuiveringsritueel heeft uitgevoerd en verantwoordelijk is voor de brandwonden. De raadsman van de inverdenkinggestelde argumenteert dat verbranding van een medemens in de Islam een ernstige overtreding inhoudt. De brandwonden zijn vanuit islamitisch standpunt niet gerelateerd aan het uitvoeren van uitdrijvingsrituelen, omdat dit verboden is. Bovendien wordt benadrukt dat de inverdenkinggestelde geen fqih of gebedsgenezer is, maar slechts een gebedslezer die zich enkel mag houden tot het reciteren van koranverzen. Psychiatrische visie: in het onderzoek is een college van psychiaters aangesteld. De respondenten konden hier slechts beperkte informatie over geven26. Het college heeft als opdracht om psychiatrische verslagen op te stellen van de inverdenkinggestelden en een postmortemverslag van het slachtoffer. Uit verklaringen had men opgemerkt dat de vrouw met verschillende stemmen sprak. Men wil nagaan of zij eventueel niet psychotisch was en of zij, in de overtuiging dat zij bezeten was, zichzelf die stoffen niet kan hebben toegediend. 5.3.2. Case 2: Beschrijving van een exorcisme strafzaak voor de correctionele rechtbank De beschrijving van case 2 en de onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op persartikels, een interview en een telefonisch gesprek met raadsmannen van de verdediging en de burgerlijke partij uit de strafzaak. De vrouw die in deze zaak om het leven kwam naar aanleiding van een exorcismeritueel, had een ‘fqih’ opgezocht om haar huwelijksproblemen op te lossen. De vrouw was uitgehuwelijkt aan haar neef met Belgische nationaliteit en verhuisde vervolgens mee naar België. Na enkele jaren begon het koppel veel ruzie te maken. De vrouw was niet tevreden over de relatie en de manier waarop haar man zijn rol als echtgenoot vervulde. De ouders van de man interpreteerden het gedrag van de vrouw als bezetenheid en raadden het koppel aan om naar een fqih te gaan. 26 Cfr. Hoofdstuk 5: 5.7. Beroepsgeheim en vertrouwelijkheid van het onderzoek. - 81 - “Als ik het mij goed herinner, was zij min of meer vrijwillig meegegaan. In die zin van haar echtgenoot en haar schoonouders te plezieren. Zij heeft een aantal afspraken gehad met de gebedsgenezer. Die man had een lijstje met prijzen voor zijn consultaties, dat was iemand die dat regelmatig deed, die bekend was in dat milieu, in die wijk. Hij behaalde blijkbaar resultaten met die praktijken.” Tijdens de behandeling moest de vrouw op een stoel gaan zitten. Ze kreeg een koptelefoon op haar hoofd geplaatst en luisterde naar koranverzen. Bij elke sessie moest ze een buitensporige hoeveelheid water drinken en vervolgens braken. Dit ritueel moest een zuiverend effect hebben en de duivel verdrijven. Bij de laatste sessie verloor de vrouw het bewustzijn in het bijzijn van haar man en schoonvader en overleed ter plaatse. Tijdens het gerechtelijk onderzoek stelde de wetsdokter vast dat de vrouw een long- en hersenoedeem27 had opgedaan door hyperhydratatie, wat tot een hartstilstand had geleid. (Goeman, 2005; Somers, 2006). Tijdens het onderzoek nam de fqih het standpunt in dat hem geen schuld trof bij het overlijden van de vrouw. “De fqih is altijd blijven volhouden dat de vrouw het water vrijwillig dronk. Dat het meisje stierf, was omdat haar uur was gekomen. "De trein heeft een eindstation, het leven ook", zo verklaarde de fqih in de loop van het onderzoek. "Water en de Koran kunnen niet moorden. Het meisje is een natuurlijke dood gestorven." (Somers, 2006, para. 6). Er bestond enige twijfel over de juiste strafrechtelijke kwalificatie van de gepleegde feiten. Volgens de verdediging had de geneesheer geen criminele intenties en gaat het hier om ‘onopzettelijke doodslag’. De traditionele genezer werd veroordeeld voor het ‘bewust toedienen van een giftige stof zonder de bedoeling te doden maar met de dood tot gevolg’, en kreeg vijf jaar, waarvan drie jaar effectieve gevangenisstraf. Hij moest 20.000 euro gerechtskosten en 26.000 euro morele schadevergoeding voor de familie van het slachtoffer betalen (Praet, 2005; Borloo, 2005). 27 Wanneer zich op één plek in het lichaam vloeistof (water) ophoopt, wordt dit oedeem genoemd. Deze zwelling kan voorkomen in bijvoorbeeld de voeten of de enkels, maar ook in organen, zoals de longen of de lever. Bij ophoping van vocht in de longen wordt gesproken over longoedeem of pulmonaal oedeem. - 82 - 5.3.2.1. Bevindingen: problemen in de vervolging en de berechting van de zaak Tot voor deze case waren er nog geen uitgesproken strafrechtelijke beslissingen of veroordelingen geweest over exorcisme-excessen in België. Volgens één van de respondenten was voor de berechting van deze case reeds een strafzaak lopende, maar hier was nog geen uitspraak over gedaan28. Het feit dat er nog geen exorcisme strafzaken waren afgerond, maakte het moeilijk om de ‘ongewone’ zaak te pleiten én te berechten. Een ander probleem dat zich bij berechting van de strafzaak stelde, was het vinden van de juiste strafrechtelijke kwalificatie. De verdediging stelde dat er geen twijfel bestond over de gepleegde feiten, maar dat de beklaagde niet de intentie had om de vrouw kwaad te berokkenen. Vervolgens stelden de advocaten en de zittende magistratuur zich de vraag of de feiten onder ‘het toedienen van een giftig product’, ‘het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen’, of ‘onopzettelijk doodslag’, geplaatst dienden te worden. Een medisch aspect dat aan bod kwam bij het vinden van de juiste kwalificatie, was de discussie of water een giftig product is. De verdediging argumenteerde dat de beklaagde niet kon weten dat water dodelijk kon zijn en dat élk product kan beschouwd worden als een giftig product, afhankelijk van de manier waarop men het gebruikt. 5.3.2.2. Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen Antropologische en religieuze visies: uit gesprekken met de respondenten stellen we vast dat het pleidooi van de verdediging gebaseerd was op elementen uit culturele en religieuze visies. Eén van de respondenten duidt op de vermenging van religieuze en culturele elementen, namelijk dat uitdrijvingsrituelen niet volledig tot de islamitische religie behoren, maar wel uit traditie voortkomen. Voor de verdedigende partij was het van belang om na te gaan of uitdrijvingsrituelen gebruikelijk zijn in de islamitische cultuur. Deze rituelen zijn niet uitzonderlijk en eveneens het drinken van water bleek een algemeen gegeven. Beide respondenten gaven aan dat men tijdens de rechtszitting tijd spendeerde aan de uiteenzetting waarom de beklaagde het uitdrijvingsritueel had uitgevoerd. Hierbij gaf men uitleg over het cultureel kader van de beklaagde en het slachtoffer. 28 Respondent verwijst naar case 3. - 83 - “De context was belangrijk. Om welke reden heeft hij het gedaan? Het was een gebruik dat hij al lang deed, iets dat gekend was in de cultuur, iets dat hij al jaren deed. Hij kon niet weten dat zij daaraan zou sterven.” Uit de literatuurstudie blijkt dat fqih’s ook voor sociale problemen worden geconsulteerd29. Ook in deze case komt het sociale en relationele aspect naar voren. Omdat de vrouw gedragsproblemen vertoonde, heeft de echtgenoot en de familie de reguliere hulpverlening niet in overweging genomen. Vanuit hun cultureel kader hebben zij de problematiek toegeschreven aan een djinn en vanuit deze opvatting een fqih geconsulteerd. Ook hier duidt de verdediging op de goedaardige intenties waarmee de ouders en de fqih handelden. De raadsman van de burgerlijke partij stelt in zijn pleidooi dat het hier gaat om middeleeuwse praktijken. Voorts spreekt deze raadsman van "l 'obscurantisme medico-réligieux” en zou, volgens hem, de beklaagde eveneens vervolgd kunnen zijn voor het uitoefenen van illegale praktijken in de geneeskunde. Psychiatrische visie: bij correctionele rechtszaken is het oproepen van deskundigen niet gebruikelijk, tenzij men hier specifiek om verzoekt. Tijdens de rechtszitting zijn geen experten komen spreken. Tijdens het vooronderzoek heeft een forensisch psychiater wél een verslag opgesteld, maar hier ging men in de zitting niet verder op in. De mogelijkheid dat de vrouw effectief bezeten zou kunnen zijn, werd niet in overweging genomen door de onderzoekers, het parket èn de rechtbank. De advocaten van de verdediging hebben daarom het bezetenheidsaspect niet in vraag gesteld of beargumenteerd tijdens de rechtszitting. 5.3.2.3. Welke visies treden in conflict? De twee conflicterende visies in deze case waren de westerse (strafrechtelijke) visie en de antropologische/culturele visie. De rechter had tijdens de rechtszitting moeite met het aanvaarden dat spirituele uitdrijvings- of zuiveringsrituelen erkende gebruiken zijn in de islamitische gemeenschap. Ook met de stelling dat deze gebruiken gerespecteerd moeten worden en aanvaardbaar zijn, zolang men geen schadelijke handelingen uitvoert, bleek voor de magistratuur moeilijk om te accepteren. De rechtszaak was een duidelijke confrontatie tussen de moslimcultuur, traditionele islamitische gebruiken, de westerse gebruiken en de Belgische strafwet die hierop toegepast moest worden. De magistraten kijken met een westers 29 Cfr. Hoofdstuk 3: 3.5.2. De effectiviteit van de traditionele islamitische geneeskunde. - 84 - referentiekader naar de gepleegde feiten, wat zich uit in een confrontatie met culturele verschillen en visies. De moeilijkheden bij de aanvaarding van exorcisme als een erkend gebruik in de islamitische gemeenschap kan te maken hebben met het feit dat de magistratuur niet bekend is met de islamitische cultuur en het volksgeloof. In navolging hiervan verwijzen we naar het antropologisch concept van ‘cultuurrelativisme’30. Dit concept wijst op verschillen in gebruiken, geloofsopvattingen, enz., die resulteren uit cultuurverschillen. Het idee pleit voor het benaderen van een cultuur in zijn eigen betekenissen en waarden. 5.3.2.4. De verhouding tussen de strafrechtelijke visie en de religieuze/culturele visies Uit persartikels komt de houding van de procureur des Konings naar voren. Hij verdedigt het standpunt van het parket omtrent de kwalificatie, namelijk: ‘het vrijwillig toedienen van stoffen die schadelijk of dodelijk kunnen zijn, zonder de bedoeling om te doden, maar die desalniettemin de dood hebben veroorzaakt’. Voorts geeft hij aan dat de beklaagde een ‘obscurantist’ is, die misbruik maakt van goedgelovige mensen en hier een lucratieve zaak van heeft gemaakt. De procureur wenst een straf van vijf jaar voor de gepleegde feiten (Borloo, 2005). Uit de voorgaande bevindingen hebben we aangegeven dat de zittende magistratuur moeite had om de culturele en religieuze gebruiken te aanvaarden. Uit het voeren van onderzoek, de pleidooien en de rechtspraak is duidelijk af te leiden dat de westerse visie sterk aanwezig is in deze case. Om de verhouding tussen de strafrechtelijke en religieuze/culturele visie te bevragen hebben we gevraagd naar het vonnis en de motivering. Omdat de zaak vrij oud is, was het voor de respondenten niet mogelijk om deze nog gedetailleerd te herinneren. De rechter heeft de beklaagde schuldig bevonden en algemeen stellen zij dat de rechtbank het standpunt van het parket over de strafrechtelijke kwalificatie en de strafbepaling van vijf jaar gevangenisstraf heeft behouden. 5.3.3. Case 3: Beschrijving van een exorcisme strafzaak voor het hof van assisen. De casebeschrijving en de resultaten zijn gebaseerd op observatienota’s, krantenartikels, de akte van inbeschuldigingstelling, het gerechtelijk dossier en diepte-interviews met 3 advocaten. Case 3 is complex omdat er in totaal zes beschuldigden zijn en de zaak verscheidene malen is doorverwezen. Het strafdossier was in eerste instantie een correctionele zaak. Na de uitspraak 30 Cfr. Hoofdstuk 4: 4.3.5. Antropologische visie op de westerse opvatting van geestesziekte. - 85 - is het dossier naar het hof van beroep gegaan. Deze verwees het dossier door naar het hof van assisen. Vermits we geen namen in de cases vermelden, hebben we de personen vernoemd naar hun relatie met het slachtoffer of de functie die ze tijdens de seances uitoefenden. In deze strafzaak overleed een vrouw ten gevolge van ‘roqya’31. De vrouw verkeerde in een extremistisch moslimmilieu. Ze was lid van een islamitische organisatie (vzw.), waar men lessen in godsdienst en Arabisch geeft. Op jonge leeftijd trouwde de vrouw met haar man, een ver familielid uit Marokko. Volgens de echtgenoot was dit een huwelijk uit liefde en niet gearrangeerd. Het koppel had echter infertiliteitsproblemen, waardoor het krijgen van kinderen niet mogelijk was. Naast deze problematiek vertoonde de vrouw ook vreemd gedrag. Samen met haar echtgenoot consulteerde ze de goeroe van de islamitische organisatie. Deze diagnosticeerde dat de vrouw een djinn in haar buik had en stelde voor om ‘roqya’ te ondergaan. De seances kunnen opgesplitst worden in twee periodes. Eerste periode onder leiding van de goeroe: Twee maanden voor de dood van de vrouw, startten de goeroe, een leerling exorcist, de echtgenoot en drie zusters32 de seances. De goeroe las koranverzen voor, schreef koranverzen met saffraan en loste deze op in water. Dit mengsel moest opgedronken en vervolgens weer uitgebraakt worden. Als de vrouw niet kon of weigerde over te geven, stak een vrouwelijke zuster-genezeres haar vingers in de keel. Deze zuster-genezeres voerde eveneens ‘massages’ uit op de keel en de thorax waar, volgens haar, de djinn vertoefde. Voorts moest de vrouw hete baden nemen en wanneer ze niet in bad zat, moest ze een koptelefoon opzetten waaruit koranverzen schalden. De vrouw werd tijdens bepaalde onderdelen van de sessies geblinddoekt. Tijdens de seances was er een ‘heilige stok’ aanwezig. Dit is een met koranverzen beplakte stok die de goeroe gebruikt om de bezeten lichaamsdelen aan te tikken33. De vrouw heeft eveneens een vaginale reiniging ondergaan, die uitgevoerd werd door assisterende zusters. Deze reiniging bestond uit het inbrengen van een tampon, doordrenkt met een ‘Marokkaans geneesmiddel’. De vrouw kreeg enkel yoghurt te eten, omdat dit de djinn zou verzwakken. 31 32 33 ‘Roqya’ is de naam die de beklaagden aan exorcisme geven. ‘Zusters’ is een aanspreekterm voor de vrouwen die deel uitmaken van de religieuze organisatie (vzw.). Volgens de beschuldigden was deze stok aanwezig, maar is deze nooit gebruikt geweest gedurende de seances. - 86 - De seances werden een tijd stopgezet nadat de ouders van de vrouw een seance verstoorden. De vader was niet opgezet met het zien van zijn dochter die vastgebonden op een bed lag en omringd was door drie zwartgesluierde zusters, een leerling exorcist en een goeroe die koranverzen reciteerde. De vader eiste dat men onmiddellijk de woning verliet. De komende dagen ontfermden de ouders zich over hun dochter die sterk verzwakt was door de seances. De vrouw had verscheidene blauwe plekken over haar hele lichaam. De ouders vroegen de echtgenoot om de mensen van de vzw uit haar buurt te houden en een psycholoog te consulteren. Het koppel vertrok nadien naar Frankrijk. Na de terugkomst heeft het koppel éénmalig een psychiater geconsulteerd. Tweede periode onder leiding van de leerling exorcist: Na hun reis zocht het koppel terug toenadering tot de vzw. Omdat de goeroe op vakantie was in Marokko, nam de leerling exorcist de behandeling over. Omdat de vorige sessies niet effectief bleken te zijn, dreef de leerling exorcist het tempo op. Er werden meer sessies gehouden voor langere duur. Naast de eerder vermelde technieken werd de vrouw, tijdens het baden, met haar hoofd onder water geduwd. De echtgenoot trok de vrouw verscheidene malen aan de voeten, waardoor ze onder water gleed. Omdat de vrouw tijdens de laatste sessies niet meer vrijwillig in bad wilde, werd ze vastgebonden aan polsen en knieën. Ook hier werd een ‘heilige stok’ gebruikt om de lichaamsdelen aan te tikken. Bovendien kreeg de vrouw slaag nadat ze aan de baard van de leerling exorcist had getrokken. Uiteindelijk stierf de vrouw aan uitputting en de toegebrachte letsels. De hulpdiensten werden te laat gebeld, omdat men eerst dacht dat de djinn verslagen was. De leerling exorcist telefoneerde naar de goeroe, die hem adviseerde om de woning te verlaten. Hij en de zusters verlieten de woning. De echtgenoot bleef bij zijn vrouw. Ondertussen was ook de vader van de vrouw aanwezig toen de hulpdiensten arriveerden. Bij de autopsie komt de gerechtelijke expert tot het volgende besluit betreffende de doodsoorzaken: De vrouw is herhaaldelijk op gewelddadige wijze geslagen met een afgerond voorwerp in de dagen voor haar dood. Er werden rond de honderd hematomen - 87 - vastgesteld, waarvan een groot aantal nog geen 48 uur oud waren. Er is sprake van een ‘crush-syndroom’34. Het slachtoffer heeft naar waarschijnlijkheid minstens één episode van ‘bijnaverdrinking’ (‘quasi-noyade’) doorgemaakt. Het slachtoffer heeft geen medicatie genomen en had geen medische problemen van natuurlijke aard die de dood veroorzaakt kunnen hebben. In totaal zijn zes personen verantwoordelijk gesteld voor de dood van de vrouw. We sommen de beschuldigden op volgens de belangrijkheid van hun aandeel in de gepleegde misdrijven: Echtgenoot: hij heeft gedurende alle seances geassisteerd. Leerling exorcist: hij is in de leer gegaan bij de goeroe. In de eerste periode assisteerde hij en in de tweede periode heeft hij de roqya zelf geleid. Zuster-genezeres: zij voert zelf geen roqya uit, maar assisteerde op vraag van de goeroe en de leerling exorcist. Ze voerde massages uit op de bezeten lichaamsdelen van het slachtoffer en liet haar overgeven. Zuster (2): zij was een goede vriendin van het slachtoffer. Ze hebben elkaar leren kennen in de vzw. De zuster heeft gedurende de twee perioden bij meerdere sessies geassisteerd. Goeroe: hij heeft zichzelf gespecialiseerd in roqya door het bestuderen van literatuur. De badtechniek heeft hij zelf uitgevonden. Hij laat zich aanspreken als ‘sjeik’. De sjeik heeft enkel de eerste periode het exorcisme geleid. Daarna was hij op reis in Marokko. Zuster (3): zij was eveneens een goede vriendin en ze kenden elkaar van op school. Het slachtoffer heeft drie dagen bij de zuster verbleven. Tijdens het verblijf zijn er twee seances uitgevoerd in de badkamer. De zuster beweert niet in de badkamer geweest te zijn. Zij was niet aanwezig tijdens de laatste fatale sessies. De case is onderzocht en de raadkamer heeft het dossier doorverwezen naar de correctionele rechtbank. De aanklacht tegen de echtgenoot, de zuster-genezeres, de leerling exorcist en de 34 Een crush-syndroom ontstaat door een zware stompe verwonding of een compressie-syndroom van de spieren waardoor deze beschadigd raken. Er ontstaat dan een lokale ontsteking en veel afvalstoffen komen vrij in de bloedbaan die schadelijk zijn voor de lever en de nieren. Dit kan resulteren in nierfalen en leverfalen en uiteindelijk tot shock. - 88 - goeroe luidde: ‘het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen met de dood tot gevolg’. De twee andere zusters werden aangeklaagd voor ‘schuldig verzuim’35. De echtgenoot werd schuldig bevonden en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met strafuitstel. De leerling exorcist kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar met uitstel. De zuster-genezeres werd niet schuldig bevonden voor ‘het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen met de dood tot gevolg’, maar wel voor ‘schuldig verzuim’ en kreeg een gevangenisstraf van één jaar met uitstel. De andere twee zusters kregen een gevangenisstraf van één jaar en acht maanden met uitstel. De rechter bevond de goeroe niet schuldig aan de gepleegde misdrijven. De familie van het slachtoffer ging niet akkoord met de uitspraak en ging in beroep. Het hof van beroep oordeelde dat het niet om de kwalificatie ‘slagen en verwondingen’ ging, maar dat er sprake was van ‘foltering met verzwarende omstandigheden die geleid hebben tot de dood’36. Voor deze strafrechtelijke kwalificatie is enkel het hof van assisen bevoegd om een uitspraak te doen en dient het hof van beroep zich onbevoegd te verklaren. De kamer van inbeschuldigingstelling heeft de beslissingsbevoegdheid of een strafzaak al dan niet voor het hof van assisen komt. Het dossier werd voorgelegd aan de kamer en deze heeft zaak doorverwezen naar het hof van assisen. Bij een assisenproces dienen de beschuldigden zich te verantwoorden tegenover drie rechters en een volksjury. De volksjury beslist over de schuldvraag en bepalen samen met de zetelende rechters de strafmaat. Het assisenproces heeft vier weken geduurd. De volksjury heeft de echtgenoot, de leerling exorcist, de zuster-genezeres en de tweede zuster schuldig bevonden aan foltering met verzwarende omstandigheden, die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De goeroe en de derde zuster zijn enkel veroordeeld aan foltering omdat zij bij de tweede periode van de seances niet aanwezig waren en niet bijgedragen hebben aan de dood van de vrouw. De straffen liggen beduidend laag onder het strafminimum, omdat de redelijke termijn overschreden is. Hierbij wordt in rekenschap genomen dat geen enkele van de veroordeelden een strafrechtelijk verleden heeft. De echtgenoot en de leerling exorcist krijgen een 35 36 Sw. Art 422 bis: “…wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen.” (Vermeulen, 2007) Art. 417bis 1° Foltering: “elke opzettelijke onmenselijke behandeling die hevige pijn of ernstige en vreselijke lichamelijk of geestelijk lijden veroorzaakt…” Art. 417ter: “…Het misdrijf bedoeld in het eerste lid (cfr. Foltering) wordt gestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar als: 2° als het de dood heeft veroorzaakt, en gepleegd is zonder het oogmerk om te doden…” (Vermeulen, 2007) - 89 - gevangenisstraf van negen jaar. De zuster-genezeres en de tweede zuster zijn tot vijf jaar veroordeeld met uitstel. De goeroe en de derde zuster krijgen een gevangenisstraf van drie jaar met uitstel. De burgerlijke partij in de zaak zijn de ouders en de drie broers van het slachtoffer. De ouders krijgen elk 15.000 euro als schadevergoeding en de drie broers krijgen 3.000 euro. De goeroe hoeft niet mee te betalen, omdat hij vrijgesproken werd voor de dood van het slachtoffer. De familie gaat echter in cassatie tegen het arrest van het hof omdat zij niet akkoord gaan met de lichte straffen. 5.3.3.1. Bevindingen: moeilijkheden in de vervolging en de berechting van de zaak Het vinden van de juiste strafrechtelijke kwalificatie was een belangrijk element tijdens de rechtszitting. Ook uit het verleden van de strafzaak blijkt dat de gestelde misdrijven anders geïnterpreteerd worden. De rechter van de correctionele rechtbank veroordeelde de zes personen voor ‘opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg, zonder de dood gewild te hebben’ en ‘schuldig verzuim’. De drie rechters van het hof van beroep stelden daarentegen dat het om ‘foltering’ ging en verklaarden zich onbevoegd. Tijdens het hof van assisen diende de jury te beslissen of deze strafrechtelijke kwalificatie passend is voor de gestelde misdrijven. Eén van de respondenten stelt dat het probleem van het stellen van een goede kwalificatie op zich niet eigen is aan déze zaak, maar geldt voor alle zaken waar men balanceert op een grens van twee of meerdere kwalificaties. In dit geval gaat het onder andere over de vraag of de kwalificatie ‘slagen en verwondingen’ of ‘foltering’ van toepassing is. De stelling dat de handelingen tijdens de roqya als foltering kunnen beschouwd worden, was een van de grootste discussiepunten. De moeilijkheid van het vinden van de juiste kwalificatie wordt door de verdediging van de leerling exorcist aangehaald: “In onze samenleving is het niet makkelijk om deze zaak te plaatsen. Het is een atypische zaak. Een passend antwoord van justitie of kwalificatie in de rechtspraak heeft men niet; niet in het hof van assisen. “Roqya n’ est pas codifié”. Het gaat om voorouderlijk ritueel.” Meerdere verdedigingspartijen staan niet achter de kwalificatie ‘foltering’ en stellen zichzelf de vraag of roqya wel een inbreuk op de strafwet is. Voor deze kwalificatie dienen alle handelingen gesteld te zijn met minachting ten aanzien van het slachtoffer. Roqya is een - 90 - ritueel om mensen te genezen en beschuldigden hebben de handelingen gesteld met het doel om te helpen. “Hoe kan je nu veroordeeld worden voor roqya? Want deze technieken horen bij roqya!” “Is roqya een inbreuk op de strafwet? Ik ben hier niet van overtuigd.” De moeilijkheid voor de volksjury is gelegen in het feit dat ze handelingen moeten beoordelen, die niet te kaderen zijn binnen de eigen cultuur. De juryleden hebben weinig tot geen kennis van de islamitische cultuur, roqya en djinns. De moeilijkheid voor de verdediging bestaat erin om roqya ‘begrijpelijk’ te maken voor zowel de volksjury als de zetelende rechters. “Het gaat hier om ‘lecture unique’, wat voor de jury enorm moeilijk is om in perspectief te jureren. We worden geconfronteerd met verschillende visies - geloof. We moeten uitgebreid werken om perspectief in de zaak te verwerven.” Een andere moeilijkheid voor de advocaten was het feit dat het om een uitzonderlijke zaak gaat. Dit was de eerste exorcisme strafzaak voor het hof van assisen, waardoor vergelijking met andere strafzaken niet mogelijk is. Meerdere respondenten duiden tijdens de interviews op het risico dat dit proces een stigmatisering kan inhouden van de islamitische gemeenschap. Zij wijzen op het negatieve beeld dat, onder andere door de media, aan moslims toegeschreven wordt, zoals bvb. dat moslims primitieve mensen zijn of terroristen die een gevaar vormen voor de maatschappij. De respondenten vreesden dat deze negatieve beeldvorming in het nadeel van de beschuldigden zou spelen. Eén respondent haalt aan dat dit proces tot gevolg kan hebben dat exorcisme nog meer teruggedrongen wordt naar gesloten kringen, zonder enige sociale controle. 5.3.3.2. Elementen uit culturele, religieuze en psychiatrische visies die in de strafzaak voorkomen Tijdens het assisenproces is er uitgebreid aandacht besteed aan het culturele en religieuze kader waarin de zaak dient geplaatst te worden. Omdat de juryleden niet bekend zijn met de islamitische gemeenschap en roqya, was een uitvoerige bespreking van dit onderwerp noodzakelijk om een goed beeld te krijgen op de zaak en de islamitische context. - 91 - Zowel de advocaten van de burgerlijke partij als van de verdediging hebben verscheidene argumenten aangehaald vanuit religieus en cultureel/antropologisch perspectief. Veel van deze argumenteringen waren gebaseerd op de vraag wat goede of slechte roqya is en welke handelingen al dan niet getolereerd zijn: Religieuze en antropologische visies: tijdens het proces is een theoloog/islamoloog uit een bekende moskee komen spreken als getuige. Het slachtoffer had les bij hem gevolgd. Er zijn eveneens twee islamologen als deskundigen komen spreken over roqya. De deskundigen verduidelijken dat djinns deel uitmaken van de islamitische realiteit. Roqya is samen met de islam ontstaan. Vroeger waren er niet veel mogelijkheden om zieken te behandelen. Daarom deed men beroep op spirituele therapieën. Deze traditie is blijven voortbestaan en wordt nog steeds toegepast. Roqya is een benaming voor de traditionele geneeskunde. Exorcisme maakt hier slechts een onderdeel van uit. “… In de Koran staat niets geschreven over roqya. Iedereen kan dus zijn eigen vorm van die therapie toepassen.” De deskundigen staan niet achter de gestelde handelingen tijdens de roqya. De islamologen geven aan dat het nemen van hete baden en het gebruik van een stok in de ‘naam van Allah’ deviante praktijken zijn. Lichaamsdelen zacht aantikken is wel een voorkomende techniek. Ze geven eveneens aan dat roqya niet gereglementeerd is, maar het gebruik van geweld wordt in geen geval getolereerd. “…waar deze mensen zich mee bezig hielden, zijn middeleeuwse praktijken. Wie ziek is, hoort naar de dokter te gaan. Het geweld dat hier gepleegd werd is barbaars.” “…Ik ben zelf moslim en vind roqya aanvaardbaar als het gaat om reciteren van koranverzen om mensen te beschermen.” Voorts geeft de theoloog aan dat er een duidelijk onderscheid moet gemaakt worden tussen roqya en het genezen van psychische stoornissen. Zij duiden op het probleem van experimentele exorcisme praktijken. Het is van belang om velden van bevoegdheid te definiëren. De advocaten uit de burgerlijke partij en de advocaat-generaal verwijzen in hun pleidooien regelmatig naar de opinies van de islamologen om te benadrukken dat de praktijken deviant zijn aan de rituelen die onder roqya worden verstaan en dat de beschuldigden charlatans zijn. - 92 - Eén van de advocaten van de burgerlijke partij geeft enkele argumenten vanuit antropologisch perspectief. Deze praktijken worden nog steeds uitgevoerd, maar de technieken die op het slachtoffer zijn toegepast, behoren hier niet tot roqya. Om deze stelling kracht bij te zetten, leest de advocaat een fragment voor uit een boek van een antropoloog die onderzoek heeft gedaan naar de Marokkaanse gemeenschap, de etnopsychiatrie in België en de gebruiken in Marokko. De conclusie van de advocaat is dat de uitgevoerde praktijken niet vermeld zijn en niet behoren tot uitdrijvingstechnieken. De raadsman verwijst eveneens naar de Koran die enkel djinns vermeldt, maar niets zegt over exorcisme. Meerdere advocaten uit de burgerlijke partij halen aan dat de goeroe een charlatan is, die zich laat aanspreken als ‘Sjeik’, en roqya heeft gecommercialiseerd om hier winst uit te halen. De gepleegde misdaad wordt verbloemd door een ‘masquerade de guérison’. De verdediging van de beschuldigden nemen daarentegen het standpunt in dat roqya bij de islamitische cultuur hoort en de handelingen wel deel uitmaken van roqya en/of dat de gestelde handelingen zeker geen foltertechnieken zijn. Eén van de advocaten van de echtgenoot heeft met een Marokkaanse advocaat gesproken. Ze vroeg aan de advocate hoe het kan dat mensen in djinns en exorcisme geloven? De advocate antwoordde dat elke moslim in djinns gelooft en naar traditionele islamitische genezers gaat, maar de behandelingen, normaal gezien, niet gewelddadig verlopen. Voorts wijst de raadsvrouw er op dat de islamologen wel toegaven dat het ‘aantikken’ van bezeten lichaamsdelen een toegepaste techniek is. Zowel de verdediging van de leerling exorcist als de verdediging van de tweede zuster verwijzen naar voorbeelden van exorcismerituelen in de Katholieke gemeenschap om aan te tonen dat exorcisme ook aanwezig is in de westerse gemeenschap. Ook in het Christendom zijn rituelen met water voorzien. Het nemen van baden is één van de technieken dat voorkomt. In de literatuur heeft de verdediging van de leerling exorcist nog minstens vijf personen gevonden die het nemen van baden als een techniek van roqya beschouwen. De verdediging van de tweede zuster geeft in het pleidooi een uitgebreide uiteenzetting over exorcisme in de wereld om de zaak minder vreemd te laten overkomen. Voorts spreekt de raadsman over de traditionele islamitische geneeskunde en stelt dat deze weldegelijk mensen kan helpen. Hij geeft aan dat roqya een gekende praktijk is met genezing tot doel en niet gevaarlijk of schadelijk is. Het consulteren van traditionele genezers is in de islamitische gemeenschap is gebruikelijk. Om deze argumenten te onderbouwen, leest de advocaat meerdere fragmenten voor uit onderzoeken omtrent de traditionele geneeskunde en de - 93 - effectiviteit van deze behandelingen. Vervolgens toont de raadsman aan dat het hier niet gaat om een ‘middeleeuwse’ praktijk, hierbij verwijzend naar de recentheid van de studies. Tenslotte stelt de raadsman dat de tweede zuster gelooft in de kracht van roqya: “Wat is mijn schuld? Dat ik geloof? Ik geloof alles!”. Haar enige fout was dat ze er waarschijnlijk teveel in geloofde. De vrouw heeft gehandeld uit haar geloof in God. Wat voorviel, is een niet effectieve behandeling waarbij een vriendin overleed. De advocaat geeft wel aan dat de vrouw sneller had moeten reageren toen het slachtoffer in coma ging. Tijdens de eerste politieverhoren stelde de zuster-genezeres dat ze bij de seances niet bij bewustzijn was, maar in een staat van trance verkeerde. Bovendien verklaarde ze dat ze door een goede djinn bezeten was. Op de tweede procesdag heeft de genezeres deze verklaring ingetrokken en gezegd dat ze niet bezeten is en zich bewust was van haar handelingen. De zuster was in het verleden bezeten door meerdere djinns. De goeroe heeft dit bij haar vastgesteld en ze heeft een roqya gevolgd. De seances verliepen op kalme wijze en ze werd beter. Toch ondervond de zuster nog moeilijkheden in bepaalde omstandigheden. De goeroe stelde vast dat er nog één goedaardige djinn aanwezig was, die kon communiceren met andere djinns rondom haar. Dat kon een mogelijke verklaring zijn waarom ze zich in bepaalde omstandigheden niet goed voelde. De goeroe vond deze gave zeer interessant en besloot om zich te laten assisteren door de zuster. De zuster-genezeres fungeert tijdens de roqya als een soort detector om de aanwezigheid van djinns bij een persoon vast te stellen. Naast deze functie voerde de vrouw eveneens massages uit, wat een ondersteunende handeling is bij roqya. De zuster-genezeres bleek ten gevolge van een operatie problemen met haar ogen te hebben. Van tijd tot tijd rolden haar ogen naar achteren, waardoor men enkel het wit van de ogen zag. Dit maakte veel indruk op de personen rondom haar. Zij gingen er van uit dat de zuster-genezeres in trance verkeerde. Volgens één van de respondenten had de zuster deze opmerkingen over ‘trance’ gehoord en zou ze daarom dit argument gebruikt hebben onder druk tijdens de politieverhoren. Bepaalde elementen uit de verklaringen van de genezeres kunnen binnen één van de antropologische theorieën geplaatst worden. De genezeres was bezeten door de djinn ‘Marouane’. Hij sprak Arabisch, bleek goedaardig te zijn en kon communiceren met andere djinns. De interactie tussen de genezeres en de djinn kunnen we als een soort ‘werkrelatie’ beschouwen, wat een kenmerkend gegeven is van het ‘adorcisme’37. De detector functie van 37 Cfr. Hoofdstuk 1: 1.3.1. Bezetenheid en exorcisme als controlemechanisme. - 94 - de genezeres heeft eveneens gelijkende kenmerken met de functie van ‘zieneres’ of ‘chaouafa’ in Marokko38. Communicatie met djinns is één van de veel gebruikte technieken van zieneressen. Het argument van trance kunnen we vergelijken met een element uit trance culturen. In deze culturen kan een geest enkel spreken indien de persoon in trance verkeert door middel van een ritueel. De zuster-genezeres stond tijdens de trance in contact met haar eigen djinn39. Psychiatrische visie: één gerechtelijk psychiater is als deskundige komen spreken over de psychiatrische verslagen van de beschuldigden. Bij de vraag van de voorzitster over wat de psychiater van roqya vindt, antwoordt de deskundige dat enkele van zijn patiënten deze behandelingen volg(d)en. De psychiater is dus bekend met deze traditionele genezingsvorm. “In één vraag leren we dat dat niet een uitzonderlijke activiteit was. Dat is een activiteit die door 80% van de islamitische populatie gepraktiseerd wordt.” Het slachtoffer heeft samen met haar echtgenoot éénmalig een psychiater geconsulteerd. De betrokken psychiater is tijdens het proces komen getuigen over haar bevindingen tijdens het verkennend gesprek. Zij diende eveneens vragen te beantwoorden over het verslag dat ze had opgesteld. De deskundige heeft gedurende de consultatie observaties uitgevoerd, maar kon geen diagnose stellen. Het bepalen van een diagnose is niet mogelijk na één sessie. Zij formuleerde wel enkele hypothesen dat de vrouw psychotisch of depressief was. Tijdens de rechtszitting stelt de voorzitster de vraag of de psychiater met het koppel over hun religie had gesproken. Zij geeft toe dat zij de religieuze achtergrond van het koppel niet in rekenschap heeft genomen. De mogelijkheid dat het slachtoffer werkelijk bezeten was, laten beschouwing. Deskundigen geven psychiatrische de psychiaters buiten ziektebeelden als mogelijke verklaringsmodellen voor het gedrag van het slachtoffer. Enkele advocaten geven in hun pleidooi duidelijk weer dat zij het zeer waarschijnlijk achten dat het slachtoffer psychische problemen had, zoals een psychose of een depressie. Deze hypotheses zijn niet bevestigd door het hof van assisen. Volgens één van de respondenten kan het mogelijk zijn dat de psychologische problemen van de vrouw geleid hebben tot de escalatie van de roqya seances. Omdat ze zelf in deze onevenwichtige mentale toestand om de behandeling bleef verzoeken. 38 39 Cfr. Hoofdstuk 3: 3.2. Etiologie en behandelingsrituelen van de traditionele islamitische geneeskunde. Cfr Hoofdstuk 1: 1.3.2 Bezetenheid en Exorcisme als sociaal-politiek instrument. - 95 - 5.3.3.3. Welke visies treden in conflict? Er is een duidelijk conflict merkbaar tussen de strafrechtelijke, westerse visie van de voorzitster en de op religie gebaseerde verklaringen van de beschuldigden. Op het lichaam van het slachtoffer werden meer dan honderd blauwe plekken teruggevonden. Bij de ondervraging van de beschuldigden verklaren zij dat de blauwe plekken veroorzaakt zijn of kunnen zijn door een djinn. Ze geven allemaal toe dat er een stok aanwezig was tijdens de seances, maar dat deze niet is gebruikt om te slaan. De voorzitster accepteert hun verklaring niet. De beschuldigden schuiven de verantwoordelijkheid van zich af. "Kijk, het is héél simpel. Geen enkele djinn heeft het slachtoffer die honderd blauwe plekken bezorgd. Iemand van jullie heeft dat gedaan. Dat meisje werd geslagen met een stok! Zolang niemand bekent, zal iedereen de gevolgen dragen." De echtgenoot van het slachtoffer verklaart tijdens zijn verhoor dat hij aan zijn vrouw had gevraagd waar de blauwe plekken vandaan kwamen. De vrouw zou gezegd hebben dat deze van God kwamen, waarop de voorzitster mompelde: ‘Misschien moeten we die dan ook maar dagvaarden’. Bij de ondervraging van de zuster-genezeres drukt de voorzitster eveneens haar bedenkingen uit over haar onsamenhangende verklaringen. De voorzitster vraagt de genezeres naar de verklaring die de genezeres aan de politie had gegeven. De zuster vertelt dat ze in trance verkeerde en haalt op een gegeven moment aan dat ze bezeten was. Hierop reageert de voorzitster: ‘C’est ridicul, U gelooft toch niet dat u nu een djinn heeft?!’ De genezeres benadrukt vervolgens dat ze niet bezeten was gedurende de seances en zich wél van haar handelingen bewust was. “Wat de voorzitster vroeg : mevrouw, u heeft eerst gezegd dat er een djinn in U was, dat die djinn Marouane heet, enzovoort, en ze zei ja, maar dat is niet waar… Maar die mevrouw heeft veel moeilijkheden om zichzelf uit te leggen.”40 40 Het was belangrijk voor de voorzitster om de verklaring te bespreken om vast te stellen of de versie van de zuster al dan niet veranderd was. Indien de zuster bij haar verklaring bleef dat ze tijdens de seances in trance verkeerde en bezeten was, dan zou artikel 71 uit het Strafwetboek van toepassing kunnen zijn. Dit artikel stelt dat er geen sprake van een misdrijf is als de beschuldigde op het ogenblik van de feiten in een staat van krankzinnigheid verkeerde of gedwongen werd door een macht die hij of zij niet kon weerstaan (Vermeulen, 2007). Met de nieuwe verklaring hoeft de vraag over de toerekeningsvatbaarheid van de zuster niet meer beantwoord te worden door de jury. - 96 - De verdediging van de tweede zuster en de leerling exorcist bekritiseren de gerechtelijke experten. Ze verwijten de wetsdokter dat hij geen andere verklaringen voor de blauwe plekken in rekenschap neemt. De verdediging van de tweede zuster stelt dat de blauwe plekken zeer snel verschijnen en verdwijnen. Deze zijn onmogelijk te verklaren. Verscheidene getuigen41 geven gedurende de rechtszittingen bovennatuurlijke verklaringen voor de blauwe plekken. Medische experten zijn niet bekend met het fenomeen van roqya. Deze praktijk staat niet vermeld in psychiatrische of medische boeken. Bepaalde argumenten uit de verdediging van de zuster-genezeres kunnen we plaatsen binnen het belang van een gedeeld cultureel kader42. Dit is bepalend voor de perceptie over effectiviteit van behandelingen. Een traditionele genezer(es) benadert de problemen op dezelfde wijze als de hulpbehoevende en biedt een oplossing die aansluit bij de perceptie van de hulpbehoevende. De argumentering kan geplaatst worden binnen tegenstellingen tussen het religieus-spiritueel kader en het biomedisch kader in de gezondheidszorg, dat enkel gericht is op de fysieke of mentale genezing. Vanuit het biomedisch perspectief wordt weinig of geen rekening gehouden met zingeving en religie43. “Uit verschillende getuigenissen blijkt dat het niet goed ging met het slachtoffer. Het is mogelijk dat ze een psychose had. Psychose komt relatief veel voor en vaak maken die personen ook depressies door. Geen kinderen kunnen krijgen is een groot probleem in hun cultuur. Getuigen vertelden dat de vrouw at als een beest, rare grimassen trok, vreemd gedrag vertoonde, enz. De psychiater heeft deze symptomen niet begrepen; enkel maar medicatie voorgeschreven. Er is eveneens geen diagnose gesteld. We moeten begrijpen wat de vrouw heeft doorgemaakt. De zuster-genezeres begreep dit omdat ze hetzelfde perspectief deelde. Ze bracht een duidelijke, goed verwoorde en begrijpelijke verklaring voor de problemen. Medische deskundigen gebruiken vaak moeilijke en onverstaanbare begrippen.” Tenslotte verwijt de verdediging van de goeroe dat de magistraten een negatieve houding hebben ten opzichte van roqya. De raadsman vindt dat de advocaat-generaal een houding aanneemt, waaruit blijkt dat hij dit type van ‘parallelle geneeskunde’ voor niets goed acht. De verdediging van de tweede zuster duidt dan weer op de tegenstellingen tussen de traditionele 41 42 43 Familie van het slachtoffer, familie van de beschuldigden, vrienden, etc. Cfr. Hoofdstuk 3: 3.5.2. De effectiviteit van de traditionele islamitische geneeskunde. Cfr. Hoofdstuk 3: 3.6. Conflicterende visies van de westerse reguliere hulpverlening en traditionele islamitische geneesheren. - 97 - geneeskunde en de medische geneeskunde, met name dat de traditionele geneeskunde in onze samenleving slechts in beperkte mate getolereerd wordt. 5.3.3.4. De verhouding tussen de strafrechtelijke visie en religieuze/culturele visies De advocaat-generaal die het openbaar ministerie vertegenwoordigt, heeft meerdere malen benadrukt dat deze strafzaak geen proces is tegen de islam, noch tegen exorcisme. Het gaat om de bestraffing van exorcisme-excessen. Hij beschouwt de gestelde handelingen als foltering. De advocaat-generaal start zijn pleidooi met een verwijzing naar artikel 18 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, betreffende de godsdienstvrijheid. Dit is een grondrecht, maar de bescherming van de volksgezondheid staat boven dit recht. Het Europees Verdrag is essentieel in onze democratische maatschappij. Het basisrecht houdt echter niet in dat men iemand mag schaden44. Als men één exces in naam van het geloof accepteert, zet men de poort open voor excessen in de toekomst. Volgens de advocaat-generaal moet er gevolg worden gegeven aan deze excessen. “Ik vertegenwoordig niet mezelf, maar de maatschappij! De maatschappij heeft hier behoefte aan. Welk geloof accepteert het slaan van kinderen, ouders, echtgenoot,…?” “Ik ben er zeker van dat de beschuldigden de houding en de handelingen van het slachtoffer anders hebben geïnterpreteerd dan ik. Het waren uitingen van een djinn. MAAR wees redelijk. Exorcisme wordt als rechtvaardigingsgrond gebruikt. Een vrouw wordt bijvoorbeeld doodgeslagen en de daders gebruiken exorcisme als dekmantel om geweld te vergoelijken. Het gaat hier om een exces.” Bij de schuldbepaling blijkt duidelijk dat de volksjury exorcisme-excessen niet tolereert, aangezien zij alle beschuldigden schuldig heeft bevonden voor foltering. De juryleden hebben de religieuze argumentering of rechtvaardigingsgronden van de verdediging niet in rekenschap genomen. Zij beschouwen de handelingen, die in het kader van roqya plaatsvonden, als vormen van foltering. Het bewust en vrijwillig voortzetten van dergelijke ernstige handelingen, zonder rekening te houden met de staat van uitputting, getuigt van een minachtende houding ten aanzien van het slachtoffer. Het feit dat het slachtoffer vragende partij was voor de roqya, beschouwt de jury niet als doorslaggevend argument en kan niet als rechtvaardigingsgrond dienen voor de folterhandelingen. 44 Cfr. Hoofdstuk 4: 4.2.3. Het EVRM en strafrechtelijke kwalificaties. - 98 - Bij de motivatie van de strafbepaling hebben de jury en het hof de context van roqya in acht genomen. Ze drukken zich bij hun motivering echter streng uit tegenover elke veroordeelde. De voorzitster geeft bij het voorlezen van de motivering aan dat de geloofsovertuiging van de veroordeelden hen niet boven de wet stelt. Ongeacht de geloofsovertuiging, die men al of niet deelt, stelt de voorzitster dat deze niet mag leiden tot het overtreden van de wetgeving. Dat de feiten zijn gepleegd tijdens de uitvoering van een islamitisch ritueel is geen verzachtende omstandigheid. Een dergelijke misdaad heeft gevolgen voor de gehele maatschappij. Voor de echtgenoot stelt de voorzitster dat, zelfs als de beschuldigde gehandeld heeft in een context waar er vraag was naar het uitvoeren van islamitisch helende rituelen die zijn vrouw moesten verlossen van haar aandoeningen, de echtgenoot toch ernstig opdringerig gedrag heeft vertoond met minachting ten opzichte van de fysieke en morele integriteit van zijn vrouw. Ongeacht de zware kwalificatie van ‘foltering’, hebben de beschuldigden beduidend lagere straffen gekregen dan de minimumstraf die voor deze kwalificatie geldt. Twee beschuldigden dienen hun straf uit te zitten en de andere krijgen uitstel van de strafuitvoering. De volksjury en de zetelende rechters geven in hun motivering als hoofdreden, dat de redelijke termijn verstreken is. De kwalificatie van ‘foltering’ houdt volgens één van de respondenten een symbolische boodschap in voor de maatschappij, dat justitie exorcisme-excessen niet tolereert. We vermelden ter afsluiting van de persoonlijke visie van een respondent op het verdict en de strafbepaling van de jury en het hof. “Maar daar was er ook een boodschap van de maatschappij tot de maatschappij die zei: roqya en moslimpraktijken die gevaarlijk zijn, worden niet toegelaten. Praktijken die cultureel zouden kunnen, maar die gevaarlijk zijn, zijn niet toegelaten. En nog daarover: dat is niet omdat het een culturele praktijk is die gevaarlijk is, dat de maatschappij niet kan begrijpen wat juist gebeurd is. Omdat er in die zaak dus vier personen waren die een verband hadden met de dood van het slachtoffer en deze toch minder schuldig werden bevonden dan de twee anderen. De verdediging over de verantwoordelijkheden van iedereen, is volgens mij goed gedaan. Ik vind dat…ik was heel bang van welke boodschap een jury zou kunnen zenden. Maar ik ben wel fier met wat ze hebben gedaan. Ik vind dat heel fijn, ik vind dat heel intelligent en menselijk. - 99 - 5.4. Conclusie De eerste exorcisme strafzaak bevindt zich in de fase van gerechtelijk onderzoek. Omdat deze fase nog niet is afgerond, staat het nog niet vast of de procureur des Konings de inverdenkinggestelden zal vervolgen. De vraagstelling over de ‘verhouding tussen de strafrechtelijke en religieus-culturele visies’ en ‘conflicterende visies’ tijdens de rechtszittingen, zijn daarom niet van toepassing. Ook dienen we te vermelden dat de respondenten wegens de onderzoeksfase gebonden zijn aan geheim van onderzoek en beroepsgeheim, waardoor slechts een beperkte gegevensverzameling mogelijk was. De respondenten halen tijdens de interviews verscheidene culturele, religieuze en psychiatrische elementen aan. Een antropoloog die betrokken is bij de zaak, stelt dat er geen duidelijk wetenschappelijk beeld bestaat over exorcismerituelen binnen de Belgische moslimgemeenschap. Uit ervaring stelt de antropoloog vast dat traditionele genezers in Marokko soms hardhandig optreden als de bezeten persoon heftig reageert of weerstand biedt, maar dat dit niet in vergelijking staat met de besproken strafzaken. De drie zaken zijn uitzonderingen en zeer extreme vormen van excessen. Er is evenmin sprake van traditionele behandelingen. Het gebruik van geweld en dwang is niet toegestaan bij roqya. Het standpunt van de gebedslezer en zijn raadsman is gebaseerd op religieuze argumenten. Verbranding van een medemens is volgens de Islam een ernstige overtreding. De brandwonden zijn daarom niet te relateren aan uitdrijvingsrituelen. De inverdenkinggestelde is daarenboven geen fqih of gebedsgenezer, maar slechts een gebedslezer die zich enkel mag houden tot het reciteren van koranverzen. Bij de correctionele strafzaak steunt de argumentatie van de verdediging op elementen uit de culturele en religieuze visies. Exorcismerituelen zijn een vermenging van religieuze en culturele elementen. Ze behoren niet volledig tot de islamitische religie, maar komen voort uit volksgeloof en tradities. Het was van belang om na te gaan of uitdrijvingsrituelen gebruikelijk zijn in de moslimcultuur. Deze rituelen zijn niet uitzonderlijk en het drinken van water was volgens een respondent een algemene techniek. Tijdens de correctionele rechtszaak werd uitgebreid tijd gespendeerd aan de uiteenzetting van de motivatie achter de uitvoering van het exorcismeritueel en het cultureel kader van beklaagde en slachtoffer. Het is een gebruik dat gekend is in de islamitische cultuur. De fqih voerde al sinds lange tijd uitdrijvingsrituelen uit en was hiervoor gekend. De traditionele genezer kon niet weten dat het slachtoffer aan de - 100 - gestelde handelingen zou sterven. De raadsman van de burgerlijke partij stelt daarentegen dat het hier gaat om middeleeuwse praktijken en dat de traditionele genezer een ‘obscurantist’ is. We kunnen stellen dat de westerse visie van de magistratuur en de culturele visie met elkaar in conflict treden. De rechter had tijdens de rechtszitting moeite met het aanvaarden dat spirituele uitdrijvings- of zuiveringsrituelen erkende gebruiken zijn in de islamitische gemeenschap. Ook de stelling dat deze gebruiken gerespecteerd moeten worden en aanvaardbaar zijn, op voorwaarde dat geen schadelijke handelingen uitgevoerd worden, bleek voor de magistratuur moeilijk om te accepteren. De magistraten kijken met een westers referentiekader naar de gepleegde feiten, wat zich uit in een confrontatie met culturele verschillen en visies. Bovendien zijn ze niet bekend met deze rituelen. Bij de moeilijkheden ter aanvaarding van exorcisme als een erkend gebruik in de islamitische gemeenschap, verwijzen we naar het antropologisch concept ‘cultuurrelativisme’, dat we in de literatuurstudie hebben besproken. Dit begrip pleit voor het in acht nemen van opvattingen en overtuigingen die voortkomen uit verschillen in cultuur. We kunnen besluiten dat de rechtszaak duidelijk een confrontatie was tussen islamitische gebruiken, de westerse gebruiken én de Belgische strafwet. Uit de voorgaande bevinding kunnen we afleiden dat westerse opvattingen en de strafrechtelijke visie sterk aanwezig waren in deze strafzaak. Algemeen kunnen we stellen dat de rechtbank het standpunt van het parket over de strafrechtelijke kwalificatie heeft gevolgd, nl. ‘het vrijwillig toedienen van stoffen die schadelijk of dodelijk kunnen zijn, zonder de bedoeling om te doden, maar die desalniettemin de dood hebben veroorzaakt’. Ook de strafbepaling van het parket (5 jaar) bleef behouden, maar de fqih kreeg van deze slechts 3 jaar effectief. De handelingen die tot de dood hebben geleid, werden door de rechter niet getolereerd. Tijdens het assisenproces is er uitgebreid aandacht besteed aan het cultureel en religieuze kader waarin de zaak geplaatst dient te worden. Meerdere islamologen hebben hun visie over de zaak gegeven. Uit deze opvattingen concluderen we dat djinns deel uitmaken van de islamitische realiteit en vermeld worden in de Koran, maar roqya daarentegen niet. Roqya is m.a.w. niet gereglementeerd en iedereen kan bijgevolg een andere vorm van deze traditionele behandeling toepassen. In deze zaak zijn handelingen gesteld die afwijken van de algemene roqya-vorm. Het gebruik van geweld wordt in geen geval getolereerd. Roqya is voor één van de islamologen aanvaardbaar als het gaat om reciteren van koranverzen om zichzelf of - 101 - anderen te beschermen. Deze religieuze visie sluit aan bij bevindingen in de literatuurstudie betreffende formele kwalificaties van imams en traditionele genezers bij de uitvoering van traditionele genezing. Naast het feit dat de toegepaste technieken deviant zijn, halen meerdere advocaten van de burgerlijke partij aan dat de goeroe een charlatan is, die zich laat aanspreken als ‘Sjeik’ en roqya heeft gecommercialiseerd om zichzelf te verrijken. De gepleegde misdaad wordt verbloemd door een ‘masquerade de guérison’. De verdediging van de beschuldigden neemt daarentegen het standpunt in dat roqya bij de islamitische cultuur hoort en de handelingen hier wel deel van uitmaken. Deze stelt dat de verrichte handelingen niet als foltertechnieken kunnen gekwalificeerd worden. Meerdere verdedigingspartijen verwijzen naar voorbeelden van exorcismerituelen in de katholieke gemeenschap om aan te tonen dat exorcisme en het geloof in bezetenheid ook aanwezig zijn in de westerse gemeenschap. Er is een duidelijk conflict merkbaar tussen de strafrechtelijke, westerse visie van de voorzitster en de op religie gebaseerde verklaringen van de beschuldigden. De verklaring dat een djinn de blauwe plekken bij het slachtoffer zou (kunnen) hebben veroorzaakt, stuit op onbegrip bij de voorzitster. De beschuldigden geven allemaal toe dat er een stok aanwezig was tijdens de seances, maar beweren dat deze niet gebruikt werd gedurende de seances. De beschuldigden schuiven de verantwoordelijkheid van zich af. Voorts kunnen we uit bepaalde argumentaties conflicterende opvattingen vaststellen tussen de traditionele geneeskunde en de reguliere gezondheidszorg. Bepaalde argumenten van één van de verdedigingspartijen kunnen we plaatsen binnen het belang van een ‘gedeeld cultureel kader’, dat meerdere onderzoekers in de literatuurstudie hebben aangegeven. Dit gedeelde referentiekader speelt een rol bij de bepaling of een persoon de behandeling al dan niet als doeltreffend ervaart. Een traditionele genezer(es) benadert de problemen op dezelfde wijze als de hulpbehoevende en biedt een oplossing die aansluit bij de perceptie van de hulpbehoevende. De zuster-genezeres begreep de problemen van het slachtoffer omdat ze hetzelfde perspectief deelde. Ze bracht een duidelijke, goed verwoorde en begrijpelijke verklaring voor de problemen. De psychiater die het slachtoffer eenmalig geobserveerde heeft, volgens één van de verdedigingspartijen, geen diagnose gesteld of de problematiek niet begrepen. Medische deskundigen gebruiken daarenboven vaak moeilijke en onverstaanbare begrippen. Deze argumentering kunnen we plaatsen bij twee tegenover elkaar staande paradigma’s uit de literatuurstudie, nl. het religieus-spirituele en het biomedisch paradigma in - 102 - de gezondheidszorg, dat hoofdzakelijk gericht is op de fysieke of mentale genezing. Vanuit het biomedisch perspectief wordt weinig rekening gehouden met betekenisgeving of religie. Een andere verdedigingspartij stelt dat de traditionele geneeskunde in onze samenleving slechts in beperkte mate aanvaard wordt in onze samenleving. Medische experten hebben bovendien geen kennis van roqya. Over de verhouding tussen de strafrechtelijke en religieus-culturele visies, besluiten we dat het openbaar ministerie, de zetelende rechters en de volksjury een strenge houding hebben aangenomen ten aanzien van excessen die voortkomen uit exorcisme. Dit proces is geen proces tegen de islam of exorcisme. De opinie over exorcisme-rituelen staat niet ter discussie. Het gaat om de bestraffing van exorcisme-excessen en men heeft een boodschap naar de maatschappij gezonden dat deze niet getolereerd worden. Ongeacht de geloofsovertuiging, die men al of niet deelt, mag deze niet leiden tot het overtreden van de wetgeving. Dat de handelingen plaatsvonden bij de uitvoering van roqya is evenmin een rechtvaardigingsgrond. De volksjury heeft de beschuldigden schuldig bevonden voor ‘foltering’. Zij stellen dat er sprake was van minachting ten aanzien van het slachtoffer. Bij de drie strafzaken zijn psychiaters aangesteld voor het bepalen van diagnoses of hypotheses, zoals psychoses of depressies. We stellen vast dat de vraag of de slachtoffers werkelijk bezeten kunnen zijn, niet ter discussie staat. Men tracht psychiatrische verklaringsmodellen te geven voor het vreemde gedrag van het slachtoffer. Ook hier we verwijzen we naar het concept ‘cultuurrelativisme’. Als antwoord op de vraag ‘welke moeilijkheden zich kunnen voordoen bij de vervolging van exorcisme strafzaken’, kunnen we meerdere besluiten formuleren. Omdat de correctionele en de assisenzaak de enige exorcisme strafzaken zijn en zich ook nog eens op een ander niveau van rechtspraak bevinden, maakt dat men geen vergelijkingen kon maken met voorgaande zaken. Een moeilijkheid bij de vervolging en het pleiten van dit soort zaken is dat er volgens één van de respondenten, een gebrek aan culturele kennis of cultuurrealisme aanwezig is bij de politie, het openbaar ministerie, de advocatuur, enz. We besluiten dat alle respondenten het bepalen van een juiste strafrechtelijk kwalificatie als een discussiepunt beschouwden. Eén respondent uit de zaak in vooronderzoek wijst op het feit dat het Belgisch strafwetboek niet aangepast is aan zo’n uitzonderlijke zaken. Dit kan leiden tot verschillen in interpretatie bij het vaststellen van de kwalificatie. Een voorbeeld van verschillen in interpretaties is case 3, waarbij eerst de kwalificatie ‘slagen en verwondingen’ - 103 - werd gegeven. Het hof van beroep oordeelde later dat het om ‘foltering’ ging. Bij de assisenzaak stelt de verdediging zichzelf de vraag of roqya wel een inbreuk op de strafwet is of als foltering beschouwd kan worden. Bij de assisenzaak kunnen we nog besluiten dat de moeilijkheid voor de jury er in bestaat dat zij handelingen moeten beoordelen die zich in een andere religieuze en culturele context afspelen. De juryleden hebben weinig tot geen kennis van de islamitische cultuur, roqya en djinns. De moeilijkheid voor de verdediging bestaat erin om roqya en de opvattingen van hun cliënten ‘begrijpelijk’ te maken voor zowel de volksjury als voor de zetelende rechters. Bovendien halen meerdere respondenten aan dat de negatieve beeldvorming van de islam door onder andere de media mogelijk een negatieve factor kan zijn bij de berechting van dit soort zaken door een volksjury. Tenslotte duiden we nog op het risico dat dit proces een stigmatisering kan inhouden van de islamitische gemeenschap. Tot slot haalt één respondent aan dat dit proces als gevolg kan hebben dat exorcisme nog meer teruggedrongen wordt naar gesloten kringen, zonder enige sociale controle. - 104 - 6. Eindconclusie In de literatuurstudie hebben we verschillende antropologische, psychiatrische en strafrechtelijke theorieën of visies besproken, die al dan niet conflicterend zijn. We hebben eveneens een uitgebreide context geschetst van de traditionele geneeskunde binnen de Belgische moslimgemeenschap om de exorcisme strafzaken beter te kunnen plaatsen. We formuleren enkele algemene besluiten in samenloop met bevindingen uit de drie casestudies. Verscheidene antropologen hebben baanbrekend werk verricht in theorievorming over spirituele bezetenheid en exorcisme. Zij stellen dat bezetenheid in een sociaal-culturele context geplaatst dient te worden. In samenlevingen waar grote sociale en economische ongelijkheden bestaan en bepaalde bevolkingsgroepen vastzitten in een inferieure positie, kan het bezetenheidsidioom en exorcisme een uitweg bieden. Personen met een inferieure positie kunnen door middel van de bezitnemende identiteit tijdens uitdrijvingsrituelen hun wensen uiten en ervoor zorgen dat personen in een machtspositie hun verplichtingen nakomen. Superieuren in samenlevingen met patriarchale wereldgodsdiensten kunnen exorcisme daarentegen ook aanwenden als een controlemechanisme om de bestaande machtsverhoudingen in stand te houden. Aangaande het psychiatrisch perspectief besluiten we dat voornamelijk de dissociatieve identiteitsstoornis als wetenschappelijk verklaringsmodel voor bezetenheid wordt gegeven. Andere toepasselijke stoornissen zijn schizofrenie, manische depressie, hysterie en in mindere mate epilepsie. De dissociatieve trancestoornis is een verklaring voor bezetenheid, waarbij westerse medici de bezetenheidshypothese in andere culturen gedeeltelijk trachten tegemoet te treden. De effectiviteit en gevolgen van exorcismerituelen zijn niet eenduidig. Exorcisme kan bij personen met een psychiatrische stoornis ernstige fysieke en mentale schade aanrichten. Enkele auteurs beschouwen uitdrijvingsrituelen als effectief indien alter ego’s geesten pretenderen te zijn. Bij de drie strafzaken zijn psychiaters aangesteld voor het stellen van diagnoses of hypotheses, zoals psychose of depressie. We merken op dat de vraag of de persoon niet werkelijk bezeten kan zijn, niet gesteld wordt. Men tracht psychiatrische verklaringsmodellen te geven voor het vreemde gedrag van het slachtoffer. Over exorcisme in de katholieke gemeenschap kunnen we besluiten dat er vandaag de dag nog steeds priesters in België aangesteld zijn als exorcisten. Er is een tendens van ‘verwetenschappelijking’ binnen de Rooms-Katholieke Kerk, waarbij exorcisten een therapeutische vorm van geestelijke bijstand verlenen. Demonische bezetenheid is - 105 - daarentegen een fenomeen dat zelden voorkomt. In 1999 publiceerde het Vaticaan een nieuw document, waarmee een striktere reglementering van het exorcismeritueel geïntroduceerd word. Dit heeft het beperken van onnodige uitdrijvingsrituelen en het voorkomen van misbruiken tot doel. In onze onderzoeksresultaten vinden we meerdere argumentaties terug die voorbeelden geven van exorcismerituelen binnen de katholieke gemeenschap. Dit toont dat uitdrijvingsrituelen ook nog in de westerse maatschappij voorkomen, net als geloofsopvattingen over bezetenheid. Binnen de Belgische islamitische gemeenschap zijn er traditionele geneesheren werkzaam die zich gespecialiseerd hebben in het uitbannen van djinns. De onderzoeksgegevens over getuigenissen van islamologen tijdens het assisenproces sluiten aan bij de volgende bevindingen uit de literatuur, namelijk de djinn komt in enkele koranverzen ter sprake, maar deze heeft voornamelijk zijn vorm gekregen in het volksgeloof. Religieuze genezers zijn formeel gekwalificeerd om advies te geven over de religieuze beleving, uitsluitend door middel van gebed, vasten en reciteren uit de Koran. Andere therapeutische technieken zijn niet gereglementeerd. De islam moedigt uitdrijvingsrituelen niet aan en het gebruik van geweld is niet toegestaan. We dienen een onderscheid te maken tussen imams en traditionele genezers. Imams leiden het gebed en bekleden ook andere religieuze en sociale functies. Bij de behandeling van een zieke maakt een imam soms gebruik van gebedsgenezing. Een traditionele islamitische genezer legt zich enkel toe op het genezen van ziekten en het oplossen van problemen. Zij verlenen dezelfde diensten als imams, maar in tegenstelling tot deze worden traditionele genezers niet officieel erkend door een plaatselijke moskee of de overheid van het land van herkomst. Het type religieuze genezer dat in de literatuur het meest geassocieerd wordt met exorcisme, is de ‘fqih’. Uit deskundige opinies van islamologen stellen we vast dat roqya een vorm van traditionele therapie is. De Koran maakt geen melding van deze behandeling. Roqya is bijgevolg niet gereglementeerd, wat maakt dat iedereen een eigen vorm van deze behandeling kan toepassen. Roqya is volgens de islamologen slechts aanvaardbaar als het gaat om het reciteren van koranverzen ter bescherming. De islamologen zijn van mening dat de handelingen die het onderwerp uitmaken van de assisenzaak, afwijkend zijn van de algemene roqya-vorm en dat het om middeleeuwse praktijken gaat. Uit onderzoek naar islamitische geneeswijzen in België, stellen we vast dat religieuze traditionele genezers voornamelijk in steden werken waar veel immigranten wonen. Een groot deel van de Marokkaanse patiënten met psychische en sociale problemen blijven hulp zoeken in de traditionele sector. Zij consulteren vaak tegelijkertijd de reguliere gezondheidssector. - 106 - Veel Marokkaanse patiënten wenden zich tot de traditionele religieuze sector, omdat zij andere verklaringsmodellen hanteren dan de westerse psychologische hulpverlening. Deze staat te ver af van de eigen cultuur en belevingswereld. Tenslotte duiden we op de risico’s van traditionele genezing, zoals het gebrek aan regulering van de traditionele zorg, het ontbreken van kwaliteitscriteria en de moeilijkheid om bekwame geneesheren te onderscheiden van onbekwame.We vermelden aansluitend dat uit onze onderzoeksgegevens blijkt dat traditionele genezers in Marokko soms hardhandig kunnen optreden in het geval dat de bezeten persoon heftig reageert of weerstand biedt. Dit staat echter niet in verhouding tot de excessen, besproken in de strafzaken. De drie zaken zijn uitzonderingen en zeer extreme vormen van uit de hand gelopen rituelen. Er is geen sprake van traditionele behandelingen. In de literatuur hebben we verscheidene voorbeelden gevonden over geweldpleging ten aanzien van patiënten door exorcisten of familieleden die zelf een gewelddadig exorcisme ondernemen. Artikel 9 van het EVRM het fundamentele recht van godsdienstvrijheid voor alle burgers in onze samenleving. Ongeacht dit grondrecht, stellen we dat geweldpleging binnen het kader van exorcisme een inbreuk op de Belgische strafwet vormt. Het gaat hier om ‘misdaden en wanbedrijven tegen personen’. Uit de onderzoeksresultaten besluiten we dat het openbaar ministerie bij het assisenproces deze redenering ook volgt. De strafrechtelijke visie komt in de correctionele strafzaal sterk tot uiting doordat de rechtbank het standpunt van het parket over de strafrechtelijke kwalificatie en de strafbepaling grotendeels volgt. Aangaande de verhouding tussen de strafrechtelijke visie ten opzichte van religieus-culturele visies bij het assisenproces, besluiten we dat het openbaar ministerie een duidelijk standpunt inneemt. Dit is geen proces tegen de islam of exorcisme, maar het gaat om de bestraffing van exorcismeexcessen. De volksjury en het hof zenden de boodschap naar de maatschappij dat een geloofsovertuiging niet mag leiden tot het overtreden van de wetgeving. Dat de feiten gepleegd zijn tijdens een roqya, is eveneens geen rechtvaardigingsgrond. Uit beide strafzaken leiden we af dat de Belgische rechtspraak geweldpleging tijdens uitdrijvingsrituelen niet tolereert. De drie casestudies in het empirisch luik handelen over drie jonge vrouwen die wegens huwelijks-, gedrags- en/of vruchtbaarheidsproblemen exorcismerituelen hebben ondergaan. Ze zijn alle drie overleden ten gevolge van de gestelde handelingen. In elke zaak gaat het om een ander type van traditionele genezers. We zoeken een antwoord op de volgende vragen: ‘Welke conflicterende visies komen voor bij Belgische exorcismestrafzaken in de 21ste - 107 - eeuw?’, en ‘Welke moeilijkheden doen zich volgens de respondenten voor bij vervolging en berechting van deze zaken?’ Bij de exorcisme strafzaak voor correctionele rechtbank stellen we vast dat er tegenstellingen waren tussen de westerse opvattingen van de magistratuur en de culturele gebruiken. De voorzitster had moeite met het aanvaarden dat spirituele uitdrijvingsrituelen gekende gebruiken zijn in de moslimgemeenschap, dat deze gerespecteerd moeten worden en dat deze aanvaardbaar zijn op voorwaarde dat traditionele genezers geen schadelijke handelingen uitvoeren. De magistraten kijken met een westers referentiekader naar de gepleegde feiten wat zich uit in een confrontatie met cultureel verschillende opvattingen. De magistratuur is niet bekend met deze rituelen. We besluiten dat er tijdens de rechtszaak een duidelijke confrontatie was tussen islamitische gebruiken, de westerse gebruiken en de Belgische strafwet. Zoals eerder vermeld bij het strafrechtelijk standpunt over exorcisme strafzaken, is er pas sprake van een conflict met het strafrecht als men door de uitvoering van exorcismerituelen een inbreuk maakt op de wet. Opvattingen over uitdrijvingsrituelen in het algemeen staan niet ter discussie tijdens het assisenproces. We stellen wel vast dat er tijdens het proces duidelijke conflicten bestonden tussen de strafrechtelijke, westerse visie van de voorzitster en de religieus georiënteerde verklaringen van de beschuldigden. Verklaringen dat een djinn bijvoorbeeld blauwe plekken zou (kunnen) veroorzaken, vindt de voorzitster niet aanvaardbaar. Het slachtoffer werd duidelijk geslagen en de beschuldigden schuiven de verantwoordelijkheid van zich af. Voorts vinden we tegenstellingen tussen de traditionele geneeskunde en de (westerse) reguliere gezondheidszorg. Bepaalde argumenten kunnen we plaatsen binnen het belang van een ‘gedeeld cultureel kader’. De zuster-genezeres begreep de problemen van het slachtoffer omdat ze hetzelfde perspectief deelde. Ze bracht een duidelijke, goed verwoorde en begrijpelijke verklaring voor de problemen. De psychiater die het slachtoffer eenmalig observeerde heeft geen diagnose gesteld of de problematiek niet begrepen. Medische deskundigen gebruiken daarenboven vaak moeilijke en onverstaanbare begrippen. Deze argumentering wijst op tegenstellingen tussen het religieus-spirituele en het biomedische paradigma in de gezondheidszorg, dat enkel gericht is op de fysieke of mentale genezing. Vanuit het biomedisch perspectief wordt weinig of geen rekening gehouden met zingeving en - 108 - religie. Medische experten zijn niet bekend met roqya. Traditionele geneeskunde is in onze samenleving slechts in zeer beperkte mate aanvaard. Aangaande moeilijkheden die kunnen optreden bij de vervolging en berechting van exorcisme strafzaken, besluiten we dat het vaststellen van de juiste strafrechtelijke kwalificatie een bron van discussie vormt. Eén respondent uit de zaak in vooronderzoek wijst op het feit dat het Belgische strafwetboek niet aangepast is aan zo’n uitzonderlijke zaken en dat dit voor magistraten kan leiden tot interpretatieverschillen bij de kwalificatie. Tijdens het assisenproces zelf stelden meerdere verdedigingspartijen zich de vraag of roqya een inbreuk op de strafwet vormt en als foltering kan beschouwd worden. Voor de jury bestaat de moeilijkheid in het beoordelen van gepleegde feiten die zich in een andere culturele context situeren. Omdat de drie besproken exorcisme strafzaken de enige zijn in België en zich nog eens op een ander niveau van rechtspraak bevinden, maakt dat vergelijking met voorgaande strafzaken niet mogelijk is. Tenslotte duiden we nog op het risico dat het exorcisme strafzaken een stigmatisering of marginalisering kunnen inhouden van de islamitische gemeenschap en traditionele genezingsrituelen. - 109 - 7. Bibliografie 't Hart, , H., van Dijk, J., & de Goede, M. (1996). Onderzoeksmethoden. Amsterdam : Boom. Beperkingen op de informatieverstrekking door de gerechtelijke overheid. (2002, mei 22). Opgeroepen op juli 27, 2012, van Vademecum voor journalisten 'Pers en Gerecht': http://www.pers-gerecht.be/document.php?document_id=57 Vrouw overlijdt na duiveluitdrijving. (2004, Augustus 13). De Morgen, p. 1. Baby killed for being 'possessed'. (2005, December 21). Opgeroepen op Juli 19, 2012, van BBC News: http://news.bbc.co.uk/2/hi/uk_news/england/london/4547544.stm Ouders en gebedslezer blijven in de cel. (2009, November 18). De Morgen, p. 9. Ouders van meisje dat stierf na de uitdrijving vrijgelaten. (2010, Januari 2). De Morgen, p. 4. Allison, R. B., & Schwarz, T. (1999). Minds in many pieces: Revealing the Spiritual Side of Multiple Personality Disorder (2e ed.). Paso Robles, Californië: Cie Publishing. American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders. Washington (DC): American Psychiatric Association. Aouattah, A. (1993). Ethnopsychiatrie maghrébine: voorstellingen et therapieën traditionnelles de la maladie mentale au Maroc. Parijs: L'Harmattan. Aries, P. (1997). Le retour du Diable: Satanisme, Exorcisme, Extrême droite. Brussel: Editions Golias. Baglio, M. (2009). The Rite: The making of a modern exorcist. Verenigde Staten: Doubleday Religion. Bakker, J. R. (1993). The lasting virtue of traditional healing : an ethnography of healing and prestige in the Middle Atlas of Morocco. Amsterdam: VU university press. Balabréga, M., Luyckx, H., van Otterloo, H., Röst, L., Spaans , J., & Wubbe, G. (1987). Nieuwe Winkler Prins in Kleur. (Vol. VIII). Amsterdam/Brussel: Elsevier Boeken B.V. Bernard, L. (2008). L'Encyclopédie de l'Exorcisme. Rennes: Vert et Rouge Editions. Boeije, H. (2005). Stappenplan kwalitatief onderzoek. Opgeroepen op December 22, 2011, van www.analysereninkwalitatiefonderzoek.nl: http://www.analysereninkwalitatiefonderzoek.nl/documenten/stappenplan.pdf Borloo, J.-P. (2005, December 21). X pensait noyer le diable dans l'eau. Le Soir, p. 5. Borloo, J.-P. (2006, Januari 11). Buxelles: Cinq pour le 'guérisseur'. Le Soir. Bourguignon, E. (1973). Religion, altered states of consciousness, and social change. Columbus: Ohio State university press. - 110 - Bourguignon, E. (1976). Possession. San Francisco: Chandler and Sharp. Bourguignon, E. (2004). Suffering and Healing, Subordination and Power: Women and Possession Trance. Ethos, 557-57. Bowman, E. S. (1993). Clinical and spiritual effects of exorcism in fifteen patients with multiple personality disorder. Dissociation, 6(4), 222-231. Burns, R. B. (2000). Introduction to Research methods. Londen: Sage Publications. Castillo, J. J. (2009). Snowbal Sampling (aka chain referral sampling). Opgeroepen op april 7, 2012, van Experiment-resources.com: http://www.experiment-resources.com/snowballsampling.html Crapanzano, V., & Garrison, V. (1977). Introduction. Case Studies in Spirit Possession. New York: John Wiley. Decorte, T. (2011). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling, een handleiding. Gent: Academia Press. Decorte, T., & Zaitch, D. (2009). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminollogie. Leuven: Acco. Dein, S. (2009). The jinn, black magic and evil eye among East London Bangladeshis. In J. La Fontaine, The devil's children, from spirit possession to watchcraft: new allegations and affect children. (pp. 77-89). Farnham: Ashgate Publishing Limited. Delepierre, F. (2009, November 8). Layla, victime d'un exorciste? Le Soir. Ebon, M. (1975). Exorcism: past and present. Londen: Cassel. Eeckhout , M. (2009, Oktober 29). Het mysterie blijft. De Standaard. El-Islam, F. M. (2009). Islamic religious and traditional healers' contributions to mental health and well-being. In M. Incayawar, R. Wintrob, L. Bouchard, & G. Bartocci, Psychiatrists and traditional healers, unwitting partners in global mental health (pp. 197-205). Chichester: Wiley-Blackwell. Fabrega, H. (1989). Cultural Relativism and Psychiatric Illness. The Journal of Nervous and Mental Desease., 177(7), 415-425. Ferracuti, S., Sacco, R., & Lazzari, R. (1996). Dissociative Trance Disorder: Clinical and Rorschach Findings in Ten Persons Reporting Demon Possession and Treated by Exorcism. Journal of Personal Assessment, 66(3), 525-539. Fierens, M. (1999). In de greep van het kwade: over duiveluitdrijvingen. Kultuurleven, 76-79. Fierens, M. (2000). Verlos ons van het / de kwade : de actuele pastoraal van het exorcisme. Collationes : tijdschrift voor theologie en pastoraal., 30(1), 37-59. - 111 - Fraser, G. A. (1993). Exorcism rituals: effects on multiple personality disorder patients. Dissociation, 6(4), 239-243. Goeman, T. (2005, April 27). Vrouw sterft bij duiveluitdrijving. Gazet van Antwerpen. Goodman, F. D. (1980). Anneliese Michel: und ihre Dämonen. Zwitserland: Chrisiana-Verslag. Goodman, F. D. (1988). How about demons? Possession and Exorcism in the Modern World. . Bloomington en Indianapolis: Indiana University Press. Goodman, F. D. (2005). The Exorcism of Anneliese Michel. Eugene OR: Resource Publocations. Gunter, B. (2000). Media research methods. London: SAGE Publications Ltd. Hermans, P. (1991). Aicha Qandicha à Bruxelles. Les troubles mentaux et leur traitement chez les immigrés marocains. In J.-P. Gaudier, & P. Hermans, Des Belges marocains (pp. 199-265). Brussel: De Boeck Université. Hermans, P. (2006). The success of Zohra, a female healer : emancipation in a tradional Moroccan setting ? Kolor: Journal of Moving Communities., 6(1), 71-80. Hermans, P. (2007). De wereld van de djinn: traditionele Marokkaanse geneeswijzen. Amsterdam: Bulaaq. Hoffer, C. (1996). Islamitische genezers en hun patiënten: Gezondheidszorg, religie en zingeving. Amsterdam: Het Spinhuis. Hoffer, C. (2000). Volksgeloof en religieuze geneeswijzen onder moslims in Nederland. Amsterdam: Thela thesis. Hofman, O. (1994). In de ban van de djinn. Psychologie, 22-24. Howe, A., & Ferber, S. (2005). Delivering Demons, punishing wives: False imprisonment, exorcism and other matrimonial duties in a late 20th-century manslaughter case. Punishment & Society, 123-146. Jansen, W. (1991). Bezetenheid. Psychologie, 38-42. Justaert, M. (2009, Oktober 29). Gebedsgenezer verdacht van dood. De Morgen. Kaibeck, M. (2005, December 16). Ils voient des démons partout! Le Dernière Heure, pp. 1-2. Kessler, C. S. (1977). Conflict and sovereignty in Kelantan Malay Spirit Seances. In V. Crapanzano, & V. Garisson, Case Studies in Spirit Possession (pp. 295-331). New York: John Wiley. Kleinman, A., & Sung, L. H. (1979). Why do indigenous practitioners successfully heal? Social science & medicine. Medical anthropology, 13(B1), 7-26. Krikke, H. (2000). De genezende kracht van de koran. Psychologie, 28-30. Lapassade, G. (1997). Les rites de Posession. Parijs: Antrophos. - 112 - Lewis, I. M. (1972). Religieuze exstase. (E. Marije, Vert.) Utrecht: Spectrum. Lewis, I. M. (1990). Exorcism and Male Control of Religious Experience. Ethnos, 27-39. Littlewood, R. (2009). Possession States. In J. La Fontaine, & J. La Fontaine (Red.), The Devil’s Children: From Spirit Possession to Wtichcraft; new allegations that Affect Children (pp. 2930). Farnham: Ashgate Publishing Limited. Malachi, M. (1977). Hostage to the Devil: The Possession and Exorcism of Five Living Americans. New York: Bentam Edition. McNamara, P. (2011). Spirit Posession and Exorcism (Vol. I). Californië: Praeger. McNamara, P. (2011). Spirit Possession and Exorcism: History, Psychology and Neurobiology (Vol. II). Californië: Praeger. Mulhern, S. (2009). Embodied Alternative Identities: Spiritual Possession, Psychiatric disorder or Socio/Political Stratagem? In J. La Fontaine, The Devil’s Children: From Spirit Possession to Wtichcraft; new allegations that Affect Children (pp. 151-172). Farnham: Ashgate Publisching Limited. Nannen, E. (2010). Waarlijk vrij? Bevrijdingspastoraat in het licht. Kampen: Voorhoeve. Naumes, W., & Naumes, M. J. (1999). The Art & Craft of Case Writing. London: SAGE Publications, inc. Noblitt, J. R., & Perskin , P. S. (2000). Cult and Ritual Abuse: Its History, Anthropology, and Recent Discovery in Contemporary America. Westport: Praeger. Oesterreich, T. K. (1927). Les possédés: la possession démoniaque chez les primitifs, dans l'anquité, au moyen-age, et dans la civilisation moderne. (R. Sudre, Vert.) Parijs: Payot. Pettipierre, D. R. (1976). Exorcising Devils. Londen: Robert Hale Limited. Polak, M. (d.s.). De Strijd tegen Satan. Nijmegem: Stichting Maria Voltara. Praet, E. (2005, April 26). Décède chez un ensorceleur. La Dernière Heure. Ross, C. A. (1995). Satanic ritual abuse : principles of treatment. Toronto: University of Toronto press. Schreiner, A. (1988). Like the dolpfines, the dolphins can swim. . In A. Schreiner, & F. Strijbosch, Recht en Magie (pp. 79-84). s-Gravenhage: VUGA. Shadid, W. A., & Van Koningsveld, P. S. (1983). Minderheden, hulpverlening en gezondheidszorg : achtergrondinformatie ten behoeve van de zorg voor moslimse migranten. Assen : Van Gorcum. Somers, S. (2006, Januari 11). Islamitische exorcist krijgt vijf jaar voor dodelijke duiveluitbanning. De Morgen. Somers, S. (2009, November 6). Ouders verdacht van hulp bij fatale duiveluitdrijving. De Morgen. Somers, S. (2009, November 7). Patstelling in dossier van duiveluitdrijving compleet. De Morgen, p. 4. - 113 - Stafford, B. (2005). The Growing Evidence for "Demonic Possession": What Should Psychiatry's Respons be? Journal of Religion and Health, 44(1), 13-30. Stobart, E. (2006). Child Abuse Linked to Accusations of "Possession" and "Witchcraft". Nottingham: Department for Education and Skills Publications. Stobart, E. (2009). Stobart E. (2009). Child Abuse to Accusations of ‘Posession’ and ‘Witchcraft’. In J. La Fontaine, The Devil’s Children: From Spirit Possession to Wtichcraft; new allegations that Affect Children (pp. 151-172). Farnham: Ashgate Publishing Limited. Szasz, T. S. (1974). The myth of mental illness : foundations of a theory of personal conduct. New York: Harper and Row. Tichelaar, R. (2007). Ervaringen van een hedendaagse exorcist. G A Kampen: Uitgeverij Ten Hage. Torrekens, E. (1995). De pers en het geheim van het onderzoek. Samenleving en politiek., 2(8), 37-39. Trethowan, W. H. (1976). Exorcism: A psychiatric viewpoint. Journal of Medical Ethics(2), 127-137. Van de Perre , K. (2009, December 18). Achttienjarige stierf wellicht door chemische verbranding. De Morgen. Van Gerven, D., & Buyle, J.-P. (2012). Grondslag en draagwijdte van het beroepsgeheim van de advocaat in het belang van de cliënt. Rechtskundig weekblad, 75(38), 1662-1668. van Praag, H. (1979). Parapsychologie en occultisme: magie, occulte krachten,angelologie, demonologie, bezetenheid en exorcisme. Amsterdam/Brussel: Elsevier Focus. Verduijn, J. (1999). Bevrijdingspastoraat : hulpverlening aan mensen die door demonen gebonden zijn. Hoornaar: Gideon. Vermeulen, G. (2007). Strafwetboek, Wetboek van Strafvordering, Bijzondere wetten. AntwerpenApeldoorn: Maklu. Verrept , H. (2002). Traditionele genezers in de Marokkaanse gemeenschap in Brussel. Cultuur en Migratie, 20(1), 77-125. Vranckx, J. (1999). Kijk, een mirakel : de terugkeer van het wonder : tussen regressie en bevrijding. Cultuurleven, 66(2), 68-75. Wilkinson, T. (2007). The Vatican's Exorcists: Driving Out the Devil in the 21sth Century. Warner Books: New York. - 114 - 8. Bijlage 8.1. Uitnodiging diepte-interview advocaten Marjan Selleslags Maalderijstraat 13 2640 Mortsel Tel.: 0497/15.48.11 E-mail: [email protected] Datum: Geachte Meester, In het kader van mijn masteropleiding in de criminologische wetenschappen maak ik een masterproef over het onderwerp: “Exorcismepraktijken in de Belgische samenleving in de 21ste eeuw.” Het doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren bij het verkrijgen van inzicht in conflicterende visies en mogelijke problemen die tijdens exorcisme strafzaken aan bod komen. In de thesis tracht ik een beeld te vormen over de inkadering van het exorcismefenomeen binnen het Belgisch strafrecht. Ik wil dit doen aan de hand van kwalitatieve interviews met advocaten die ervaring hebben betreffende deze materie. Enkele vragen zullen peilen naar uw persoonlijke ervaringen: hoe u deze zaak voorbereid heeft, hoe deze verlopen is, welke verdedigingsstrategieën gevolgd worden of werden, etc. Voorts worden vragen gesteld over andere actoren tijdens de rechtszaak: welke deskundigen getuigd hebben en welke wetenschappelijke visie zij ten aanzien van exorcismepraktijken hanteren, etc. Graag had ik bij deze uw medewerking gevraagd voor een interview. Het gesprek zou ongeveer een uur in beslag nemen. Het interview kan doorgaan op een moment en plaats naar uw keuze. De gegevens zullen vertrouwelijk en anoniem worden behandeld. - 115 - Ik zal in de loop van volgende week telefonisch contact met u opnemen. Indien u dit wenst, kan u uiteraard zelf ook per brief of telefonisch reageren. Graag verschaf ik u bijkomende toelichtingen. Met de meeste hoogachting, Marjan Selleslags. In opdracht van Prof. Dr. Tom Decorte. Vakgroep: Strafrecht en Criminologie Universiteitstraat 4 B-9000 Gent Tel.: 09/264.69.62 E- mail: [email protected] - 116 - 8.2. Uitnodiging diepte-interview antropoloog Marjan Selleslags Maalderijstraat 13 2640 Mortsel Tel.: 0497/15.48.11 E-mail: [email protected] Datum: Geachte Prof. Dr. , In het kader van mijn masteropleiding in de criminologische wetenschappen maak ik een masterproef over het onderwerp: “The devil on trial: Exorcismerituelen in de Belgische samenleving in de 21ste eeuw”. In de thesis komt naast het katholieke luik ook de islamitische cultuur aan bod, waarbij toegespitst wordt op het gebruik van traditionele geneeswijzen binnen de islamitische gemeenschap in België. Het doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren bij het verkrijgen van inzichten over het exorcismefenomeen en de conflicterende visies binnen de Belgische samenleving en exorcisme strafzaken. Ik wens eveneens een beeld weer te geven over de antropologische visie binnen het kader van exorcisme en wil dit doen aan de hand van kwalitatieve interviews met ervaringsdeskundige antropologen. Enkele vragen gaan over persoonlijke kennis en/of ervaringen tijdens onderzoek, de opinie over de effectiviteit en risico’s van uitdrijvingsrituelen en tenslotte zullen vragen gesteld worden in verband met Belgische exorcisme-rechtszaken. Graag had ik bij deze uw medewerking gevraagd voor een interview. Het gesprek zou ongeveer een uur in beslag nemen. Het interview kan doorgaan op een moment en plaats naar keuze. De gegevens zullen vertrouwelijk en anoniem worden behandeld. Uw expertise zou een mooie bijdrage betekenen voor de thesis. - 117 - Ik zal in de loop van de volgende dagen telefonisch contact met u opnemen. Indien u dit wenst, kan u uiteraard zelf ook per brief of telefonisch reageren. Graag geef ik u bijkomende toelichtingen. Met de meeste hoogachting, Marjan Selleslags In opdracht van Prof. Dr. Tom Decorte. Vakgroep: Strafrecht en Criminologie Universiteitstraat 4 B-9000 Gent Tel.: 09/264.69.62 E- mail: [email protected] - 118 - 8.3. Informed consent Informed consent Masterproefonderwerp: “The Devil on trial: exorcismerituelen in de Belgische samenleving in de 21ste eeuw.”. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Marjan Selleslags in het kader van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Het doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren bij het verkrijgen van inzicht in conflicterende visies en problemen die tijdens exorcisme strafzaken aan bod komen. Het gaat om een kwalitatief onderzoek in functie van de masterproef. De geïnterviewde heeft op ieder moment het recht om ervoor te kiezen het interview stop te zetten en/of zich uit het onderzoek terug te trekken. De gegevens worden vertrouwelijk behandeld en geanonimiseerd. De gegevens zullen worden gebruikt voor en gepubliceerd in de masterproef. Het interview wordt opgenomen teneinde dit zo correct en volledig mogelijk te kunnen omzetten in transcripties. Deze opnames worden volledig vertrouwelijk behandeld en na gebruik gewist. Indien de respondent dit wenst, kan een kopie van de resultaten aan de respondent bezorgd worden voor een membercheck, alvorens deze ingediend worden. Toestemming van de deelnemer (handtekening): Handtekening onderzoeker: - 119 - 8.4. Vragenprotocol diepte-interview advocaten VOORBEREIDING - Kan u kort vertellen wat de strafzaak inhoudt? - Welke partij vertegenwoordigde u tijdens de strafzaak? - Onder welke strafrechtelijke kwalificatie vielen/vallen de gepleegde feiten of is hier nog onzekerheid over? - In welke fase bevindt De strafzaak zich? - Welke partijen waren aanwezig op de rechtszitting? DEEL I - voorbereiding en/of pleidooi - Topic 1: voorbereiding - Verschilt de voorbereiding van een exorcisme-rechtszaak van een rechtszaak over doodslag of foltering? Werd informatie over exorcismerituelen of religieuze gebruiken opgezocht? Topic 2: algemene uiteenzetting pleidooien - Kan u meer vertellen over het pleidooi dat u gegeven hebt? - Maakte u hierbij gebruik van verklaringsmodellen of onderzoeken uit literatuur? Bijvoorbeeld: Heeft u psychiatrische verklaringen voor bezetenheid geraadpleegd? Heeft u (religieuze) theorieën over exorcismerituelen geraadpleegd? Heeft u (antropologische) theorieën geraadpleegd over de Islamietische gebruiken en/of cultuur? Topic 3: problemen bij vervolging en berechting - Aangezien exorcisme zelden tot rechtszaken leidt : wat waren/zijn volgens U moeilijkheden bij het vervolgen van strafzaken rond exorcisme? Bijvoorbeeld: - 120 - Was er verwarring bij de vaststelling van de juiste strafrechtelijke kwalificatie van het delict? - wat waren/zijn volgens U moeilijkheden bij het berechten van strafzaken rond exorcisme? Deden er zich moeilijkheden voor bij de rechtspraak? DEEL II - tijdens de rechtszittingen(en)- Topic 1: religie - Wat is het standpunt van uw cliënt tegenover deze zaak? - Trachtte u of een andere partij de mogelijkheid van effectieve bezetenheid aan te kaarten tijdens de rechtszaak? - Advocaat van de beklaagde: werd de verdedigingsstrategie gebaseerd op bepaalde religieuze opvattingen? Topic 2: conflicterende visies - Was er tijdens de rechtszittingen sprake van grote discussiepunten? Kan u hierover meer uitleg geven? - Werden er religieuze uitspraken gedaan waarop veel reactie kwam van de magistratuur? Wat was de reactie? Topic 3: oordeel van correctionele rechtbank/hof van assisen Bij de correctionele zaak: - Wat was het oordeel van de zetelende rechter over de schuldvraag? Hoe werd de einduitspraak gemotiveerd? Welke argumenten werden gegeven? Bij de assisenzaak: - Wat was het oordeel van de volksjury bij de schuldvraag? Hoe werd deze gemotiveerd? Welke argumenten werden gegeven? - 121 - - Wat was de strafbepaling van de volksjury en het hof? Welke motivering werd gegeven door de voorzitster? Welke argumenten werden gegeven? - Werden culturele en religieuze argumenten bij de motivering in overweging genomen? DEEL III - opvattingen van deskundigen per (wetenschappelijke) discipline + discussiepunten – Topic 1: psychiatrische visie - Werden psychiaters tijdens de zitting opgeroepen voor een deskundige opinie / zijn psychiaters aangesteld in het vooronderzoek? Wat hield deze opinie in? Was er een consensus over deze opinie? zijn er tegenargumenten gegeven door andere partijen? - Werd tijdens de verklaring verwezen naar mentale stoornissen als mogelijke verklaring voor het gedrag van het slachtoffer? Topic 2: medische visie - Werden geneeskundige experten tijdens het proces opgeroepen voor een deskundige opinie? / zijn psychiaters aangesteld in het vooronderzoek? Wat hield deze opinie in? Was er een consensus over deze opinie? zijn er tegenargumenten gegeven door andere partijen? - Kon de doodsoorzaak vastgesteld worden of bestond hier discussie over? - Trachtte de dokter aan de hand van de letsels het aandeel van de gebedsgenezer in het overlijden van het slachtoffer aan te tonen? - 122 - Topic 3: theologische visie - Werd een theoloog als deskundige opgeroepen voor een opinie? / ingeschakeld in vooronderzoek? Wat hield deze opinie in? Was er een consensus over deze opinie? zijn er tegenargumenten gegeven door andere partijen? Topic 4: antropologische visie - Werd een antropoloog opgeroepen voor een opinie? / is er een antropoloog aangesteld in het vooronderzoek? Wat hield deze opinie in? Was er een consensus over deze opinie? Zijn er tegenargumentaties gegeven door andere partijen? - Wordt de culturele context aangekaart waarin men de strafzaak dient te plaatsen? Werd bijvoorbeeld het argument gegeven dat deze praktijken toegelaten en normaal zijn in de islamitische gemeenschap? Topic 5: traditionele geneeskundige visie - Werd een gebedsgenezer of traditionele genezer opgeroepen? Wat hield deze opinie in? Was er een consensus over deze opinie zijn er tegenargumenten gegeven door andere partijen? - Werd er door een deskundige geëxpliciteerd welke handelingen onder exorcisme vallen? Op welk wetenschappelijk domein is de deskundige werkzaam? - Heeft de religieuze gemeenschap zich uitgesproken over de strafzaak? Wat was hun houding hierover? - 123 - - Werd een verklaring gegeven waarom het slachtoffer of de familie voor een traditionele behandeling boven een medische verkoos? Hadden het slachtoffer of de familieleden reeds een arts geraadpleegd, voor zich tot een gebedsgenezer te wendden? AFSLUITEN Kort samenvatten Zijn er nog enkele bedenkingen of opmerkingen die u wenst te geven over de strafzaak? - 124 - 8.5. Vragenprotocol diepte-interview antropoloog VOORBEREIDING: - Kan u een korte beschrijving geven van de studies die u heeft verricht omtrent de Marokkaanse traditionele geneeskunde in België? DEEL I: - praktijkervaring - Topic 1: exorcisme in België U hebt verscheidene studies uitgevoerd naar traditionele Marokkaanse geneeskunde in België: - Is het geloof in het bestaan van djinns nog sterk aanwezig in de Belgische Islamietische gemeenschap? - Is de traditionele Islamitische geneeskunde, volgens u, goed uitgebouwd in België? - Behoort exorcisme tot de algemene traditionele geneeskunde of is dit een afzonderlijk type van behandeling? - Wordt binnen de Islamitische gemeenschap in België aan exorcisme gedaan? Hebt u een idee of traditionele geneesheren vaak geconsulteerd worden voor een exorcisme? Topic 2: tijdens het veldwerk. - Kan u mij zeggen hoeveel uitdrijvingsrituelen u heeft bijgewoond? Hoeveel seances heeft u bijgewoond in Marokko? Hoeveel seances heeft u bijgewoond in België? - Kan u me meer vertellen over het exorcismeritueel? - Verschilt het exorcismeritueel in Marokko met het ritueel in België? Topic 1: motivatie patiënten Indien u dit uit uw bevindingen van verscheidene studies kan afleiden: - Wat zijn motivaties voor het ondergaan van een duiveluitdrijving? - Wat zijn beweegredenen van personen om een exorcisme boven een moderne behandeling te kiezen? - 125 - - Heeft de familie een grote invloed uitgeoefend in het beslissingsproces voor een duiveluitdrijving te ondergaan? Topic 2: conflicterende visies Zijn er tijdens uw onderzoek: - Conflicterende visies of discussies naar voren gekomen die duiden op een kloof tussen de westerse en islamietische cultuur omtrent traditionele geneeskunde/exorcisme? Bemerkte u verschillende interpretaties van ziektesymptomen? Was er onenigheid over behandelingen? Was er onenigheid over de effectiviteit van de westerse/traditionele behandeling? DEEL II: - exorcisme in de samenleving Topic 1: effectiviteit - Denkt u dat een patiënt effectief kan genezen van een uitdrijvingsritueel? - Denkt u dat er tijdens deze rituelen sprake kan zijn van (auto) hypnose? Steunt u de opvatting dat er sprake kan zijn van suggestie tijdens de seance? Topic 2: behoefte - Wat is uw verklaring voor het feit dat mensen exorcisten/islamitische geneesheren blijven consulteren? - Is de medische benaderingswijze, volgens u, afdoende om mensen met een sterk religieus geloof volledig te helpen? Topic 3: samenwerkingsverbanden - Wat is uw mening over de samenwerking tussen traditionele geneesheren met psychiaters en dokters? Zou deze samenwerking ten goede komen voor de patiënt? Topic 1: risico’s - 126 - - Welke risico’s ziet u in het uitvoeren van een exorcisme? - Kan een exorcismeritueel schadelijk zijn voor de gezondheid van de patiënt? Topic 2: charlatans - Is het in de traditionele geneeskunde mogelijk om deskundige fqih’s te onderscheiden van charlatans? - Op wat baseren mensen zich om een ‘betrouwbare’ fqih te vinden? - Wie is binnen de Islamitische gemeenschap bevoegd voor het uitdrijven van djinns? - Hoe hoog schat u het gevaar van praktijken van charlatans in? DEEL III: - Rechtszaken – uitdrijvingen in de islamitische cultuur - “in een tijdspanne van 10 jaar zijn er drie strafzaken bekend geraakt over jonge vrouwen die tijdens een duiveluitdrijving om het leven kwam. Wat deze zaken gemeenschappelijk hebben is dat het telkens om een jonge vrouwen gaat met psychologische problemen. Naast psychologische problemen werden bij de Islamitische vrouwen ook vruchtbaarheids- of huwelijksproblemen aangehaald.” Topic 1: antropologische bevindingen Tijdens mijn literatuurstudie heb ik een theorie (cfr. Lewis) gevonden die stelt dat mannen exorcisme aanwenden voor het onderdrukken van vouwen. Deze theorie steunt voornamelijk op culturen waar een wereldgodsdienst is gevestigd. - Steunt u deze theorie vanuit antropologisch perspectief? - Wat is uw opinie over de drie strafzaken? Topic 2: geweld - Is het gebruik van geweld toegestaan tijdens een exorcisme? - Mag een persoon gedwongen worden om bepaalde handelingen tijdens het exorcisme te ondergaan? - 127 - - Behoort het (overmatig) drinken van water tot de rituelen? - Behoort het uitbraken van het water tot de rituelen? AFSLUITEN Zijn er nog enkele bedenkingen of opmerkingen die u wenst te geven over de exorcisme, bezetenheid of de rechtszaken? - 128 - 8.6. Informed consent - inzage documenten van het gerechtelijk dossier Informed consent Sujet de thèse: “The Devil on trial: rituels d’exorcisme dans la société belge du 21ième siècle.” Concerne le dossier judiciaire : …………………………………… Moi, maître ……………………………………………….., donne la permission à Marjan Selleslags pour mirer le dossier judiciaire. Le spectateur sert proprement à l’appui des observations du chercheur. Extraits du dossier ne seront pas publiés. Place et date :……………………………………… Autorisation de Mtre. Signature du chercheur, - 129 - 8.7. Bevindingen exorcisten uit de katholieke gemeenschap Exorcist met antropologische opleiding De respondent heeft onderzoeken gedaan bij een Afrikaanse volksstam. Hij heeft kennis van trance rituelen, maar heeft dit nooit intensief bestudeerd. Wel de betekenis van rituelen. De priester voert al voor langere tijd de functie van exorcist uit. Hij heeft hier geen opleiding voor gevold, maar werkt vanuit zijn eigen visie en steunt op eigen ervaring die hij heeft ontwikkeld tijdens zijn antropologische vorming. Vanuit zijn antropologische achtergrond is hij gevraagd om een gastcollege te geven in Brussel, waar de religieuze hulpverlening vaak te maken krijgt met opvattingen over bezetenheid en exorcisme in de Afrikaanse cultuur. Zijn standpunt over exorcisme is de volgende: ‘exorciser l’exorcisme’ ofwel ‘Drijf de duivel uit het exorcisme’. De priester hanteert een brede definitie van ‘het kwade’. Het kwaad is volgens hem niet te vatten. Mensen komen tegenslagen tegen en er zijn mensen die meer problemen aantrekken dan anderen. Als personen geen uitweg meer zien in hun moeilijkheden, zoeken ze een interpretatiekader dat hen in de mogelijkheid biedt om te problemen aan te pakken of te manipuleren. Elke cultuur heeft zijn eigen interpretatiekader en in de christelijke cultuur zijn dit voorstellingen van de duivel. De priester ontvangt voornamelijk mensen van Belgische origine of uit Europese culturen. Ongeveer 1 of 2 maal per maand ontvangt de respondent een exorcisme-aanvraag. Hij wordt telefonische gecontacteerd door het bisdom van Brugge, die hem de nodige informatie doorgeven. Vervolgens wordt een afspraak gemaakt. Hij is zeer voorzichtig in het geven van behandelingen. Mensen komen naar hem toe met een bepaalde voorstelling; een denksysteem; over hun problemen en exorcisme. Rituelen met wijwater, kaarsen e.d., zijn niet aan de orde, omdat dit het denksysteem en geloofsopvattingen, waarin het individu ‘vast’ zit, enkel bevestigt en versterkt. De personen in deze opvattingen bijtreden zou enkel leiden tot autosuggestie, wat niet effectief is. De priester neemt tijdens de consultaties een luisterende houding aan, waarbij hij zoekt naar de innerlijke sterkte van personen. Hij tracht hen hier op te wijzen, zodat zij zelf deze sterkte gaan handhaven voor hun problemen. Sommige personen zijn religieuzer ingesteld en zoeken vertrouwen in God. Dan wordt er soms gebeden, maar als ze om bepaalde formules vragen, stelt de priester enkel het gebed van ‘Onze Vader’ voor. Handoplegging doet hij niet. Kortom: het gaat om een soort van religieuze therapie. Ten slotte haalt de priester (bij de bespreking van de drie strafzaken) aan dat er vanuit antropologisch standpunt een spanningsveld waar te nemen is tussen mannen en vrouwen. Dit heeft hij ook in Afrika vastgesteld. Mannen trachten hun positie te handhaven tegenover vrouwen en kinderen. Zij die aan de mannelijke controle trachten te ontsnappen of sterke persoonlijkheden hebben, worden als ‘bezeten’ beschouwd en onderworpen aan uitdrijvingsrituelen. Deze bevinding sluit aan bij de theorie van M.I. Lewis en het onderzoek van Stobart. - 130 - Exorcist gespecialiseerd in Canoniek recht De priester is reeds 13 jaar aangesteld als exorcist, maar heeft in deze periode geen exorcisme uitgevoerd. Er worden nog frequent nieuwe hulp-of exorcisme-aanvragen gedaan. De priester stelt dat een zestal medebroeders deze aanvragen opvangen. Er wordt een soort van pastorale hulpverlening gegeven. Hij schat dat hij en de broeders op langere termijn tussen de 50 en 100 gesprekken voeren. Hierbij rekent hij ook groepsgesprekken en personen die meerdere malen op consultatie komen. Tijdens gesprekken met pastoranten, neemt hij een luisterende houding aan. Wanneer iemand spreekt van kwade entiteiten en geesten, tracht de priester deze opvattingen te veranderen. Door deze opvattingen gaat het individu de verantwoordelijkheid van wat er in zijn leven gebeurt opzij schuiven. Soms is de overtuiging heel sterk. In dat geval laat de priester de persoon praten tot hij in zijn betoog elementen aanreikt, waarbij de priester kan stellen dat dit de (mogelijke) oorzaak is van de problematiek. In de mate van het mogelijke verwijst de hij door naar de geestelijke gezondheidszorg, indien de pastorant hiervoor open staat. Indien de pastorant dit vraagt, maakt de priester gebruik van rituelen in de vorm van kleine ceremonies. Hij bidt met hen of gaat met hen naar de kerk, enz. Bepaalde elementen uit de katholieke exorcisme formule worden toegepast. De priester stelt dat ze nog een map met teksten hebben. Hij maakt voornamelijk gebruik van wijwater, het evangelie van Johannes, handoplegging, een gebed, samen met het ‘Onze Vader’. Dit ritueel zou zo’n 8 minuten duren. De priester stelt dat er met de rituelen geen grenzen overschreden mogen worden. de psychische en fysieke integriteit moet gewaarborgd blijven. Hij geeft hierbij een klein voorbeeld: “Een goed, gezond ritueel niet. Er mag geen grens overschreden worden. Vb normaal gesproken ga ik met iemand naar de kerk. De pastorant zit, ik sta. Soms merk ik dat mensen zich daar dermate tegen opstellen, dan ga ik dikwijls niet naar de kerk, en blijf ik gewoon hier, ga ik er gewoon naast zitten, en bid op die manier, wat iets heel anders is. Waarom, juist om te vermijden dat de persoon in kwestie zou doorschieten.” Aangaande de exorcisme-excessen besluit hij dat er in ieder geval een signaal moet gegeven worden dat iets dergelijks niet getolereerd wordt. Ter afsluiting: Quote: “Geloof is alleen maar gezond, als er een portie twijfel bij zit.” - 131 -