Beleidskader Gedeeld Cultureel Erfgoed 2013-2016 26 november 2012 Op 24 april 2012 stuurden de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Tweede Kamer desgevraagd een nadere visie op het internationaal cultuurbeleid. Daarin schreven zij: ‘Erfgoed is vaak de ingang voor onze bilaterale betrekkingen. Nederland heeft veel tastbare sporen achtergelaten in het verleden; archieven over de hele wereld zijn een bron van onschatbare kennis. De afgelopen jaren heeft Nederland zich ingezet voor het behoud van dat gedeelde erfgoed, door samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse instellingen en experts te bevorderen, kennis uit te wisselen, buitenlandse initiatieven te ondersteunen en de kring van belangstellenden voor het gedeelde verleden te verbreden. Daarbij gaat het onder meer om het toegankelijk maken van VOC- en WIC archieven, de herbestemming van gebouwd erfgoed en scholing op het gebied van onderwaterarcheologie. De komende jaren wordt dit erfgoed programma voortgezet en wordt het netwerk ondersteund en verbreed. De focus zal liggen op de samenhang tussen erfgoedprogramma’s in verschillende landen, de relatie met het economische en buitenlands beleid en de zichtbaarheid en herkenbaarheid van Nederland.’ Achtergrond De huidige Nederlandse samenleving is het product van een lange en complexe geschiedenis, waarbij de intensieve relaties die we met een aantal landen hebben onderhouden een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze relaties hebben veel materiële en immateriële herinneringen nagelaten, die we aanduiden met de term “Gedeeld Cultureel Erfgoed” (GCE). Dit kan zijn erfgoed in andere landen uit de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie, uit ons koloniale verleden, of uit een periode van intensieve culturele en andere betrekkingen. Erfgoed in Nederland afkomstig uit landen waarmee ooit een bijzondere wederzijdse culturele beïnvloeding bestond wordt eveneens gerekend tot het gedeeld cultureel erfgoed. Behoud en kennis van dit erfgoed is belangrijk voor het begrijpen van onze eigen geschiedenis, maar ook van die van de landen met wie wij ons verleden delen. Daarom hecht Nederland belang aan een gezamenlijke inspanning om dit gedeelde erfgoed duurzaam in stand te houden. Gedeeld cultureel erfgoed is sinds 2000 een prioriteit binnen het internationale cultuurbeleid. Na de opheffing van het HGIS programma in 2007 schreven de ministeries van BZ en OCW een beleidskader voor de uitvoering van het GCE-programma in de periode 2009-2012. De auditdiensten van de beide ministeries hielden deze uitvoering in 2011 tegen het licht in een Midterm Review GCE-beleid. Zij oordeelden positief over het beleid, adviseerden dit na 2012 te continueren en deden suggesties om de effectiviteit te vergroten: een heroverweging van de GCE-prioriteitslanden; meer flexibiliteit in de toedeling van budget; meer transparantie in de besluitvorming en een adviesrol voor het veld; een efficiënte coördinatie en uitwisseling van informatie; meer samenhang en synergie in projecten. Mede op basis hiervan is dit beleidskader voor de periode 2013-2016 opgesteld. 1 Doelstellingen GCE beleid 2013 – 2016 Voor het GCE beleid 2013-2016 hanteren wij drie doelstellingen, die verschillend van aard zijn. Allereerst het algemene oogmerk van de bevordering van internationale betrekkingen. Gedeeld cultureel erfgoed biedt aanknopingspunten voor internationale samenwerking. Deze samenwerking draagt bij aan vrede en veiligheid in de wereld en dient het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard. Internationale samenwerking kan zowel bi- als multilateraal zijn en speelt zich af tussen overheden, instellingen of individuen. Hierdoor worden diplomatieke, professionele en persoonlijke relaties verstevigd en verrijkt. Internationale samenwerking bevordert de interculturele dialoog en verdiept het inzicht in de culturele identiteit en de verbondenheid van volkeren. Daarnaast zijn er twee meer specifieke doelstellingen die te maken hebben met de duurzame instandhouding van het erfgoed en het Nederlandse belang dat hiermee wordt gediend. Duurzame instandhouding erfgoed Gedeeld erfgoed vormt een bijzondere aanvulling op het erfgoed in eigen land. Behoud, beheer, benutting en zichtbaarheid dienen de fysieke instandhouding van dit erfgoed. Samenwerking aan gedeeld erfgoed kan bijdragen aan een kritische reflectie van onze geschiedenis en een groter wederzijds begrip van verleden en heden. Wij streven daarom naar vergroting en uitwisseling van kennis van het gedeeld erfgoed; bewustwording; versterking van lokaal draagvlak voor de duurzame instandhouding; en het toegankelijk maken ervan voor een breed publiek. Dit kan in de partnerlanden locale economische bedrijvigheid stimuleren, werkgelegenheid, toerisme en onderwijs versterken en daarmee bijdragen aan maatschappelijke ontwikkelingen, leefomstandigheden en de herkenbaarheid van de leefomgeving. Het Nederlandse belang Internationale samenwerking op het gebied van gedeeld erfgoed biedt kansen voor Nederland. Het kan een rol spelen binnen de publieks- en economische diplomatie. Door erfgoed een plaats te geven in de internationale betrekkingen kunnen wij de zichtbaarheid van Nederland vergroten en goodwill kweken. Hiervan profiteert het Nederlandse bedrijfsleven; niet alleen met opdrachten die gerelateerd zijn aan de instandhouding van het erfgoed, maar ook in algemene zin. Het is immers aangetoond dat (handels)relaties uit het verleden de economische betrekkingen positief beïnvloeden. Daarbij kan een koppeling worden gemaakt met topsectoren als Creatieve Industrie en Water. Daarnaast komt vermeerdering van Nederlandse expertise de erfgoedzorg in eigen land ten goede. Ook kunnen Nederlandse instellingen op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap zich profileren en samenwerkingsverbanden aangaan of versterken. Programma, budget en coördinatie Om deze doelstellingen te realiseren zal Nederland in de komende beleidsperiode samenwerken met de volgende GCE landen: Australië, Brazilië, India, Indonesië, Japan, Rusland, Suriname, Sri Lanka, de Verenigde Staten en Zuid Afrika. Incidentele samenwerking met andere landen is mogelijk – bijvoorbeeld in activiteiten die meerdere landen, thema’s of disciplines betreffen en die een direct verband hebben met projecten in GCE-landen. 2 Voor de uitvoering van het GCE-beleid stellen OCW en BZ jaarlijks elk € 1 mln beschikbaar. BZ delegeert dit budget grotendeels aan de ambassades in de GCE-landen, die hiermee initiatieven op het gebied van GCE kunnen ondersteunen. Lokale organisaties die, al dan niet in samenwerking met een Nederlandse partij, projecten willen uitvoeren kunnen bij deze ambassades een financiële bijdrage aanvragen. Bij de verdeling van dit budget wordt flexibiliteit nagestreefd; rekening wordt gehouden met opgedane ervaringen en specifieke omstandigheden in de landen. OCW delegeert het merendeel van zijn budget geoormerkt aan de twee Nederlandse rijksdiensten voor cultureel erfgoed: het Nationaal Archief (NA) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Zij zullen dit geld inzetten voor kennisuitwisseling, capaciteitsopbouw, bewustwording, stimulering en inhoudelijke ondersteuning van GCEprojecten. Toekenning van budget gebeurt op basis van de plannen die NA en RCE hiervoor opstellen; aanpassingen zijn mogelijk indien de omstandigheden daarom vragen. Het resterende deel van het GCE-budget delegeren OCW en BZ aan wat nu nog heet Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC), vanaf 2013 de bovensectorale ondersteunende instelling voor het internationale cultuurbeleid. Deze organisatie kan daarmee matching fondsen verstrekken voor speciale GCE-projecten die aanvullend zijn op de activiteiten van ambassades en rijksdiensten. DCICC zal binnen de kaders van het GCEbeleid een programma opzetten en uitvoeren en stelt daartoe in samenspraak met de ministeries een Programmaraad in. Daarnaast heeft DCICC een informatiefunctie, voor de uitwisseling van kennis en expertise door middel van een infrastructuur voor databestanden met GCE-materiaal. Hiertoe krijgt de organisatie het beheer over de GCE-projectendatabank die het Centrum voor Internationale Erfgoedactiviteiten (CIE) de afgelopen jaren heeft opgezet en over de GCE-portal van de Stichting Erfgoed Nederland. Tot slot kan DCICC het Internationale Bezoekersprogramma voor Erfgoed inzetten voor uitwisseling op het gebied van GCE. De coördinatie van dit programma zal ‘licht’ en flexibel zijn. Indien nodig worden bestaande bilaterale MoU’s geactualiseerd of nieuwe MoU’s afgesloten. Anders dan in het GCEprogramma 2009-2012, worden geen landenspecifieke GCE-programma’s (LSP’s) opgesteld als basis voor samenwerkingsprojecten; dit instrument is te arbeidsintensief en weinig effectief gebleken. Om het programma de nodige focus en samenhang te geven wordt de coördinatiegroep bestaande uit BZ/ICE, OCW/DCE, NA en RCE aangevuld met een vertegenwoordiger van DCICC. Op die manier is de verbinding tussen de verschillende onderdelen van het programma gegarandeerd. Via de informatiefunctie van DCICC wordt een structuur opgezet waarbinnen de uitvoerders - ambassades, rijksdiensten, DCICC en andere partijen – eenvoudig met elkaar kunnen communiceren. Criteria en voorwaarden De besteding van GCE-budget door ambassades en rijksdiensten is gebonden aan voorwaarden. Activiteiten en projecten worden getoetst aan de hand van de volgende criteria, waarbij per geval niet aan alle criteria hoeft te worden voldaan. Betrokkenheid van het partnerland en van de directe partners in de projecten, tot uiting komend in een inhoudelijke, logistieke en/of financiële bijdrage; 3 Mogelijkheden tot multilaterale samenwerking met andere GCE-landen; Vakinhoudelijke overwegingen als cultuurhistorische betekenis, uniekheid, representativiteit,(technische) urgentie, e.d; Duurzaamheid: verzekerde bestemming, inclusief het verdere onderhoud van het betreffende project; Kennisuitwisseling, zowel op technisch als op beleidsmatig gebied – bijvoorbeeld door trainingen, stages, seminars en workshops; Versterking bewustzijn en lokaal draagvlak voor duurzame instandhouding; Toegankelijkheid voor een groot publiek; Economische spin-off voor het partnerland; versterking werkgelegenheid, toerisme en onderwijs en vergroting expertise op het gebied van behoud, beheer en exploitatie van erfgoed; Publiek-private samenwerking en betrokkenheid van het bedrijfsleven in de vorm van sponsoring of advisering; Betekenis voor meerdere beleidssectoren – bijvoorbeeld andere cultuurdisciplines, wetenschap, onderwijs en Nederlandse topsectoren als Creatieve industrie en Water ; Zichtbaarheid van Nederland in het partnerland; spin-off voor Nederlandse bedrijven en (erfgoed)instellingen; export van Nederlandse expertise en diensten; Vermeerdering Nederlandse expertise op het gebied van erfgoed. Voor projecten die worden ondersteund vanuit het budget van de ambassades geldt bovendien het volgende: Een aanvraag voor een financiële bijdrage moet worden ingediend door een lokale organisatie, die voor haar voortbestaan niet afhankelijk is van de gevraagde bijdrage; Het project heeft een looptijd van ten hoogste vier jaar; De bijdrage bedraagt in beginsel maximaal 60% van het totale projectbudget. Dit is overigens geen “hard and fast rule” daar een aantal GCE-landen niet altijd over grote budgetten beschikt voor dergelijke projecten. Inbreng van kennis, werkkracht, materiaal, kantoorruimte, p.r. kanalen contacten en dergelijk kan ook als bijdrage worden beschouwd. 4