1. ------IND- 2005 0263 A-- NL- ------ 20050622 --- --- PROJET Inleiding Probleem: Het parlement van de deelstaat Burgenland heeft bij besluit van 29 januari 2004 de deelstaatregering opgeroepen het Baugesetz (bouwwet) en de Bauverordnung (bouwverordening) zodanig te wijzigen dat in alle nieuw te bouwen openbare gebouwen de obstakelvrije toegankelijkheid voor mensen met een handicap op basis van de desbetreffende norm ÖNORM B 1600 en bij te renoveren openbare gebouwen een dienovereenkomstige minimumeis inzake de obstakelvrije toegankelijkheid wettelijk verplicht wordt gesteld. Op 6 december 2004 is door de ministers-presidenten een overeenkomst krachtens artikel 15 a B-VG (Oostenrijkse Grondwet) betreffende de harmonisering van bouwtechnische voorschriften ondertekend, waarin in artikel 32 eveneens eisen zijn vastgesteld betreffende het obstakelvrij toegankelijk maken van bepaalde gebouwen. Ten aanzien van de verplichtingen van de aanwonenden worden de gemeenten in artikel 9, lid 2, van het Burgenländisches Baugesetz (Bgld. BauG - bouwwet van de deelstaat Burgenland) gemachtigd om bij gemeenteverordening van de eigenaren van voor bouwgrond bestemde percelen (belastingplichtige) bijdragen te vorderen ter dekking van de kosten van onderstaande ontsluitingsmaatregelen: 1. voor de eerste aanleg van de verkeersoppervlakte en de straatverlichting, 2. voor het herstel van de verkeersoppervlakte, delen van de verkeersoppervlakte en de straatverlichting, voor zover dit 25 jaar na de laatste aanleg of herstel plaatsvindt en 3. voor een noodzakelijke verbreding van de verkeersoppervlakte. Krachtens artikel 9, lid 5, Bgld. BauG moeten de eenheidstarieven voor de onder punt 1 tot en met punt 4 genoemde maatregelen separaat worden vastgesteld. Deze mogen steeds niet meer bedragen dan de helft van de gemiddelde kosten voor het aanleggen van een strekkende meter 1. van de onderlaag van een 3 meter brede middelzware verharde rijbaan inclusief afvoer van oppervlaktewater 2. van een 3 meter breed wegdek 3. van een 1,5 m breed trottoir alsmede 4. een straatverlichting. niet overschrijden. Er zijn aanzienlijke verschillen in de wijze waarop de gemeenten van deze mogelijkheid gebruikmaken. Tal van gemeenten heffen in het geheel geen bijdragen voor verplichtingen van aanwonenden, andere benutten bij het vaststellen van het eenheidstarief slechts ten dele het maximumtarief, andere stellen het hoogst mogelijke eenheidstarief vast. Daardoor is in de openbare opinie de indruk ontstaan dat sprake is van onvoldoende transparantie van het door de gemeente vastgestelde eenheidstarief. In de praktijk blijkt tevens dat de gemeenten de in de wet genoemde ontsluitingsmaatregelen reeds vóór het verstrijken van een termijn van 25 jaar na de laatste aanpak moeten herstellen. Daarvoor kunnen de gemeente momenteel geen verplichte bijdragen in de kosten opleggen, ook al zijn er voor de eerdere aanleg geen kostenbijdragen opgelegd. In het bestaande juridische kader wordt bovendien bij de oplegging krachtens artikel 9 Bgld. BauG geen rekening gehouden met privaatrechtelijk overeengekomen en feitelijk reeds nagekomen verplichtingen van aanwonenden. Doel: Door de wijziging van artikel 4 Bgld. BauG dient met het hierboven genoemde besluit van het parlement van de deelstaat Burgenland, alsmede met de op 6 december 2004 door de ministerspresidenten ondertekende overeenkomst krachtens art. 15 a B-VG betreffende bouwtechnische voorschriften voor het opnemen van obstakelvrije toegankelijkheid in bouwprojecten, rekening te worden gehouden. De wijziging van artikel 9 Bgld. BauG heeft tot doel: 1. het kader waarbinnen de gemeenten hun eenheidstarieven kunnen vastleggen af te bakenen door uniforme maximumtarieven op deelstaatniveau, 2. de mogelijkheid te scheppen reeds 20 jaar na het eerdere herstel of, wanneer voor het eerdere herstel geen bijdragen werden opgelegd, onafhankelijk van een termijn, een bijdrage voor herstelmaatregelen op te leggen, en voorts 3. de mogelijkheid te scheppen bijdragen die voor de ontsluitingsmaatregelen op privaatrechtelijke basis zijn betaald, te verrekenen met de bijdragen in de kosten krachtens dit besluit. Oplossing: De bouwwet voorzien van een novelle waarin de in artikel 4 Bgld. BauG opgenomen machtiging tot het nemen van besluiten over bouwprojecten waarin met obstakelvrije toegankelijkheid rekening wordt gehouden, nader wordt gedefinieerd. Vervolgens dienen door de aanvulling van artikel 5 van de Bauverordnung gedetailleerde regelingen voor het opnemen van de obstakelvrije toegankelijkheid in bouwprojecten te worden getroffen. Artikel 9 van het Burgenländisches Baugesetz dient te worden aangevuld met betrekking tot de bijdragen van aanwonenden. Alternatieven: Handhaving van het bestaande juridische kader met alle voor- en nadelen van dien. Ten aanzien van de obstakelvrije toegankelijkheid bestaat ook de mogelijkheid de minimumeisen niet op te nemen in het besluit, maar uitsluitend in de Bauverordnung door artikel 5 van de Bauverordnung aan te vullen. Financiële gevolgen: Bij de wijziging van de eisen ten aanzien van de obstakelvrije toegankelijkheid zal de handhaving van de voorgestelde wijzigingen voor de deelstaat of de gemeenten wat de procedurekosten betreft in de regel geen noemenswaardige financiële gevolgen hebben. Voor de opdrachtgevers daarentegen zal door een uitvoering met obstakelvrije bereikbaarheid een verhoging van de bouwkosten te verwachten zijn, waarbij de daadwerkelijke kostenstijging pas kan worden ingeschat nadat de hiervoor noodzakelijke novelle van de Bauverordnung beschikbaar is. Dat zal ook gelden voor overheidsorganen, zoals de bondsregering, de deelstaten en de gemeenten bij het bouwen, verbouwen of renoveren van gebouwen waarop de veranderingen in het juridische kader van toepassing zijn. Wat de bijdragen van aanwonenden betreft kan de handhaving van de voorgestelde wijzigingen voor de gemeenten die de momenteel toegestane maximumtarieven toepassen, in bepaalde gevallen tot minder inkomsten leiden en wel wanneer op grond van de plaatselijke omstandigheden in de gemeente het bedrag van de helft van de gemiddelde kosten van de uitvoering van de ontsluitingsmaatregelen hoger is dan de door de deelstaatregering bij de vaststelling van de maximumtarieven toegepaste gemiddelde kosten. Aangezien in de praktijk de meeste gemeenten niet de momenteel hoogst mogelijke tarieven toepassen, zal dit uitgaande van de huidige bijdragetarieven slechts voor enkele gemeenten het geval zijn. Voor de eigenaren van de grond kan de financiële belasting groter worden wanneer de gemeente tot nu toe niet de maximale tarieven heeft berekend en in de toekomst wel het hoogst mogelijke tarief in rekening brengt. De mogelijkheid dat in de toekomst voor herstelmaatregelen, a) die meer dan 20 jaar (tot nu toe: 25 jaar) na de laatste uitvoering worden vastgesteld of b) waarbij voor de eerdere ontsluitingsmaatregel - onafhankelijk van de tijd die sedert de herstelmaatregel is verstreken - geen bijdragen worden verlangd voortaan bijdragen in de kosten kunnen worden opgelegd, maakt het in tegenstelling tot de huidige regeling in enkele gemeenten mogelijk een deel van de kosten die tot nu toe door de gemeente alleen moesten worden gedragen, op de eigenaren van de grond af te wentelen. In vergelijking met het huidige juridische kader kan het voor de eigenaren van de grond een verlaging van de financiële lasten betekenen in die gevallen waarin op privaatrechtelijke gronden bijdragen in de kosten van ontsluitingsmaatregelen zijn betaald. In dat geval moet namelijk de bijdrage met dit bedrag worden verlaagd. Op grond van de beoordelingsmarge die de gemeente heeft - tot het door de deelstaatregering vastgestelde maximumtarief - ten aanzien van de grondslag en ook van de hoogte, kunnen de daadwerkelijke lagere of hogere inkomsten van de gemeenten niet in bedragen worden gekwantificeerd. Conformiteit met de EU - (EER-): Het Gemeenschapsrecht bevat geen bepalingen die zich tegen deze wet verzetten. De Raad van de Europese Unie heeft zich echter in verscheidene besluiten met de situatie van mensen met een handicap beziggehouden en onder andere in de resolutie van de Raad van 6 mei 2003, 2001/903/EG, betreffende de toegankelijkheid voor culturele inrichtingen en culturele activiteiten voor mensen met een handicap vereist dat de fysieke toegang tot plaatsen als musea, gedenktekens en evenementen voor culturele activiteiten, onverminderd de bepalingen voor monumentenzorg van de lidstaten wordt verbeterd en de toegang tot in de toekomst te bouwen gebouwen wordt gewaarborgd. Memorie van toelichting Ad artikel 2, lid 2: Aangezien de toepassing van de voor gebouwen geldende bepalingen (met name artikel 8 van de Bauverordnung) op folietunnels noodzakelijk noch zinvol is, moeten folietunnels uit de definitie van "gebouw" worden geschrapt. Ad artikel 4, lid 2: In de Bauverordnung moeten met inachtneming van de technische normen (met name ÖNORM B 1600 en ÖNORM B 1601) en richtsnoeren die de planning van bouwprojecten met obstakelvrije toegankelijkheid betreffen, minimumeisen worden gesteld ten aanzien van de planning van de obstakelvrije toegankelijkheid van de onder punt 1 tot en met punt 12 genoemde bouwprojecten. Bij het bepalen of er sprake is van een verplichting tot obstakelvrije toegankelijkheid bij bouwprojecten, moet er rekening mee worden gehouden dat het ook dan om een gebouw in de zin van artikel 4, lid 2, gaat wanneer slechts een deel van het gebouw voor de genoemde doelen wordt gebruikt. Bij nieuwbouw in de zin van punt 1 tot en met punt 12 moeten de noodzakelijke en in de Bauverordnung nader uit te werken minimumeisen in ieder geval worden nagekomen. Bij verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen moet rekening worden gehouden met een passende verhouding tussen de totale kosten en de kosten voor de totstandkoming van de obstakelvrije toegankelijkheid. Onder verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen in de zin van dit onderdeel van de wet moeten bovendien alleen bouwprojecten worden verstaan die een aanzienlijke verandering van het gebouw resp. de gebouwen teweeg brengen. Eenvoudige onderhouds-, herstel- of verbeteringsmaatregelen in de zin van artikel 16 (bijvoorbeeld renovatie van de gevel, schilderen van vertrekken) zijn geen verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen in de zin van artikel 4, lid 2. Ad artikel 4, lid 2, punt 1: Onder de categorie „gebouwen voor openbare doeleinden“ vallen overheidsgebouwen, kazernes, gemeentehuizen, verzamelgebouwen enz. bijvoorbeeld Ad artikel 4, lid 2, punt 3: Onder gebouwen voor evenementen dienen culturele en overige centra, maar ook multifunctionele hallen van gemeenten, sporthallen enz. te worden verstaan. Ad artikel 4, lid 2, punt 4: Onder een horecabedrijf dient een bedrijf te worden verstaan waar spijzen of dranken voor onmiddellijke consumptie worden verkocht en dat hiertoe verblijfsmogelijkheid biedt. Ad artikel 4, lid 2, punt 5: Onder punt 5 vallen alleen handelsondernemingen met consumptiegoederen voor dagelijks gebruik, echter onafhankelijk van hun omvang. Handelsondernemingen met overige waren zullen echter bij een adequate omvang als regel onder punt 12 vallen, aangezien deze meestal algemeen toegankelijk zijn en (vooral in het geval van winkelcentra) voor minstens 50 cliënten zullen zijn ingericht. Ad artikel 4, lid 2, punt 7: Onder gezondheids- en sociale instellingen dienen naast ziekenhuizen ook poliklinieken e.d. te worden verstaan, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbare en particuliere instellingen. Ad artikel 4, lid 2, punt 10: Obstakelvrij toegankelijke openbare toiletten dienen voor gehandicapten zoveel mogelijk 24 uur per dag met behulp van een Europese sleutel toegankelijk te zijn. Ad artikel 4, lid 2, punt 11: Onder woongebouwen krachtens artikel 3, punt 4, van het Burgenländisches Wohnbauförderungsgesetz 2005 (Bgld. WFG 2005 - wet ter bevordering van de woningbouw in de deelstaat Burgenland) dienen gebouwen te worden verstaan waarvan het totale bruikbare oppervlak minstens voor de helft voor woondoeleinden dient of na het afsluiten van de renovatiewerkzaamheden daarvoor gaat dienen, en waarvan de woningen in de zin van artikel 3, punt 5, van bovengenoemde wet voor permanente menselijke bewoning geschikt zijn, bouwkundig separate eenheden zijn die bestaan uit kamers, keuken (kitchenette), hal, WC en bad- of douchegelegenheid en waarvan de uitvoering aan hedendaagse woonbehoeften voldoet. Onder een tehuis moet krachtens artikel 3, punt 7, van het Burgenländisches Wohnungsförderungsgesetz 2005 een instelling worden verstaan die bestemd is om in de woonbehoefte van bejaarde of verzorgings- of verplegingsbehoeftige mensen - ook in de vorm van begeleid wonen - alsmede jeugdige werkneemsters en werknemers, leerlingen of scholieren en studenten te voorzien. Het moet naast woon- en slaapvertrekken ook de voor de huisvesting van het personeel en de administratie noodzakelijke ruimten, gangen en trappen en in ieder geval ook gemeenschappelijke keukens, eetzalen, woonkamers en voor het tijdelijk huisvesten van bewoners van het tehuis bestemde ziekenkamers en noodzakelijke therapieruimten alsmede in ieder geval gemeenschappelijke sanitaire inrichtingen, bevatten. Vrijstaande huizen (artikel 3, punt 1, Bgld. WFG 2005) en rijtjeshuizen (artikel 3, punt 2, Bgld. WFG 2005) mogen derhalve niet onder punt 11 worden opgenomen. Overigens zij erop gewezen dat van een gesubsidieerd object krachtens artikel 3, punt 6, van bovengenoemde wet sprake blijft zo lang de desbetreffende lening nog niet volledig is terugbetaald of nog annuïteiten of rentesubsidies worden betaald. In tegenstelling tot punt 12 omvatten de punten 1 tot en met 10 de genoemde gebouwen zonder dat de omvang ervan een rol speelt. Ad artikel 4, lid 2, punt 12: Als overige gebouwen in de zin van punt 11 komen alle mogelijke ruimten en gebouwen - van winkelcentra en overige winkels, via parkeergarages tot historische gebouwen zoals kastelen en burchten - in aanmerking wanneer zij 1. algemeen toegankelijk zijn en 2. zijn ingericht voor minstens 50 bezoekers of cliënten. Ad artikel 4, lid 3, punt 3: Hier gaat het om tehuizen en woongebouwen waarvoor volgens het Burgenländisches Wohnungsförderungsgesetz 2005, LGBl. (publicatieblad van de deelstaat) nr. 1/2005 in de steeds geldende versie, subsidie dient te worden aangevraagd. Voor het overige zij gewezen op de toelichtingen op artikel 4, lid 2, punt 11. Ad artikel 4 lid 4: Terwijl het bij nieuwbouw niet te verwachten is dat de kosten van de obstakelvrije toegankelijkheid in vergelijking tot de totale kosten van het bouwproject een niet passende hoogte bereiken, kan dit bij verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen (vooral wanneer deze een niet al te grote omvang hebben) niet worden uitgesloten, vandaar dat een passende hardheidsclausule noodzakelijk is. Aangezien principieel de minimumeisen ook bij verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen moeten worden aangehouden, moest verder worden overwogen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin de inrichting van parkeerplaatsen voor gehandicapten om feitelijke of juridische redenen niet mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het perceel zeer klein is, of dit door bestaande gebouwen in een dusdanige mate is bebouwd dat voor parkeerplaatsen geen ruimte meer overblijft. Om te voorkomen dat in deze gevallen de bouwvergunning wegens het ontbreken van parkeerplaatsen voor gehandicapten moet worden geweigerd, moest een passende uitzonderingsmogelijkheid worden geboden. Dezelfde regeling moest ook worden ingevoerd voor het geval inrichting van parkeerplaatsen voor gehandicapten op het perceel weliswaar feitelijk en juridisch mogelijk is, maar bijvoorbeeld door de ligging van een bouwproject in een voetgangerszone niet doelmatig is. Ad artikel 9, lid 2, punt 2: In artikel 9, lid 2, punt 2, was tot nu toe voor het opleggen van bijdragen in de kosten in het geval van herstel van de verkeersoppervlakte, van delen van de verkeersoppervlakte of van de straatverlichting een termijn van 25 jaar gepland, voor afloop waarvan geen bijdragen in de kosten konden worden opgelegd, zelfs niet wanneer in het verleden bijvoorbeeld bij de oorspronkelijke aanleg nog in het geheel geen bijdragen in de kosten zijn opgelegd. Aangezien in de praktijk is gebleken dat met de huidige verkeersbelasting wegen, ook gemeentewegen, het moeilijk 25 jaar kunnen volhouden, werd de termijn voor het opleggen van bijdragen in de kosten in het geval van herstel van de verkeersoppervlakte, delen van de verkeersoppervlakte of de straatverlichting teruggebracht tot 20 jaar. Voor het geval in het verleden nog geen bijdragen werden opgelegd behoeft in het geval van herstel in het geheel geen termijn meer te worden aangehouden. Ad artikel 9, lid 5: Daar het om grondwettelijke redenen voor een gemeente niet mogelijk is het in de gehele deelstaat uniforme maximumtarief toe te passen wanneer haar feitelijke gemiddelde kosten lager zijn dan de uniforme maximumtarieven van de gehele deelstaat, moest in de tweede zin van artikel 9, lid 5, worden vastgelegd dat de uniforme tarieven niet alleen de in de deelstaat vast te stellen maximumtarieven, maar ook de in bedoelde gemeente ontstane halve gemiddelde kosten van de eerste aanleg van een strekkende meter niet mogen overschrijden. Ad artikel 9, lid 6: Door artikel 9, lid 6, wordt het kader waarbinnen de gemeenten hun uniforme tarieven kunnen vastleggen, nu niet alleen door de halve gemiddelde kosten van de eerste aanleg maar ook door in de hele deelstaat uniforme maximumtarieven naar boven toe begrensd. Deze maximumtarieven dienen door de deelstaatregering op basis van de afgerekende aanlegkosten door gemeenten met verschillende aantallen inwoners bij verordening te worden vastgelegd, waarbij bij de keuze van de bij de berekening te betrekken gemeenten op een passende geografische verdeling over het gebied van de deelstaat moet worden gelet, om zodoende rekening te houden met verschillende terreinoppervlakken en bodemgesteldheden. Ad artikel 9, lid 7: Tot nu toe werd bij het opleggen van bijdragen in de kosten volgens artikel 9 geen rekening gehouden met op grond van privaatrechtelijke overeenkomsten met de gemeente reeds betaalde bijdragen van aanwonenden. Voortaan dienen bijdragen die op privaatrechtelijke basis voor de ontsluitingsmaatregelen zijn betaald op de krachtens artikel 9 van deze wet opgelegde bijdragen in de kosten in mindering te worden gebracht. Ad artikel 18, lid 12: Door afgifte van een adequate bevestiging dient het orgaan voor de woningbouwbevordering in staat te worden gesteld zo eenvoudig mogelijk na te gaan of aan de eisen in de zin van de artikelen 7 en 19 van het Burgenländisches Wohnungsförderungsgesetz 2005 is voldaan. Ad artikel II: Procedures die op het moment van inwerkingtreding van de wet reeds lopen, moeten worden uitgezonderd van de toepassing van artikel 4, lid 2, 3 en 4, teneinde onredelijke meerkosten door wijzigingen in de plannen en daardoor eventueel bij de aanbestedingsprocedure veroorzaakte problemen te vermijden. Artikel 2, lid 2, moet ook worden toegepast op procedures die op het moment van inwerkingtreding reeds lopen, daar hierdoor in het geval van artikel 2 de procedure wordt vereenvoudigd door het schrappen van folietunnels uit de definitie van "gebouw" en reeds lopende projecten ten dele eerst kunnen worden goedgekeurd en in het geval van artikel 9 in wezen het toepassingsgebied van de bij verordening krachtens artikel 9 lid 6, vastgelegde maximumtarieven ook tot lopende procedures wordt uitgebreid. (Zonder overgangsbepalingen moeten krachtens het in het belastingrecht geldende "beginsel van het verband tussen tijd en heffing" de gevallen waarin het recht op heffingen volgens het tot nu toe bestaande juridische kader is ontstaan, volgens de tot nu toe geldende bepalingen worden beoordeeld. Een overgangsbepaling krachtens welke de lopende heffingsprocedures moeten worden beoordeeld, is volgens de jurisprudentie van de administratieve rechtbank niet nodig (VwGH van 23.3.1998, Zl 94/17/0173, van 29.9.1997, Zl. 97/17/0116, van 17.9.2001, Zl. 2001/17/0133 enz.) Omgekeerd moet een uitdrukkelijke regeling in overgangsbepalingen worden vastgelegd indien het voornemen bestaat om gevallen waarin het recht op bijdragen volgens de huidige rechtspositie reeds is ontstaan, te beoordelen volgens de nieuwe rechtspositie. ONTWERP Wet van ........... houdende wijziging van het Burgenländisches Baugesetz 1997 (Burgenländische Baugesetz-Novelle 2005) Het parlement van de deelstaat Burgenland heeft besloten: Artikel I Het Burgenländisches Baugesetz 1997, LGBl. nr. 10/1998, laatstelijk gewijzigd bij wet LGBl. nr.18/2005, wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan artikel 2 lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd: „Folietunnels gelden niet als gebouwen.“ 2. De geldende tekst van artikel 4 krijgt de aanduiding „(1)“; de volgende leden 2 tot en met 4 worden toegevoegd: „(2) In deze verordening heeft de deelstaatregering met inachtneming van de technische richtsnoeren en bepalingen die op de obstakelvrije toegankelijkheid van bouwprojecten betrekking hebben, alsmede met inachtneming van het bepaalde in lid 4, minimumeisen voor de obstakelvrije toegankelijkheid van de hieronder genoemde bouwprojecten vastgelegd, zodat de voor bewoners en bezoekers/bezoeksters, medewerkers/medewerksters en cliënten, bestemde delen ook voor kinderen, ouderen en personen met een handicap zonder gevaar en zoveel mogelijk zonder hulp van andere personen toegankelijk zijn; deze minimumeisen moeten ook worden aangehouden bij verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen van de in de zin van punt 1 tot en met punt 12 bedoelde ruimten: 1. gebouwen voor openbare doeleinden (bijvoorbeeld overheden en diensten), 2. gebouwen voor onderwijsdoeleinden (bijvoorbeeld kleuterscholen, scholen, hogescholen, inrichtingen voor volwassenenonderwijs), 3. gebouwen voor evenementen, 4. horecabedrijven, 5. handelsondernemingen met consumptiegoederen voor dagelijks gebruik, 6. banken, 7. gezondheids- en sociale instellingen, 8. gebouwen voor warme baden, gebouwen voor kuren, binnenzwembaden, 9. praktijkruimten van artsen en apotheken, 10. openbare toiletten, 11. tehuizen en woongebouwen in de zin van artikel 3, punt 4 en punt 7 van de wet ter bevordering van de woningbouw in Burgenland 2005, LGBl. Nr. 1/2005, in de te zijner tijd geldende versie, waarvoor subsidie dient te worden aangevraagd, alsmede 12. overige gebouwen die algemeen toegankelijk zijn en voor minstens 50 bezoekers/bezoeksters of cliënten zijn ingericht. (3) 1. 2. 3. Om aan deze eisen te voldoen bij de in lid 2, punt 1 tot en met 8, alsmede in punt 12 genoemde bouwprojecten: a) moet minstens een ingang en wel de hoofdingang of een ingang in de directe omgeving daarvan, zonder trappen bereikbaar zijn, b) moeten in verbindingswegen trappen, drempels en soortgelijke hindernissen principieel worden vermeden; onvermijdelijke niveauverschillen moeten door passende hellingen, liften of andere hulpmiddelen worden overwonnen of gecompenseerd, c) moeten voor gangen en trappen de noodzakelijke minimumbreedten worden aangehouden, d) moet een van het toepassingsdoel afhankelijk aantal voor gehandicapten geschikte sanitaire ruimten worden ingericht, en e) moet een van het toepassingsdoel afhankelijk aantal voor gehandicapten geschikte parkeerplaatsen voor personenauto's worden gepland; moeten bij de in lid 2, punt 9 en 10, genoemde bouwprojecten de in lid 3, punt 1, onder a tot en met b, opgesomde minimumeisen worden aangehouden; bij de in lid 2, punt 11, genoemde bouwprojecten: a) moet minstens een ingang en wel de hoofdingang of een ingang in de directe omgeving daarvan, zonder trappen bereikbaar zijn, b) moeten in verbindingswegen trappen, drempels en soortgelijke hindernissen principieel worden vermeden; onvermijdelijke niveauverschillen moeten door passende hellingen, liften of andere hulpmiddelen worden overwonnen of gecompenseerd, c) moeten voor gangen en trappen de noodzakelijke minimumbreedten worden aangehouden, alsmede d) bij meer dan zes wooneenheden in een woongebouw: aa) moet minstens een gehandicaptenparkeerplaats per elke tien aangevangen wooneenheden worden gepland, bb) moet minstens een derde van de wooneenheden zonder trappen bereikbaar zijn of de inbouw van een personenlift worden gepland, waarbij de personenlift zonder niveauverschillen bereikbaar moet zijn en de opstelplaatsen voor de liftdeuren eveneens op rolstoelen berekend moeten zijn, alsmede cc) moet het onder bb genoemde, zonder niveauverschillen bereikbare derde deel van de wooneenheden respectievelijk een derde deel van de wooneenheden in het woongebouw waarin een voor rolstoelen geschikte lift in de zin van bb is ingebouwd, zodanig voor gehandicapten ingericht zijn dat in ieder geval de noodzakelijke minimumbreedten van de gangen en deuren worden aangehouden en het inrichten van een sanitaire ruimte met adequate bewegingsvlakken door het wegnemen van een niet-dragende tussenmuur mogelijk is. (4) Bij verbouwings-, uitbreidings- en renovatiemaatregelen moet van de minimumeisen volgens lid 2 en 3 worden afgezien wanneer de verhouding tussen de totale kosten en die voor het realiseren van de obstakelvrije toegankelijkheid onredelijk lijkt of wanneer hierdoor grove onbillijkheden ontstaan. Van de minimumeisen betreffende obstakelvrije parkeerplaatsen voor personenauto's moet worden afgezien wanneer de inrichting ervan op eigen grond, hetzij vanwege de grootte van het perceel of de bebouwingswijze niet mogelijk is, hetzij op grond van de ligging van het bouwproject, bijvoorbeeld in een voetgangersgebied, niet doelmatig is. “ 3. artikel 9, lid 2, punt 2, luidt: „2. voor het herstel van de verkeersoppervlakte, delen van de verkeersoppervlakte of van de straatverlichting, voor zover a) dit op zijn vroegst 20 jaar na de laatste aanleg of het laatste herstel plaatsvindt of b) voor de huidige aanleg nog geen bijdragen waren opgelegd en“ 4. artikel 9, lid 6, krijgt de aanduiding „(8)“; de leden 5 tot en met 7 luiden: „(5) De uniforme tarieven moeten door de gemeenteraad bij verordening voor de onder de punten 1 tot 4 genoemde maatregelen separaat worden vastgesteld. Deze mogen in de desbetreffende gemeente de maximumtarieven volgens lid 6 en de helft van de voor de gemeente ontstane gemiddelde kosten van de eerste aanleg van een strekkende meter 1. van de onderlaag van een 3 m brede middelzware verharde rijbaan inclusief afvoer van het oppervlaktewater, 2. van een 3 m breed wegdek, 3. van een 1,5 m breed trottoir en 4. een straatverlichting niet overschrijden. (6) De deelstaatregering moet bij verordening voor de in lid 5, punt 4 tot en met 5, genoemde maatregelen maximumtarieven vaststellen. Deze moeten overeenkomen met de helft van de gemiddelde kosten van de eerste aanleg van een maatregel volgens lid 5, waarbij als berekeningsgrondslag de afgerekende aanlegkosten van geografisch over het grondgebied van de deelstaat verdeelde gemeenten met verschillende aantallen inwoners moeten worden gebruikt. (7) Voor zover de persoon die bijdragen verschuldigd is of diens rechtsvoorganger reeds bijdragen ter dekking van de kosten van een in lid 5 genoemde maatregel heeft betaald op grond van privaatrechtelijke overeenkomsten met de gemeente, dient hiermee bij de oplegging van de bijdrage in de kosten op passende wijze rekening te worden gehouden.“ 5. Onderstaand lid 12 wordt aan artikel 18 toegevoegd: „(12) Op verzoek van de opdrachtgever moet door het toezichthoudend orgaan een bevestiging worden afgegeven waarin staat of het bouwproject in de zin van de op grond van artikel 4, lid 2, uitgevaardigde verordening is uitgevoerd met inachtneming van de obstakelvrije toegankelijkheid. Artikel II (1) Deze wet treedt op ……………. in werking. (2) Artikel 4, lid 2, 3 en 4, alsmede artikel 18, lid 12, mogen niet worden toegepast op ten tijde van de inwerkingtreding reeds lopende procedures. (3) Artikel 2, lid 2, en artikel 9 in de versie van deze wet moeten ook worden toegepast op ten tijde van de inwerkingtreding reeds lopende procedures.