Verslag workshop 1: energie en gebouwde omgeving (22 november 2010) De gebouwen in de regio zijn goed voor circa 25% van de totale regionale CO2-uitstoot. Het gaat om woningen, bedrijfsgebouwen, groepsbouw, nieuwbouw, bestaande woningen, stedelijke en landelijke context, private en huurwoningen. Krachtlijnen uit de inleiding Ir.-Arch. Dr. Han Vandevyvere In de gebouwde omgeving zijn er verschillende factoren die het energieverbruik bepalen: de stedelijke morfologie, het gebouwontwerp, de efficiëntie van de installaties, en het gedrag van de gebruikers. Nieuwe gebouwen moeten rond 2020 ‘bijna energieneutraal’ worden. Dit betekent dat er sterk geïsoleerd zal worden, én dat er lokaal hernieuwbare energie geproduceerd zal worden. Er zullen in de toekomst 3 schalen zijn waarop hernieuwbare energie geproduceerd wordt: het gebouw (micro, vb. PV op daken), de wijk (meso, vb. WKK), en op aparte sites (macro, vb. energiecentrales). Elk vraagt een verschillende integratie in de ruimte, stad en gebouw. Elektriciteit is op lange afstand te transporteren (micro, meso en macro), warmte enkel op korte afstand (micro en meso). We zien op wijkniveau (meso) interessante installaties, zoals een verwarmingssysteem op basis van lokale grondstoffen (koeienmest) in een nieuwe wijk. In bestaande omgevingen kan restwarmte (vb. bij bedrijven) van nut zijn (voor verwarming). Steden met hoge dichtheid zijn intrinsiek energiezuiniger door minder transport. Kansrijke prioriteiten De regionale energiestrategie zal bestaan uit een beperkt aantal prioriteiten voor de regio. Ter voorbereiding werden een aantal kansrijke pistes afgebakend. In deze workshop liggen 2 kansrijke pistes ter discussie: Prioriteit 1: Ontwikkelen van energiezuinige verkavelingen, passieve wijken, nulenergiezones... Nieuwe woonwijken met energiezuinige, passieve woningen, en/of energiepositieve woningen kunnen aangevuld worden met een bijzondere zorg voor energie in het openbaar domein. o Actie 1: Alle woningen in nieuwe wijken en grote woonprojecten, zowel privaat als publiek, worden aangepast aan toekomstige standaarden. o Actie 2: Er worden modelwijken gerealiseerd waar geëxperimenteerd wordt met innovatieve concepten en technieken. Prioriteit 2: Bij renovatie van grote gebouwen hun energieprestatie opdrijven, in het bijzonder bij publieke gebouwen. Grote, oude gebouwen zijn meestal grote verbruikers. Bij grondige renovatie is extra aandacht en budget voor energiereductie een must. De gemeente heeft een voorbeeldrol. o Actie 1: Openbare besturen zetten de kennis van de bestaande audits om in gerichte actieplannen voor bestaande openbare gebouwen. o Actie 2: Openbare besturen en openbare instellingen bewandelen nieuwe wegen voor de financiering, technische ondersteuning en uitvoering van energierenovaties. Krachlijnen uit het debat met de deelnemers Nieuwbouw moet zeer energiezuinig zijn, met het oog op de toekomstige standaarden. Bij ontwikkeling van wijken moet meer aandacht zijn voor de impact op energie door oriëntatie, compact bouwen, locatiekeuze (mobiliteit), schikking van gebouwen en typologie. De mogelijkheden voor lokale productie van warmte, koeling en/of elektriciteit (micro, meso) moeten overwogen worden. Er zijn een aantal interessante pistes om dit te realiseren. o Via RUP’s oplossingen bieden rond compact bouwen, oriëntatie en mobiliteit. o Als de overheid een grondpositie heeft kan ze een sterk beleid voeren. o Het gemeentelijk bouwreglement bewijst een geschikt instrument te zijn. Grote gebouwen zijn vaak eigendom van overheden of bedrijven, en net zoals bij burgers is hier nood aan financiële middelen voor investeringen. De overheid moet een grote impact hebben door via de eigen gebouwen het goede voorbeeld te tonen. Innovatieve investeringsmechanismen kunnen hier een oplossing zijn (derdepartijfinanciering). Het gedrag van gebruikers van gebouwen is ook zeer belangrijk, dus sensibilisatie blijft noodzakelijk. Bij uitbreiding moet de kennis bij bouwers en verbouwers verhoogd worden, met het oog op energiezuiniger nieuwbouw en renovatie in het bestaande woonwijken. Ook hier kan derdepartijfinanciering een antwoord zijn.