Vernieuwend Duurzaam?

advertisement
Vernieuwend Duurzaam?
Een analyse van de plannen voor
Moerdijkse Hoek in opdracht van
de Provincie Noord-Brabant
T. Beckers
J. Dagevos
F. van Aalst
P. van Dijk
A. Ekelenkamp
F. Hermans
H. de Kuyper
L. Mostard
T. Reesink
D. van Soest
Tilburg, februari 2003
1
2
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................... 1
Leeswijzer ................................................................................................................ 1
1
Positionering van het onderzoek ................................................................... 3
1.1
1.2
1.3
1.4
Het doel van het onderzoek ............................................................................................. 3
Het beleidsmatige kader van de studie............................................................................ 4
Het concept vernieuwend duurzaam ............................................................................... 5
De werkwijze .................................................................................................................... 6
2
Wat is duurzame ontwikkeling? ..................................................................... 7
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
Integrale duurzaamheid ................................................................................................... 7
Duurzame bedrijventerreinen of duurzaam ondernemen? .............................................. 8
Een normatief begrip........................................................................................................ 8
Een dynamisch perspectief voor de lange termijn ........................................................... 8
Optimaliseren of transformeren? ..................................................................................... 9
Het belang van een vernieuwend en duurzaam proces .................................................. 9
Schaalniveaus ................................................................................................................ 10
3
Het meten van duurzaamheid: een integrale duurzaamheidtoets ............. 13
3.1
3.2
3.3
Inleiding .......................................................................................................................... 13
Basisprincipes ................................................................................................................ 13
De checklist vernieuwend duurzaam ............................................................................. 19
4
Schaalvoordelen van clustering .................................................................. 29
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
Inleiding .......................................................................................................................... 29
Algemene milieuvoordelen van industriële symbiose……………………………………..30
Milieuvoordelen en de sectorale samenstelling van bedrijventerreinen ........................ 32
Voorlopige conclusie over de voordelen voor het milieu ............................................... 34
De sociale baten van het concentreren van bedrijven................................................... 35
De financieel-economische kosten en baten van bedrijfssymbiose .............................. 36
5
Moerdijkse Hoek in regionale context ......................................................... 39
5.1
5.2
5.3
5.4
Niet alleen een bedrijventerrein ..................................................................................... 39
Gevolgen voor de leefomgeving van de zes grootschalige projecten ........................... 40
De regionale economische, ecologische en sociale gevolgen van Moerdijkse Hoek ... 41
Inschatting van het draagvlak voor Moerdijkse Hoek .................................................... 43
6
Een vernieuwend duurzaam proces ............................................................ 45
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
Inleiding .......................................................................................................................... 45
Succes- en faalfactoren met betrekking tot organisatie en proces bij de ontwikkeling van
duurzame bedrijventerreinen ......................................................................................... 45
De functie van randvoorwaarden………………………………………………………… 49
De betrokkenheid van partijen ....................................................................................... 50
Stappen in het proces .................................................................................................... 51
7
Duurzaamheidanalyse voorstudies Moerdijkse Hoek ................................ 55
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
Inleiding .......................................................................................................................... 55
De modelstudie Glastuinbouw en bedrijvigheid door Arcadis ....................................... 55
Verkennend verkeers- en vervoersonderzoek MH – DHV ............................................ 57
Rapport onderste laag door Witteveen en Bos .............................................................. 59
Haalbaarheidsonderzoek door Buck Consultants International .................................... 61
Ontwerpstudie Manipulatie van de transformatie door KuiperCompagnons ................. 64
Bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, Startnotitie m.e.r. (Concept 3, augustus 2002) door
Witteveen en Bos ........................................................................................................... 65
Een aantal constateringen ............................................................................................. 66
8
Conclusies en aanbevelingen ...................................................................... 69
8.1
8.2
8.3
8.4
8.5
Inleiding .......................................................................................................................... 69
Schaalvoordelen en industriële symbiose ..................................................................... 69
De regionale context ...................................................................................................... 70
Een vernieuwend en duurzaam proces ......................................................................... 70
Hoe duurzaam zijn de voorstudies? .............................................................................. 71
I
8.6
8.7
Hoe vernieuwend duurzaam is Moerdijkse Hoek? ........................................................ 72
Leren van Moerdijkse Hoek ........................................................................................... 73
Literatuurlijst……………………………………………………………………………….75
II
Inleiding
Dit rapport is het verslag van een analyse door Telos, op verzoek van het Provinciaal
Bestuur, van de studies, die zijn verricht ter voorbereiding van een vernieuwend duurzaam
bedrijventerrein in Moerdijkse Hoek. Telos heeft het concept ‘vernieuwend duurzaam’ tegen
het licht gehouden en een aanzet gegeven voor een operationeel instrument, dat zowel
gebruikt kan worden bij het Programma van Eisen, bij de (her)ontwikkeling van duurzame
bedrijventerreinen elders en als een bijdrage aan de discussie om de traditionele milieueffectrapportage te verbreden tot een integrale duurzaamheidbeoordeling.
Bij het uitvoeren van dit onderzoek heeft Telos gekeken naar de voorstudies, die in het kader
van de planvorming in opdracht van de provincie zijn verricht. Ook is uitdrukkelijk aandacht
besteed aan studies die inzicht geven in de regionale betekenis van het bedrijventerrein in
termen van integrale duurzame ontwikkeling. Bovendien is er aandacht besteed aan de
kritische succes- en faalfactoren bij het totstandkomen van een duurzaam bedrijventerrein.
Telos acht het haar taak om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van kennis en instrumenten ten behoeve van duurzame bedrijvigheid.
De voorlopige resultaten van de analyse zijn besproken tijdens een tweetal workshops. De
workshop met experts was vooral gericht op de beoordeling van de methodiek en het analytisch instrument en op het geven van suggesties om de uitwerking van het concept vernieuwend duurzaam te versterken. Dit laatste was ook het centrale thema in de workshop met
stakeholders. Bovendien is toen aandacht besteed aan de regionale context en aan de inrichting van het proces.
Het onderzoek is in de periode juni – december 2002 uitgevoerd door een interdisciplinaire
projectgroep van Telos, versterkt met expertise vanuit TNO op het onderdeel procesarchitectuur. De projectgroep bestond uit prof.dr. T. Beckers (projectleider), mr.drs. F. van Aalst (Etin
Adviseurs), P. van Dijk (Provincie Noord-Brabant), drs. A. Ekelenkamp (TNO-MEP), ir. F.
Hermans (TU/e), ir. H. de Kuyper (PON), drs. L. Mostard (UvT), drs. T. Reesink (Etin Adviseurs), dr. D. van Soest (UvT). Prof. T. Beckers en drs. J. Dagevos hebben de eindredactie
van dit rapport verzorgd. Daarin zijn de reacties van de ambtelijke projectgroep Moerdijkse
Hoek verwerkt. Het project werd vanuit de provincie Noord-Brabant begeleid door ir. P. Prins.
Binnen Telos heeft drs. M. Oldenhof de voortgang van het project gestimuleerd en droeg
mevr. M. Lustenhouwer zorg voor de productie van dit rapport.
Leeswijzer
In het eerste hoofdstuk van dit rapport wordt de studie geplaatst binnen de beleidscontext en
wordt de aanpak van Telos nader toegelicht. In hoofdstuk 2 komen essentiële componenten
van het concept duurzame ontwikkeling aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt dat vertaald in een
instrument ter beoordeling van de duurzame ontwikkeling van bedrijventerreinen. In hoofdstuk
4 wordt aandacht besteed aan de schaalvoordelen van clustering en industriële symbiose,
een kernpunt in het concept vernieuwend duurzaam. Telos analyseert dit concept op twee
niveaus: het niveau van de regio en het niveau van het bedrijventerrein. Hoofdstuk 5 bevat
een analyse van de mogelijke gevolgen voor de duurzame ontwikkeling in de regio WestBrabant. In hoofdstuk 6 wordt het belang van een vernieuwend duurzaam proces aangegeven. De resultaten van de toepassing van dit instrument op het niveau van het bedrijventerrein worden in hoofdstuk 7 gepresenteerd. Het hoofdrapport sluit af met een aantal belangrijke conclusies en aanbevelingen. De hoofdstukken 3 en 7 vormen het directe antwoord op
het verzoek van het provinciaal bestuur.
De overige analyses kunnen worden beschouwd als nuttige bouwstenen voor het Programma
van Eisen. Een afzonderlijk bijlagenboek bevat een kopie van de opdracht van de provincie,
de analyses van de voorstudies, een uitgewerkte handreiking voor de procesarchitectuur, een
advies van de Commissie Ketting over de noodzaak van een integrale duurzaamheidtoets,
een overzicht van de opzet van en de deelnemers aan de workshops.
1
2
1
Positionering van het onderzoek
“Bij het denken over duurzame ontwikkelingsbeoordeling is als uitgangspunt genomen, dat
een duurzame ontwikkeling beoogt om toekomstige generaties een voldoende goede economische, milieu- en sociaal-culturele basis te bieden. Duurzame ontwikkelingsbeoordeling
moet daarom in kaart brengen welk risico bestaat dat beslissingen deze toekomstige basis
negatief beïnvloeden. Eindresultaat van de beoordeling moet een overzicht zijn van mogelijkheden om dit risico zo klein mogelijk te maken. De duurzame ontwikkelingsbeoordeling moet
geen ‘toets achteraf’ zijn. Het moet overleg en afwegingen faciliteren tijdens de totstandkoming van beslissingen. Het proces van de beoordeling is daarmee net zo belangrijk als de
inhoud ervan.” (Commissie Ketting, 2001)
1.1
Het doel van het onderzoek
In maart 2001 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant aan GS gevraagd om ten
behoeve van de voorbereiding van een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse
Hoek een aantal verkennende studies uit te doen voeren, waaronder een studie inzake het
concept ‘Vernieuwend Duurzaam Bedrijventerrein’. Voor de uitwerking van dat concept
hebben Provinciale Staten expliciet verwezen naar een bijdrage van Telos. De hier gepresenteerde studie vormt de honorering van het verzoek van Gedeputeerde en Provinciale Staten.
Telos is van mening dat zij vanuit haar taakstelling een bijdrage moet en kan leveren aan het
operationaliseren van het concept ‘vernieuwend duurzaam’. Voordat wordt overgegaan tot het
opstellen van een Programma van Eisen en verdere besluitvorming over inrichting en beheer,
dient het concept zelf eerst meer handen en voeten te krijgen. Niet alleen ambities, doelstellingen en operationalisering verdienen meer aandacht. Uit recent onderzoek van TNO naar
de succes- en faalfactoren bij de realisatie van duurzame bedrijventerreinen blijkt, hoe
belangrijk het ontwikkelingsproces is en de betrokkenheid van verschillende partijen
(Ekelenkamp en Roelofs, 2001). Al eerder heeft Telos, op verzoek van de Stichting
Moerdijkse Hoek, een poging gedaan om uitgangspunten en ambitieniveau in kaart te
brengen (Beckers et al., 2000). De daarbij gekozen aanpak heeft de ontwikkeling beïnvloed
van een Menukaart duurzame bedrijventerreinen door een interne provinciale werkgroep,
1
samen met K+V-organisatie adviesbureau. Deze menukaart is in het kader van dit project
door Telos verder uitgewerkt en gehanteerd als het analytisch kader.
2
Telos is gevraagd om een referentiekader voor de duurzame ontwikkeling van Moerdijkse
Hoek te ontwikkelen en met behulp van dit instrument de uitgevoerde voorstudies en de
startnotitie m.e.r. te analyseren. De uitkomsten hiervan zouden bouwstenen moeten vormen
voor het Integraal Programma van Eisen. Daarbij wordt het wenselijk geacht om het analytisch kader zo te ontwikkelen, dat het in de toekomst ook voor andere bedrijventerreinen te
gebruiken is. Het College van GS vraagt Telos om bij de ontwikkeling van het referentiemodel
van begin af aan uitwerking te geven aan de drie niveaus van structuur: landschappelijke
inpassing, inrichting en beheer van het bedrijventerrein. Telos vindt het vanuit het oogpunt
van integrale duurzaamheid van belang om de voorgenomen ontwikkeling te plaatsen in een
regionale context en om verder te kijken dan het bedrijventerrein zelf. Welke zijn de mogelijke
cumulatieve effecten van een aantal majeure ruimtelijke ingrepen in het gebied, naast die van
het bestaande en het geplande bedrijventerrein? Welke positieve en negatieve gevolgen
heeft het bedrijventerrein voor de sociale omgeving? Welke effecten kunnen in West-Brabant
optreden, indien onduurzame bedrijven van elders worden verplaatst naar Moerdijkse Hoek?
Hoe kan het ontwikkelingsproces verduurzaamd worden?
Telos richt zich in deze studie vooral op het verder ontwikkelen en toepassen van een instrument voor het beoordelen van integrale duurzame ontwikkeling. De behoefte aan een dergelijk instrument is ook elders gebleken. In haar reactie op de Nationale Strategie voor Duur1
2
Er werd binnen de provinciale organisatie geconstateerd dat er geen gemeenschappelijk referentiekader en
gemeenschappelijke taal beschikbaar zijn om initiatieven en acties gericht op duurzame bedrijven te kunnen
beoordelen vanuit een integraal perspectief. De menukaart moest in deze lacune voorzien en is inmiddels door
het College van GS geaccepteerd als pilot om ervaringen mee op te doen.
Zie in de bijlagen de opdrachtbrief van GS van 2 juli 2002.
3
zame ontwikkeling heeft de Commissie voor de Milieueffectrapportage gepleit voor een inte3
grale duurzaamheidtoets (Ketting, 2001) . Met duurzame ontwikkelingsbeoordeling beoogt de
commissie een zodanige inrichting van de besluitvorming, dat bestuurders acties en plannen
intern vanuit een duurzaamheidperspectief kunnen ontwikkelen en extern kunnen verantwoorden op hun bijdrage aan een duurzame ontwikkeling. Dit moet uiteindelijk leiden tot plannen
en acties die optimaal bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.
De onderzoeksvraag, die Telos is in de studie probeert te beantwoorden luidt:
Wat betekent het concept ‘vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse Hoek’
zowel op regionaal niveau als op het niveau van bedrijventerrein zelf?
De doelstelling van de studie is tweeledig
• De ontwikkeling van een analytisch instrument, met behulp waarvan betrokken partijen de
duurzame ontwikkeling van Moerdijkse Hoek kunnen beoordelen en verbeteren.
• Het plaatsen van de ontwikkeling van het vernieuwend duurzaam bedrijventerrein
Moerdijkse Hoek in een breder, samenhangend regionaal en beleidsmatig perspectief.
Wat de tweede doelstelling betreft is het van belang aandacht te besteden aan de volgende
aspecten:
• strategische uitspraken in het Streekplan 2002 over zuinig ruimtegebruik;
• het cumulatieve effect van andere majeure ruimtelijke ontwikkelingen in dezelfde regio;
• het substitutie-effect door het verplaatsen van niet-duurzame bedrijven elders in WestBrabant;
• de sociale effecten in de directe omgeving van Moerdijkse Hoek;
• de landschappelijke inpassing;
• duurzame bedrijfsprocessen en symbiose;
• procesarchitectuur;
• parkmanagement.
1.2 Het beleidsmatige kader van de studie
Bij de herziening van het provinciale streekplan in 1998 werd besloten om na te gaan of de
ontwikkeling van een bovenregionaal bedrijventerrein ten zuiden van Moerdijk haalbaar is.
Principes van duurzame ontwikkeling zouden in een vroegtijdig stadium van de planvorming
moeten worden geïntegreerd. Al eerder had de provincie door Buck Consultants International
een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden in West-Brabant voor grootschalige
bedrijventerreinen voor bedrijven met specifieke vestigingsvoorwaarden (Provincie NoordBrabant, 1996). Daaruit was Moerdijkse Hoek al naar voren gekomen als de beste keuze,
uitgaande van vijf terreinsoorten: diep vaarwater, overig vaarwater, aan autosnelweg, milieuhinderlijke bedrijven en grote kavels.
Als basis voor een haalbaarheidsonderzoek publiceerde de provincie begin 1998 de brochure
Vernieuwend Duurzaam Bedrijventerrein. Het doel van deze brochure was het creëren van
draagvlak voor het concept van een duurzaam en vernieuwend bedrijventerrein. Bouwstenen
waren: het optimaliseren van netwerken tussen bedrijven, een duurzame ruimtelijke inrichting,
innovatieve logistieke concepten en parkmanagement.
Deze provinciale aanpak was geheel in lijn met het nationale beleid, zoals verwoord in de in
1997 gepubliceerde nota Milieu & Economie en de EZ-studie uit 1998 Duurzame bedrijven4
terreinen. Handreiking voor het management van bedrijven en overheid. Een duurzaam
bedrijventerrein werd daarin omschreven als samenwerking tussen bedrijven onderling en
met overheden op bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs)economisch
resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. Concreet
betekende dat uitwisseling van energie, grondstoffen en water, gezamenlijk gebruik van
utilities en bedrijfsfuncties, collectieve inzameling en afvoer van afvalstoffen en het combineren van het vervoer van goederen en personen.
3
4
4
Zie het advies van de Commissie Ketting in de bijlagen. De Commissie van de M.E.R. heeft inmiddels grote
belangstelling getoond voor de mogelijkheid om Moerdijkse Hoek aan te melden voor een experiment met een
bredere, meer integrale duurzaamheidtoets.
Het begrip ‘duurzaam bedrijventerrein’ is pas rond 1995 geïntroduceerd in de nationale en internationale
literatuur (Boons en Lambert, 2000), Konz en Van den Tillart, 2001).
In 1999 is in het convenant Strategische Agenda Milieu, Economie en Ruimte, een convenant
tussen provinciaal bestuur, sociale partners en milieubeweging, een streefbeeld bedrijventerreinen 2020 opgenomen. Het industrieterrein Moerdijkse Hoek is in dit kader genoemd om
ervaringen op te doen met het geschetste toekomstbeeld bedrijventerreinen 2002.
Medio 2001 heeft GS het ontwerp-streekplan 2002 en het bijbehorend ontwikkelingsprogramma vastgesteld. Beide producten dragen de titel ‘Brabant in balans’. Centraal in het streekplan staat zorgvuldiger ruimtegebruik. Bij het inhoud geven aan het begrip zorgvuldiger verwijst het streekplan nadrukkelijk naar de Telos-driehoek. Meer dan in het verleden moet,
aldus het streekplan, bij het ruimtelijk faciliteren van nieuwe ontwikkelingen aandacht
geschonken worden aan ecologische en sociaal-culturele aspecten. Het moge duidelijk zijn
dat de gedachten verwoord in het streekplan ook leidend zijn voor de provincie bij de verdere
ontwikkeling van Moerdijkse Hoek.
Enigszins los van de (ruimtelijk-economisch georiënteerde) beleidsontwikkeling rond duurzame bedrijventerreinen ontwikkelde zich eveneens in de tweede helft van de jaren negentig
het denken over duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen, met People, Planet,
Profit als centrale begrippen, die verwijzen naar sociaalinclusief en ethisch handelen, het
verbeteren van de milieuprestaties en het verantwoord winst behalen (Keijzers, Boons en Van
Daal, 2002).
1.3 Het concept vernieuwend duurzaam
Het provinciaal bestuur kiest voor een ruimtelijk-economische optiek en stelt zich ten doel het
bedrijventerrein Moerdijkse Hoek een nationaal voorbeeld te laten zijn voor de toepassing van
duurzaamheid in alle fasen van de besluitvorming: de planvorming, de ontwikkeling, de realisatie en het beheer (Witteveen en Bos, 2002).
Een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse Hoek betekent in de visie van de
provincie, dat in iedere fase van beleids- en planontwikkeling een hogere ambitie wordt nagestreefd dan bij de ontwikkeling van soortgelijke projecten elders in Nederland. “Een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein richt zich daarbij op twee centrale elementen. Naast een
algemene bijdrage van het terrein aan een duurzame economische ontwikkeling en welvaart
van met name West-Brabant levert het vernieuwend duurzaam bedrijventerrein een impuls
aan de veiligheid en leefbaarheid in de aangrenzende gebieden en woongebieden. Het
beoogde bedrijventerrein Moerdijkse Hoek draagt op deze wijze bij aan een goede toekom5
stige en gegarandeerde kwaliteit van de directe leefomgeving” (Witteveen en Bos, 2002).
In het Voortgangsrapport Project Moerdijkse Hoek in 2000 werd het concept vernieuwend
duurzaam als volgt geoperationaliseerd:
• Moerdijkse Hoek dient een nationaal voorbeeldproject te zijn voor de toepassing van
duurzaamheid in alle projectfasen: ontwerp, realisatie en exploitatie.
• Voor de ontwerpfase is het huidige niveau van duurzaamheidmaatregelen, zoals thans
worden gerealiseerd bij andere duurzame terreinen in Nederland het startniveau.
• Voor de realisatiefase geldt, dat alleen bedrijven worden toegelaten, die bereid zijn hun
productieproces in te richten volgens het ‘best-practice principle’: de beste bedrijven in hun
branche wat betreft duurzaam produceren.
• Voor de exploitatiefase wordt uitgegaan van het parkmanagement-concept: bedrijven
werken samen aan een duurzame exploitatie van het industrieterrein en van hun bedrijfsprocessen.
In het Streekplan 2002 wordt 750 ha gereserveerd voor het bovenregionaal bedrijventerrein
Moerdijk/Moerdijkse Hoek. Dit moet ruimte bieden voor de vestiging van bedrijven van buiten
Brabant en van bedrijven, die vanwege hun aard, schaal en functie niet (langer) passen in het
landelijk gebied. Bovendien wordt hier ruimte geboden aan bedrijven die, gelet op omvang,
milieuhinder of behoefte aan diep vaarwater, bijzonder eisen stellen, waaraan in de stedelijke
regio’s niet tegemoet kan worden gekomen. Beoogd werd om daarmee elders in WestBrabant ruimtewinst en milieuwinst te boeken. Toepassing van het principe van zuinig ruimte5
Overigens zij opgemerkt dat met name de integratie van de sociaal-culturele component, in Telos-termen “het
sociaal-culturele kapitaal” in de ruimtelijke planning geen gemeengoed is. In het kader van Brabant Elan heeft de
provincie Noord-Brabant aan IVA Tilburg en het Bureau voor Emancipatiezaken opdracht gegeven om onderzoek
te doen naar de belemmeringen van integratie van het sociaal-culturele kapitaal in het duurzaamheidsdenken en
in de ruimtelijke planning. Zie hiertoe Marjon Meijs en John Dagevos, Ruimte voor leven: het sociaal-culturele
kapitaal in de ruimtelijke ordening, IVA, Provincie Noord-Brabant, februari 2003.
5
gebruik is een van de strategische uitspraken in het streekplan. Bij de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek zal rekening gehouden worden met de bestaande landschappelijke kwaliteiten
van de omgeving. Tevens wordt gezocht naar mogelijkheden voor versterking van het landschap en natuurontwikkeling in combinatie met recreatief medegebruik. Van groot belang is
ook de directe koppeling met de geplande ontwikkeling van glastuinbouw van (minimaal) 150
ha.
1.4 De werkwijze
Bij de beleidsvoorbereiding van Moerdijkse Hoek is in opdracht van de provincie NoordBrabant een aantal voorstudies uitgevoerd:
• een ruimtelijk-economische marktverkenning (Buck, 2002a,b,c,d);
• de modelstudie glastuinbouw en bedrijvigheid (Arcadis, 2001);
• een verkennend verkeers- en vervoersonderzoek (DHV, 2002);
• een (concept)onderzoek naar de onderste laag (Witteveen en Bos, 2002a);
• een conceptruimtelijke ontwerpstudie (KuiperCompagnons, 2002);6
• een conceptstartnotitie m.e.r. (Witteveen en Bos, 2002b).
Door de FNV is reeds eerder een rapport uitgebracht over de ontwikkeling van Moerdijkse
Hoek (FNV, 2000). Vanuit de gemeente Moerdijk zijn een tweetal studies van belang: de
wooneffectrapportage (BRO, 2001) en het toekomstscenario Moerdijk 2020 (Gemeente
Moerdijk, 2002). Deze bronnen vormen voor Telos de input voor de analyse van duurzame
ontwikkeling op regionaal niveau
Ten behoeve van de analyse is, op basis van het drie kapitalenmodel, een Duurzaamheidchecklist ontworpen. Deze kan zowel dienst doen als dialooginstrument tijdens het planproces, maar ook als lijst van aandachtspunten bij de beoordeling van en besluitvorming over
duurzame ontwikkeling.
Bovendien is aan de hand van recente literatuur nagegaan welke de voordelen zijn van het
samenbrengen van economische activiteiten op een terrein en welke de meest gewenste
segmentatie is vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Tenslotte is dankbaar gebruik gemaakt
van recent onderzoek door TNO naar de voorwaarden waaronder duurzame bedrijventerreinen kansrijk tot stand kunnen komen.
6
6
In onze analyses van dit rapport hebben we ons uitsluitend gebaseerd op de tekst van het rapport en niet op de
complexe ruimtelijke beelden. Daar kwam nog bij dat dit rapport pas in een zeer laat stadium beschikbaar was.
2
Wat is duurzame ontwikkeling?
Het door Telos ontwikkelde model van kapitalen, voorraden en stromen (Telos, 2002) vormt
de conceptuele basis voor deze studie. Dit concept en de daaraan gekoppelde interactieve
methodiek passen binnen de (inter)nationale kennisontwikkeling op het terrein van transities
en systeeminnovaties. Ook het Nationaal Milieubeleidsplan 4 onderstreept het belang van
transitiemanagement in het streven naar duurzame ontwikkeling Duurzame ontwikkeling kent
altijd een strategische dimensie (de langere termijn) en een normatieve dimensie (verantwoordelijkheid voor andere schaalniveaus en toekomstige generaties.
In de Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling wordt in een eenvoudig schema het
tijdruimtelijke en integrale karakter van duurzaamheid weergegeven (NSDO, 2002).
Economie
Ecologie
Sociaal-cultureel
Hier en nu
Later
Daar
Figuur 1: Afwegingskader voor duurzaamheid.
Het afwegingskader laat zien dat bij beleidskeuzen expliciet zowel de gevolgen voor toekomstige generaties, als de ruimtelijke effecten als de trade-off tussen de kapitalen moeten worden meegewogen.
2.1 Integrale duurzaamheid
Duurzaamheid heeft betrekking op het ontwikkelen, verdelen en beheren van het ecologisch,
economisch en sociaal-cultureel kapitaal en hun voorraden op verschillende schaalniveaus.
Kapitalen en voorraden mogen niet groeien te koste van elkaar en moeten houdbaar zijn over
de generaties heen. Er mag in principe geen afwenteling plaatsvinden naar andere schaalniveaus of verderop in de keten. Met deze integrale, brede benadering gaat Telos verder dan
7
de WRR (1994, 2002) en sluit aan op wat inmiddels nationaal en internationaal wetenschappelijk en maatschappelijk steeds meer wordt onderschreven. Verwezen kan bijvoorbeeld
worden naar de uitkomsten van de recente World Summit on Sustainable Development, de
EU-strategie voor duurzame ontwikkeling en de Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (NSDO,2002).
De kernwaarden van het ecologisch kapitaal zijn behoud en herstel van het ecosysteem. De
kernwaarde van het economisch kapitaal is efficiency, het zuinig gebruik van schaarse productiefactoren. De kernwaarden van het sociaal-cultureel kapitaal zijn rechtvaardigheid en
betrokkenheid.
Duurzame ontwikkeling betekent:
• aandacht voor trade-offs en synergie tussen kapitalen en voorraden;
• preventie: energiebesparing, afvalpreventie, zuinig ruimtegebruik door milieugericht
ontwerpen en ketenbeheer;
• verschuiving van eindige voorraden naar gebruik van stroombronnen en hernieuwbare
grondstoffen;
7
In haar reactie op de “Verkenning Rijksoverheidsbeleid naar een Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling” geeft de WRR aan dat zij het ongewenst vindt om uit te gaan van een te omvattend begrip duurzame
ontwikkeling, ze spreekt van een metabegrip. De WRR vindt dat door een dergelijke keuze de richtinggevende
betekenis voor het overheidshandelen verloren gaat. Zij pleit er voor om het begrip duurzame ontwikkeling vooral
als waarde te zien, waarbij de ecologische problematiek de invalshoek vormt van waaruit de afwegingsvraagstukken met de andere domeinen dient plaats te vinden. WRR, Duurzame ontwikkeling: bestuurlijke voorwaarden
voor een mobiliserend beleid, Sdu, 2002, pag. 16 en 17.
7
• sluiten van kringlopen;
• voorkomen van onomkeerbare effecten en het hanteren van het voorzorgbeginsel;
• gezamenlijke verantwoordelijkheid: duurzame ontwikkeling is een zaak van heel de
samenleving, waarbij de taak van de overheid kaderstellend is.
2.2 Duurzame bedrijventerreinen of duurzaam ondernemen?
De herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en de ontwikkeling van nieuwe duurzame bedrijventerreinen is een vorm van en een fase op weg naarduurzame ontwikkeling. De
beoordeling van Moerdijkse Hoek dient dan ook geplaatst te worden binnen het bredere
perspectief van duurzaam ondernemen. Gebaseerd op een onderzoek door Verschuuren et
al. (2000) formuleerde Telos (2001) een ambitieus streefbeeld voor de langere termijn: duurzaam ondernemen is ondernemen gebaseerd op beginselen van preventie en voorzorg,
waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van vernieuwbare energie en grondstoffen (inclusief brandstoffen), geen ‘verlies naar het milieu’ toestaan van afvalstoffen in welke vorm dan
ook (‘zero emission’) en een verantwoord beslag wordt gelegd op de beschikbare ruimte,
waardoor uiteindelijk geen nadelige gevolgen ontstaan voor water, lucht, bodem of natuur
(incl. biodiversiteit) in binnen- en buitenland.
Meer recent is aan de P van ‘Planet’ en de P van ‘Profit’ ook de ‘P’ van ‘People’ toegevoegd.
Gezien het grote belang voor het welslagen van duurzame ontwikkeling van de wijze van
aanpak en de betrokkenheid van stakeholders, zou daaraan nog een vierde ‘P’ moeten
worden toegevoegd, die van Proces. In het kader van het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen is traditioneel vooral aandacht besteed aan de relatie tussen economische en
8
ecologische ontwikkeling. De sociale duurzaamheid kreeg veel minder aandacht. Interessant
is een poging van de provincie Zuid-Holland om het begrip sociale duurzaamheid in relatie tot
bedrijventerreinen te operationaliseren. “Bij het begrip sociale duurzaamheid gaat het om het
bevorderen van het algehele welzijn. Belanghebbenden daarbij zijn ondernemers, (potentiële)
werknemers en omwonenden.” (BUITEN, 2001). Een belangrijk onderdeel van duurzaam
ondernemen is een duurzaam arbeidsmarktbeleid, zoals bepleit door de gezamenlijke werknemersorganisaties in Zuid-Nederland (Blaauwbroek, 2001).
2.3 Een normatief begrip
Net als de WRR beschouwen we duurzame ontwikkeling als een verdelingsvraagstuk, dat
onmogelijk alleen op basis van wetenschappelijke kennis kan worden beslist. Duurzame
ontwikkeling is per definitie een normatief begrip. Het vaststellen van ambitieniveau en lange
termijn streefwaarden is inzet en uitkomst van een maatschappelijk en politiek proces.
Daarom dienen bij de definiëring van het concept ‘vernieuwend duurzaam’ en het vaststellen
van ambities en streefwaarden de partijen betrokken te worden, die te maken hebben of
krijgen met de geplande ontwikkeling van Moerdijkse Hoek. Mede om die reden legt de
projectgroep van Telos de bevindingen eerst voor aan een aantal stakeholders.
2.4 Een dynamisch perspectief voor de lange termijn
Bij duurzame ontwikkeling in het algemeen en in het concrete geval van Moerdijkse Hoek in
het bijzonder dient een dynamisch perspectief en daarmee samenhangend een procesmatige
benadering te worden gehanteerd. Immers de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek zal minstens
een generatie duren. Het realiseren van de trendsettende missie van Moerdijkse Hoek impliceert het ontwikkelen van nieuwe inhoudelijke concepten, het uittesten van nieuwe bestuurlijke arrangementen, totstandkoming van nieuwe typen regelgeving en het zoeken naar en
implementeren van nieuwe technologische oplossingen. In zo’n situatie is het verstandig om
voldoende dynamiek en flexibiliteit in te bouwen in het proces en veel aandacht te besteden
aan monitoring en leerervaringen. Ook de doelstellingen en streefwaarden op de lange termijn liggen niet vast, maar moeten voortdurend bijgesteld kunnen worden, afhankelijk van
8
8
Zie ook voetnoot 5.
nieuwe inzichten, ontwikkeling van nieuwe technologieën en instrumenten of van gewijzigde
economische en maatschappelijke omstandigheden.
2.5 Optimaliseren of transformeren?
Het denken in strategische termijnen past in het actuele onderzoek naar transities en systeeminnovaties, waaraan Telos een bijdrage wil leveren (NMP4, 2001; Elzen, 2002). Daarbij
kunnen twee strategieën worden onderscheiden: optimaliseren en transformeren.
Optimaliseren is gericht op het voorkomen of verminderen van negatieve effecten, die het
gevolg zijn van economische ontwikkeling, gegeven de huidige stand van techniek en bestuurlijk instrumentarium. Optimalisering als strategisch concept hoort bij de tweede ontwikkelingsfase in de relatie tussen milieu en economie (Zoeteman, 2002; Keijzers, Boons en Van
Daal, 2002). De eerste fase (1970-1985) was die van gedwongen sanering: deze werd
gekenmerkt door een dominant overheidsoptreden gericht op het opruimen van de ergste
vervuilingsbronnen, gesegmenteerde regelgeving en monitoring en beperkte terugdringing
van negatieve milieueffecten. De tweede fase (1985-2000), de beheersfase, had als
hoofddoel het voorkomen van vervuiling: ze was gebaseerd op meer vertrouwen in de eigen
verantwoordelijkheid van ondernemingen, met een focus op stakeholders, zoekend naar
samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en milieubeweging, zo mogelijk in de vorm van
convenanten gericht op verdere terugdringen van negatieve milieueffecten en last but not
least meer activiteiten en instrumenten gericht op preventie.
In de derde fase (sinds 2000) ligt steeds meer het accent op integratie van sociale rechtvaardigheid, economische ontwikkeling en milieubeleid en op meervoudig en intensief ruimtegebruik. In deze fase wordt ingezet op ontkoppeling van economische en ecologische ontwikkeling en worden ‘sprongen’ naar duurzaamheid mogelijk geacht. De strategie van transformeren, die bij deze ontwikkelingsfase in de relatie tussen milieu en economie hoort, gaat uit
van de gedachte, dat via kleine stapjes radicale veranderingen mogelijk zijn. Het concept
‘vernieuwend duurzaam’, dat ten grondslag dient te liggen aan Moerdijkse Hoek, roept associaties op met de strategie van transformeren. Een ander voorbeeld van transformatie, is het
streven naar absolute ontkoppeling, zoals dat in het provinciale Bestuursakkoord 1999-2003
is terug te vinden. Ook het realiseren van de Kyoto-doelstellingen op het terrein van energie
vragen om een trendbreuk.
2.6 Het belang van een vernieuwend en duurzaam proces
Uit onderzoek naar de totstandkoming van duurzame bedrijventerreinen blijkt dat het vaak
moeizaam verloopt. Het merendeel van de faalfactoren heeft betrekking op organisatie en
proces (Ekelenkamp en Roelofs, 2001). Voorbeelden van dergelijke faalfactoren zijn:
• De lange doorlooptijd en trage voortgang van het project en het ontbreken c.q. het
uitblijven van concrete resultaten;
• het ontbreken van een organisatiestructuur, waarin de verantwoordelijkheid voor (de
bewaking van) de voortgang en het budget bij iemand zijn neergelegd;
• onduidelijkheid in communicatie of afspraken;
• gebrek aan betrokkenheid, draagvlak en vertrouwen.
De geconstateerde faalfactoren verwijzen in feite naar (het ontbreken van) randvoorwaarden
die onontbeerlijk zijn voor het proces van de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein.
Het expliciteren van deze randvoorwaarden gedurende het gehele proces zorgt voor de
vereiste transparantie van de besluitvorming en voor het verkrijgen van het benodigde draag9
vlak.
De betrokken partijen hebben lang niet altijd helder voor ogen wat hun belangen, voorkeuren
en doelen zijn. Wanneer te weinig aandacht gegeven wordt aan het expliciteren hiervan zal
later in het proces het draagvlak voor de geformuleerde oplossingsrichtingen (plotseling)
kunnen verminderen: discussies over beslissingen die al genomen zijn worden heropend, er
9
Zie ook rapport van de commissie Ketting : “Voor het proces beveelt de werkgroep aan om uit te gaan van de
principes van ‘goed bestuur’: transparantie, participatie en informatie. Voldoende kwaliteit op dit punt kan worden
bereikt door in het besluitvormingsproces openbaarheid van informatie, betrokkenheid van alle belanghebbenden
en kwaliteitstoetsing in te bouwen.” Dit blijkt ook uit het Processchema duurzame ontwikkeling van nieuwe
bedrijventerreinen. Zie brochure van de MOLO werkgroep duurzame bedrijventerreinen uit 2002.
9
ontstaat opnieuw een discussie over nut en noodzaak of er ontstaan discussies die voortvloeien uit nieuwe inzichten of nieuwe politieke configuraties.
In relatie tot de ontwikkeling van een bedrijventerrein is een proces vernieuwend en duurzaam wanneer:
1. Bij de inrichting van bedrijventerreinen er een balans is tussen vraaggericht werken en
sturing vanuit het oogpunt van segmentering en clustering. Voor de acquisitie van bedrijven moet er tegelijkertijd vraaggericht worden gewerkt (nagegaan worden welke bedrijven
zich er willen concreet vestigen) én moet er worden gestuurd (lokale en regionale segmentering en clustering);
2. Bedrijven en andere belanghebbenden (ook omwonenden) vanaf het begin betrokken
worden bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Dit gaat overigens niet alleen om
bedrijven die geïnteresseerd zijn in vestiging op Moerdijkse Hoek.
3. Afstemming plaatsvindt tussen overheden. Dat betekent dat er op beleidsniveau en operationeel niveau binnen en tussen de gemeenten en binnen en met de provincie afspraken
zijn gemaakt met betrekking tot segmentering en clustering. Dit veronderstelt ook dat
overheden als de gemeente, provincie en eventueel ook waterschappen intern hebben afgestemd hoe ze over bepaalde zaken denken. Hierdoor kunnen vragen van bedrijven en
andere belanghebbenden sneller worden beantwoord, omdat er niet eerst intern hoeft te
worden afgestemd.
4. In de acquisitie van de bedrijven relaties worden gelegd tussen de nieuw te ontwikkelen
locatie en de zogenaamde ‘vertreklocaties’ in de gemeente en in de regio. Is er sprake van
substitutie-effecten, treden er schaalvoordelen op?
5. Het verbinden van de locatieontwikkeling van Moerdijkse Hoek met andere bedrijventerreinen in de regio.
2.7 Schaalniveaus
We kunnen onderscheid maken tussen verschillende schaalniveaus, waarop vraagstukken
voor duurzame bedrijventerreinen spelen:
1. bedrijfsniveau;
2. bedrijventerreinniveau;
3. het niveau van gemeente, regio en provincie.
In de onderstaande figuur is schematisch weergegeven hoe het vraagstuk van duurzame
bedrijventerreinontwikkeling zich (inhoudelijk) vertaald naar de verschillende schaalniveaus
en hoe de samenhang is met de rol van de provincie. De rol van de gemeente is in het
schema niet nader uitgewerkt maar kent dezelfde elementen.
Duurzame bedrijventerreinen:
vraagstukken op verschillende
schaalniveaus
Bedrijfsniveau:
•
ROI
•
energiebesparin
g
•
waterbesparing
•
afval
•
vergunningen
Terreinniveau:
•
parkmanageme
nt
•
energiebesparin
g
•
waterbesparing
Regionaal niveau:
•
segmentering
•
ruimtegebruik
•
mobiliteit
•
grondbeleid
•
etc.
Rol/sturing Provincie: stimuleren, faciliteren, regisseren en/of toetsen
Ten aanzien van: proces(organisatie), inhoud, succes en faalfactoren, (aanvullend)
instrumentarium, financiering
Figuur 2: Schaalniveaus van duurzame bedrijventerreinen.
10
Telos beperkt zich in dit onderzoek, conform de opdracht, tot het regionale niveau en het
terreinniveau. Aandacht voor het bedrijfsniveau is pas in een volgende fase aan de orde, als
concrete bedrijven in beeld zijn. Ook ontbreekt in deze studie een analyse van duurzame
ontwikkeling op het niveau van ketens. Deze is noodzakelijk, maar ook hier geldt dat deze
pas kan plaatsvinden indien bekend is welke bedrijven zich gaan vestigen. Veder is geen
aandacht besteed aan de financiële haalbaarheid in relatie tot het ambitieniveau. Het zou
voor een uiteindelijk oordeel nuttig kunnen zijn om ten behoeve van het meten van het effect
voor West-Brabant te beschikken over een regionale Duurzaamheidbalans.
In het concrete geval van Moerdijkse Hoek zijn thans de volgende, onderling samenhangende, aspecten van belang:
• strategische uitspraken in het Streekplan 2002 over zuinig ruimtegebruik;
• het cumulatieve effect van andere majeure ruimtelijke ontwikkelingen in dezelfde regio;
• het substitutie-effect door het verplaatsen van niet-duurzame bedrijven elders in WestBrabant;
• de sociale effecten in de directe omgeving van Moerdijkse Hoek;
• de landschappelijke inpassing, lagenbenadering;
• duurzame bedrijfsprocessen en symbiose;
• procesarchitectuur;
• parkmanagement.
Deze komen grotendeels terug als richtinggevende principes in het volgende hoofdstuk.
11
12
3
Het meten van duurzaamheid: een integrale
duurzaamheidtoets
3.1 Inleiding
Voor zowel bestaande als nieuwe bedrijventerreinen is duurzaamheid een kernbegrip geworden. De diverse disciplines binnen de overheid, maar ook adviesbureaus met verschillende
expertise verrichten veel inspanning om het begrip ‘duurzaam bedrijventerrein’ handen en
voeten te geven. Vaak blijkt echter dat er weinig samenhang en afstemming is tussen de
verschillende initiatieven. Ook blijkt dat wanneer vanuit één beleidsdiscipline naar duurzaamheid wordt gekeken, combinaties met maatregelen vanuit andere disciplines buiten beeld
blijven, waardoor er geen integrale aanpak wordt toegepast. Eerder is er reeds op gewezen
dat de sociaal culturele dimensie vaak buiten beeld blijft.
Dit heeft ertoe geleid dat in het kader van dit onderzoek een aanzet is gedaan tot een gemeenschappelijk referentiekader via een checklist. Deze checklist geeft voor de verschillende
thema’s die een rol spelen bij de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein een zo
compleet mogelijk overzicht van de leidende principes en duurzame maatregelen (zie paragraaf 3.3). Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er op voorhand nooit een compleet
overzicht gegeven kan worden. Voor een deel hangt dit samen met het dynamische karakter
en de tijdsduur van het ontwikkelingsproces. Voor een deel hangt het ook samen met regioen locatiespecifieke omstandigheden. Daarnaast speelt ook de mate van bereidheid tot
samenwerking een belangrijke rol. Er kunnen dus altijd principes en maatregelen aan de
checklist worden toegevoegd.
Voor de totstandkoming van de checklist heeft de Menukaart Duurzame Bedrijventerreinen,
die door een interdisciplinaire werkgroep van de Provincie Noord-Brabant is opgesteld, als
basis gediend. Daarbij is voortgebouwd op het drie kapitalenmodel van Telos en is gebruik
gemaakt van aanvullende literatuur over duurzame initiatieven op bedrijventerreinen. Veel
kennis heeft overigens betrekking op bestaande bedrijventerreinen en op de herstructurering
van verouderde terreinen. Er is nog weinig kennis ontwikkeld over ‘vernieuwend duurzaam’
als richtinggevend concept bij de ontwikkeling van geheel nieuwe terreinen.
De conceptchecklist is aan de interne werkgroep van provincie voorgelegd voor een globale
toetsing van de daarin beschreven leidende principes en een indicatie voor vernieuwende
elementen in een bedrijventerreinenaanpak op dit moment. Deze toetsing van het concept
heeft geleid tot aanvullingen en correcties. Deze herziene lijst vormt als prototype het analytisch hulpmiddel voor Telos.
3.2 Basisprincipes
De checklist zou een integraal onderdeel moeten uitmaken van de beleidsvoorbereidende
studies. Daarmee worden twee doelen gediend. Ten eerste dwingt de checklist overheid,
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en adviesbureaus systematisch na te denken
over de bijdrage aan duurzaamheid. Ten tweede vergemakkelijkt het onderzoeksinstituten
zoals Telos de duurzaamheideffecten te berekenen van het geplande project, zodat aangegeven kan worden waar verbetering, substitutie of verslechtering plaatsvindt.
De checklist biedt daarnaast een duidelijk handvat in de orientatiefase waarin gemeenten,
provincie en andere betrokkenen hun ambitieniveau ten aanzien van de verschillende initiatieven bepalen.
Het opzetten van een duurzaam bedrijventerrein is niet mogelijk als een aantal basisprincipes
(of kernbeginselen) niet in acht is genomen. Deze principes, verkregen uit literatuurstudie,
bestaand beleid en geordend naar invalshoek, staan in het volgende kader genoemd.
13
Invalshoek
Wisselwerking van het terrein en de omgeving
Basisprincipe(s)
-
Goede afstemming met bestaande kwaliteit en identiteit
van het gebied (voor een win-winsituatie bedrijven en
omwonenden)
Inpassing in de omgeving
Segmentering (voor een optimale afstemming met
bedrijvigheid in de regio)
Lagenbenadering
Inrichting van het terrein (fysieke inrichting van
het terrein)
-
Duurzaam bouwen (brede definitie)
Lagenbenadering
Invulling van het terrein (ordening)
-
Lagenbenadering
Segmentering (voor een optimale afstemming tussen
bedrijven op het terrein)
Parkmanagement (voor een goede organisatie/
begeleiding van de implementatie van duurzame
maatregelen)
Industriële symbiose (voor win-win situaties economie,
ecologie en sociaal-cultureel)
-
-
-
-
Relaties tussen bedrijven op het terrein
-
Parkmanagement
Industriële symbiose
De processen binnen de bedrijven op het terrein
-
Duurzaam ondernemen
Figuur 3: Invalshoeken en basisprincipes Duurzame Bedrijventerreinen.
We lichten de basisprincipes kort toe.
Afstemming op bestaande kwaliteiten en identiteit van het gebied
Het vernieuwend bedrijventerrein is optimaal afgestemd op de bestaande kwaliteiten en
identiteit van de omgeving. Dit basisprincipe geeft aan dat de vestiging van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek voordelen moet hebben voor bedrijven én omwonenden. Dit principe
is terug te vinden in het door de provincie geformuleerde uitgangspunt: een vernieuwend
duurzaam bedrijventerrein richt zich op twee centrale elementen. Naast een algemene bijdrage aan een duurzame economische ontwikkeling en welvaart van met name West-Brabant
levert het vernieuwend duurzaam bedrijventerrein een impuls aan de veiligheid en
leefbaarheid in de aangrenzende gebieden en woonkernen. Een vernieuwend duurzaam
bedrijventerrein Moerdijkse Hoek draagt op deze wijze bij aan een goede toekomstige en
gegarandeerde kwaliteit van de directe leefomgeving.
Deze omschrijving maakt duidelijk dat het er bij een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein
niet om gaat dat zaken als hinder, overlast en onveiligheid van bedrijven en/of bedrijventerrein zo veel mogelijk zijn beperkt ofwel optimaliseren. Een bedrijventerrein is pas vernieuwend duurzaam als het positieve effecten heeft op de leefomgeving ofwel transformeren.
Inpassing in de omgeving
Het bedrijventerrein maakt deel uit van de omgeving, bestaande cultuurhisto-rische en landschappelijke elementen zijn optimaal benut, het terrein is sociaal veilig en er is veel aandacht
voor de omgevingskwaliteit. Hierdoor nodigt het terrein uit tot recreatief medegebruik.
Bedrijven bieden een werkomgeving met voorzieningen en diensten die werkenden in staat
stellen werken te combineren met het huishouden, eventuele zorgtaken en een sociaal leven.
De voorzieningen en diensten op het terrein (bijvoorbeeld kinderopvang en openbaar vervoer)
staan ook ten dienste van omwonenden. Dit medegebruik draagt bij aan de sociale veiligheid
op het terrein.
De bedrijven hebben een betekenis voor de omringende dorpen. Bijvoorbeeld doordat ze
lokale verenigingen sponsoren of doordat ze een personeelsbeleid voeren dat de nadruk legt
op het werven van lokale of regionale werknemers of dat werknemers stimuleert zich in de
regio te vestigen.
Bedrijven en terrein zijn betrokken bij de directe omgeving. Er wordt veel geïnvesteerd in
communicatie en actieve participatie.
14
Minimumvoorwaarde is dat de omgeving van het bedrijventerrein voor omwonenden veilig is
en dat milieuhinder wordt voorkomen en beperkt.
De ontsluiting van het bedrijventerrein is optimaal en draagt bij aan de veiligheid van de
omgeving. Het terrein is goed toegankelijk voor hulpdiensten en de samenwerking tussen
hulpdiensten verloopt uitstekend.
Op het bedrijventerrein is een veilige infrastructuur voor langzaam verkeer en de OV-haltes
zijn sociaal veilig. Initiatieven van bedrijven dienen geen `losse’ activiteiten te zijn, maar ze
moeten aansluiten bij vormen van parkmanagement. Werken aan sociale duurzaamheid dient
aanleiding te zijn voor afstemming en samenwerking tussen bedrijven.
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is een vorm van ruimtelijke inrichting die in alle stadia van het planproces
kansen en mogelijkheden benut om een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een lage
milieubelasting tot stand te brengen. En die beide in de tijd weet te handhaven, zodat ook
toekomstige generaties daar in delen.
Het biedt vele goede kansen aan diverse actoren om het conceptueel denken over gebouwfuncties en hun mogelijkheden verder te helpen in een duurzame ontwikkeling. Het gaat dan
veel verder dan het alleen toepassen van milieuvriendelijke materialen.
Om een reductie in de milieubelasting van productie en leven met bijvoorbeeld een factor 20
omlaag te brengen is een echte transformatie noodzakelijk (DUBO).
In verschillende nota’s zoals het Nationale Milieubeleidsplan, de Nota Energiebesparing, de
Vierde en Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het Structuurschema Verkeer en Vervoer en de
Derde Nota Waterhuishouding is het onderwerp ‘duurzaam bouwen’ opgenomen.
De verwachting is dat tussen 1995 en 2030 zowel de bouwactiviteiten in Nederland voor de
utiliteitsbouw als de productie voor de grond- weg- en waterbouw met 20 tot 30% stijgen.
Deze percentages gelden minimaal ook voor Brabant. De verwachte bouwactiviteiten in
Brabant hebben gevolgen voor duurzaamheid. Door duurzaam bouwen en intensief ruimtegebruik kan een flink deel van de (toekomstige) milieubelasting worden voorkomen of gereduceerd.
Duurzaam bouwen is een proces. Op grofweg drie niveaus worden keuzes gemaakt die de
uiteindelijke mate van duurzaamheid van een wijk, een weg, een industrieterrein etc. bepalen.
Keuzes worden gemaakt op locatieniveau (niveau 1), bij het inrichten van een wijk, terrein of
bij de aanleg van een weg (niveau 2) en bij maatregelen op het niveau van het gebouw
(niveau 3).
In een dichtbebouwd land als Nederland zijn bij duurzame stedenbouw alle denkbare milieuaspecten in het geding. Niet alleen water, energie, mobiliteit en veiligheid, afval, materialen,
geluid- en geuroverlast, maar ook natuur en landschap, flora en fauna, bodemkwaliteit en zelf
het grondwaterpeil spelen een rol bij, en worden op hun beurt beïnvloed door stedenbouwkundige keuzen. Een stedenbouwkundig ontwerp bepaalt in grote mate de mogelijkheden
voor duurzame bouwwerken en hoe de principes van duurzaamheid kunnen bijdragen aan
een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Dit verlangt een vroegtijdige en integrale benadering van planontwikkeling, zodat gebieden
zich ook op de lange duur duurzaam verder kunnen ontwikkelen. Of anders gezegd: gebieden
die flexibel kunnen meegroeien met de eisen van de tijd. Daarbij dient ook geïnvesteerd te
worden in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit gaat over de specifieke kwaliteiten van de gebouwde en de geplande omgeving en is nauw verbonden met:
• ruimtelijke differentiatie: in verband met de gebruiks- en belevingswaarde;
• flexibiliteit: in verband met de toekomstwaarde;
• de opgave en het concreet te realiseren programma;
• de landschappelijke en cultuurhistorische omgeving/waarden en de steden-bouwkundige
uitgangssituatie;
• de ruimtelijke invulling en de ruimtelijke structuur.
Lagenbenadering
De lagenbenadering kan worden opgevat als een planningsconcept. Het vormt als het ware
een leidraad voor het handelen waarbij als uitgangspunt geldt dat eerst de ondergrond (de
bodem- en het grondwatersysteem) duurzaam ontwikkeld moet worden voordat er aan de
andere twee lagen gesleuteld mag worden. Geplande activiteiten in gebied moeten dus
worden afgestemd op de aanwezige ondergrond.
15
In de lagenbenadering wordt er vanuit gegaan dat de ruimte valt te ontleden in drie lagen: de
ondergrond, netwerken en occupatie. De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening besteedt ook veel
aandacht aan deze indeling, een groot deel van de nota is langs deze lijnen gestructureerd.
De ondergrond geeft de natuurlijke omstandigheden weer waarin ruimtelijke veranderingen
optreden. Het gaat hierbij vooral om aspecten die betrekking hebben op bodem- en watersystemen. De ‘ tussenlaag’ bevat alle netwerken, zoals: (spoor)wegen, waterwegen,
luchthavens, maar ook de ondergrondse stelsels van buizen en kabels. De bovenste laag is
de occupatielaag. Deze omvat het fysieke patroon dat voortkomt uit het gebruik van de
andere twee lagen voor de ruimte die nodig is voor functies als wonen, werken en recreatie.
De tijdschaal waarop veranderingen zich voordoen in de lagen verschilt. Veranderingen in de
onderste laag worden gekenmerkt door een lage snelheid. Processen in deze laag kunnen
eeuwen in beslag nemen. De fysieke infrastructuur kenmerkt zich door processen die iets
sneller verlopen. De aanleg van infrastructurele werken gebeurt in een relatief kort tijdsbestek
maar daarna is de invloed op de ruimte nog eeuwenlang merkbaar. De inrichting van netwerken zijn in grote mate bepalend voor de inrichting van de occupatielaag. Veranderingen in de
occupatielaag gaan, ten opzichte van de andere twee lagen, relatief snel.
De lagenbenadering is ontwikkeld door ontwerpers en stelt in ruimtelijke zin prioriteiten. Het
fundament, en daarmee de belangrijkste laag van ruimtelijke planning, wordt gevormd door
het bodem- en watersysteem in een gebied. Deze laag is onvervangbaar en aanpassingen in
deze onderste laag zijn vaak onomkeerbaar. Het ontrekken van grondwater en bodemverzakkingen zijn zaken die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Beslissingen op het niveau
van netwerken hebben een geweldig sturende invloed op alle sociaal-ruimtelijke en economisch-ruimtelijke processen. Pas in de derde laag is de situering van woningen bedrijventerreinen, landbouw en culturele voorzieningen aan de orde.
Segmentering
Segmentering zorgt voor een goede onderlinge afstemming van de toekomstige bedrijvigheid
op het terrein Moerdijkse Hoek en op de afstemming met de reeds aanwezige (of geplande)
bedrijvigheid elders in de regio. Het basisprincipe segmentering geeft aan dat elk bedrijf op
de juiste plaats gevestigd moet zijn. Dit geldt zowel op regioniveau als op het niveau van het
bedrijventerrein. Door segmentering wordt de onderlinge hinder van betrokken partijen geminimaliseerd en worden de functies wederzijds versterkt.
Binnen de regio is het zaak de bedrijvigheid op de verschillende terreinen op elkaar af te
stemmen. Elk terrein zou zich moeten richten op een bepaald segment. Er zijn verschillende
manieren van indeling mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld primair worden gekeken naar de milieuhindercategorie, de grootschaligheid of naar de vervoers- en bereikbaarheidsbehoeften van
bedrijven (bij deze laatste spelen bereikbaarheidsprofielen een rol).
Segmentering biedt de mogelijkheid om bedrijven met gelijksoortige of op elkaar aansluitende
processen bij elkaar te plaatsen, zodat optimaal van elkaars aanwezigheid kan worden geprofiteerd (zie ook de paragraaf over symbiose en segmentering op terreinniveau). Segmentering
biedt gemeenten en regio’s de mogelijkheid om zich specifiek te richten op de economische
sectoren die een versterking van de economische structuur kunnen betekenen.
Segmentering op terreinniveau heeft meer te maken met de daadwerkelijke fysieke clustering
van bedrijven. Dit kan gebeuren op basis van energie- en waterbehoefte, omvang van vervoersbewegingen, uitstraling (met name van belang voor zichtlocaties) etc. Vaak wordt echter
in eerste instantie gekeken naar de milieuhindercategorie waarin een bepaald bedrijf valt. De
meeste terreinen worden vooraf gezoneerd. Wanneer bedrijven worden toegelaten die veel
lawaai produceren, is dit zelfs verplicht. Resultaat is vaak dat bedrijven met een hoge milieucategorie zich meer in het midden van het terrein bevinden en dat de milieucategorie afneemt
naarmate men zich meer naar de randen van het terrein beweegt. Meestal zijn de aangrenzende hindergevoelige functies (zoals wonen, recreatie) hiervoor de aanleiding (deze mogen
niet binnen de milieucirkels van bedrijven vallen en moeten dus op voldoende afstand worden
gehouden).
Parkmanagement
Parkmanagement is het maken van afspraken tussen de belanghebbende partijen op het
bedrijventerrein over de inrichting en het beheer van het terrein. Het doel is het verkrijgen en
op lange termijn vasthouden van een gewenst niveau van kwaliteit en duurzaamheid.
De duurzame kwaliteit van een terrein komt tot uiting in een goede, heldere infrastructuur,
een efficiënte verkaveling, een mooie aanblik van openbare ruimte, private ruimte en bedrijfspanden, een zo beperkt mogelijke emissie van stoffen die schade toebrengen aan het milieu,
16
de aanwezigheid van voorzieningen en een goede communicatie tussen betrokken partijen.
Zonder een goede organisatie kan geen optimale kwaliteit van het terrein worden behaald en
kan de duurzaamheid ook niet worden versterkt op langere termijn.
Parkmanagement maakt met name kans op nieuwe terreinen. Hier kan een bijdrage van
bedrijven verplicht worden gesteld door deze te koppelen aan de gronduitgifte.
Parkmanagement is verankerd in alle levensfasen van een terrein en zal daarom al in een
zeer vroeg stadium, namelijk de planvormingsfase van een terrein, gestalte moeten krijgen.
Alleen dan is het mogelijk om bedrijven reeds bij de gronduitgifte te verplichten om bij te
dragen aan parkmanagement.
Omdat voor de uitgifte van een terrein nog niet (definitief) vaststaat welke bedrijven zich zullen vestigen, dient de partij die het terrein gaat ontwikkelen (dit is meestal de overheid, maar
het kan ook een private ontwikkelaar betreffen) het initiatief tot de invoering van parkmanagement te nemen. Deze partij zal zich in eerste instantie bezig moeten houden met het opstellen
van het kwaliteits- en duurzaamheidprofiel. Omwille van het draagvlak is het van belang
potentiële vestigers vroegtijdig hierbij te betrekken.
Parkmanagement vervult een functie ten aanzien van drie aspecten:
Vorm
: de inrichting van de private en de openbare ruimte.
Voorzieningen
: het realiseren en het managen van voorzieningen voor werkgevers en
werknemers.
Beheer
: het beheer en onderhoud van private en openbare ruimte.
De praktijk leert dat het commercieel belang van een ontwikkelaar op een gegeven moment
kan botsen met het duurzaamheidbelang (korte versus lange termijndenken). Het is belangrijk
dat de parkmanager in deze situatie blijft vasthouden aan het concept dat bij de ontwikkeling
van een terrein is vastgesteld. Wanneer dit wordt losgelaten bestaat de kans dat de kwaliteit
van het terrein achteruit gaat en het vastgoed in waarde daalt. Gevolgen zijn een kortere
levenscyclus van het terrein, beperking van de mogelijkheden om kostenvoordelen te behalen
en afkalving van de sociale cohesie (het ‘wij-gevoel’): bedrijven die reeds gevestigd zijn en
daarvoor aan allerlei eisen hebben voldaan, zullen het onrechtvaardig vinden wanneer nieuwe bedrijven zich ineens niet meer aan deze afspraken hoeven te houden.
Om te voorkomen dat het concept wordt losgelaten en het fundament onder duurzaamheid
inzakt, kunnen maatregelen getroffen worden. Zo kunnen bij het opstellen van de exploitatie
pieken en dalen in de uitgifte ingecalculeerd worden, en kan flexibiliteit in het concept ingebouwd worden om nog wat extra speling te hebben.
Parkmanagement heeft ook een regionale dimensie. Zo liggen er kansen in het zoeken naar
aansluiting bij of het afstemmen op de bestaande initiatieven op het gebied van parkmanagement in de regio (zie kader).
Een voorbeeld: aansluiten bij terrein Moerdijk I
Op Moerdijk I is reeds sprake van parkmanagement, uitgevoerd door het haven- en
industrieschap, de NV Haven van Moerdijk. De centrale doelstelling is het maatschappelijk
rendement van het terrein te vergroten. Uitgangspunt zijn de bedrijfsprocessen van de reeds
gevestigde en nog te vestigen bedrijven. Op basis van deze processen kan worden gekeken op
welke locatie een nieuwkomer het beste kan worden gevestigd, zodat deze optimaal kan profiteren
van de bedrijven die rondom hem zijn gevestigd en andersom. Behalve dit procesgerelateerde
vestigingsbeleid worden in het kader van parkmanagement collectieve diensten en beheertaken
ontwikkeld. Aanspreekpunt is een parkmanager die partijen bij elkaar brengt.
Belangrijke factor voor het creëren van draagvlak blijkt hier overigens het realiseren van
doorbraakprojecten die op korte termijn zichtbaar zijn.
Om kosten en moeite te besparen en tevens efficiency te behalen, verdient het aanbeveling te
onderzoeken of en op welke wijze Moerdijkse Hoek zou kunnen aansluiten bij het
parkmanagement van Moerdijk I. Dit zou kunnen leiden tot de volgende voordelen:
- Het wiel hoeft niet nog een keer te worden uitgevonden: de organisatie op Moerdijk I bestaat
al, net als het basispakket van maatregelen. Dit kan als vertrekpunt worden beschouwd,
waarna men zich kan richten op het verder optimaliseren en bijstellen hiervan;
- Bedrijvigheid kan optimaal tussen beide terreinen worden afgestemd waardoor de
mogelijkheden om een bedrijf “op de juiste plaats” te vestigen, toenemen;
- Er kan “grensoverschrijdend” gebruik gemaakt worden van gemeenschappelijke voorzieningen (o.a.
op het gebied van vervoersmanagement).
Figuur 4: Parkmanagement.
17
Industriële symbiose en ecologie
Het begrip symbiose duidt op het samenleven van verschillende organismen op een dusdanige wijze dat elk individueel organisme voordeel haalt uit het met elkaar samenleven. In
een industriële context wordt dit begrip gebruikt voor de samenwerking tussen bedrijven
waarbij de rest- en bijproducten (zoals energie, water en afval) van de productie worden
uitgewisseld, zodat er een minimum aan afval overblijft. Industriële symbiose betreft samenwerking tussen de naburige bedrijven op een bedrijventerrein. Door het integreren van
productieprocessen en/of het samenvoegen van afvalstromen kan de totale materiaalinput en
afvaluitstoot worden geminimaliseerd ten opzichte van de situatie waarin bedrijven niet
samenwerken. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van reststoffen, materiaal- en
energiecascadering en het benutten van schaalvoordelen door het gezamenlijk gebruiken van
utilities. Ook op sociaal vlak zijn schaalvoordelen te realiseren door het bij elkaar brengen van
bedrijven in een specifieke locatie, bijvoorbeeld met betrekking tot restauratieve voorzieningen, minimalisering van transportkosten, openbaar vervoer, kinderopvang etc.
Het economisch, sociaal en ecologisch voordeel dat een dergelijke werkwijze oplevert kan
aanzienlijk zijn, zodat er over de hele lijn sprake kan zijn van een win-win relatie tussen de
deelnemende partners. Er zijn echter ook enkele nadelen te noemen, zoals de (tijd)investeringen in de onzekere beginfase en een(groeiende) afhankelijkheid tussen de bedrijven bij
blijvende samenwerking. Problemen die opgelost moeten worden betreffen bedrijfszekerheid,
leveringsgaranties en aansprakelijkheidskwesties. Vooral in de opstartfase is het van belang
dat een groot bedrijf de rol van kartrekker mede op zich wil nemen, dat het project het vertrouwen van alle stakeholders weet te krijgen en dat er sprake is van goed projectmanagement.
Duurzaam ondernemen
Bij duurzaam ondernemen gaat het om het vinden van een balans tussen een gezonde financiële exploitatie, een rechtvaardig sociaal beleid en zorg voor het milieu en de maatschappelijke omgeving.
Het basisprincipe duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen geeft aan dat elk
bedrijf een balans blijft zoeken tussen economische, sociale en ecologische aspecten van
ondernemen. Bedrijven kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling
door duurzaam te ondernemen. Winstmaximalisatie is niet meer het enige doel van het
bedrijf, maar het creëren van waarden dient centraal te staan. De waarden zijn niet alleen
voor het bedrijf zelf maar ook voor bijvoorbeeld haar werknemers, toeleveranciers, afnemers
en maatschappij, hier en elders, nu en in de toekomst.
Bedrijven dienen bij het nemen van beslissingen stil staan bij de uitgangspunten van duurzaam ondernemen. Een onderneming moet daarbij niet alleen voldoen aan wet- en regelgeving binnen de eigen poorten maar houdt ook rekening met milieuaspecten en risico’s bij
de productie van grondstoffen en het gebruik van producten. Daarnaast neemt de onderneming niet alleen de verantwoordelijkheid voor de eigen werknemers, maar ook voor de
toeleveranciers en het effect van productieactiviteiten op locale leefgemeenschappen.
Tenslotte dient een bedrijf naast een focus op verhoging van zijn economische waarde ook
verantwoordelijkheid te nemen voor een eerlijke beloning van toeleveranciers en versterking
van locale economieën (fair trade). Kortom: elk bedrijf heeft een verantwoordelijkheid voor het
eigen bedrijf, de keten én de regio. Voorbeelden van aspecten die vallen onder duurzaam
ondernemen zijn arbeidsomstandigheden, ruimte voor innovatie, mensenrechten, gebruik van
duurzame energiebronnen, vervoersmanagement, ondersteuning van maatschappelijke
activiteiten, milieuvriendelijke productontwerpen en samenwerking met toeleveranciers en
afnemers. Duurzaam ondernemen kan worden gezien als een manier om zich positief te
onderscheiden van andere ondernemingen en is daarom interessant voor elke onderneming.
Bij duurzaam ondernemen is men gericht op de langere termijn en houdt men rekening met
acceptatie door de maatschappij in de toekomst maar ook bijvoorbeeld van de beschikbaarheid van grondstoffen en de mogelijkheid werknemers aan te trekken. Andere voordelen van
duurzaam ondernemen zijn een positief imago, gemotiveerde en aantrekkelijkheid voor
nieuwe werknemers, kostenbesparingen door efficiënter produceren en beheersing van
risico’s.
Op een duurzaam bedrijventerrein is een van de uitgangspunten dat de bedrijven die er zijn
gehuisvest, duurzaam ondernemen. Verwacht kan worden dat deze bedrijven een continu
proces op gang brengen om zoveel mogelijk aspecten van duurzaam ondernemen toe te
passen in de bedrijfsvoering.
18
3.3 De checklist vernieuwend duurzaam
De basisprincipes moeten vertaald worden in het Programma van Eisen. Zij vormen de basis
voor sturing en concretisering. Vandaar dat zij ook als vertrekpunt zijn genomen bij het opstellen van de checklist. De basisprincipes zijn overkoepelend. Ze zijn van invloed op de
uitwerking van maatregelen en de hoogte van het ambitieniveau.
Thematische benadering
De checklist is opgebouwd rond thema's. De thematiek sluit aan op de provinciale menukaart
duurzame bedrijventerreinen. Achtereenvolgens komen aan bod: bodem, energie, water,
grond- en hulpstoffen, afvalstoffen, landschappelijke inpassing, ruimtegebruik, leefklimaat,
werkklimaat, ondernemersklimaat en verkeer en vervoer.
Per thema worden enkele leidende principes onderscheiden. Deze zitten qua abstractieniveau respectievelijk reikwijdte tussen de (overkoepelde) basisprincipes en de concrete
duurzaamheidmaatregelen in. De leidende principes staan opgesomd in de eerste kolom van
tabel 3 direct onder het betreffende thema.
Ten aanzien van de thema’s is geen ordening aangebracht. Het belang van een bepaald
thema en de principes en maatregelen die daarbij horen kan in een algemene checklist niet
worden aangegeven. Ook is het mogelijk dat er tegenstrijdigheden bestaan tussen de
onderwerpen binnen de diverse thema’s en dat uitwerkingen van thema’s met elkaar kunnen
botsen. Zo kan het zoveel mogelijk intact laten van het landschap (en daarmee de versnippering van uitgeefbare grond) een belemmering vormen voor initiatieven op het gebied van
de uitwisseling van stromen (energie, water, afval, etc.) en functionele clustering. Welke
initiatieven uiteindelijk de voorkeur verdienen, hangt af van het nog nader te bepalen ambitieniveau ten aanzien van een specifieke locatie.
Ambitieniveaus
Binnen de verschillende thema’s zijn maatregelen te onderscheiden met een betrekkelijk laag
ambitieniveau en met een hoger ambitieniveau. Bij maatregelen met een laag ambitieniveau
gaat het vaak om het optimaliseren, beter benutten van aanwezige mogelijkheden en voorzieningen. Ze passen in de transitieaanpak. Een iets hoger ambitieniveau uit zich in het
doorvoeren van ver(der)gaande aanpassingen en de uitbreiding van mogelijkheden. Hoge
ambities hebben vaak een innovatief karakter.
Het onderscheid tussen duurzaam en vernieuwend duurzaam is soms moeilijk aan te geven.
De ene maatregel is meer basaal van karakter, de ander meer vergaand. Sommige maatregelen gaan verder dan tot op heden in praktijk is gebracht. Deze maatregelen kunnen
vernieuwend duurzaam worden genoemd. Op het moment echter dat een maatregel elders is
ingevoerd, is deze volgens onze uitgangspunten al niet meer vernieuwend duurzaam. Het
begrip vernieuwend duurzaam is dus verre van statisch. Voortgaande ontwikkelingen en
inzichten maken dat de kwalificatie van maatregelen in de tijd steeds verandert (eerst vernieuwend, dan “gewoon” duurzaam). In een aparte kolom is aangegeven op welke manier
een duurzaam bedrijventerrein werkelijk vernieuwend zou kunnen zijn. Daarbij gaat het niet
altijd om steeds maar weer vernieuwende maatregelen te ontwikkelen. Ook het creatief
combineren en vervolgens implementeren van duurzame maatregelen kan tot vernieuwing
leiden.
Analyse van de voorstudies
Een aantal voorbereidende studies die in opdracht van de provincie voor Moerdijkse Hoek
zijn uitgevoerd plus de startnotie m.e.r, zijn met behulp van de checklist beoordeeld op de
mate van duurzaamheid. De analyse houdt in, dat systematisch is nagegaan in hoeverre de
leidende principes met de daarbij behorende maatregelen in een bepaald rapport aan bod
komen. Een leidend principe kan:
• expliciet naar voren worden gebracht als een noodzakelijke of/en nuttige aspect vanuit het
oogpunt van duurzaamheid;
• niet aan bod komen;
• wel genoemd worden, maar niet verder worden uitgewerkt.
Wanneer een leidend principe in een van de beoordeelde rapporten niet aan bod komt of
alleen wordt genoemd, levert dit in de discussie over het vernieuwend duurzame karakter van
Moerdijkse Hoek een hiaat op. Dit kan worden opgevuld indien het principe in een ander
rapport wel voldoende aan de orde komt. Wanneer bepaalde principes in geen enkele voor-
19
studie aan bod komen, dan wordt het uitgangspunt voor Moerdijkse Hoek van vernieuwende
duurzaamheid aangetast en zal het noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek (naar deze principes) te verrichten.
Voor de analyse van de modelstudie glastuinbouw is de checklist enigszins aangepast. Per
thema is gekeken wat met name voor de glastuinbouw belangrijke principes zijn en welke
specifieke maatregelen hiertoe behoren.
Voor de goede orde vermelden we nogmaals, dat we in een aantal gevallen ons moesten
baseren op concepten van de uiteindelijke studies.
20
Checklist Vernieuwend Duurzaam Moerdijkse Hoek
Thema
Bodem
Leidende principes:
Voorkomen bodemverontreiniging
Optimale afstemming met (grond)water
Gesloten grondbalans10
Maximaal rekening houden met ondergrond
(draagkracht bodem)
Geen schade aan flora en fauna
Energie
Leidende principes:
Voorkomen / beperken broeikasgassen
Maximale energiebesparing en energieefficiency
Maximale toepassing duurzame energie13
Energiebesparende ruimtelijke
inrichting
Toepassing schoon fossiel: ecologisch
verantwoord en efficiënt
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
Duurzame maatregelen
-
-
De weg naar vernieuwend duurzaam
Onderste lagen zijn sturend voor keuze en ontwikkeling van
locaties
Bouwrijp maken van het terrein met gebiedseigen grond
Het beheer en monitoren van de bodemkwaliteit op
terreinenniveau via parkmanagement
Bodemverontreiniging beschermende maatregelen beperken door
gezamenlijke organisatie over bodembedreigende handelingen
Opstellen bodemkwaliteitskaarten
Bouwrijp maken van het terrein op basis van bodemkwaliteitskaarten
Bouwrijp maken van het terrein met gebiedseigen grond
Actief bodembeheer
Structurele samenwerking op het gebied van bodembeheer11
Kennisontwikkeling en het faciliteren van subsidiemogelijkheden12
-
Energiebesparend bouwen14
Gebruik van nutsvoorzieningen met een hoog rendement15
Uitwisseling van energie tussen bedrijven16
Gebruik van duurzame energiebronnen17
Gezamenlijke inkoop van energie18
Realisatie van een optimale energie-infrastructuur.
Uitwisseling energiestromen tussen bedrijventerreinen en hun
omgeving.
Inzicht in energiestromen op regio- en terreinniveau19
-
Set toetsingscriteria voor beoordeling duurzaamheid voor
energie in brede zin.
-
Produceren en gebruik van duurzame energie
Collectieve exploitatie van energie op regionaal en / of
terreinniveau bijvoorbeeld via parkmanagement.
In ontwerp en inrichting rekenschap geven van combinatie van
industriële en glastuinbouwactiviteiten op regio- en terreinniveau.
Ontwerp en inrichtingscriteria afstemmen op lagenbenadering
Ontwerp en inrichtingscriteria gebaseerd op integrale
energievisie (masterplan) vanuit milieu, water, verkeer & vervoer,
ruimtelijke ontwikkeling en energie.
-
-
geen grond van elders en grond naar elders verplaatsen
Via aparte beheersorganisatie (mogelijk als onderdeel parkmanagement) ( een voorbeeld is gezamenlijke uitvoering bodemonderzoek bij nieuw ontstane verontreinigingen)
Via een bedrijvenregeling
Hernieuwbare energiebronnen
Voorbeelden zijn zongericht verkavelen en bouwen
Voorbeelden zijn warmtenet en een gezamenlijke persluchtinstallatie.
Voorbeelden zijn restwarmte, perslucht, CO2, koude en warmteopslag
Voorbeelden zijn zonnecellen, windturbines, warmtekrachtkoppeling, bio-energie, koude en warmteopslag
Zoals bijvoorbeeld via parkmanagement
Bijvoorbeeld met een duurzaamheidsscan
Thema
Duurzame maatregelen
De weg naar vernieuwend duurzaam
-
Water
Leidende principes:
Waterhuishoudkundige ingrepen mogen geen
belasting op regio- en terreinniveau hebben.
Optimale afstemming met de bodem
Gesloten watersysteem (oppervlakte en
grondwater)
Differentiatie van het gebruik van water
Veiligheid
-
Grond- en hulpstoffen
Leidende principes:
Alleen gebruik duurzame grondstoffen
(hernieuwbare grond- en hulpstoffen)
Minimalisatie gebruik grondstoffen en
hergebruik grondstoffen
20
21
22
23
-
Gescheiden riolering
Beperking van verhard oppervlak
Afkoppelen van verhard oppervlak
Gezamenlijke inkoop (drink)water
Gezamenlijk gebruik watergerelateerde utilities20
Geen gebruik bestrijdingsmiddelen
Infiltratie water in de bodem
Gezamenlijke (biologische) (afval)waterzuivering
Hergebruik afvalwater
Waterberging op maat (bij hoogwater)
Grondwatergebruik alleen als drinkwaterkwaliteit is vereist
Toepassing waterketen op regio- en terreinniveau
Herontwerp productie en –processen gericht op beperking
watergebruik21
Inzicht in specifiek waterverbruik per branche/ keten22
Matching en cascadering van waterstromen tussen bedrijven op regioen terreinniveau
Watertoets
Preventieteams
Inzicht in aanwezige stromen op regio- en terreinniveau op regio en
terreinniveau.
Uitwisseling grondstoffen en beheer uitwisseling grondstoffen op regio
en terreinniveau 23
-
-
-
Bij ontwerp en inrichting rekening houden met windenergie
(infrastructuur)
Gebruik maken van waterstoftechnologie
Toepassing waterketen op regio- en terreinniveau (opnieuw
benutten)
Herontwerp van productie en –processen gericht op beperking
watergebruik, zoals o.a. voor logistieke watertoepassingen
Oprichting waterketenbedrijf voor realisering van gesloten
industriële waterkringloop.
Onderzoek infiltratiemogelijkheden proceswater
Aanvoer realiseren van waterinfrastructuur voor B-water op
regio- ,terrein- en perceelniveau
Watergebruik afgestemd op draagkracht watersysteem
Afkoppelen, niet aankoppelen van verhard oppervlak: voor
nieuwe locaties
Verbeterde gescheiden stelsels zonder overstort en volledige
afkoppeling van hemelwater;
(Gezamenlijke) toepassing van biologisch zuiveringssysteem,
gericht op hemelwater, huishoudwater en relatief schoon
bedrijfswater;
Inzicht in specifiek waterverbruik per branche/keten
Besparingen grondstoffen op verpakkingen28, o.a. door
aangepaste vervoermethoden.
Aanpassen processen gebruik grond- en hulpstoffen
Grondstoffenbeheer (en afvalbeheer) als onderdeel van het
KAM-systeeem.
Voorbeelden zijn een wasstraat, zuivering en hergebruik
Zoals onder andere voor logistieke watertoepassingen
Bijvoorbeeld met een duurzaamheidscan
Bijvoorbeeld symbiose
22
Thema
-
Gebruik van niet-schadelijke stoffen
Duurzame maatregelen
-
Afvalstoffen
Leidende principes:
Voorkomen ontstaan afvalstoffen
Voorkomen van afvalstoffen in bodem en
grondwater
Voorkomen van afvalstoffen/ gassen in de
lucht.
Scheiden van afvalstoffen
Hergebruik afvalstoffen
Landschappelijke inpassing
Leidende principes:
Optimale afstemming op de omgeving
Zonering: het juiste bedrijf op de juiste plaats
Functionele clustering
-
-
28
24
25
26
27
29
30
31
De weg naar vernieuwend duurzaam
Besparing op grond- en hulpstoffen24
Gezamenlijke inkoop grondstoffen25
Grondstoffenbeheer en (afvalbeheer) als onderdeel van het KAMsysteem.
Integraal ketenbeheer26
Productgerichte milieuzorg (PMZ)
Milieuproductontwikkeling
Inzet secundaire grond- en hulpstoffen27
-
Integraal ketenbeheer vanuit symbiose-aanpak op regio- en
terreinniveau
Afvalmining bij hergebruik van gesloten stortplaatsen
Preventieteams
Gezamenlijke / collectieve inzameling afval
Gezamenlijke en lokale verwerking van afval
Inzicht in aanwezige stromen en gebruik van grond- en hulpstoffen bij
bedrijven op regio- en terreinniveau29
Integraal ketenbeheer ter voorkoming van afvalstoffen30
Productgerichte milieuzorg (PMZ) (bestaande producten)
Milieuproductontwikkeling (nieuwe producten)
-
Afvalmining ikv hergebruik van gesloten stortplaatsen
Integraal ketenbeheer op regio- en terreinniveau
Aanleg ecologische verbindingszones
Rekening houden met inheemse flora en fauna
Afstemming type en uitstraling (architectonische kwaliteit) bebouwing op
en vanuit aangrenzende functies31
Verbinding van groen op bedrijventerrein en tegengaan van
versnippering van groen
- Hoge gebruikswaarde van het terrein in zijn omgeving
- Natuurontwikkeling is in de exploitatie van het terrein geregeld
Bijvoorbeeld door middel van aangepaste vervoersmethoden
Bijvoorbeeld op verpakkingen
Bijvoorbeeld via parkmanagement
aanpassingen op andere fasen en processen
Ten behoeve van onder meer bedrijfshuisvesting
Bijvoorbeeld met behulp van een duurzaamheidscan
Door middel van het aanpassen op andere fasen en processen
Bijvoorbeeld woon-werk combinaties aan de rand van het terrein tegen aangrenzende woonwijken
23
Thema
Ruimtegebruik
Leidende principes:
Zorgvuldig ruimtegebruik op lokaal en
regionaal niveau
Zorgvuldig ruimtegebruik op terreinniveau
Duurzame maatregelen
-
Interne zonering (op basis van milieuhinder/ Stolpbenadering)
Opstellen en hanteren van een beeldkwaliteitplan
In ontwerp aandacht voor lagenbenadering
Materiaalkeuze afstemmen op de beoogde levensduur
-
Regionaal segmenteren, uitgifte afstemmen
Optimale afstemming met omgeving
Clusteren bedrijfscategorieën o.b.v. specifieke mogelijkheden
Regionaal grondbeleid/verevening
In ontwerp meer aandacht voor onderste lagen
Verhogen bebouwingsgraad (floor-space-index), meerlagig bouwen
Compact bouwen (intensiever ruimtegebruik)
Efficiënte verkaveling afstemming van omvang kavels op doelgroep
Ondergronds bouwen (parkeren, buisleidingen)
Meervoudig ruimtegebruik in tijd (functiemenging)
Flexibele inrichting panden en infrastructuur
Meervoudig gebruik van panden en voorzieningen, zoals groenstructuur
voor recreatie omwonenden
Gebruik gezamenlijke/collectieve voorzieningen, zoals parkeerplaatsen,
wasstraat, horeca.
Gezamenlijk beheer restruimte
In ontwerp flexibiliteit inbouwen t.b.v. multimodale ontsluiting
Ruimtegebruik integraal onderdeel van beeldkwaliteitsplan
Leefklimaat
Leidende principes:
Voorkomen en beperken hinder
Versterken economisch draagvlak in de
kernen
Beheersing veiligheidsrisico’s
Behoud en vergroting van natuurkwaliteit
Behoud en verbetering waterkwaliteit
Goed voorzieningenniveau
-
De weg naar vernieuwend duurzaam
-
Uitgifte afstemmen op mogelijkheden tot symbiose
Eerst inbreiden, intensiveren en herstructureren, dan nieuwe
ruimte claimen, zoals gebruik gesloten stortplaatsen
Regionaal grondbeleid, waarbij ook verplaatsing van bedrijven
mogelijk is i.r.t. symbiosemogelijkheden
Verhoogde ruimtelijke/architectonische kwaliteit nastreven
Minimale bouwhoogten toepassen
Integratie in ontwerp van windenergie, biomassa-mogelijkheden,
buisleidingen (evt. combineren milieuruimte)
Communicatie met betrokken partijen voor het verkrijgen van
draagvlak32
Collectieve aanleg en beheer van groenvoorzieningen als integraal
onderdeel van omgevingskwaliteiten op regio- en terreinniveau.
Collectieve aanleg en beheer van wegen
Beperken milieuhinder voor omwonenden33
Bescherming van natuurlijke en cultuurhistorische waarden
Zorg voor sociale veiligheid en gezondheid
Vergroten belevingswaarde van de natuur op regio- en terreinniveau34
Voldoende verlichting terrein
32 Verslaglegging aan en overleg met betrokken partijen (hieronder vallen ook omwonenden) bijvoorbeeld via nieuwsbrieven of samenwerking met hulpdiensten in de regio etc.
33 Het betreft bijvoorbeeld geluid, stank, licht en horizonvervuiling
34 Bijvoorbeeld door mogelijkheden voor recreatie
24
Thema
Werkklimaat
Leidende principes:
Versterking werkgelegenheid
Aantrekkelijke leef- en woonomgeving
Aantrekkelijke en verscheidenheid
huisvestingsmogelijkheden
Goede winkelvoorzieningen
Snel en veilig vervoer
Duurzame maatregelen
-
Geen gebruik van bestrijdingsmiddelen
Water als belevingswaarde (b.v. recreatiegebruik)
Handhaving en vergroting voorzieningenniveau in regio- en op terrein35
Uitvoering, beheer en onderhoud van bovenstaande elementen
-
Zorg voor goede arbeidsomstandigheden36
Werknemergerichte voorzieningen37
(Om/her)Scholingsmogelijkheden voor werknemers
Opleidingsfaciliteiten in directe omgeving
Realisatie van een speciaal voor het terrein werkend uitzendbureau
(vacaturebank)
Uitlenen van personeel
Bereikbaarheid en toegankelijkheid
Functiemenging met betrekking tot voorzieningen
Gezamenlijk terreinbeheer en bewaking
Aanwezigheid en toegankelijkheid hulpdiensten
Werktijden afgestemd op openbaar vervoer
Faciliteren startende bedrijven
Calamiteitenouderschapsverlof
Fiscale faciliteiten voor maatschappelijke participatie
Ondernemersklimaat
Leidende principes:
Voldoende ruimte
Gewaarborgde bereikbaarheid
Beschikbaar arbeidspotentieel
Aanwezige kennisinfrastructuur
Beschikbaarheid grondstoffen
Aantrekkelijke leef- en werkomgeving
35
36
37
38
39
- Aantrekkelijkheid ruimte en kwaliteit gebouwen
- Hoge kwaliteit infrastructuur38
- Parkmanagement voor realiseren van collectieve voorzieningen voor
productie
- Zorgvuldig ruimtegebruik (zie ruimte)
- Aanwezigheid voorzieningen39
- Verscheidenheid aan sectoren en bedrijven
De weg naar vernieuwend duurzaam
-
Mate waarin bedrijven samenwerken en gezamenlijke
voorzieningen realiseren op regio- en terreinniveau
-
Bedrijfsprocessen als integraal onderdeel van KAM-systeem op
terreinenniveau bijvoorbeeld via parkmanagement
Afstemming met economische omgeving bedrijventerreinen
Vernieuwend is het invulling geven aan een set van aspecten op
maat via samenwerkingsprocessen
Bedrijvenaanpak gebaseerd op integrale benadering vanuit
kapitalen.
-
Bijvoorbeeld recreatie, winkels, en dergelijke
Onder andere veiligheid en hygiëne
Onder andere kinderopvang, sportfaciliteiten, bancaire diensten
Bijvoorbeeld voor energie, ICT, water
Collectieve beveiliging, hulpdiensten, schoonmaak en een logistiek centrum
25
Thema
Duurzame maatregelen
-
Verkeer en vervoer
Leidende principes:
- Verbetering verkeersveiligheid
- Verbetering bereikbaarheid economische
centra
-
- Goed werkklimaat (zie werkklimaat)
- Inzicht in gebruik en aanwezigheid van grondstoffen, producten op het
terrein.
- Aanwezigheid van innovatiegerichte bedrijven
- Zorg voor een innovatief milieu (nabijheid kennisinstellingen/ clustering
van gelijksoortige bedrijven)
- Zorg voor startersfaciliteiten
- Zorg voor een marktconforme grondprijs
Uitwisseling van grond- , hulp- en afvalstoffen
Uitwisseling van technische kennis en informatie
Afstemming met economische omgeving bedrijventerreinen
Gezamenlijk gebruik van voorzieningen
Bedrijfsprocessen als integraal onderdeel van KAM-systeem
Optimale aansluiting bij en benutting van bestaande infrastructuur
Organisatie van gezamenlijk personenvervoer/ Carpoolfaciliteiten
(mobiliteitsmanagement)
Gezamenlijk vrachtvervoer en bundeling van vervoer
Multimodale vervoersvoorzieningen: zorg voor ontsluiting via water, weg
en spoor (evt. lucht)
Stimuleren gebruik multimodale vervoersvormen
De weg naar vernieuwend duurzaam
-
Aandacht voor processen op bedrijventerreinen
Benchmarking op nieuwe locatie (imago)
Ruimtelijke en architectonische kwaliteit
Acquisitie van bedrijven vindt plaats aan de hand van de
behoeften van gevestigde bedrijven op het terrein.
-
Transportbesparing, zoals volumereductie, retourstromen,
beladingsgraad.
Toepassing van ICT in logistieke processen.
Productieketen op regio- en terreinniveau vanuit
symbioseaanpak.
Toepassing van dynamisch verkeersmanagement personen en
goederenvervoer.
Parkeren alleen op gezamenlijke voorzieningen
Ondergronds transport
Gezamenlijke op- en overslag
-
Toepassing principes van duurzaam veilig:
Zorgvuldige locatiekeuze
Duurzaam veilige verkeersinfrastructuur40
Voorkom onbedoeld gebruik van infrastructuur door onderscheid te
maken naar functie (stroom-, ontsluitings- en erftoegangswegen) en door
vermenging van functies te voorkomen
Voorkom ontmoetingen met hoge snelheid- en richtingsverschillen
Voorkom onzeker gedrag verkeersdeelnemers
Categorisering van wegen, veilige hoofdentree
40 Bijvoorbeeld wat betreft vormgeving en gebruik afstemmen op wegfunctie
26
Thema
Duurzame maatregelen
-
Toepassing dynamisch verkeersmanagement personen en
goederenvervoer
-
Optimale voertuiggeleiding (logische interne verkeersstructuur, goede
bewegwijzering en goede aansluiting op omliggend wegennet)
Hoogwaardig openbaar vervoer
(Flexibele) gezamenlijke parkeervoorzieningen
Buisleidingen
Gezamenlijke opslag- en overslagfaciliteiten
ICT-infrastructuur (breedband)
-
De weg naar vernieuwend duurzaam
27
28
4
Schaalvoordelen van clustering
4.1 Inleiding
Een vernieuwend duurzaam bedrijfsterrein schept de voorwaarden waarbinnen bedrijven hun
sociale, economische en milieutechnische prestaties kunnen verbeteren ten opzichte van de
bestpresterende bedrijven elders in Nederland. Om van deze voorwaarden te kunnen profiteren
is de keuze van zowel de sectorale samenstelling als de geografische indeling van het terrein
van belang. De gedachte is dat door middel van het bij elkaar brengen (clusteren) van de juiste
bedrijven schaalvoordelen op economisch, sociaal en milieutechnisch vlak kunnen worden
gerealiseerd. Dergelijke voordelen kunnen niet door individuele bedrijven worden gerealiseerd,
dan alleen tegen zeer hoge kosten.
Centraal staat in dit hoofdstuk een analyse op basis van recente literatuur over de voor- en
nadelen van bedrijfsconcentratie op economisch, sociaal en milieutechnisch gebied. Verder
wordt er aandacht besteed aan de vraag of de sectorale samenstelling van de bedrijvigheid op
het bedrijventerrein hierbij een rol speelt. In het verlengde hiervan speelt vervolgens de vraag
of de sectorale samenstelling die voor het ene deelaspect de meeste winst oplevert samenvalt
met die voor een ander deelaspect de meeste winst oplevert. Als voorbeelden van milieutechnische schaalvoordelen kunnen onder andere het gezamenlijk verwerken van afvalstromen en
het hergebruik van productiemiddelen worden genoemd. In veel gevallen is het zo dat het installeren van een waterzuiveringsinstallatie financieel niet aantrekkelijk is voor een individueel
bedrijf vanwege de hoge vaste kosten die verbonden zijn aan een dergelijke investering. Vergelijkbare overwegingen spelen een rol met betrekking tot potentiële sociale baten (vooral
werknemer gerelateerde investeringen). Een substantieel deel hiervan wordt gerealiseerd
ongeacht de sectorale samenstelling van het bedrijventerrein. Dit geldt echter uitdrukkelijk niet
voor de milieutechnische baten. Deze zijn vooral afhankelijk van synergieën in het productieproces van de op het terrein te vestigen bedrijven (en hun onderlinge samenhang, ook wel ecoindustriële symbiose genoemd). Dit betekent dat de meeste nadruk ligt bij het productieproces
en minder bij de (milieu)kenmerken van het eindproduct dat wordt geproduceerd. Een duurzaam industrieterrein is dus niet noodzakelijkerwijs een zero-emission park, waar alleen dienstverlenende bedrijven zitten die in hun energievoorziening voorzien door zonnepanelen en de
aanschaf van groene stroom. De belangrijkste duurzaamheidwinsten zijn te behalen door het
bijeenbrengen van vervuilingsintensieve bedrijven die nu verspreid zijn over de provincie of
over het hele land om vervolgens te trachten de negatieve milieueffecten van deze typen
economische activiteit te verminderen. We dienen ons wel voortdurend rekenschap te geven
van het feit dat vernieuwend duurzaam een integraal begrip is, dat meer omvat dan alleen de
financieel-economische en milieutechnische kanten van het concentreren van bepaalde typen
bedrijven op een bedrijventerrein. Nadrukkelijk dienen ook de voordelen die op sociaal gebied
te behalen zijn in kaart gebracht te worden.
Aan het bijeenbrengen van een bepaald type bedrijven in een regio zijn echter ook nadelen
verbonden. Om te beginnen is de vraag aan de orde of het samenbrengen van bedrijven op
een bepaalde locatie, negatieve gevolgen kan hebben voor economische groei. De clustering
van economische activiteiten die de grootste milieuwinst oplevert, hoeft immers niet noodzakelijkerwijs ook de hoogste economische groei op te leveren. Waar het gaat om de invloed op
economische groei kan de geografische nabijheid van bepaalde economische activiteiten op
verschillende manieren een rol spelen. Het bestaan van 'forward and backward linkages',
verbondenheid in de produktieketen speelt in dit verband een belangrijke rol. Groei van bepaalde bedrijven kan als gevolg van het bestaan van dergelijke linkages leiden tot extra vraag naar
de producten van andere bedrijven. Indien geografische afstand een rol speelt in het spel van
vraag en aanbod, is de locatiekeuze van bedrijven van groot belang. Locatiekeuze, en in het
verlengde daarvan nabijheid van bedrijven is ook belangrijk vanuit het oogpunt van leren.
Geografische nabijheid kan leiden tot kennisoverdracht over zowel de productie- als de proceskant. Dit kan direct gebeuren door (bedoelde of onbedoelde) informatieoverdracht, maar ook
door de mobiliteit van werknemers tussen bedrijven. Het bijeenbrengen van bedrijven welke
29
gezamenlijk de grootste milieuwinst opleveren, hoeft niet samen te vallen met de samenstelling
die de hoogste groei (via intermediaire vraag of via leereffecten) oplevert.
Naast een mogelijk negatieve invloed op de economische groei kan clustering bedrijven ook
blootstellen aan onzekere macro-economische ontwikkelingen en/of technische risico’s. De
meeste (met name milieutechnische) voordelen kunnen worden gerealiseerd wanneer bedrijven
hun productieprocessen verregaand integreren. Daardoor neemt de onderlinge afhankelijkheid
van bedrijven toe. Gevolg daarvan kan zijn dat wanneer een van de bedrijven in de geïntegreerde keten in problemen komt en eventueel zelfs failliet gaat er een domino-effect kan optreden. Hiermee dient zeker rekening te worden gehouden bij de opzet van de samenwerkingsverbanden.
Het integreren van bedrijfsprocessen kan ook leiden tot een situatie van lock-in. Hiervan is
sprake wanneer de kosten van aanpassing van het productiesysteem vanwege de vele dwarsverbanden zo oplopen, dat zonder sterke overheidssteun nieuwe technologieën niet meer
zullen worden geïmplementeerd.
In het vervolg van dit hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op de ecologische en sociale baten
van bedrijfssymbiose. Vervolgens komen de financieel-economische kosten en baten aan de
orde, waarna aan het eind conclusies getrokken zullen worden. Tevens zal aangegeven worden wat deze betekenen voor het Programma van Eisen.
4.2
Algemene milieuvoordelen van industriële symbiose
In de discussie over de baten van het voeren van een ruimtelijk beleid met betrekking tot
bedrijfslocatiekeuze gaat veel aandacht uit naar milieutechnische voordelen van bedrijfsconcentratie. Meer specifiek is er veel onderzoek gedaan naar de schaalvoordelen van afvalverwerking en de mogelijkheden tot hergebruik van productiemiddelen of ongewenste bijproducten
van het primaire productieproces (zie ook Beckers c.s. 2000).
In paragraaf 4.3 zal worden vastgesteld welke algemene milieutechnische voordelen te behalen
zijn door clustering van (vervuilingsintensieve) bedrijven op een bepaalde locatie. Vervolgens
zal aandacht worden besteed welke bedrijven dienen te worden samengebracht om de
milieuvoordelen te maximaliseren.
De algemene milieuvoordelen die te behalen zijn met de inzet van duurzame bedrijventerreinen
zijn onder te verdelen in twee categorieën:
• het optimale gebruik van grond- en hulpstoffen (energie, water en materialen),
• de minimalisatie van de hoeveelheid emissies en vaste afvalstoffen welke daadwerkelijk in
het milieu terechtkomen.
Het eerste type voordelen hangt dus samen met het besparen van het gebruik van
productiemiddelen (hetgeen leidt tot minder verspilling en uitputting), het tweede met het
voorkomen van de productie van ongewenste output zoals vervuiling en afvalstoffen.
Konz en Van den Thillart (2002) noemen drie mogelijkheden waardoor deze milieuvoordelen
kunnen worden gehaald op een bedrijventerrein
• onderlinge uitwisseling en cascadering van energie, grondstoffen en water tussen bedrijven;
• gemeenschappelijk gebruik van bedrijfsfuncties;
• collectieve inzameling en afvoer van reststoffen.
Onderlinge uitwisseling van energie, grondstoffen en water
De onderlinge uitwisseling van energie, grondstoffen en water tussen bedrijven kan gebeuren
door het ontwikkelen van cascades of door het sluiten van kringlopen. De eerste manier,
cascadering, houdt in dat het gebruik van grondstoffen, water en energie loopt van hoogwaardig naar laagwaardig gebruik. Bij cascadering leveren bedrijven die hoogwaardige energie of
materialen gebruiken, hun rest– en bijproducten aan bedrijven met een minder hoogwaardige
behoefte. Deze bedrijven leveren op hun beurt weer aan de volgende schakel.
In figuur 5 staat een schema afgebeeld van verschillende toepassingen die polycarbonaat kan
doorlopen gedurende zijn gehele levenscyclus. Het idee is afkomstig van General Electric
Plastics. Iedere pijl geeft een verzamel–, scheidings– of vermengings/opwerkingsstap weer. Er
worden zes stadia van opwerking onderscheiden, waarna het afval uiteindelijk nog kan worden
ingezet voor energieopwekking. De kwaliteit van het policarbonaat neemt met iedere volgende
stap verder af.
30
Figuur 5: Voorbeeld van materiaalcascadering van policarbonaat.
Energie is bij uitstek geschikt voor het creëren van een dergelijke cascade van hoog– naar
laagwaardig verbruik. Energie met een hoge temperatuur kent meer toepassingsmogelijkheden
dan energie met een lage temperatuur. Door het goed schakelen van warmtevraag en –aanbod
op een bedrijventerrein is de gebruikte energie dan ook veel nuttiger te besteden. Voorbeelden
hiervan zijn Stoom en Gas Turbines (STEG eenheden) en Warmte Kracht Koppelingsinstallaties (WKK) waar op een zo efficiënt mogelijke manier wordt omgegaan met warmte en elektriciteit. Uiteindelijk kan de restwarmte van industriële processen vaak worden afgezet in kassen
of worden gebruikt voor stadsverwarming.
Cascadering is een manier om onderlinge uitwisseling van grondstoffen en water te laten
plaatsvinden, een andere is via het sluiten van kringlopen. Bij de inrichting van gesloten kringlopen vindt levering, gebruik, hergebruik en zuivering plaats in dezelfde keten. Met name niet–
vernieuwbare grondstoffen dienen zo lang mogelijk binnen een productieketen te worden
gehouden. Gesloten kringlopen komen ook voor bij het opnieuw gebruiken van restwater als
proceswater in de industrie.
Gemeenschappelijk gebruik van bedrijfsfuncties
Veel middelgrote bedrijven beschikken over kostbare installaties voor bijvoorbeeld de opwekking van elektriciteit, de productie van stoom, proceswater, perslucht en de zuivering van het
afvalwater. Verschillende overwegingen zoals de gewenste hoeveelheid, de behoefte onafhankelijk te zijn, maar ook de continuïteit van leveranties spelen een rol bij de keuze van bedrijven
om zelf een dergelijke installatie aan te schaffen, te financieren en te beheren. Daarmee wordt
niet noodzakelijkerwijs een optimaal economisch en milieuhygiënisch rendement behaald.
Daarvoor is het noodzakelijk om de beschikbare capaciteit volledig te benutten. Gezamenlijk
gebruik van bedrijfsfuncties biedt in een dergelijke situatie schaalvoordelen die kunnen leiden
tot milieuwinsten maar ook tot lagere kosten of zelfs mogelijke inkomsten (via het tegen
betaling beschikbaar stellen van dergelijke installaties aan derden).
Collectieve inzameling en afvoer van reststoffen
Het voorkomen of verminderen van de productie van reststoffen is een belangrijke drijfveer voor
het ontstaan van samenwerkingsvormen tussen bedrijven. Daardoor kan een meer verantwoorde vorm van reststoffenbeheer ontstaan, zoals bijvoorbeeld in het geval van het sluiten
van reststoffencontracten of de bouw van een gezamenlijk reststoffendepot. Aansluitend op het
bedrijfsniveau, wordt er dus op een hoger niveau (op bedrijfsterreinniveau) een gecoördineerde
activiteit ontwikkeld. Elk bedrijf streeft vanuit haar eigen duurzaamheidsdoelstellingen apart
naar de optimalisatie van productieprocessen waardoor de productie van reststoffen en emissies wordt geminimaliseerd. Samen met de andere bedrijven op het terrein kunnen dan vervolgens afspraken worden gemaakt over uitwisseling van reststoffen om deze dan weer nuttig in te
kunnen zetten in het eigen productieproces waardoor op het niveau van het bedrijfsterrein de
productie van reststoffen en emissies uiteindelijk verder wordt geminimaliseerd.
31
4.3 Milieuvoordelen en de sectorale samenstelling van bedrijventerreinen
Afhankelijk van de sectorale samenstelling van een bedrijventerrein kunnen de milieuvoordelen
van het clusteren van bedrijven groter of kleiner zijn. Theoretisch kunnen drie vormen van
clustering c.q. integratie onderscheiden worden:
• horizontale integratie: dezelfde type bedrijven, of anders gezegd, bedrijven die eenzelfde
product fabriceren worden geclusterd;
• verticale integratie: bedrijven worden geclusterd die deel uitmaken van een specifieke
productieketen;
• verschillende bedrijven uit verschillende sectoren worden geclusterd. Deze laatste situatie is
te vinden op reeds bestaande industrieterreinen.
Horizontale integratie: het clusteren van bedrijven uit dezelfde subsector
De milieutechnische voordelen die kunnen worden gerealiseerd via het clusteren van bedrijven
uit dezelfde subsector liggen vooral op het vlak van het realiseren van schaalvoordelen door
het gezamenlijk verwerken van afval en restproducten, maar ook door de gezamenlijke aanschaf van grote installaties als energie- en watervoorzieningen (bijvoorbeeld WKK installaties).
Een goed voorbeeld van een gezamenlijke investering in de verwerking van afval betreft een
centrale afvalwaterzuiveringsinstallatie. Een dergelijke investering kan om te beginnen voor de
participerende bedrijven een aanzienlijke kostenreductie opleveren. Immers niet ieder bedrijf
hoeft zijn eigen aparte installatie aan te leggen. Daarnaast zijn er mogelijkerwijs ook technische
voordelen te realiseren. Bedrijven met een vergelijkbaar productieproces zullen naar alle waarschijnlijkheid ook afvalwater met een zelfde samenstelling produceren. Gezamenlijk zuiveren
kan betekenen dat voor de technisch beste oplossing gekozen kan worden.
Clusteren van bedrijven uit dezelfde subsector heeft als nadeel dat er op productieniveau weinig integratie mogelijkheden bestaan. Tenzij bedrijven ook daadwerkelijk fuseren, blijven het
uiteindelijk slechts een aantal losse productie-eenheden die naast elkaar opereren. Aangezien
die bedrijven ook van ongeveer dezelfde productiemiddelen gebruik maken en dezelfde output
genereren, zijn de technische mogelijkheden voor verdere integratie beperkt.
Verticale integratie: clustering van bedrijven die deel uitmaken van een specifieke
productieketen
Als bedrijven uit dezelfde keten worden samengevoegd zijn er meer mogelijkheden voor technische integratie van de verschillende productieprocessen. Ook hier geldt dat een gezamenlijk
gebruik van installaties tot de (basis)mogelijkheden behoort. Hoewel bijvoorbeeld het afvalwater
nu niet meer een identieke samenstelling zal hebben (aangezien het wordt voortgebracht door
verschillende productieprocessen) hoeft dit voor de centrale verwerking ervan geen problemen
op te leveren. In sommige gevallen kan dit zelfs voordelig zijn (het ene afvalwater neutraliseert
het andere afvalwater). Clustering van bedrijven uit dezelfde keten levert als bijkomend milieuvoordeel een beperking op van emissies die samenhangen met transport.
Een goed voorbeeld van de voordelen die industriële symbiose in deze vorm kan hebben, komt
uit de agrarische sector. In de plannen die zijn ontwikkeld voor de zogeheten ‘varkensflats’
(grootschalige agroproductieparken op de Maasvlakte) worden varkenshouderijen en een
centrale slachterij/abattoir in hetzelfde gebouw geplaatst. De omvang van de slachterij bepaalt
in dit geval het aantal verdiepingen met varkens dat de totale flat telt. De mest wordt opgevangen en vergast waarbij genoeg energie vrijkomt om het gebouw zelfvoorzienend te laten
zijn. Lucht wordt gefilterd en afvalwater wordt in een rietbed-filter gereinigd. Deze vorm van
grootschalige agroproductieparken zijn nog lang niet in de praktijk gerealiseerd, maar geven
wel aan dat er zowel financieel-economische als ecologische voordelen te realiseren zijn bij het
concentreren van bedrijven uit dezelfde keten.
Het clusteren van bedrijven uit verschillende sectoren
Het samenbrengen van bedrijven uit verschillende sectoren zal in de praktijk verreweg het
meest voorkomen. Bedrijven kunnen in een dergelijke situatie elkaars reststoffen inzetten als
grondstof in hun eigen productieproces. Een van de meest bekende voorbeelden van dit type
industriële symbiose is te vinden in Kalundborg, Denemarken. Op dit bedrijventerrein werken
vier grote industriële ondernemingen samen: een gipsplatenfabriek, een olieraffinaderij, een
elektriciteitsproducent en een farmaceutisch bedrijf. De bedrijven leveren onderling een aantal
32
producten aan elkaar onder normale leveringsvoorwaarden. Deze zijn opgesteld voor een
periode 5 à 10 jaar, waarbij er voor gezorgd is dat er ook eventueel een alternatief voor leveringen mogelijk is. Van economische afhankelijk is in dit geval dat ook niet of nauwelijks sprake.
Kalundborg heeft zich in de tijd ontwikkeld tot een van de eerste grootschalige industriële
symbiose projecten, maar is eigenlijk niet als zodanig opgezet. Pas in een latere fase is het
project herkend als zijnde een praktijkvoorbeeld van industriële symbiose. In figuur 6 wordt een
schema gepresenteerd dat inzicht geeft in de in- en externe grondstofstromen in Kalundborg.
Figuur 6: Grondstofstromen in Kalundborg.
Het revitaliseringsproject van het reeds bestaande bedrijventerrein Rietvelden/De Vutter/
Veemarktkade (RiVu) bij ’s-Hertogenbosch is een voorbeeld van (een stap in de richting van)
industriële symbiose in Brabant. Binnen Nederland vervult dit project een boegbeeldfunctie voor
duurzame bedrijventerreinen. Samenwerking tussen bedrijven vindt plaats op het gebied van
installaties, logistiek en reststofverwerking.
Samenwerking op het gebied van installaties betreft watergebruik, een gezamenlijke afvalwaterzuivering en een WKK installatie. Logistieke samenwerking ligt op het vlak van het bundelen van alle transportmodaliteiten en het gezamenlijk uitbesteden aan transportondernemingen. Bedrijven hoeven dus niet zelf al hun transport te organiseren. Hierdoor zijn er mogelijkheden om gebruik te maken van extra faciliteiten, zoals een nieuw opgezette containerterminal. Ook reststoffen worden uitgewisseld tussen bedrijven, of ingezameld en centraal
verwerkt. De brouwerij op het terrein vervult hierin een centrale functie zoals ook blijkt uit het
reststoffenschema zoals weergegeven in figuur 7.
33
Figuur 7: Interne en externe reststromen op het bedrijventerrein Rietvelden /de Vutter (Konz en
Van den Thillart 2002).
Clustering van bedrijven uit verschillende sectoren blijkt in de praktijk dus al veel voor te
komen. In veel gevallen is één van de randvoorwaarden voor het succesvol benutten van de
mogelijke milieuvoordelen de aanwezigheid van een (grote vestiging van een) bedrijf die een
voortrekkersrol vervult bij het streven naar duurzaamheid op het bedrijventerrein.
4.4 Voorlopige conclusie over de voordelen voor het milieu
De te behalen milieuvoordelen van het clusteren van bedrijven op bedrijventerrein betreffen
zowel de vermindering van de milieudruk doordat minder afvalstoffen vrijkomen als ook de
vermindering van uitputting van grondstofvoorraden. Naarmate een bedrijventerrein diverser is
samengesteld, lijkt er (theoretisch) meer milieuwinst te behalen. De extra te behalen milieuwinst
zit hem bij dergelijk samengestelde bedrijfsterreinen vooral in de mogelijkheden om te komen
tot ver(der)gaande reductie van reststoffenproductie. Een dergelijke reductie is bij een meer
eenzijdig samengesteld bedrijfsterrein niet of minder mogelijk. Een opvallende constatering in
het proefschrift van Konz en Van den Thillart is dat het bedrijventerrein RiVu al vergelijkbaar is
met het industriële symbioseproject in Kalundborg en dat de mogelijkheden voor verdere integratie in Den Bosch groter zijn, waardoor er in de toekomst nog meer (milieu)winsten behaald
kunnen worden.
In hoofdstuk 3 hebben we aangegeven dat in de Telos-visie het vernieuwend duurzame karakter van bepaalde maatregelen tot uitdrukking komt in het feit dat het om maatregelen gaat die
nog niet eerder op deze wijze in de praktijk zijn gebracht. Vanuit deze invulling van het begrip
vernieuwend duurzaam kunnen bedrijventerreinen waar de integratie niet verder gaat dan het
gezamenlijke gebruik van installaties niet gekarakteriseerd worden als ‘vernieuwend duurzaam’.
Immers in de praktijk zijn er al diverse projecten gerealiseerd die veel verder gaan.
34
4.5 De sociale baten van het concentreren van bedrijven
Een duurzaam bedrijventerrein is een werklocatie waar, naast aandacht voor economische en
ecologische aspecten van duurzaamheid, ook blijvend oog is voor sociale aspecten waardoor
het een terrein wordt waar mensen graag werken en ondernemen. Daarnaast moeten omwonenden ervan uit kunnen gaan dat zij zich in een veilige omgeving bevinden. Deze veiligheid
moet ook gegarandeerd zijn. Wanneer het gaat om de sociale dimensie als onderdeel van
vernieuwende duurzaamheid op bedrijfsterreinen gaat het niet alleen om behoeften van mensen die alleen met arbeid te maken hebben. Het gaat ook om zaken als een prettige werksfeer,
de mogelijkheid arbeid en zorg te combineren en een schone, veilige en leefbare omgeving.
Kortom, het gaat om het welzijn van mensen.
De sociale dimensie van een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein is interessant voor zowel
beleidsmakers als ondernemers. Het biedt nieuwe aangrijpingspunten om ook sociale doelen te
verwezenlijken. Voor beleidsmakers bestaat de mogelijkheid het terrein zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor ondernemers, werknemers én omwonenden. Ondernemers kunnen door
integratie van de sociale dimensie in het arbeidsvoorwaardenpakket zorgen voor een goede
basis voor werving en behoud van personeel. Het maakt ondernemingen concurrerender op de
arbeidsmarkt
Een aantal aspecten van sociale duurzaamheid hoeft niet op het niveau van een bedrijventerreinen aangepakt te worden. Het aangrijpingspunt hiervoor ligt primair op het niveau van het
individuele bedrijf. Er zijn echter ook zaken die bij een gezamenlijke aanpak tussen bedrijven,
dus op terreinniveau, beter en efficiënter uitgewerkt kunnen worden. Om sociale duurzaamheid
te realiseren wordt dan ook vaak de voorkeur gegeven aan samenwerkingsvormen tussen
bedrijven. Daardoor kan tevens de continuïteit van de geïmplementeerde initiatieven beter
gewaarborgd worden.
Net als bij de ecologische kant van een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein geldt dat ook
met betrekking tot de sociale dimensie er via samenwerking schaalvoordelen te realiseren zijn.
De mate waarin door samenwerking meer diensten tegen lagere kosten kunnen worden aangeboden, hangt af van zowel samenstelling van de economische activiteit, als van de totale
werkgelegenheid op en om het terrein.
De samenstelling van economische activiteit is vooral van belang voor het ontwikkelen van
initiatieven op het terrein van arbeidsmarkt en scholing. Het gaat hierbij vooral om initiatieven
die bijdragen aan de beschikbaarheid en kwaliteit van het benodigde personeel. Te denken valt
onder andere aan een gezamenlijke vacaturebank en een opleidingscentrum. Hoewel meer
algemene scholingsdoelstellingen (zoals specifieke aandacht voor kwetsbare doelgroepen op
de arbeidsmarkt) ook een rol zouden kunnen spelen (een gedachte die zeker vanuit de optiek
van de overheid relevant is), zal het toch vooral gaan om sectorspecifieke opleidingen. Primair
belanghebbend zijn de betrokken bedrijven en haar (potentiële) werknemers. De grootste baten
op het gebied van (sectorspecifieke) scholing lijken derhalve te kunnen worden gerealiseerd
door het samenbrengen van bedrijven uit dezelfde sectoren.
De sociale dimensie op een vernieuwend duurzaam bedrijfsterrein heeft echter niet alleen
betrekking op zaken betreffende de arbeidsmarkt en scholing. Het gaat ook om de invloed van
het bedrijfsterrein op het werkklimaat op het terrein en op de leefbaarheid van de omgeving.
Over het algemeen gaat het hier om de beperking van de negatieve effecten van bedrijfsvoering, te denken valt aan stank- en geluidsoverlast, op leefbaarheid en volksgezondheid op en
om het terrein. Het moge duidelijk zijn dat bedrijven uit de dienstensector in dit opzicht het
meest wenselijk zijn. De milieu-overlast van dit type bedrijven is veelal zeer beperkt. Tegelijkertijd weten we ook (zie de vorige paragraaf) dat vestiging van bedrijven uit de dienstensector
nauwelijks ecologische winst zal opleveren. Wel kan een juiste mix van vervuilingsintensieve
bedrijven (die gebruik maken van uitstootbeperkende technologieën) met dienstverlenende
bedrijven in combinatie met zonering van het terrein de leefkwaliteit aanzienlijk verbeteren.
De totale omvang van de economische activiteiten (in werkgelegenheidstermen) lijkt in het
kader van de sociale schaalvoordelen belangrijker dan de samenstelling ervan. Werknemers
hebben de behoefte om steeds meer taken te combineren. Het is aan ondernemingen in het
kader van vernieuwend duurzaam personeelsbeleid als onderdeel van duurzaam ondernemen
om in te spelen op deze behoefte c.q. noodzaak. Door het aanbieden van kinderopvang,
sportfaciliteiten en winkels op het terrein wordt inhoud gegeven aan dit beleid en wordt het
35
eenvoudiger voor werknemers de verschillende taken te combineren. Door dit samen met
andere ondernemingen te doen op het bedrijventerrein kunnen op eenvoudige wijze schaalvoordelen gerealiseerd worden. Soortgelijke voordelen zijn ook te realiseren met betrekking tot
een centraal wagenpark, restauratieve voorzieningen, en het centraal organiseren van woonwerk verkeer (naar de belangrijkste woonkernen in de omgeving, en de aansluiting op het
openbaarvervoer net).
Sociale baten hoeven overigens niet alleen op te treden op het terrein zelf. De leefbaarheid van
de omgeving kan ook versterkt worden doordat het draagvlak voor voorzieningen in de
gemeente of regio vergroot worden waardoor deze behouden of zelfs verbeterd kunnen worden. Ook kunnen er sociale baten ontstaan wanneer bedrijven overgaan tot actieve sponsoring
van lokale en regionale organisaties.
In hoeverre het samenbrengen van bedrijven vanuit ecologische en sociale doelstellingen
schaalvoordelen oplevert, is afhankelijk van de compositie van de economische activiteiten (de
sectorale samenstelling) en de economische schaal (gemeten in omvang van afvalstromen, of
gemeten in termen van totale werkgelegenheid). Terwijl de compositie van de economische
activiteiten de belangrijkste factor is voor de ecologische doelstellingen, lijkt de mate waarin
sociale doelstellingen kunnen gerealiseerd, vooral af te hangen van de economische schaal.
4.6 De financieel-economische kosten en baten van bedrijfssymbiose
Wanneer de financiële kosten en baten van de sociale en milieutechnische schaalvoordelen en
hergebruik tegen elkaar worden afgewogen, wijst ervaring uit dat over het algemeen de besparingen welke toevallen aan het bedrijf (in de vorm van een lagere energierekening, minder
uitgaven aan water, de besparingen aan personeelskosten welke gepaard gaan met de verbetering van de werkomstandigheden) niet opwegen tegen de kosten die bedrijven dienen te
maken om deze voordelen te kunnen realiseren. Spreken voorbeeld hierbij is de analyse van
het succes van de warmtekrachtkoppeling. Hoewel de besparingen aanzienlijk zijn, kon WKK
eind jaren ’80 en begin jaren ’90 slechts een succes worden dankzij de investeringssubsidies
van de overheid enerzijds en de hoge olieprijs in die periode anderzijds. Hoewel de maatschappelijke baten van bedrijfsconcentratie ontegenzeggelijk zeer hoog zijn, zijn de baten voor
de betrokken bedrijven veel lager. Daardoor hangt de daadwerkelijke realisatie van de milieutechnische en sociale voordelen veelal af van de bereidheid van de gemeentelijke, provinciale
of nationale overheid de verschillende projecten te subsidiëren of op andere wijze te stimuleren
(via milieubelastingen of command-and-control).
Behalve maatschappelijke baten zijn er echter wellicht ook grote maatschappelijke kosten
verbonden aan bedrijfssymbiose, en deze zullen in de volgende drie subparagrafen kort aan de
orde worden gesteld.
De economische kosten van bedrijfssymbiose als gevolg van onzekerheid
Bedrijfssymbiose kan onzekerheid met zich meebrengen. Deze onzekerheid kan het gevolg zijn
van de technische afhankelijkheid van de verschillende productieprocessen, maar ze kan ook
het gevolg zijn van (macro-)economische tegenvallers bij samenwerkende bedrijven.
Waar het gaat om de technische afhankelijkheid wordt gedoeld op het feit dat het samenbrengen en het onderling afhankelijk maken van bedrijven er toe kan leiden dat een cluster van
bedrijven gevoeliger wordt voor technische storingen (en de financiële gevolgen daarvan). Dit is
een kostenpost waarmee rekening dient te worden gehouden. De effecten van een tweede
vorm van onzekerheid, die van worden gehouden. De onzekerheid als gevolg van (macro)economische tegenvallers, is echter dubbelzinniger van aard. In paragraaf 4.2 is het voorbeeld
besproken van het hergebruik van afvalwarmte via de zogenaamde cascade van energiegebruik. Toepassing van deze methodiek leidt er toe dat de bedrijven die een laagwaardige
energiebehoefte hebben, afhankelijk worden van het wel en wee van het warmteproducerende
bedrijf. Een dergelijke afhankelijkheid kan leiden tot zowel hogere als lagere economische
stabiliteit. Stel dat het warmteproducerende bedrijf te kampen krijgt met tegenvallers op zijn in–
of outputmarkt en verliesgevend wordt. De andere afnemende bedrijven die afhankelijk zijn van
zijn afvalwarmte, zullen bereid zijn gedurende een langere of kortere periode in te springen om
het bedrijf gaande te houden. Dit draagt bij aan de stabiliteit van het samenwerkingsverband.
Juridische stappen zijn duur, en daarom zullen de overige bedrijven bereid zijn het in nood
verkerende bedrijf ‘in leven te houden’. Het warmteproducerende bedrijf zal dus gedurende een
36
iets langere tijd in staat zijn verliezen op te vangen zonder direct tot sluiting over te hoeven
gaan. Indien de tegenvaller van tijdelijke aard is, draagt de onderlinge afhankelijkheid bij aan
economische stabiliteit. Indien echter het warmteproducerende bedrijf uiteindelijk toch failliet
gaat, komt de overleving van het gehele cluster van bedrijven in gevaar. In gevallen als deze
kan het een taak zijn voor de overheid dergelijke risico’s op een efficiënte manier af te dek41
ken. Het belang van zekerheid voor de deelnemende bedrijven wordt onderstreept door het
voorbeeld van Kalundborg. Daar hebben de deelnemende bedrijven om te beginnen onderlinge
leveringscontracten gesloten. Verder is er tevens aandacht besteed aan het identificeren van
alternatieve leveringsmogelijkheden. Als vernieuwend duurzaam impliceert dat de samenwerking tussen bedrijven nog verder dient te worden geïntensiveerd (en dus nog weer een stap
verder gaat dan in Kalundborg is ondernomen), neemt de behoefte aan zekerheid toe. Een
mogelijke rol voor de overheid zou er in kunnen bestaan om samen met de deelnemende
bedrijven de risico’s in kaart te brengen en vervolgens (een deel van) de risico’s af te dekken
c.q. te verminderen.
De kosten van een dergelijke interdependentie zijn niet alleen financieel van aard, maar ook
sociaal. Terwijl de meeste regio’s trachten de economische activiteit in hun gebied te verhogen
zodat de werkgelegenheid in de regio niet geheel afhankelijk is van slechts enkele sectoren,
leidt een dergelijke samenvoeging van bedrijven tot een verhoogde gevoeligheid van de locale
economie voor conjuncturele en structurele veranderingen in de markt van slechts enkele
sectoren. Aangezien echter de grootste milieuwinsten te behalen zijn door het clusteren van
bedrijven uit verschillende sectoren, is dit wellicht een minder groot probleem dan indien symbiose wordt nagestreefd tussen bedrijven uit dezelfde (sub)sector.
Symbiose en economische groei
In de recente economische literatuur wordt gewezen op het belang van de locatiekeuze voor
economische groei. De zogenaamde endogene–groeitheorie legt grote nadruk op de rol van de
regionale samenstelling van economische activiteit, waarbij met name de rol van kennisvergaring en –uitwisseling wordt benadrukt. Indien kennis vooral sectorspecifiek is, zou regionale
concentratie van bedrijven in een bepaalde sector kunnen leiden tot hogere groei (denk aan de
computerindustrie in Silicon Valley). Indien ideeën die ontstaan in bedrijven in een bepaalde
sector ook vruchtbaar kunnen worden toegepast door bedrijven in andere sectoren, kan regionale diversiteit in economische activiteit bijdragen aan economische groei (zie ook Glaeser
1999 en Van Soest c.s. 2001). Tevens kan via intermediaire leveringen de groei van een
bedrijfstak een positief effect hebben op de groei van andere bedrijfstakken. Indien geografische afstand (nabijheid) een rol speelt in het spel van vraag en aanbod, is de economische
samenstelling van regio’s van wezenlijk belang in het groeiproces van individuele bedrijven (zie
Belleflamme c.s. 2000 en Palivos en Wang 1996).
Wanneer rekening wordt gehouden met de hoogte van het loon in de regio en de bereikbaarheid van de locatie dan blijkt uit recent onderzoek (van Soest 2002) dat vervuilingintensieve
bedrijven in gebieden waarin de eigen sector relatief oververtegenwoordigd is, sneller groeien
dan vergelijkbare bedrijven in gebieden waarin er nauwelijks vervuilingintensieve bedrijven
aanwezig zijn. Bovendien blijken er positieve spillovereffecten op te treden naar de meer
dienstverlenende sectoren: vervuilingextensieve bedrijven groeien sneller in de nabijheid van
vervuilingintensieve bedrijven.
De bevindingen van van Soest voor Nederland komen in belangrijke mate overeen met soortgelijk onderzoek in de VS (zie bijvoorbeeld Glaeser c.s. 1992, Henderson c.s 1995) en in
andere regio’s in Europa (zie bijvoorbeeld Combes 2000 voor een analyse van groei in Frankrijk). Dit suggereert dat de kosten (in termen van economische groei) van het samenbrengen
van meer- en minder vervuilingintensieve bedrijven op Moerdijkse Hoek, gering zullen zijn,
terwijl daar belangrijke baten in termen van sociale en milieuwinsten tegenover staan.
Lock-in versus flexibiliteit in bedrijfssymbiose
Hoewel de grootste duurzaamheidwinst geboekt kan worden door een zo sterk mogelijke
intergratie van de productieprocessen van de deelnemende bedrijven, brengt die integratie ook
met zich mee dat er een zekere mate van rigiditeit in het systeem wordt ingevoerd (zie ook
41 Het feit dat de andere deelnemende bedrijven geneigd zullen zijn bij te springen indien een bedrijf met een tegenvaller wordt geconfronteerd, kan een prikkel geven tot het kiezen van een hoog risicoprofiel van activiteiten. De
baten van een risicovolle activiteit zullen immers geheel toevallen aan het bedrijf dat ze onderneemt, terwijl de
kosten in geval van tegenvallende resultaten worden gedragen door het cluster van bedrijven. Ook op dat punt
dient de overheid dus alert te zijn.
37
Kemp 1994). Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel een situatie waarin een infrastructuur
wordt aangelegd voor een warmte-koppelingsinstallatie en waarbij de CO2 die vrijkomt bij de
energieopwekking wordt benut in de glastuinbouw. In een dergelijke situatie wordt de introductie van een zero-emission technologie aanzienlijk bemoeilijkt. Immers, indien er inderdaad geen
CO2 meer wordt geproduceerd, zal om te beginnen de samenwerking met de glastuinbouw op
dit punt dienen te worden opgezegd. Wellicht moeten de broeikassen zelfs worden verplaatst
om ruimte te maken voor nieuwe symbiotische toepassingsmogelijkheden. Ten opzichte van de
situatie waarin de integratie tussen het hitteproducerende bedrijf en de glastuinbouw niet tot
stand was gekomen, kunnen deze extra kosten (van opzegging van de samenwerking en
mogelijke verplaatsing) substantieel zijn en de introductie van zero-emission technologieën
vertragen.
De afweging is hierbij dus dat bij de feitelijke opzet van het bedrijventerrein, hoe vernieuwend
duurzaam dan ook, noodzakelijkerwijs de toepassingsmogelijkheden van nieuwe technologieën, welke in de toekomst beschikbaar komen, worden beperkt of in ieder geval duurder
worden gemaakt. Hoe meer productieprocessen worden geïntegreerd, hoe groter de gevolgen
van wijzigingen in de processen, hoe hoger de kosten van aanpassingen.
38
5
Moerdijkse Hoek in regionale context
5.1 Niet alleen een bedrijventerrein
Om tot een afgewogen beoordeling te komen van de regionale consequenties van de komst
van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek moet om te beginnen gekeken worden naar de effecten voor de directe omgeving. Bij het uitvoeren van een dergelijke beoordelende analyse is het
van belang om de komst van Moerdijkse Hoek niet geïsoleerd te bekijken, niet als een op zich
zelf staand iets te beschouwen maar nadrukkelijk te relateren aan andere ontwikkelingen die in
de regio plaatsvinden. Naast de komst van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek en de aanleg
van een glastuinbouwgebied, is er nog een zestal grootschalige projecten, dat in de directe
nabijheid van de geplande locatie zal worden uitgevoerd. Hoewel deze zes projecten in principe
losstaan van het bedrijventerrein, dienen uit oogpunt van duurzaamheid de regionale consequenties en interacties te worden meegenomen. De waardering van de impact van het bedrijventerrein is mede afhankelijk van de andere majeure ingrepen in het gebied. Dat betekent dat
het cumulatieve effect van al die grootschalige projecten, inclusief het bedrijventerrein zelf,
dient te worden geanalyseerd.
Behalve Moerdijkse Hoek en het glastuinbouwgebied, staan de volgende ruimtelijke ontwikkelingen op stapel in de regio Moerdijk-Zevenbergen:
• de A16 wordt tussen de Moerdijkbrug en knooppunt Galder verbreed naar 2x3 rijstroken;
• op het grondgebied van Moerdijk wordt, ten oosten van de A16, de HSL aangelegd;
• in het Hollandsch Diep en/of het oostelijk deel van het Haringvliet komt een depotruimte voor
verontreinigde baggerspecie;
• intensivering van het gebruik van goederenspoorlijn ‘lijn 11’. Om de verwachte groei van het
goederenvervoer per spoor op te kunnen vangen, worden de mogelijkheden onderzocht om
de spoorcapaciteit van de verbinding Rotterdam-Antwerpen (de zogenoemde lijn 11) te
vergroten. Vergroting van de capaciteit betekent een intensiever gebruik van het tracé dat
door de kern Zevenbergen loopt. Er zijn diverse varianten in studie om het spoorwegtracé
om de kern heen te leiden;
• aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Koekoek (ten noordoosten van de kern
Zevenbergen) wordt een nieuw terrein ontwikkeld, bestemd voor kleinschalige, lokale
bedrijven die weinig hinder veroorzaken;
• tussen de kern Zevenbergen en de Markdijk is een uitbreidingsgebied van 700 woningen
gepland (Bosselaar).
De ontwikkeling van het vernieuwend duurzame bedrijventerrein Moerdijkse Hoek heeft niet
alleen gevolgen voor de directe omgeving van het terrein. Een van de centrale gedachten (zie
bijv. ook het Streekplan 2002) is dat Moerdijkse Hoek ruimte moet bieden voor de vestiging van
bedrijven van buiten Brabant en van bedrijven, die vanwege hun aard, schaal en functie niet
(langer) passen in het landelijk gebied. Bovendien wordt hier ruimte geboden aan bedrijven die,
gelet op omvang, milieuhinder of behoefte aan diep vaarwater, bijzonder eisen stellen, waaraan
in de stedelijke regio’s niet tegemoet kan worden gekomen. Beoogd werd om daarmee elders
in West-Brabant ruimtewinst en milieuwinst te boeken. In de visie van de provincie heeft
Moerdijkse Hoek nadrukkelijk een regionale en zelfs boven-regionale betekenis. Duidelijk is dat,
naast het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling en welvaart, een deel van de
“winst” elders in de regio en daarbuiten moet worden gerealiseerd. Winst die zich manifesteert
in de vorm van milieuwinst (reductie van de negatieve externe effecten) en ruimtewinst. Ruimte
die vervolgens weer gebruikt kan worden om ter plekke duurzame economische ontwikkeling te
bevorderen. Op zichzelf is de redenering van de provincie legitiem. Van belang daarbij is wel,
en dat bepaalt in belangrijke mate het maatschappelijke draagvlak voor de keuzes die gemaakt
worden, of de kosten-baten verhouding ook op lokaal niveau positief uitvalt. Anders geformuleerd: het kan niet zo zijn dat de kosten vooral ten laste komen van de directe omgeving van
Moerdijkse Hoek en de baten elders gerealiseerd worden. Een element dat in de voorstudies
vooralsnog ontbreekt is kennis van de aard en omvang van de baten die de provincie elders in
de regio, dan wel daarbuiten denkt te kunnen realiseren. Het verdient aanbeveling om deze
baten zo concreet mogelijk te benoemen, teneinde alle belanghebbenden in staat te stellen tot
39
een meer afgewogen oordeel te komen. Overwogen zou kunnen worden om, naar analogie van
de Brabantse Duurzaamheidbalans, voor West-Brabant een integraal overzicht te maken van
de beoogde duurzame ontwikkeling van de regio.
De volgende paragraaf geeft een inventarisatie van de gevolgen van de implementatie van
deze zes grootschalige projecten voor de regio. In de derde paragraaf zullen de implicaties voor
de gevolgen van de tenuitvoerlegging van Moerdijkse Hoek (eventueel in combinatie met glastuinbouw) in de regio worden uitgediept. In de vierde paragraaf wordt kort ingegaan op het voor
duurzame ontwikkeling benodigde draagvlak voor Moerdijkse Hoek, en conclusies zullen
worden getrokken in de vijfde paragraaf.
5.2 Gevolgen voor de leefomgeving van de zes grootschalige projecten
De Wooneffectrapportage gemeente Moerdijk, opgesteld door BRO in opdracht van twee
Moerdijkse woningcorporaties en Aedes, de Vereniging van Woningcorporaties (BRO 2001)
geeft een systematisch overzicht van de gevolgen van de grootschalige projecten voor de
woon- en leefomgeving in en rond de kernen Zevenbergen, Zevenbergschen Hoek, Moerdijk en
42
Klundert. De WER concludeert dat de gezamenlijke effecten van alle ontwikkelingen op de
leefbaarheid in de kernen Zevenbergen en Moerdijk het grootst zullen zijn. Bovendien wijst de
WER op het belang van het cumulatieve effect van de majeure ingrepen in de regio, dat extra
druk kan leggen op de (beleving van de) kwaliteit van wonen en leven.
Een van de belangrijkste knelpunten die de WER signaleert is de bereikbaarheid van de regio.
Van de onderzochte kernen hebben met name Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek te
maken met knelpunten in de verkeersinfrastructuur. Er is sprake van problemen rond
doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Los van de andere grootschalige ontwikkelingen is de huidige situatie al zo klemmend dat de gemeente een studie heeft laten verrichten
naar een nieuwe wegenstructuur. Deze gaat uit van een nieuwe noordelijke en oostelijke
rondweg rond de kern Zevenbergen.
De ontsluiting van bedrijventerrein Koekoek zal via de provinciale wegen plaatsvinden.
Daardoor zal de verkeersdruk op deze wegen, die al hoog is, toenemen. Ook de bouw van de
woonwijk Bosselaar zal bijdragen aan een toename van de verkeersstromen.
In het kader van de verbreding van de A16 wordt het knooppunt Moerdijk aangepast (zodat de
bestaande, sterk overlast bezorgende verbinding tussen de A16 en A17 komt te vervallen). De
verwachting is dat daardoor de doorstroming verbetert en het sluipverkeer zal afnemen. In het
Concept integraal programma van eisen voor het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek (Kernteam
Moerdijkse Hoek 25 juli 2002: 28) wordt overigens de verwachting uitgesproken dat de verbreding van de A16, zoals die momenteel wordt uitgevoerd,niet voldoende zal zijn om de
knelpunten daar volledig weg te nemen. De A16 zal tussen knooppunt Zonzeel en Dordrecht
(inclusief de brug over het Hollandsch Diep) verbreed moeten worden naar 2x4 rijstroken. Er is
een nieuwe brug over het Hollandsch Diep nodig en de aansluiting van de A17 op de A16 bij
knooppunt Klaverpolder dient te worden verbreed.
De aanleg van de HSL impliceert dat bestaande wegverbindingen met het gebied ten westen
van Zevenbergschen Hoek komen te vervallen. De verminderde bereikbaarheid zal gedeeltelijk
worden opgevangen door nieuwe verbindingswegen ten noorden en ten zuiden van het dorp.
De vraag is echter of deze ingrepen afdoende zullen zijn.
De belangrijkste overige gevolgen van de zes majeure ingrepen in de regio zijn een versterkt
gevoel van onveiligheid (de intensivering van het goederenspoor ‘lijn 11’), en een grotere kans
op vervuiling (de baggerspecieberging in het Hollands Diep/Haringvliet) en geluidsoverlast (van
de verbrede A16, de HSL, het goederenspoor).
42 Deze vier kernen zijn gekozen, omdat verwacht wordt dat die met name de effecten zullen ondervinden.
40
5.3 De regionale economische, ecologische en sociale gevolgen van
Moerdijkse Hoek
De meningen over nut en noodzaak van de aanleg van Moerdijkse Hoek lopen sterk uiteen:
bevolking en gemeente zijn fel tegen, terwijl het bedrijfsleven bij monde van de Kamer van
Koophandel West-Brabant (zie ook de reactie op het onderzoek van Buck Consultants International uit 2002) grote voorstander is. Het is ook buitengewoon complex om in de wir war van
onderzoeken een heldere lijn te ontdekken te meer daar uitgangspunten en accenten van de
studies verschillen, ze slechts een deel van de problematiek in kaart brengen, ze soms betrekking hebben op verschillende periodes, ze verschillende rekenmethodes hanteren etc. Voor en
tegenstanders van de plannen hebben dan ook de neiging om selectief gebruik te maken van
de studies ter ondersteuning van het eigen standpunt dan wel om het standpunt van de andere
partijen te bestrijden. De verschillen in uitkomsten bieden daartoe ook alle mogelijkheden.
Doorvertalen van de uitkomsten van een onderzoek van het NEI (2000) naar de “Economische
betekenis en perspectieven van Dintelmond” naar de plannen voor Moerdijkse Hoek roept de
vraag op of het financieel-economisch belang van de gemeente bij de tenuitvoerlegging van
Moerdijkse Hoek wel zo groot is als verwacht. Uitgaande van de veronderstelling dat de samenstelling van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek niet al te zeer zal afwijken van die van Moer43
dijk, kan becijferd worden dat de toegevoegde waarde van het terrein redelijk beperkt zal zijn.
Op het bedrijventerrein Moerdijk (dat 1.170 hectare beslaat) werken gemiddeld 4 mensen per
hectare. De toegevoegde waarde per hectare bedraagt ƒ 500.000.-. Op andere grotere bedrijventerreinen in West-Brabant is de toegevoegde waarde per ha. ten minste 5 maal zo hoog.
Ook qua omvang van de werkgelegenheid per ha. scoort Moerdijk aanzienlijk slechter. Deze
ligt een factor 5 lager dan op het daarna slechtst presterende bedrijfsterrein. Een belangrijke
oorzaak hiervoor kan de relatief lage bezettingsgraad van Moerdijk zijn, iets waarmee ook bij de
uitgifte van Moerdijkse Hoek terdege rekening gehouden dient te worden. Dat de potentiële
baten van Moerdijkse Hoek echter veel aanzienlijker kunnen zijn, kan worden afgeleid uit een
studie van de BMF (1999): normaal werken er zo’n 100 tot 110 mensen per hectare op bedrijventerreinen in Brabant, in West-Brabant slechts zo’n 50 (FNV 2000: 9 en 11).
Hoewel de WER zich verder niet uitspreekt over het verwachte economisch rendement van
Moerdijkse Hoek, schat zij de werkgelegenheidseffecten toch redelijk hoog in. Ze verwacht dat
er door de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek circa 2.500 arbeidsplaatsen bij komen in de
gemeente Moerdijk, een toename van zo’n 15%.
Hierbij moet wel aangetekend worden dat de neiging bestaat zich qua werkgelegenheidseffecten rijk te rekenen. Een van de doelen van de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek is juist
ruimte te bieden aan bedrijven die om wat voor reden dan ook (te krappe ruimte, milieuhinder
etc.) verplaatst dienen te worden. Een en ander betekent dat een deel van de werkgelegenheidsgroei in Moerdijkse Hoek niet meer is dan verplaatsing van werkgelegenheid van elders.
In de discussie over de noodzaak van Moerdijkse Hoek in relatie tot de verwachte
werkgelegenheidseffecten speelt zowel de vraag of deze werkgelegenheidsgroei wel gewenst
is, en zo ja, of deze werkgelegenheidstoename niet op een andere manier of beter gezegd op
een andere plaats kan worden bewerkstelligd.
Wat betreft het eerste punt – de wenselijkheid van groei van de werkgelegenheid – hebben de
drie Zuidelijke Provincies (1999) berekend dat in de periode tot aan 2004 er een tekort is aan
werknemers in Zuid Nederland van zo’n 250.000 werknemers. Hiertegenover staat een arbeidsreserve van zo’n 130.000 mensen (FNV 2000: 8 en 32-34). Op grond van deze cijfers zou de
conclusie getrokken kunnen worden dat de ‘ruimere regio Zuid-Nederland’ op het moment van
vooruitberekenen niet zo’n grote behoefte zou hebben aan zo’n 2.500 extra arbeidsplaatsen. In
het verlengde hiervan is dan vervolgens de conclusie gewettigd dat er niet zoveel behoefte is
aan extra bedrijventerreinen vanuit het oogpunt van werkgelegenheidscreatie. De vraag is, er
vanuitgaande dat de berekeningen en veronderstellingen kloppen, of een dergelijk standpunt
op dit moment nog wel langer houdbaar is. Immers, de vooruitberekingen vonden plaats ten
tijde van de hoogconjunctuur eind jaren negentig. Op dat moment was er duidelijk sprake van
43 De vraag is echter of deze veronderstelling wel houdbaar is gezien de ideeën die er leven omtrent de soort
bedrijven die zich op Moerdijkse Hoek zouden moeten vestigen (passend binnen het profiel van een vernieuwend
duurzaam bedrijventerrein). Daarnaast is ook het beleidsuitgangspunt dat de ruimte zo intensief mogelijk benut
dient te worden in dit verband relevant. Op basis van het streekplan is een afsprakenkader gemaakt voor heel
Noord-Brabant om te komen tot een intensiever gebruik van de ruimte van 30%.
41
een oververhitting van de Brabantse economie en steeg de vraag naar arbeid ver uit boven het
aanbod op de arbeidsmarkt. Tegen deze achtergrond is een zekere mate van terughoudendheid waar het gaat om de vraag naar extra ruimte voor bedrijventerreinen zeker te rechtvaardigen. De economische situatie en die op de arbeidsmarkt in Brabant is in een relatief kort
tijdsbestek sterk gewijzigd. Op dit moment wordt de Brabantse economie getroffen door een
forse recessie. De werkgelegenheid, zeker in de industrie, loopt sterk terug en daarmee neemt
de behoefte aan vervangende werkgelegenheid toe.
Door Buck Consultants International is recent onderzoek verricht naar “de behoefte, nut en
noodzaak van een grootschalig en vernieuwend duurzaam bedrijventerrein met zeehavenfaciliteiten in de zogenaamde Moerdijkse Hoek in West-Brabant” (BCI, 2002). In dit onderzoek
wordt zowel aandacht besteed aan de lange termijnontwikkelingen op de arbeidsmarkt (periode
tot 2020) alsook aan de vraag of Moerdijkse Hoek persé noodzakelijk is of dat de ruimtebehoefte ook elders in West-Brabant gevonden kan worden. BCI komt, op grond van CPB- en
Etin-prognoses voor de lange termijn ontwikkelingen aan de vraag en aanbodzijde van de
arbeidsmarkt in West-Brabant, tot de conclusie dat er extra arbeidsplaatsen nodig zullen zijn
om de groei van de beroepsbevolking vooral in de periode tot 2010 op te kunnen vangen. De
verwachting is dat na 2010 de groei van de beroepsbevolking zal afnemen als gevolg van
ontgroening en vergrijzing (BCI, 2002: pag. 20 en 21). Wordt gekeken naar de ontwikkeling van
vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen dan verwacht BCI op de lange termijn een
aanzienlijk tekort in West-Brabant oplopend van 832 ha. in de minimum-variant tot 1347 ha. in
de maximum-variant. Intensivering van het ruimtegebruik en revitalisering kunnen wat ruimtewinst opleveren en daarmee een deel van dit tekort wegwerken. Buck verwacht dat er op deze
wijze zo’n 10% ruimtewinst geboekt kan worden. Per saldo blijft er echter een fors tekort bestaan. Overigens zij hierbij aangetekend dat de provinciale ambities op het terrein van zuiniger
ruimtegebruik veel verder reiken. In het op basis van het Streekplan gemaakte afsprakenkader
wordt uitgegaan van een intensiever ruimtegebruik van 30%.
Gegeven de verwachte werkgelegenheidsbehoefte in West-Brabant gezien de ontwikkeling van
de beroepsbevolking, het grote tekort in West-Brabant aan bedrijventerreinen en de unieke
karakteristieken van Moerdijkse Hoek is BCI van mening dat Moerdijkse Hoek ontwikkeld dient
te worden. Waar het gaat om het bepalen van de uiteindelijke omvang van Moerdijkse Hoek
onderscheidt BCI twee ruimtelijke strategieën:
a. Ruimtelijke status quo strategie: bij deze strategie wordt er vanuit gegaan dat het marktaandeel van het industrieterrein Moerdijk maatgevend is voor dat van Moerdijkse Hoek. In dat
geval zou Moerdijkse Hoek in omvang variëren van 210 ha in de minimum-variant tot 315 ha
in de maximum-variant. Bij deze strategie zal er wel elders in West-Brabant ruimte gereserveerd moeten worden voor bedrijventerreinontwikkeling.
b. Ruimtelijke concentratiestrategie: bij deze strategie wordt er na gestreefd ruimtelijke versnippering tegen te gaan en wordt er optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van
Moerdijkse Hoek. In de minimum-variant betekent dit een bedrijfsterrein van 525 ha, in de
maximum-variant 805 ha.
Duidelijk is dat Moerdijkse Hoek gaat concurreren met andere locaties in de Rijn-Schelde Delta.
Dat geldt in het bijzonder met Rijnmond (de Tweede Maasvlakte), het Sloegebied en de regio
Antwerpen. Het gaat hier, net als bij Moerdijkse Hoek, om grootschalige, multimodaal ontsloten
locaties die geschikt zijn voor (grootschalige) bedrijven in de hogere milieucategorieen. BCI is
van mening dat de centrale ligging in de Rijn-Schelde Delta een belangrijk concurrentieel
voordeel is voor Moerdijkse Hoek. Daar komt bij dat Moerdijkse Hoek ook en allereerst bedoeld
is voor de verplaatsing van regionale bedrijven die op hun huidige locatie of uit hun jasje
groeien dan wel niet (meer) op hun plaats zitten. Voor deze bedrijven zou verplaatsing naar
Rijnmond, het Sloegebied of de regio Antwerpen geen alternatief zijn. Een deel van de ruimte is
ook bedoeld voor (inter)nationale bedrijven die zich nieuw zouden vestigen in West-Brabant.
Op dit punt lijkt enige relativering op zijn plaats, zeker waar het gaat om internationale bedrijven. Hoewel Brabant nationaal nog steeds een van de koplopers is als het gaat om directe
buitenlandse investeringen is het aantal investeringen van buitenlandse bedrijven in de afgelopen jaren zowel in aantal als in volume fors teruggelopen. De recessie, maar ook de instabiele geo-politieke situatie naar aanleiding van 11 september 2001 zijn in belangrijke mate
debet dat internationale bedrijven zich terughoudend opstellen om elders in de wereld te
investeren. Dat geldt in het bijzonder voor Amerikaanse bedrijven.
42
West-Brabant zelf schat de behoefte aan grond voor de zware industrie in 2010 op 124 hectare,
nog steeds beduidend lager dan het geplande bruto terreinoppervlak dat Moerdijkse Hoek zou
gaan beslaan; tevens is er nog veel onuitgegeven grond beschikbaar (NEI 2000; zie ook FNV
2000: 18). De onteigening van uitgegeven doch nog steeds braakliggende grond op bestaande
bedrijventerreinen is wellicht juridisch niet haalbaar (en heeft tevens negatieve gevolgen heeft
voor de reputatie van de lagere overheid als ‘zakenpartner’), maar deze juridische realiteit lijkt
onvoldoende duidelijk gecommuniceerd naar de verschillende direct belanghebbenden.
Behalve de mogelijke economische baten, zijn er wellicht ook milieutechnische en sociale
baten. Een toename van het aantal inwoners en het aantal arbeidsplaatsen verhoogt het draagvlak voor voorzieningen en voor het verenigingsleven. Ook aan de te verwachten grotere
diversiteit aan bedrijven binnen de gemeente zijn baten verbonden in die zin dat de lokale
bedrijvigheid minder afhankelijk wordt van slechts enkele sectoren, hetgeen de regionale
economische stabiliteit ten goede komt.
De WER concludeert dat de kern Moerdijk door de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek en/of het
kassengebied compleet zal worden ‘omsingeld’. De mogelijke onveiligheid en het onveiligheidsgevoel zullen toenemen, terwijl de ‘totale’ isolatie van de rest van de gemeente de sociale
samenhang en de sociale contacten sterk onder druk zet. De voorzieningen in Zevenbergen
(waarop inwoners van Moerdijk zijn aangewezen) worden minder goed bereikbaar, het woonen leefklimaat zal door de mogelijke toename van visuele, stank en geluidhinder verder afnemen.
Verwacht mag worden dat de implementatie van Moerdijkse Hoek, met name wanneer er zich
vervoersintensieve bedrijven vestigen (zoals transport- en distributiebedrijven; zie het Buckrapport), de bereikbaarheid van de regio slechts zal doen afnemen, met alle negatieve gevolgen voor de lokale bevolking en voor de reeds bestaande bedrijven aldaar. De WER schat dat
de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek leidt tot een toename van het aantal motorvoertuigen met
10.000 per etmaal. Daar komt nog bij dat wanneer de verplaatsing van bedrijven uit de regio
naar Moerdijkse Hoek daadwerkelijk succesvol verloopt het woon-werkverkeer in de regio
alleen maar zal toenemen. Verwacht mag immers worden dat bij een intra-regionale verplaatsing van bedrijven de werknemers die reeds in de regio woonachtig zijn niet zullen
meeverhuizen.
De toename van de werkgelegenheid zal ertoe leiden dat een deel van de nieuwe werknemers
woonruimte zal zoeken binnen de gemeente, hetgeen gevolgen heeft voor de druk op de
woningmarkt. Als effecten op de woonomgeving noemt de WER een toename van het (subjectieve) onveiligheidsgevoel en van de veiligheidsrisico’s, een toename van de geluidhinder (als
er grote ‘lawaaimakers’ komen moet een geluidszone worden vastgesteld; daarbuiten mag de
waarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De 50 dB(A)-contour gaat waarschijnlijk over
de kernen Moerdijk en Zevenbergen heen lopen), een toename van de stank (als procesindustrie wordt toegestaan) en visuele hinder. Indien Moerdijkse Hoek inderdaad wordt benut voor
zware industrie uit de milieuhindercategorieën 5 en 6 (FNV 2000: 23), kunnen daar wellicht uit
maatschappelijk oogpunt grote winsten worden geboekt, maar de negatieve gevolgen voor de
leefbaarheid in de vier kernen zullen dan des te groter zijn.
Ten slotte verwacht de WER dat de recreatieve mogelijkheden minder worden vanwege het
verdwijnen van landschappelijke waarden.
5.4 Inschatting van het draagvlak voor Moerdijkse Hoek
Hoewel in eerste instantie de meeste betrokken partijen het initiatief steunden, lijkt de
gemeente Moerdijk niet langer overtuigd van het belang van het bedrijventerrein voor de regio.
Daarbij hebben de conclusies uit de WER een belangrijke rol gespeeld. De provincie ziet
Moerdijkse Hoek nog immer expliciet als een bovenregionaal bedrijventerrein, dat de belangen
van de gemeente (en zelfs gedeeltelijk die van de provincie) overstijgt. Provinciale Staten
hebben op 22 februari 2002 Brabant in balans, het Streekplan Noord-Brabant 2002, vastgesteld. Daarin is voor het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk/Moerdijkse Hoek een ruimtebehoefte van 750 ha opgenomen. Meer concreet zegt het Streekplan hierover (Provincie
Noord-Brabant 2002: 79): ‘In de stedelijke regio’s, op het bovenregionale bedrijventerrein
Moerdijk en op het toekomstige bovenregionale bedrijventerrein Moerdijkse Hoek moet het
merendeel van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen worden opgevangen. De stedelijke
regio’s hebben daarbij niet alleen de taak om de groei van hun eigen bedrijvigheid op te van-
43
gen. Zij moeten ook ruimte bieden voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en
van bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in de landelijke
regio’s. Op het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk en het toekomstig bovenregionale
bedrijventerrein Moerdijkse Hoek kunnen dergelijke bedrijven ook terecht. Bovendien wordt hier
ruimte geboden aan bedrijven die – gelet bijvoorbeeld op hun omvang, milieuhinder of hun
behoefte aan diep vaarwater – bijzondere vestigingseisen stellen waaraan in stedelijke regio’s
niet tegemoet kan worden gekomen.’
Deze formulering maakt duidelijk dat de provincie Moerdijkse Hoek ziet als een bovenregionaal
bedrijventerrein, bedoeld voor de opvang van de groei van de bedrijvigheid uit de ‘eigen’ stedelijke regio (dat zijn Bergen op Zoom-Roosendaal en Breda-Tilburg), voor bedrijven van buiten
Brabant, voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in een
landelijke regio en voor bedrijven met bijzondere vestigingseisen (bijvoorbeeld door hun
omvang, milieuhinder of behoefte aan diep vaarwater).
Hoewel de provincie dus vooral hamert op de bovenregionale baten van MH, lijkt het draagvlak
bij de gemeente langzamerhand af te kalven. In het voorjaar van 2000 heeft de gemeente
Moerdijk het initiatief genomen voor een sociale toekomstvisie (de WER was een van de
bouwstenen van deze visie). Het initiatief werd financieel ondersteund door de provincie Noord44
Brabant, uit het provinciale project ‘Brabant tussen ontgroening en vergrijzing’.
Een van de producten is het Scenario Moerdijk 2020, dat op 28 februari 2002 is vastgesteld
door de gemeenteraad van Moerdijk. Daarin wordt geschetst hoe de gemeente Moerdijk er op
maatschappelijk terrein in 2020 uit zou kunnen zien. Het scenario vormt de basis voor beleidskeuzes en voor het opstellen van dorpsplannen voor alle elf kernen van de gemeente. Het
scenario gaat ervan uit dat de aanleg van Moerdijkse Hoek niet doorgaat. Zowel de bevolking
als de lokale politiek hebben de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek afgewezen. Daarmee ziet de
gemeente bewust af van mogelijke compenserende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van
extra woningbouwmogelijkheden.
De gemeente zoekt haar ontwikkeling in een geheel andere richting. Het Scenario Moerdijk
2020 geeft de volgende karakteristiek van de gemeente (Gemeente Moerdijk 2002: 21):
‘Moerdijk propageert zich in 2020 onder de slogan “Moerdijk, het groene alternatief” als een
groene woongemeente. Het accent ligt op het behoud en de versterking van de open ruimten
voor landbouw, natuur en recreatie. Hiermee is tussen Rotterdam en Breda een grootschalige
groene geleding ontstaan. Het contrast met de verstedelijking benoorden het Hollandsch Diep
en in de stedenband Breda-Roosendaal in het zuiden is kenmerkend voor Moerdijk. De ontwikkeling van economische waarden en potenties blijft beperkt tot het revitaliseren van bestaande
industrieterreinen en de kleinschalige ontwikkeling van vooral ambachtelijke industrie rond de
hoofdkernen. De open ruimten bieden mogelijkheden voor grondgebonden landbouw.
Glastuinbouw is beperkt tot de bestaande concentraties.’
44 De provincie ondersteunt de gemeente Moerdijk bij de realisatie van haar ambities op het terrein van een duurzaam
sociaal beleid, in het bijzonder het behouden van de leefbaarheid van met name de kleine kernen. Een integrale
aanpak is daarvoor noodzakelijk, omdat ook duidelijk raakvlakken bestaan met de ruimtelijk/fysieke en economische ontwikkelingen van de gemeente. De provincie heeft middelen beschikbaar gesteld voor de interactieve
fase, voor het toekomstscenario en voor de dorpenplannen (provincie Noord-Brabant 2001: 9).
44
6
Een vernieuwend duurzaam proces
6.1 Inleiding
Het uiteindelijk streven van de provincie Noord-Brabant is te komen tot een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse Hoek. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is: hoe
kunnen de planprocessen voor Moerdijkse Hoek zo worden ingericht dat ze Vernieuwend
Duurzaam zijn? Dit hoofdstuk is gebaseerd op onderzoek door TNO naar condities, die het
totstandkomen en verder ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen in de praktijk belemmeren of bevorderen. De bevindingen passen in de meer algemene opvattingen over interactieve beleidsontwikkeling. Er wordt ingegaan op de succes- en faalfactoren rondom het
proces en de organisatie van duurzame bedrijventerreinen Verder wordt een bijdrage geleverd
aan de ontwikkeling van een operationeel referentiekader, met behulp waarvan de betrokken
partijen de duurzame ontwikkeling van Moerdijkse Hoek kunnen beoordelen en verbeteren. Er
heeft, zowel door TNO als door Telos, geen concreet evaluerend onderzoek plaatsgevonden
naar de wijze waarop het proces rond Moerdijkse Hoek tot dusver is verlopen. Een dergelijk
onderzoek zou nuttig zijn. Zeker omdat uit voorgaande hoofdstukken gebleken is hoe belangrijk
bij een integrale, regionale aanpak transparantie en een breed draagvlak zijn. Dit speelt des te
meer wanneer gekozen wordt voor een dynamische ontwikkelingsbenadering in plaats van
een traditionele planningsbenadering.
6.2 Succes- en faalfactoren met betrekking tot organisatie en proces bij
de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen
In eerder onderzoek van TNO naar faalfactoren en oplossingsrichtingen voor de ontwikkeling
van duurzame bedrijventerreinen is geconstateerd dat het merendeel van de faalfactoren
betrekking heeft op organisatie en proces [Ekelenkamp, Roelofs, 2001]. Voorbeelden van
dergelijke faalfactoren zijn:
• Lange doorlooptijd, trage voortgang van het project en het ontbreken van concrete resultaten;
• het ontbreken van een organisatiestructuur waarin de verantwoordelijkheid over de voortgang en het budget bij iemand zijn neergelegd;
• onduidelijkheid in communicatie of afspraken;
• gebrek aan betrokkenheid, draagvlak en vertrouwen.
Voor het project Moerdijkse Hoek ligt de focus op de succes- en faalfactoren met betrekking tot
proces en organisatie. Succes- en faalfactoren zijn in feite randvoorwaarden waaraan het
proces van de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein volgens de betrokkenen moét
voldoen om goed te verlopen.
Om zicht te krijgen op wat voor randvoorwaarden het dan gaat voor Moerdijkse Hoek zijn in de
volgende tabel voorbeelden van succes- en faalfactoren op het gebied van proces en organisatie uitgezet tegen de verschillende, vooral ruimtelijke, vraagstukken die spelen op regionaal en terreinniveau. De volgende vraagstukken worden onderscheiden:
• Segmentering/clustering;
• Regionaal grondbeleid;
• Grondclaims en werkelijk benodigde grond voor bedrijven;
• Gezamenlijke acquisitie lokale overheden voor bedrijventerreinen;
• Handhaving vestigingsbeleid.
Het zij nogmaals benadrukt, de voorbeelden van succes- en faalfactoren uit de tabel zijn voorbeelden ontleend aan eerder door TNO verricht onderzoek. Het betreft dus geen beoordeling
door TNO en Telos van wat zich feitelijk tot nu toe rondom Moerdijkse Hoek heeft voorgedaan.
Een dergelijke analyse is in onze ogen wel noodzakelijk.
45
Voorbeelden van succes- en faalfactoren voor de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein in relatie tot vraagstukken op terrein- en
regionaal niveau
Succes- &
faalfactoren
Het type proces
Betrokkenheid/
Draagvlak/vertrouwen
Heldere/duidelijke
communicatie
Doorlooptijd en voortgang
project/proces
FF: Veel verschillende actoren
met veel verschillende
belangen.
Niet expliciet bekend bij
gemeente welke bedrijven zich
willen vestigen op het BT
FF: Bedrijven worden niet
betrokken in de planvorming
voor het BT (omdat ze niet
expliciet bekend zijn bij
gemeente en provincie).
FF: Vestiging bedrijven
wordt niet regionaal
afgestemd op operationeel
niveau.
Marketing gericht op
bedrijven wordt niet of
nauwelijks afgestemd op
plannen voor
segmentering/clustering.
FF: Er is niet geïnvesteerd in het vooraf
vastleggen van afspraken over
segmentering en clustering, en het plannen
hiervan. Het ontwikkelingsproces van het
DBT wordt vertraagd doordat zaken
onduidelijk zijn.
SF: Expliciteren en managen
van belangen van de
verschillende actoren
gedurende het proces.
Van tevoren onderzoek doen
naar de vraag van bedrijven
(in de regio) en mede op basis
daarvan een segmentering en
clustering voorstellen.
SF: Van tevoren onderzoek
naar vraag van bedrijven (in
de regio) en
geïnteresseerde bedrijven in
de planvorming betrekken.
SF: De afdelingen
Economische Zaken en
Grondzaken van
verschillende gemeenten
stemmen de vestiging van
bedrijven met elkaar af.
Marketing gericht op
bedrijven is afgestemd op
plannen voor segmentering
en clustering.
SF: In de planvormingfase wordt met
bedrijven en lokale overheden een visie en
een strategie neergelegd over hoe de
segmentering en de clustering gaat
plaatsvinden.
Type vraagStukken
Segmentering/
clustering
46
Succes- &
faalfactoren
Het type proces
Betrokkenheid/
Draagvlak/vertrouwen
Heldere/duidelijke
communicatie
Doorlooptijd en voortgang
project/proces
FF: Proces wordt door één
partij gedomineerd
Concurrentie tussen
gemeenten. Waan v/d dag is
leidend voor acties.
FF: Niet nakomen van
afspraken m.b.t. afstemming
tussen gemeenten op
operationeel niveau.
FF: Gebrek aan een
politiek gedragen visie,
waardoor ambtenaren
onvoldoende handelend
kunnen optreden.
FF: Ontwikkeling regionaal grondbeleid en
afstemming hierover kost tijd.
SF: In de betrokken
gemeentebesturen is een
visie voor de BT’s in de
regio vastgesteld en
worden de beslissingen
m.b.t. BT’s aan getoetst.
SF: Ontwikkeling regionaal grondbeleid en
afstemming hierover kost tijd, maar
resulteert uiteindelijk in een betere kwaliteit
op BT’s (waardoor later minder tijd en geld
nodig voor herstructurering)
FF: Er zijn geen afspraken
gemaakt over de
hoeveelheid grond die
bedrijven mogen claimen
zonder het direct te
gebruiken.
FF: Te snelle gronduitgifte om te kunnen
nagaan of de grondclaims van bedrijven
kunnen worden afgestemd op de plannen
voor duurzaam ruimtegebruik.
Type vraagStukken
Regionaal
grondbeleid
SF: Proces laten leiden door
de belangen van alle
verschillende partijen te
expliciteren en te managen
(randvoorwaardenanalyse
gedurende het proces)
Afstemming tussen gemeenten
(gemeentebestuur en
afdelingen EZ,RO Milieu en
Grondzaken).
De lange termijn (visie) is
leidend voor het regionaal
grondbeleid.
Grondclaims
en werkelijk
benodigde
grond voor
bedrijven
FF: In een te laat stadium komt
zicht op de
bedrijfsdoelstellingen,
waardoor een goede
afstemming tussen duurzaam
ruimtegebruik en grondclaim
van bedrijven niet mogelijk is.
SF: in
acquisitie/planvormingsfase
krijgt lokale overheid inzicht in
gebruik van de grond door
bedrijf en samenhang hiervan
met bedrijfsdoelstellingen.
SF: Er is duidelijk wie
verantwoordelijk is op
bestuurlijk en operationeel
niveau binnen de gemeente
voor het nakomen van
afspraken.
Er is een ‘afspraak is
afspraak’ cultuur.
FF: Bedrijven geven hun
werkelijke grond-gebruik niet
door aan gemeenten omdat
ze bang zijn dat ze anders
hun speelruimte verliezen.
SF: Bedrijven en gemeente
hebben vertrouwen in elkaar
(door ook informeel contact).
Gemeente geeft bedrijven
inzicht in waarvoor het
achterhalen van de
werkelijke grondclaims
noodzakelijk is.
SF: Afstemming en
afspraken tussen bedrijven
en gemeente over de niet
benutte ruimte op het
bedrijventerrein het best
benut kan worden.
SF: Gronduitgifte wordt gestuurd door
lange termijn visie (het vestigingsbeleid en
het regionaal grondbeleid) die is verankerd
op bestuurlijk en operationeel niveau.
47
Succes- &
faalfactoren
Het type proces
Betrokkenheid/
Draagvlak/vertrouwen
Heldere/duidelijke
communicatie
Doorlooptijd en voortgang
project/proces
FF: Gemeenten concurreren
met elkaar omdat hun
belangen strijdig zijn
FF: Verantwoordelijke bij
de gemeenten voor
afstemming acquisitie
verandert steeds
FF: Lokale overheden
stemmen niet of slecht
met elkaar af wat hun
acquisitie voor BT’s
betreft
FF: Gezamenlijke acquisitie stagneert
de voortgang van de gronduitgifte
Type vraagStukken
Gezamenlijke
acquisitie
lokale
overheden
voor BT’s
SF: Gemeenten commiteren
zich aan regionaal grondbeleid
en stemmen met elkaar af hoe
zij acquireren voor hun BT’s
(segmentering en clustering)
Handhaving
vestigingsbeleid
FF: Spanning tussen korte en
lange termijn (door de waan
van de dag raken
voorgenomen doelstellingen
van de agenda).
Gebrek aan ervaring van
gemeenten met het vinden van
een balans tussen sturing op
vestigingsbeleid en
vraaggericht invullen van een
BT .
SF: Korte termijn acties laten
leiden door de lange termijn en
zorgen voor verankering op
bestuurlijk en operationeel
niveau.
SF: Langdurige en
continue betrokkenheid
op bestuurlijk en
operationeel niveau voor
afstemming acquisitie.
Afspraken op
operationeel niveau zijn
goed vastgelegd.
FF: Niet alle bedrijven op
het bedrijventerrein willen
samenwerken.
SF: Bedrijven inzicht
geven in baten van
samenwerking op een BT
en laten kiezen in welke
mate ze willen
samenwerken.
SF: Lokale overheden
in de regio informeren
elkaar over hun
acquisitie of trekken
zelfs gezamenlijk op
FF: Er wordt weinig of
slecht gecommuniceerd
over de voortgang van
de ontwikkeling van het
DBT, waardoor bedrijven
hun betrokkenheid
verliezen.
SF: Regelmatig
communiceren over de
voortgang (ook al
gebeurt er weinig) houdt
de bedrijven betrokken.
SF: Gezamenlijke acquisitie maakt dat
de lokale overheden invloed hebben
op de gronduitgifte in de regio en dus
op het realiseren van de plannen voor
segmentering en clustering
FF: Handhaving vestigingsbeleid werkt
vertragend op gronduitgifte, waardoor
bedrijven voortijdig afhaken.
SF: Bedrijven worden waar mogelijk
betrokken bij het opstellen van het
vestigingsbeleid en ook tevoren
geïnformeerd over het vestigingsbeleid
en de daardoor tragere gronduitgifte.
48
6.3
De functie van randvoorwaarden
Waarom is duidelijkheid van de randvoorwaarden nodig? Duurzaamheid op een bedrijventerrein betekent samenwerking tussen een groot aantal partijen. Iedere partij heeft belangen,
behoeften, eisen en wensen. Het is nodig om voor de start van het proces van verduurzaming
zich te hebben op die posities. Om die reden is een randvoorwaardenanalyse belangrijk om
aan het begin van het proces uit te voeren. Het expliciteren van randvoorwaarden gedurende
het gehele proces zorgt voor transparantie van de besluitvorming en draagvlak.
Dat dit lastig kan zijn, blijkt uit de literatuur en de praktijk van alledag. De betrokken spelers
hebben lang niet altijd helder voor ogen wat hun eigen belangen, voorkeuren en doelen zijn.
Evenmin kunnen ze vaak duidelijk aan geven wat feitelijke factoren zijn en wat hun intenties
zijn. Wanneer te weinig aandacht gegeven wordt aan het expliciteren hiervan zal later in
proces het draagvlak voor de geformuleerde oplossingsrichtingen (plotseling) kunnen verminderen. Er vinden bijvoorbeeld discussies plaats over beslissingen die al genomen zijn.
Oftewel er ontstaat opnieuw discussie over nut en noodzaak. Of er ontstaan discussies
waarin niet duidelijk is waarin verschillende standpunten overeenkomen of verschillen en in
hoeverre een standpunt wordt ingenomen op basis van de belangen van een partij of een
aantal gegevenheden waardoor een partij zich beperkt voelt om te handelen.
Om dit type problemen zoveel mogelijk te voorkomen is het van belang dat aan het begin van
én gedurende het proces aandacht wordt geschonken aan de volgende aspecten:
1. Welke de partijen die betrokken (moeten) zijn bij de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek?
2. Ga met elk van deze partijen na wat hun intenties of hun belangen zijn en wat volgens
hen feitelijke factoren (vanzelfsprekendheden) zijn voor de ontwikkeling van Moerdijkse
Hoek. Deze feitelijke factoren en intenties vormen voorwaarden;
3. Bepaal met alle partijen gezamenlijk wat zij hele belangrijke of noodzakelijke voorwaarden vinden. Dit noemen we de randvoorwaarden;
4. De randvoorwaarden zijn te onderscheiden in twee typen. Randvoorwaarden die begrenzend zijn en waarover de partijen het snel eens zijn. En randvoorwaarden waarover de
meningen uiteenlopen. Dit noemen we prioriterende randvoorwaarden. Als de prioriterende en begrenzende randvoorwaarden zijn vastgesteld, is het goed af te spreken met
alle partijen deze als vaststaand te hanteren tot zich een situatie voordoet waarbij het
goed is weer stil te staan bij de randvoorwaarden en de bijbehorende doelstellingen en
doelen. In welke situaties is een evaluatie van de randvoorwaarden bijvoorbeeld van
belang?
5. De randvoorwaarden gebruiken we om doelstellingen (ambities) te formuleren voor de
ontwikkeling van Moerdijkse Hoek. Omdat we randvoorwaarden gezamenlijk bepalen en
de doelstellingen daaruit voortkomen, zijn de doelstellingen dus ook gezamenlijk bepaald
(er is draagvlak voor).
49
In Figuur 8 zijn de kernpunten 2 tot en met 4 weergegeven.
Feitelijke factoren
DBT
Feitelijke
voorwaarden
Feitelijke
randvoorwaarden
Uiteenlopende meningen:
Feitelijke, prioriterende
randvoorwaarden
(voorrang)
Intenties speler 1
(gemeente)
Intenties speler 2
(bedrijf A)
Snel overeenstemming:
Feitelijke, begrenzende
randvoorwaarden
(beperkend)
Intentionele
voorwaarden
Intentionele
rand voorwaarden
Intenties speler 3
(bedrijf B)
Benoemen welke feitelijke en intentionele
factoren een rol spelen
Snel overeenstemming:
Intentionele, begrenzende
randvoorwaarden
(afbakenend)
Uiteenlopende meningen:
Intentionele, prioriterende
randvoorwaarden
(voorkeur)
Bezien welke voorwaarden noodzakelijk
zijn ( randvoorwaarden) en welke niet (
overige voorwaarden)
Figuur 8: Randvoorwaarden voor een duurzaam proces.
Voorbeelden van feitelijke factoren zijn de gesteldheid van de bodem en grondwater op het
bedrijventerrein, de infrastructuur, de omgeving van het terrein, wet- en regelgeving.
Voorbeelden van intenties (van de Provincie) zijn:
‘ernaar streven woon- en werklocaties zodanig over Noord-Brabant te verdelen dat het
leeuwendeel van de woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen terechtkomt in vijf
stedelijke regio’s en dat zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het principe van zuinig
ruimtegebruik.’ (Streekplan 2002, p. 77). Of het streven van de provincie om het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek ‘ een nationaal voorbeeld te laten zijn voor de toepassing van
duurzaamheid in alle fasen van de besluitvorming: de planvorming, de ontwikkeling, de
realisatie en het beheer’.(Integraal Programma van Eisen voor het bedrijventerrein Moerdijkse
Hoek, conceptversie 25 juli 2002, p. 13)
6.4 De betrokkenheid van partijen
De belangrijkste partijen die een rol spelen bij de ontwikkeling van duurzame
bedrijventerreinen zijn:
• De bedrijven die zich op een bedrijventerrein willen vestigen of bedrijven die al op het
bedrijventerrein zijn, bedrijven op naburige bedrijventerreinen, bedrijvenverenigingen.
• Intermediaire organisaties zoals de Kamer van Koophandel, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, brancheorganisaties, vakbeweging en werkgeversverenigingen. Zij
hebben kennis van de (regionale) marktontwikkelingen en de behoeften van bedrijven.
• De overheid: de gemeente, de provincie, het waterschap, het havenschap en de rijksoverheid.
• Omwonenden en regionale maatschappelijke organisaties.
• Belanghebbenden, zoals de glastuinbouw.
• De milieubeweging.
50
• Projectontwikkelaars en beleggers.
• Utiliteiten- en dienstenleveranciers zoals energie- en waterbedrijven, verwerkers van reststoffen.
Uit het onderzoek van TNO is naar voren gekomen dat betrokkenheid van het bedrijfsleven bij
de planvorming een succesfactor is voor de ontwikkeling van duurzame bedrijventerrein. De
vraag ‘welke zijn de partijen die betrokken (moeten) zijn bij de ontwikkeling van Moerdijkse
Hoek?’ is daarom een belangrijke vraag voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein
als Moerdijkse Hoek. Allereerst natuurlijk het georganiseerd bedrijfsleven, de bedrijven die
zich er gaan vestigen en de gemeente Moerdijk zelf. Maar ook de provincie Noord-Brabant
omdat het een bovenregionaal bedrijventerrein betreft.
6.5 Stappen in het proces
In het voorgaande is vooral ingegaan op het belang van de analyse van de randvoorwaarden
in het proces en op de betrokkenheid van partijen. Hoe kunnen we het proces goed structuren en organiseren? In deze paragraaf gaan we in op de verschillende stappen of fasen die
we in de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein tegenkomen.
Een goed georganiseerd proces is het halve werk. Een belangrijke factor waardoor veel
initiatieven falen, komt voort uit het feit dat de projectorganisatie onvoldoende anticipeert op
de complexiteit van het proces. De ontwikkeling van een Vernieuwend Duurzaam Bedrijventerrein moet de volgende eigenschappen bezitten:
• Er wordt interdisciplinair gewerkt (integrale aanpak).
• Het proces is interactief; belangrijke stakeholders worden door de initiatiefnemer vanaf het
begin betrokken.
• Communicatie is van centraal belang. Partijen moeten met elkaar in contact worden gebracht. Cultuurverschillen moeten worden overbrugd. Er moet duidelijkheid worden geschapen over het einddoel, over het traject ernaar toe en over de inbreng van de verschillende partijen.
• Procesmanagement kan op verschillende manieren worden ingevuld. Belangrijk is dat
duidelijk is waar de verschillende verantwoordelijkheden liggen.
De verschillende stappen in de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein kunnen worden ontleend aan de handreiking van Novem voor de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen (Novem, 2001).
Planvormingfase
1. Het idee: in de ideefase is van belang dat bij alle belanghebbenden draagvlak ontstaat
om te komen tot een gemeenschappelijke visie op duurzaamheid. Het gaat nog niet om
een concreet beeld in deze fase. Het belangrijkste is dat de verschillende partijen een
gemeenschappelijk begrip ontwikkelen van wat duurzaamheid in relatie tot een bedrijventerrein kan inhouden. Resultaat van deze fase is een startnotitie van alle betrokken
partijen.
Aspecten van Vernieuwend Duurzaam zijn volgens ons hier:
• Betrokkenheid van het bedrijfsleven vanaf het begin van het proces.
• In kaart brengen en betrekken geïnteresseerde bedrijven.
• Globaal in kaart brengen van alle intenties en de feitelijke factoren voor de verschillende partijen door initiatiefnemer.
• Gemeenschappelijk begrip ontwikkelen met alle betrokken partijen van wat duurzaamheid in relatie tot een bedrijventerrein kan inhouden.
• Oog voor regionale ontwikkelingen.
De provincie kan in deze fase een belangrijke rol spelen door de juiste partijen bij elkaar
te brengen en bestuurlijk te ‘masseren’.
2. De schets: er is inzicht nodig in belangen, randvoorwaarden, verwachtingen en wensen
van de partijen die betrokken zullen zijn bij de verdere procesgang. Novem stelt daartoe
een omgevingsanalyse voor. Dit biedt de ingrediënten om de ambities vast te stellen ten
aanzien van duurzaamheid op het te ontwikkelen bedrijventerrein. Deze analyse is erg
belangrijk. Resultaat van deze fase is een Plan van Aanpak en een globaal bestem-
51
mingsplan.
Aspecten van Vernieuwend Duurzaam zijn volgens ons hier:
• Gezamenlijk, met alle betrokken partijen de randvoorwaarden vaststellen voor de
ontwikkeling van het DBT.
• Gezamenlijk de doelstellingen, ambities vaststellen en prioriteren op basis van de
randvoorwaarden.
• Concretiseren van de doelstellingen in Plan van Aanpak.
• Verankering doelstellingen in globaal bestemmingsplan, dat nog wel flexibiliteit biedt.
De provincie kan in deze fase ondersteunen door zichzelf heel open en coöperatief
op te stellen als het gaat om belangen, ambities en voorwaarden met betrekking tot
Moerdijkse Hoek. En ook door bereid te zijn over deze voorwaarden met de andere
partijen te discussiëren om zo tot een gemeenschappelijke set van randvoorwaarden
voor Moerdijkse Hoek te kunnen komen.
Ontwikkelingsfase
3. Het besluit: voor elk duurzaamheidaspect moet worden aangegeven hoe de verschillende
partijen kunnen bijdragen. Er moet worden vastgesteld waarop de nadruk wordt gelegd
en welke maatregelen moeten worden gekozen. Verder moet de samenhang van verschillende duurzaamheidaspecten worden vastgesteld. Resultaat van deze fase is een
uitgewerkt en haalbaar ontwerp voor het bedrijventerrein (masterplan) waarin alle belangrijke partijen zich kunnen vinden. Tevens is een totaalpakket van duurzaamheidmaatregelen vastgesteld waarmee dat ontwerp kan worden gerealiseerd. Daarnaast een
intentieovereenkomst die door alle belangrijke partijen is ondertekend.
In deze fase kan de provincie bijvoorbeeld ondersteunen door het inzetten van gespecialiseerde medewerkers (energie, water, vervoermanagement etc.), zodat zicht komt op
de duurzaamheidaspecten en de mogelijke maatregelen.
4. Het draaiboek: de gekozen scenario’s of duurzaamheidmaatregelen worden in detail
uitgewerkt. Resultaat van deze fase is een gedetailleerd voorstel voor de inrichting en het
beheer van bedrijventerrein, gericht op duurzaamheid (Programma van Eisen, een
ontwerpbestemmingsplan, een beeldkwaliteitplan of kwaliteitshandboek). Daarnaast loopt
er een promotiecampagne. Steeds meer bedrijven raken geïnteresseerd in betrokkenheid
bij het bedrijventerrein of in vestiging op het DBT.
De rol van de provincie kan zijn:
• het inzetten van gespecialiseerde medewerkers voor ondersteuning bij het uitwerken
van een gedetailleerd voorstel voor de inrichting en het beheer van het DBT gericht
op duurzaamheid;
• het bemiddelen bij het verkrijgen van subsidies voor het doen van haalbaarheidsonderzoeken;
• ondersteuning bij de promotiecampagne op regionaal niveau.
5. De realisatie: toetsing van realisatie aan de gemaakte afspraken. Resultaat van de
realisatie van de eerder geformuleerde model-eindsituatie.
De rol van de provincie in deze fase:
• toetsing van de realisatie aan de gemaakte afspraken;
• bijeenbrengen van partijen op regionaal niveau waardoor kennis en ervaring m.b.t.
realisatie kunnen worden uitgewisseld;
• ondersteuning bij communicatie m.b.t. DBT Moerdijkse Hoek;
• vertalen van de opgedane ervaringen naar beleid en instrumenten.
6. Het beheer: er wordt bepaald welke taken en diensten in een collectieve
beheerorganisatie worden ondergebracht. De rechtsvorm voor deze organisatie wordt
bepaald en wie er zeggenschap heeft over deze organisatie. Resultaat van deze fase is
een slagvaardige beheerorganisatie met een duidelijk takenpakket.
52
Rol provincie in deze fase:
• vertalen van de opgedane ervaringen naar beleid en instrumenten van de provincie;
• ondersteuning bij communicatie m.b.t. Moerdijkse Hoek.
In werkelijkheid zal sprake zijn van een cyclus, die meerdere keren doorlopen zal moeten
worden.
De handreiking van Novem is een instrument om het proces van de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen te structuren. Het gaat in op de procesarchitectuur: uit welke fasen
zou een ontwikkelingsproces kunnen bestaan en welke resultaten zouden per fase nagestreefd moeten worden. Daarnaast geeft het voorbeelden van technische en organisatorische
maatregelen die mogelijk zijn om tot een duurzaam bedrijventerrein te komen. De handreiking
biedt gemeenten en provincies inzicht in mogelijkheden en voorwaarden voor succes en helpt
hen op die manier om het proces aan te sturen. Een toekomstig monitoringsysteem zou ook
een aantal procesindicatoren moeten bevatten.
53
54
7
Duurzaamheidanalyse voorstudies Moerdijkse
Hoek
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de volgende rapporten doorgelicht met behulp van de in hoofdstuk 3
ontwikkelde checklist “vernieuwend duurzaam Moerdijkse Hoek”:
• De modelstudie Glastuinbouw en bedrijvigheid door Arcadis;
• Verkennend verkeers- en vervoersonderzoek MH door DHV;
• Rapport onderste laag door Witteveen en Bos;
• Haalbaarheidsonderzoek door Buck Consultants International;
• Ontwerpstudie Manipulatie van de transformatie door Kuiper Compagnons;
• Bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, Startnotitie m.e.r. (Concept 3, augustus 2002) door
Witteveen en Bos.
Steeds wordt eerst een globaal oordeel gegeven en vervolgens worden puntsgewijs opvallende aspecten vermeld, die vanuit het oogpunt van integrale duurzaamheid van belang zijn. De
uitgebreide resultaten van de afzonderlijke studies zijn weergegeven in de bijlagen. Aan het
eind van dit hoofdstuk volgt een samenvattend oordeel. Een opmerking vooraf is op zijn
plaats. Het ware ideaal geweest als de check-list al in een eerder stadium beschikbaar zou
zijn geweest, dan zou bij het uitvoeren van alle onderzoeken het principe van vernieuwend
duurzaam meer sturend hebben kunnen zijn. Bij de meer recente onderzoeken uit 2002 is
aan de onderzoeksbureaus gevraagd om een uitwerking te geven aan het begrip vernieuwend duurzaam.
7.2 De modelstudie Glastuinbouw en bedrijvigheid door Arcadis
Inleiding
De modelstudie glastuinbouw en bedrijvigheid heeft als doel de mogelijkheden te inventariseren van het intensiveren en combineren van bedrijvigheid en glastuinbouw. Het betreft een
modelstudie, waarmee wordt aangegeven dat “het onderzoek alleen gerelateerd is aan de
locatie indien dat nodig is”.
Centraal staan de volgende drie aspecten:
• de haalbaarheid om 200 à 250 ha. glastuinbouw te accommoderen;
• de bijdrage van het glastuinbouwgebied aan de vismeelruimtelijke kwaliteit van de
bedrijfsomgeving;
• de maximale inzet van restwarmte en CO2.
De uitkomsten van de studie dienen als input voor de inrichtingsschets behorend bij de
Streekplanherziening voor Moerdijkse Hoek.
In de studie wordt gebruik gemaakt van modellen. In totaal worden 6 manieren van
combineren en intensiveren beschreven:
1. Intensivering van bedrijvigheid
2. Intensivering van glastuinbouw
3. Het combineren van glas en bedrijven
4. Innovatieve combinaties
5. Bestaand landschap als uitgangspunt
6. Intensivering in de tijd
Bij de modellen wordt uitgegaan van een geabstraheerde landschappelijke situatie. Uitwerking vindt plaats door middel van principeoplossingen.
Bodem en water
De bodem en het (grond)water behoren tot de eerste van de drie lagen uit de lagenbenadering die in de studie als vertrekpunt wordt genomen. In hoofdstuk 3 van het rapport wordt
55
een korte beschrijving gegeven van de eerste laag en wordt tevens aangegeven dat de
betreffende laag onvervangbare waarden en systemen kent (o.a. flora op de dijken).
De gevolgen van de aanleg van het terrein op bodem worden echter in de studie niet
genoemd. Ten aanzien van het water wordt aangegeven dat het in de studie als ordenend
principe wordt gehanteerd: de afvoer van water naar elders, alwaar dit problemen veroorzaakt, moet worden tegengegaan door het vasthouden van water waar mogelijk en het
gebruik maken van de sponswerking van de bodem, het vergroten van de
bergingsmogelijkheden en het afvoeren van water. Daarnaast wordt kort gewezen op het
waarborgen van de waterkwaliteit.
In de bespreking van de modellen wordt ingegaan op de mogelijkheden van opvang van
(hemel)water en waterberging.
Energie
Energie is, naast ruimtegebruik een van de belangrijkste aandachtspunten in de studie. Het
gaat dan met name om de manieren om energiegebruik te clusteren. Met name de mogelijk2
heden om restwarmte en CO van bedrijven in te zetten voor de glastuinbouw worden per
model bekeken. Uitgewerkt worden de opties: gezamenlijk gebruik van een grootschalige
warmtekracht/elektriciteitcentrale voor warmte en restwarmte, decentrale warmteopwekking
met warmteopslag en biomassavergisting en verbranding. De toepassing van duurzame
energie krijgt ook aandacht; er wordt kort ingegaan op de mogelijkheden van zonnepanelen
en van windturbines.
Grond- en hulpstoffen en afvalstoffen
De thema’s grond- en hulpstoffen en afvalstoffen staan duidelijk niet centraal in de studie.
Slechts twee maatregelen, afvalmanagement (te regelen via parkmanagement) en vergisting/
verbranding, worden terloops genoemd.
Landschappelijke inpassing
Bij de uitgangspunten in de inleiding staat dat “de inrichting van het glastuinbouwgebied,
ondanks de verdichting, moet bijdragen in de visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de nieuwe
bedrijfsomgeving”. Vervolgens komt de inpassing in het landschap slechts in 1 model nadrukkelijk terug.
Wel wordt de nodige aandacht geschonken aan functionele clustering. Er wordt gekeken naar
mogelijke combinaties van glastuinbouwbedrijven onderling en met andere typen bedrijvigheid. In het rapport wordt gesteld dat de mogelijkheid om glastuinbouw met andere typen
bedrijvigheid te combineren zich beperkt tot de combinatie van glastuinbouw en logistieke
bedrijven. Combinaties met havengebonden bedrijvigheid of procesindustrie zijn niet haalbaar.
Ruimtegebruik
Het onderzoek legt sterk de nadruk op de mogelijkheden om glastuinbouw en bedrijvigheid te
combineren en (het ruimtegebruik) te intensiveren. Daartoe zijn 6 modellen opgesteld, met elk
een eigen uitkomst voor wat betreft de te behalen (theoretische) ruimtewinst. Er worden een
stuk of tien concrete maatregelen om intensiever met de ruimte om te gaan, genoemd en/of
uitgewerkt (zie checklist in de bijlage). Een en ander is mogelijk doordat de teelt in glastuinbouwbedrijven nauwelijks nog grondgebonden is.
Voor wat betreft de afstemming op de omgeving, wordt gewezen op de mogelijkheden om
voorzieningen te delen met het bedrijventerrein Moerdijk I.
Leefklimaat, werkklimaat en ondernemersklimaat
De thema’s leefklimaat, werkklimaat en ondernemersklimaat worden niet expliciet in de rapportage onder de aandacht gebracht. Dit is met name een kwestie van afbakening van het
onderzoek.
In het rapport wordt wel aangegeven dat het glastuinbouwgebied zal moeten bijdragen in de
vismeelruimtelijke kwaliteiten: “Het moet een aardig gebied zijn om doorheen te fietsen”. Dit
wordt vervolgens niet uitgewerkt: inrichting van groen, natuurbehoud, voorzieningen, winkels,
huisvesting etc. komen niet aan bod.
Ook is slechts in heel beperkte mate aandacht voor zaken die het gebied tot een goed vestigingsklimaat voor glastuinders en andere ondernemers maken, zoals ruimte, bereikbaarheid
en beschikbaarheid arbeidskrachten.
56
Verkeer en vervoer
Ook het aspect van verkeer en vervoer behoort niet tot de hoofddoelstelling van het rapport,
hetgeen resulteert in een geringe aandacht voor bereikbaarheid en het ontbreken van
aandacht voor verkeersveiligheid. Wel wordt kort ingegaan op het gezamenlijk vervoer van
goederen.
Enkele conclusies naar aanleiding van de analyse
• De bepalende elementen in de studie zijn: (efficiënt) ruimtegebruik/ ruimtewinst, energie,
water, en in mindere mate transport.
• Zaken die betrekking hebben op het leefklimaat, het werkklimaat en het ondernemersklimaat komen maar mondjesmaat of niet aan bod. Deels is dit ook wel verklaarbaar
gezien de doelstelling van de studie.
• Gezien het feit dat het hier een modelstudie betreft, zal, na het kiezen van de gewenste
richting voor wat betreft de combinatie van glastuinbouw en bedrijvigheid, nader onderzoek nodig zijn om de thema’s specifiek voor Moerdijk in te vullen.
• Reeds aangegeven wordt om nader onderzoek te verrichten naar:
2
welke wijze van warmte en CO -levering het meest optimaal is vanuit het oogpunt
van kosten, besparing, exploitatie en leveringszekerheid;
de verwerkingsmogelijkheden van biomassa;
de mogelijkheden voor windturbines;
de technische uitwerking van ondergrondse (water)opslag, de draagconstructie van
daken van logistieke panden en de windgevoeligheid van kassen die op een logistieke hal staan.
7.3 Verkennend verkeers- en vervoersonderzoek MH – DHV
Inleiding
In het kader van de milieueffectenrapportage voor Moerdijkse Hoek worden conform de
lagenbenadering zoals gehanteerd in het Streekplan van de provincie Noord-Brabant, de drie
verschillende lagen onderzocht. De onderste laag is de natuurlijke ondergrond (water, bodem,
natuurlijk, culturele en archeologische waarden etc.). De bovenste laag heeft betrekking op
het ruimtegebruik in de vorm van wonen, werken, landbouw en recreatie. De middelste laag
betreft de infrastructuur. Om deze middelste laag te onderzoeken heeft de provincie DHV
opdracht gegeven een verkennende verkeers- en vervoersstudie uit te voeren.
Centraal in deze studie staat de vraag: “Op welke wijze is duurzame afwikkeling van de
toekomstige verkeers- en vervoersstromen van en naar Moerdijkse Hoek mogelijk, en met
welke kosten en effecten”?
Voor de beantwoording van de probleemstelling is in de eerste plaats onderzocht welke
verkeers- en vervoersstromen MH zal gaan realiseren. In de tweede plaats is gekeken naar
de benodigde maatregelen om aan deze verkeers- en vervoersstromen tegemoet te komen.
Hierbij zijn drie scenario’s opgesteld. Tenslotte zijn de kosten en effecten van deze maatregelen per scenario in kaart gebracht.
Bodem, water, energie, grond- en afvalstoffen
Gegeven de aard en inhoud van de opdracht aan DHV is geen aandacht besteed aan de
consequenties van de verkeers- en vervoersstromen voor de eerste laag. De aandacht is
geconcentreerd op de verkeers- en vervoersstromen van en naar Moerdijkse Hoek. De
stromen op het terrein zelf komen dus niet aan bod. Er is alleen aandacht besteed aan de
tweede laag. Op zich zijn de verkeersbewegingen op het terrein zelf vanuit vernieuwend
duurzaam relevant. Immers de eerste laag speelt een belangrijke rol als het gaat om de
aanleg van infrastructuur: er moet namelijk rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid, de draagkracht van de bodem, flora en fauna, en het grondwater. Aan deze
facetten moet zeker aandacht worden geschonken vanuit het principe van duurzaam bouwen.
Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de zogenaamde Nationale Pakketten grond-, wegen waterbouw.
57
Landschappelijke inpassing
Er is weinig aandacht voor de inbedding van infrastructuur in het landschap. Daarnaast komt
het clusteren van bedrijven vanuit het oogpunt van vervoer (bijvoorbeeld het bij elkaar plaatsen van bedrijven die vrachten kunnen combineren of het groeperen van bedrijven met een
hoge vervoersfrequentie bij een oprit van een belangrijke autoweg of snelweg) niet aan de
orde.
Ruimtegebruik
Voor wat betreft de afstemming op de omgeving wordt wel aangegeven dat het belangrijk is
om de vervoersconcepten/ infrastructuur te laten aansluiten bij de omgeving (met name het
terrein Moerdijk). Het verdient aanbeveling om dit concreter uit te werken.
Om de benodigde parkeerruimte op het terrein beperken, en daarmee te komen tot intensiever/efficiënter ruimtegebruik, wordt de mogelijkheid geopperd om te komen tot één gezamenlijke voorziening, een zogeheten transferium aan de rand van het terrein van waaruit
pendelbusjes rijden naar de diverse bedrijven. Opmerkingen over andere vormen van intensief ruimtegebruik, zoals het in de hoogte aanleggen van infrastructuur om de ruimte eronder
te benutten, of het aanleggen van buisleidingen/ ondergrondse infrastructuur om goederen te
transporteren, ontbreken in het verhaal.
Ten aanzien van de interne wegenstructuur ontbreken ideeën/ concepten voor een vervoersoptimale en ruimte-efficiënte indeling van het terrein.
Leefklimaat, werkklimaat en ondernemersklimaat
Het punt van (externe) bereikbaarheid, een steeds belangrijkere vestigingsplaatsfactor voor
bedrijven, staat centraal. De hele studie is erop gericht te onderzoeken op welke wijze een
duurzame afwikkeling van de vervoerstromen van en naar Moerdijkse Hoek mogelijk is.
In het rapport wordt niet expliciet ingegaan op maatregelen om de overlast van verkeer voor
de omgeving - uiteen te rafelen in geluidsoverlast, congestie en (landschaps)vervuiling - te
reduceren. Er is weinig aandacht voor het optreden van emissies. Ook blijven de ecologische
gevolgen van de aanleg van infrastructuur en de additionele vervoersbewegingen buiten
beeld, net zoals de gevolgen voor landschap, natuurbeleving en recreatiemogelijkheden.
Ten aanzien van de voor bedrijven belangrijke vestigingsplaatsfactoren ruimte en
arbeidspotentieel worden geen uitspraken gedaan.
Verkeer en vervoer
Verkeer en vervoer is natuurlijk het thema waar het om draait in de studie. Aan de noodzaak
voor het gebruik van verschillende modaliteiten en het efficiënt inrichten van verkeers- en
vervoersstromen (vervoersmanagement) wordt veel aandacht geschonken. Het rapport
behandelt de verschillende modaliteiten, de benodigde maatregelen en de bijbehorende
kosten. De modaliteiten zijn voornamelijk geplaatst in het regionale perspectief. Er wordt
uitgebreid inzicht geboden in de verschillende ontsluitingsalternatieven en de verwachte
omvang en de verplaatsingsrichtingen van de toekomstige vervoersstromen in de regio. Veel
aandacht is er voor de toeleidende infrastructuur: de vraag hiernaar en de manier waarop
deze vorm kan worden gegeven (oplossingen in de vorm van multimodaal vervoer worden
uitgewerkt in verschillende varianten).
Hoewel “de duurzame afwikkeling van vervoersstromen” een van de drie uitgangspunten van
de studie is, blijven de maatregelen op het gebied van het bundelen van vervoersstromen
(gezamenlijke pakketdiensten etc.) onderbelicht. Ook het idee om bedrijven te clusteren op
basis van hun vervoerskenmerken (en vervolgens bijvoorbeeld collectief vervoer van
vrachten te bevorderen) wordt niet geopperd.
Het combineren van personenvervoer krijgt daarentegen wel volop aandacht, zij het niet heel
concreet (de termen deeltaxi’s, deelfietsen, deelauto’s etc. worden bijvoorbeeld niet
teruggevonden).
Opvallend is dat aan het aspect van verkeersveiligheid geen aandacht besteed. Dit impliceert
dat dus ook de maatregelen behorend tot het principe duurzaam veilig niet aan bod komen.
Het aspect van bereikbaarheid en het aspect van management van personen- en
goederenvervoer komen daarentegen wel uitgebreid aan de orde.
Relatief weinig aandacht is er vervolgens voor de optimale (inrichting van) infrastructuur op
het terrein (interne wegenstructuur) en de directe ontsluiting van het terrein (bijvoorbeeld
benodigde op- en afritten, randwegen, etc.).
58
Enkele conclusies naar aanleiding van de analyse
• Een relatief groot aantal leidende principes zijn niet in het rapport aan de orde gekomen.
Dit hangt in belangrijke mate samen met de geformuleerde doelstelling van de studie:
“het inzichtelijk maken op welke manier een duurzame verkeersafwikkeling van en naar
Moerdijkse Hoek kan plaatsvinden”. Dit is een relatief beperkte doelstelling. Logische
consequentie van de insteek is dat daardoor dit rapport niet kan worden gezien als het
rapport dat een volledig beeld geeft van “de tweede laag” en alle daarmee verbonden
gewenste/ vereiste duurzaamheidmaatregelen.
• Het is zeer positief dat er een specifiek duurzaam scenario is ontwikkeld en getoetst
(Duurzame Wereld). Er is veel aandacht voor het ombuigen van (vracht)autokilometers
en de effecten op bereikbaarheid. Uit de analyses blijkt dat het scenario Duurzame
Wereld substantieel bijdraagt aan een duurzame mobiliteit.
• Veel verschillende modaliteiten (weg, water, rail, buizen, OV, fiets) komen aan de orde: er
ontstaat inzicht in zowel de kosten als de te treffen maatregelen. Bovendien is er een
roep om het vroegtijdig treffen van maatregelen t.a.v. multimodaliteit (voorinvesteren). De
verschillende scenario’s zijn ook nog getoetst op anticiperen, robuustheid en flexibiliteit.
Hierdoor ontstaat grip op maatregelen die uiteindelijk scenario-onafhankelijk blijken en
sowieso wenselijk zijn voor het te ontwikkelen regionaal bedrijventerrein.
• Een doorzichtige onderbouwing waarom uiteindelijk voor een combinatie van bepaalde
modaliteiten en maatregelen uit de verschillende scenario’s is gekozen, ontbreekt (een
aantal duurzame maatregelen is namelijk komen te vervallen). Deze combinatie is wel
uitgangspunt geworden in het Integraal Programma van Eisen d.d. 25 juli 2002.
• Een analyse over de (beoogde) positie van Moerdijkse Hoek in het (inter)nationale logistieke netwerk ontbreekt. Modaliteiten en maatregelen zijn gebaseerd op een segmenteringstudie en de hiervan afgeleide verkeer- en vervoersprognoses. Er zijn geen gegevens gebruikt van bedrijven die zich willen vestigen op Moerdijkse Hoek. Het zou voor
de hand liggen om hierbij in eerste instantie het oor te luister te leggen bij potentieel
geïnteresseerde bedrijven uit West-Brabant. Deze zijn niet betrokken: een cruciale stap in
het proces.
• In het verlengde van het vorige punt: het is jammer dat het rapport geen aandacht
schenkt aan eventuele eisen die aan individuele bedrijven gesteld zouden moeten worden ten aanzien van het aantal vervoersbewegingen, te nemen maatregelen op het gebied van vervoersmanagement (bijvoorbeeld het maken van vervoersplannen) e.d. Het is
van belang dit soort zaken die spelen op bedrijfsniveau (duurzaam ondernemen) mee te
nemen in de gesprekken met potentiële vestigers.
• Een grote tekortkoming ten aanzien het centrale thema verkeer en vervoer is het ontbreken van aandacht voor het leidende principe “verkeersveiligheid” en het concept
“Duurzaam Veilig”. De andere twee leidende principes zijn wel aan de orde gesteld, maar
deze hadden op bepaalde punten verder uitgewerkt mogen worden. “Multimodaal
vervoer” en “het bundelen van personen- en goederenvervoer” zijn begrippen die nog wat
nadrukkelijker op de voorgrond hadden mogen treden.
• De samenwerkingsparagraaf in de verkeer- en vervoersstudie is niet of nauwelijks uitgewerkt. Het wordt niet duidelijk wie welke maatregelen moet treffen en welke instrumenten
daarvoor nodig zijn. Het is dus noodzakelijk nog te komen met een integraal maatregelen- én instrumentenpakket waarmee duidelijk wordt wie nu wat moet gaan doen en
wanneer en hoe (instrumenten). Dit moet worden uitgewerkt in overleg met het georganiseerde bedrijfsleven en potentieel te vestigen bedrijven.
7.4 Rapport onderste laag door Witteveen en Bos
Inleiding
Het uitgangspunt van het rapport is de lagenbenadering, waarbij de onderste laag staat voor
het watersysteem, de bodemtypologie, egomorfologie en natuurlijk, landschappelijke en cultuurhistorische waarden die hiermee samenhangen. De tweede laag, of ook wel de tussenaag bevat de infrastructuur, (spoor)wegen, waterwegen havens, leidingen, buizen etc. Als
laatste bevat de bovenste laag de occupatie patronen: het ruimtegebruik voor functies wonen,
landbouw, recreatie etc.
59
De lagenbenadering wordt gezien als sterk sturend voor de ontwikkeling én vergelijking van
alternatieven voor het gebied. In feite komt de aanpak van Witteveen en Bos in sterke mate
overeen met het basisprincipe van de lagenbenadering zoals Telos die voorstaat. Dit rapport
over de ‘onderste laag’ is in feite een nulmeting van de bestaande toestand van water- en
bodemsystemen in het gebied en de hiermee samenhangende opbouw van de natuurlijke en
landschappelijke waarden.
Momenteel heeft het gebied een agrarische bestemming en de huidige situatie is het resultaat
van allerlei historische activiteiten in het gebied. De huidige situatie is ook niet stabiel, maar
onderhevig aan een aantal (autonome) ontwikkelingen. Het rapport besteed dan ook (terecht)
veel aandacht aan de verwachte invloed van deze ontwikkelingen in en rondom het
zoekgebied Moerdijkse Hoek.
In het rapport ‘onderste lagen’ wordt aandacht besteed aan een aantal elementen die ook
terugkomen in de checklist: bodem, water (zowel grond als oppervlaktewater) en landschappelijke inpassing. Dit zijn de logische elementen die men ook zou verwachten in een dergelijk
rapport. Aangezien het rapport in feite een nulmeting is wordt er weinig aandacht besteed aan
concrete duurzame maatregelen. Wel kunnen een aantal algemene leidende principes worden teruggevonden in het rapport. Ook worden er een aantal “aandachtspunten voor alternatiefontwikkeling” genoemd. Het zou interessant zijn om in andere uitgebrachte rapporten na te
kijken in hoeverre hier ook daadwerkelijk aandacht is besteed. Met name de MER rapportage
is wat dat betreft een belangrijke publicatie.
Bodem
In het kader van de inventarisatie van de bodemopbouw wordt o.a. een aanbeveling gedaan
om extra onderzoek uit te voeren naar de draagkracht van de bodem. De huidige beschikbare
informatie is hierover te grofmazig. Voor het bepalen van de geschiktheid van Moerdijkse
Hoek als bouwlocatie voor bedrijven en/of glastuinbouw is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Zo wordt opgemerkt dat er plaatselijk veengebieden aanwezig zijn die ongeschikt zijn
voor plaatsing van zware gebouwen.
Water
Met betrekking tot de watersituatie wordt zowel aandacht besteed aan de beschikbaarheid
van grond- en oppervlaktewater als ook aan de kwaliteit (vervuilinggraad) ervan. Er worden
een aantal aandachtspunten genoemd die uit het oogpunt van de checklist belangrijk zijn: er
is onduidelijkheid over de gevolgen van bronbemalingen in het gebied. Provinciale richtlijnen
3
eisen dat boven een bepaald niveau (200.000 tot 500.000 m / per jaar) de helft van dit
volume moet worden teruggebracht in de grond. Boven dit niveau moet zelfs alles weer
worden teruggebracht. Gezien de huidige hydrologische situatie in het gebied (kwel) is het
terugbrengen van water bijna onmogelijk. Dit betekent dus in feite dat toekomstige bronbemalingen van bedrijven maar heel beperkt mogen worden toegelaten.
Door het bebouwen van het gebied neemt de verharding toe. Er wordt gesignaleerd dat
afkoppeling van verhard oppervlak in dit geval geen oplossing biedt doordat infiltratiemogelijkheden beperkt zijn in kleiachtige gebieden. Waterberging en afvoer in het gebied zijn dus
aangewezen op het oppervlaktewatersysteem. Het streekplan voorziet hierin en er bestaan
mogelijkheden in het gebied om extra waterberging te realiseren. Verder wordt er op
gewezen dat door verstedelijking de kwaliteit van het oppervlaktewater kan verslechteren. Er
zal een verschuiving plaatsvinden van vervuiling die samenhangt met agrarische gebruik
(nitraten, fosfaten en bestrijdingsmiddelen), naar meer stedelijke vervuiling in de vorm van
PAK’s zware metalen en minerale olie. Er wordt gepleit zorgvuldig om te gaan met afvalwater
en afstromend water van verharde gebieden. Deze kunnen nogal eens veel vervuiling
bevatten.
Energie
Het gebied blijkt niet geschikt voor warmte/koude opslag omdat de watervoerende laag
waarin dit zou moeten gebeuren te diep ligt. Er moet dus naar alternatieve manieren worden
gezocht indien men hier toch gebruik van wil maken.
Ecologie en natuurwaarden
In het rapport wordt veel aandacht besteed aan de aanwezige flora en fauna in het huidige
gebied. Zelfs een ‘duurzaam’ bedrijventerrein heeft nog maar nauwelijks natuurwaarde.
Daarom is het vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling belangrijk dat er aandacht
60
wordt besteed aan het voorkomen van een teruggang van biodiversiteit. Het rapport concludeert dat er niet echt veel natuurwaarde in het gebied aanwezig is, met uitzondering van
enkele vogelsoorten die op de ‘rode lijst’ zijn terug te vinden. Deze komen echter niet in
zodanige mate in het gebied voor dat het gebied is aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Het is echter wel belangrijk om bij deze conclusie een
belangrijke beperking te signaleren: “van het gebied is een redelijke hoeveelheid, zij het
gedateerde, informatie beschikbaar. Ook gezien de hierboven vermelde aandachtspunten
(een overzicht van de beperkingen van het beschikbare data materiaal, red.) is nader
onderzoek naar het voorkomen van beschermde of zeldzame dier- en plantensoorten
noodzakelijk. Belangrijk hierbij zijn de consequenties van de EU-habitatrichtlijn en EUvogelrichtlijn en de nieuwe Flora- en Faunawet. Van belang is om de aanwezigheid van
beschermde soorten in een vroegtijdig stadium in het planproces te signaleren. De op dit
moment beschikbare informatie geeft hiertoe niet voldoende zekerheid.” (blz. 23) De vraag is
natuurlijk wanneer men wel voldoende zekerheid heeft, omdat het erg moeilijk, zoniet
onmogelijk, is om de afwezigheid van bepaalde soorten aan te tonen.
Landschappelijke inpassing
Er wordt in het rapport nadrukkelijk aandacht besteed aan de huidige landschapskenmerken
zoals de landschapsstructuur en de ruimtelijk visuele kenmerken. Opmerkelijk is de aanbeveling om een inventariserend en waarderend archeologisch onderzoek te laten doen. In het
plangebied zijn namelijk vier archeologische waarnemingen geregistreerd die betrekking
hebben op de prehistorie en de late Middeleeuwen. Grondwerkzaamheden zullen mogelijke
archeologische waarden kunnen vernietigen.
Enkele conclusies naar aanleiding van de analyse
Het rapport onderste lagen is gebaseerd op de lagenbenadering en besteed dan ook veel
aandacht aan de huidige situatie van de onderste laag. Er is veel aandacht voor bodem,
(grond) water, natuur en landschap, maar verder dan deze onderste laag wordt niet gekeken.
Zo worden de eventuele gevolgen voor de onderste laag door het aanleggen van een nieuw
bedrijventerrein niet uitgewerkt. Dit was ook niet de bedoeling van het rapport. Het rapport
geeft een aanzet voor de verdere analyse in een Milieu Effect Rapportage.
7.5 Haalbaarheidsonderzoek door Buck Consultants International
Inleiding
Het onderzoek van Buck Consultants International naar de behoefte en nut en noodzaak van
een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein bestaat uit een aantal deelstudies. Deelstudie A
bevat een doelgroepenidentificatie met daaraan gekoppeld specifieke vestigingseisen. Het
resultaat is een afbakening in het licht van het concept vernieuwend duurzaam. In het tweede
deel wordt een ruimtelijk-economische analyse van de regio West-Brabant gemaakt met
tevens aandacht voor arbeidsmarktontwikkelingen. Vervolgens is in het derde onderzoeksdeel een analyse gemaakt van de marktvraag en de ruimtebehoeftebepaling van de geïdentificeerde doelgroepen. Tot slot zijn een aantal (beleids)alternatieven ontwikkeld om in kaart
te brengen wat de verschillen in ruimtebehoefte zijn. De effecten van de verschillende
alternatieven op uiteenlopende aspecten worden tevens weergegeven.
In de bespreking van dit onderzoek gaan we eerst in op de doelgroepenidentificatie, omdat
die volgens Telos een cruciale rol speelt bij de ontwikkeling van de Moerdijkse Hoek.
Doelgroepenidentificatie
De doelgroepenidentificatie vormt een wezenlijk onderdeel in de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein en daarmee in de vormgeving van het planproces. Om dit proces goed
te kunnen laten verlopen, is het noodzakelijk kennis te hebben van de bedrijven die interesse
hebben om zich te vestigen op Moerdijkse Hoek.
Moerdijkse Hoek bezit een aantal unieke terreinkenmerken. Bij het begin van het deelonderzoek naar doelgroepen door BCI heeft direct afbakening plaatsgevonden naar een aantal
bijzondere vestigingseisen, die gerelateerd zijn aan deze terreinkenmerken. Deze vestigingseisen betreffen de beschikbaarheid van grote kavels, de mogelijkheid van vestiging van
bedrijven uit de hoge milieuhinder-categorieën, noodzaak van diep vaarwater en binding met
specifieke transportinfrastructuur. Zonder de relevantie van deze afbakening in twijfel te willen
61
trekken zijn een aantal kanttekeningen o.i. op zijn plaats. Om te beginnen verdient het aanbeveling op meerdere fronten onderzoek te doen naar de potentiële voor- en nadelen van
concentratie van bedrijven uit de hogere milieuhinder-categorieën. Het uitgangspunt dat
bedrijven nut hebben door ligging bij diep vaarwater is logische gezien de ligging van de
Moerdijkse Hoek. Er dient echter wel gekeken te worden of er realistische mogelijkheden zijn
45
om de benutting ook daadwerkelijk tot stand te brengen . Deze laatste kanttekening geldt
ook voor de speciale transportinfrastructuur. Het verdient zeker aanbeveling de mogelijkheden te onderzoeken om transport in goede banen te leiden. Maar ook hier geldt dat er
rekening moet worden gehouden met misschien onoverbrugbare (financiële of technische)
problemen.
Uitgangspunt voor de doelgroepenidentificatie vormt “de potentie van bedrijven om inhoud te
geven aan een duurzame inrichting van een terrein”. Het individuele bedrijfsniveau, het
regionale niveau en het beheersniveau blijven in het onderzoek buiten beschouwing.
Telos is van mening dat door het gekozen uitgangspunt voorbij wordt gegaan aan de
belangrijke rol die het (plan)proces speelt bij de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein. Bij een vraaggerichte aanpak, in onze ogen noodzakelijk, gaat het erom vast te stellen
welke bedrijven daadwerkelijk geïnteresseerd zijn zich te vestigen op Moerdijkse Hoek. Door
hier in een vroeg stadium al niet op in te zoomen loopt men het grote risico in de loop van het
(plan)proces geconfronteerd te worden met het probleem van (gebrek aan) de betrokkenheid
van de bedrijven bij dit proces.Deze betrokkenheid is essentieel om duurzame maatregelen
en ideeën te kunnen ontwikkelen en uit te voeren. Het uitsluiten van het individuele bedrijfsniveau brengt nog een ander probleem met zich mee. Een van de basisprincipes voor
vernieuwend duurzaam luidt dat er op individueel bedrijfsniveau reeds zoveel mogelijk sprake
moet zijn van een duurzame bedrijfsvoering. Het gaat met andere woorden om bedrijven die
in eerste instantie zelf gemotiveerd moeten zijn een aantal duurzaamheidprincipes door te
voeren of centraal te stellen. Door het onderzoek louter te richten op de categorie van
potentiële bedrijven blijft het onderzoek (te) abstract en daarmee komen de daadwerkelijke
motieven van individuele bedrijven niet in beeld. In onze visie een absolute noodzaak.
Door het regionale niveau niet in het onderzoek te betrekken wordt niet tegemoet gekomen
aan de wens vanuit het concept vernieuwend duurzaam om tot goede afstemming te komen
met bedrijvigheid in de regio (basisprincipe Segmentering). Daarnaast wordt niet concreet
inzichtelijk gemaakt wat de substitutie-effecten zijn. In het BCI-onderzoek wordt op verschillende plekken verwezen naar de functie van Moerdijkse Hoek als opvangplaats voor bedrijven die op hun huidige locatie niet meer passen. Om wat voor soort bedrijven het echter gaat
en wat de ‘winst’ zou zijn van bedrijfsverplaatsing wordt niet duidelijk.
Gezien de invalshoek van de BCI studie is het tenslotte begrijpelijk dat het beheersniveau niet
wordt meegenomen. Door rekening te houden met andere niveaus worden randvoorwaarden
geschapen om het beheersniveau op termijn tot een goede invulling te laten komen.
Vestigingscondities
De vestigingscondities worden onderverdeeld in drie specifieke vestigingscondities en drie
duurzaamheidaspecten. Operationalisering van de vestigingscondities gebeurt door te kijken
naar:
• afstand tot bebouwing/milieuhinder,
• ruimtebehoefte,
• en specifieke infrastructuur.
De uitwerking van de duurzaamheidaspecten gebeurt aan de hand van aandacht voor:
• modal shift,
• gebruik van reststoffen,
• en intensiveringspotentie.
Op basis van de vestigingscondities en de duurzaamheidaspecten worden hoofdgroepen van
activiteiten onderscheiden. De visie op duurzaamheid in het rapport is aldus gerelateerd aan
de ecologische dimensie van duurzaamheid. Ook BCI concludeert dat met name veel winsten
te behalen zijn op het gebied van milieuverontreiniging. Telos concludeert in hoofdstuk 4 dat
milieutechnische baten vooral afhankelijk zijn van het realiseren van synergieën in het
productieproces van de aanwezige bedrijven op een terrein. De conclusie is dat hoe diverser
het bedrijventerrein sectoraal is samengesteld, hoe meer milieuwinst er (theoretisch) te
45
Het graven van een vaarweg als optie lijkt te zijn verdwenen uit de plannen rondom Moerdijkse Hoek.
62
behalen valt. In het onderzoek van BCI wordt ingegaan op de mogelijkheden van bepaalde
sectoren duurzaamheidaspecten door te voeren. Er is echter geen aandacht voor het behalen
van voordelen door een diverse sectorale samenstelling van het terrein. In hoofdstuk 4 is
geconcludeerd dat bedrijventerreinen waar de integratie niet verder gaat dan het
gezamenlijke gebruik van installaties, niet aangeduid kunnen worden met de term
‘vernieuwend duurzaam’. Immers in de praktijk zijn al projecten gerealiseerd die veel verder
gaan.
Ook hier geldt, net als in het voorgaande, dat kennis over potentiële bedrijven van belang is.
In de eerste plaats om rekening te kunnen houden met de sectorale indeling van een terrein
Daarnaast is deze noodzakelijk om samenwerkingsmogelijkheden uit te zoeken en te
benutten. De samenhang met de hierboven genoemde proceskant en de noodzakelijke
betrokkenheid van bedrijven bij dit proces is evident. Dit inzicht ontbreekt in het onderzoek
van BCI, hetgeen gemiste kansen kan betekenen om tot een werkelijk duurzaam terrein te
komen.
Enkele conclusies naar aanleiding van de analyse
• Punt van nadere aandacht, eventueel van vervolgonderzoek, is de opmerking in hoofdstuk 6 van het BCI-rapport dat ‘het vrijwel onmogelijk bleek om op voorhand duurzame
bedrijven, waarbij sprake is van uitwisseling van stromen onderling en het gezamenlijk
gebruik van diverse voorzieningen te selecteren. Daarom is het inhoud geven aan
duurzaamheid door bedrijven als uitgangspunt genomen”. De manier waarop inhoud kan
worden gegeven aan duurzaamheid is veel beperkter dan wat Telos voor ogen staat (zie
hiertoe onze checklist).
• De intentie bestaat bedrijven van vooral een hogere milieucategorie te vestigen op
Moerdijkse Hoek. Daarom zou er juist veel aandacht moeten zijn voor de mogelijkheden
van deze bedrijven maatregelen te nemen gericht op duurzaamheid ten aanzien van alle
thema’s.
• Positief is dat in het concluderende hoofdstuk wordt aangegeven dat vernieuwend
duurzaam ook met name naar voren moet komen in het beheer van het terrein en dat
daar duidelijke afspraken over moeten worden gemaakt. Er worden hiervoor enkele
opmerkingen geplaatst.
• Er wordt in hoofdstuk 5 van het BCI-rapport aandacht besteed aan optimaal gebruik bij
functievermenging van resources zoals water, energie en arbeidskrachten. Mogelijk wordt
hier impliciet gedoeld op samenwerking tussen bedrijven. Hoe die samenwerking vorm
moet krijgen is niet duidelijk.
• Ruimtebehoeftebepaling is een belangrijk deel van onderzoek. Het verdient aanbeveling
bij deze bepaling niet alleen rekening te houden met de ruimtebehoefte van bedrijven
maar ook met ruimtebehoefte voor bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen (ruimtewinst
onder andere).
• Het rapport heeft aandacht voor het beheer van afvalstromen maar zou nog meer
gedetailleerd aandacht hieraan kunnen besteden. Scenario’s voor samenwerking tussen
bedrijven op het gebied van afvalstromen zou een van de uitgangspunten kunnen zijn.
• Positief aan het rapport is dat er aandacht is voor beleidsstukken die inderdaad de
toekomst van het gebied mede zullen bepalen.
• In het rapport wordt uitgegaan van de onmogelijkheid van sectoren om tot een duurzaam
terrein te kunnen behoren. Telos heeft op dit punt een andere visie. In potentie kunnen
alle bedrijven duurzamer produceren. Het vergelijken van sectoren op duurzaamheid
wordt niet als uitgangspunt genomen maar de vergelijking van bedrijven binnen een
sector. Een bedrijf kan in potentie in aanmerking komen voor een plek op een
vernieuwend duurzaam bedrijventerrein wanneer het bedrijf aangeeft voorop te (willen)
lopen wat betreft het toepassen van duurzaamheidprincipes in vergelijking met andere
bedrijven in dezelfde sector. Dit geldt dan met name voor duurzaamheidaspecten rondom
de productie (met als onderdeel bijvoorbeeld ook afvalstromen). Meer algemene
aspecten van duurzaamheid zoals in de checklist naar voren komen (werkklimaat,
intensief ruimtegebruik) moeten in het algemeen aan bedrijven kunnen worden
voorgelegd als eis.
• Inrichting en beheer krijgen specifieke aandacht. Aan het begin van het onderzoek wordt
reeds de afweging gemaakt alleen te kijken naar inrichting. De inrichting van het terrein
krijgt met name aandacht in de vorm van ruimtegebruik. Telos pleit ervoor meer elemen-
63
ten aan de orde te stellen zoals collectieve voorzieningen, samenwerking op het gebied
van energiestromen etc.
7.6 Ontwerpstudie Manipulatie van de transformatie door
KuiperCompagnons46
Inleiding
Deze ontwerpstudie is het resultaat van een ontwerponderzoek waarin een aantal varianten
voor een conceptuele invulling van het terrein Moerdijkse Hoek is geschetst. Het rapport
vormt in wezen een vervolg op de onderzoeken die in de verkennende fase zijn uitgevoerd.
Het zou een rol kunnen spelen in het voorbereidingstraject van de noodzakelijke streekplanherziening.
De varianten die in het verhaal worden onderscheiden, geven inhoud aan de aspecten
duurzaamheid, ruimtelijk-landschappelijke kwaliteit en intensief ruimtegebruik.
In de studie wordt eerst een korte beschrijving gegeven van de locatie zoals die er op dit
moment uitziet. De gepresenteerde informatie vertoont veel overeenkomsten met het
beschrijvende hoofdstuk in het onderste lagenrapport. Vervolgens passeren de uitgangspunten voor de ontwerpstudie de revue: deze uitgangspunten zijn het programma zoals door
Buck Consultants International verwoord in hun verkennende studie en het ontsluitingsscenario ‘Duurzame Wereld’ uit de verkeer- en vervoersstudie van DHV. Na deze introductie
wordt kort aangegeven welk beeld men heeft bij “duurzame ontwikkeling”. Er wordt gepleit
voor het hanteren van het bestaande landschap als uitgangspunt en het plegen van
verantwoorde ingrepen hierin. Daarnaast wordt gewezen op het integrale karakter van
duurzaamheid. De resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd in de vorm van een
aantal ‘bouwstenen voor flexibele concepten van het bedrijventerrein’. Na de bespreking van
deze bouwstenen worden 3 modellen gepresenteerd waarbij de bouwstenen en de benodigde flexibiliteit handen en voeten hebben gekregen.
Bodem en water
In de eerste plaats wordt aangegeven dat het noodzakelijk is om voldoende waterberging te
creëren, zodat het gebied zelf water kan vasthouden en dit niet op het omliggend gebied
afwentelt. In de tweede plaats zal regenwater opgevangen en hergebruikt moeten worden. In
de derde plaats wordt het (her)gebruik van kwelwater (na biologische zuivering) aangeraden.
Tenslotte wordt de aanbeveling gedaan om de bouwtechniek aan te passen op de bodemgesteldheid: er moet rekening worden gehouden met hoge grondwaterstanden. Hierop zou
kunnen worden ingespeeld door op hoger gelegen ‘eilanden’ te bouwen.
Energie
Een van de bouwstenen gaat enerzijds uit van het beperken van het energiegebruik en
anderzijds het zoveel mogelijk gebruik maken van duurzame energiebronnen: het gebruik van
zonnepanelen, windmolens, restwarmte en een biomassa-centrale worden genoemd als
optie.
Grond- en hulpstoffen en afvalstoffen
De thema’s grond- en hulpstoffen en afvalstoffen komen niet aan bod in het rapport.
Landschappelijke inpassing
Een belangrijk aspect in deze studie is de inpassing in het landschap. Voorgesteld wordt om
de aanwezige dijkenstructuur te hanteren als uitgangspunt.
Ruimtegebruik
Bouwsteen 2 schrijft voor dat getracht moet worden ruimtewinst te boeken door gestapeld te
bouwen of meerdere maaivelden boven elkaar aan te leggen en bedrijven zoveel mogelijk te
bedekken onder de landschapsdeken.
46
Er heeft slechts een beperkte analyse kunnen plaatsvinden doordat we pas in een laat stadium konden beschikken
over de concept-tekst zonder de ruimtelijke beelden.
64
Daarnaast wordt het belang van recyclebare gebouwen benadrukt. Vanwege de relatief korte
economische levensduur van bedrijfspanden, is het noodzakelijk om voor 100% met recyclebare grondstoffen te werken.
Leefklimaat, werkklimaat en ondernemersklimaat
Het leefklimaat komt aan bod in de eerste bouwsteen: het dorp Moerdijk. Aangegeven wordt
dat de gevolgen van de aanleg van het terrein voor het dorp zoveel mogelijk verzacht moeten
worden en dat waar mogelijk de situatie voor omwonenden verbeterd moet worden.
Voorbeelden van maatregelen zijn de aanleg van ecologische verbindingszones en het
waarborgen van de veiligheid, bijvoorbeeld door het transport van gevaarlijke stoffen niet
meer vlak langs Moerdijk te laten plaatsvinden.
Daarnaast wordt aangegeven dat men het terrein zoveel mogelijk een open karakter wil
geven. Het moet een gebied worden waarin omwonenden ook kunnen recreëren. Het
clusteren van bedrijven en het bedekken van deze clusters onder een landschapsdeken of
het huisvesten van deze clusters binnen een “fort” zal hieraan moeten bijdragen.
Verkeer en vervoer
Het thema verkeer en vervoer komt niet aan bod in de studie.
Enkele conclusies naar aanleiding van de analyse
In deze ontwerpstudie gaat het niet primair om het uitdenken of uitwerken van (vernieuwend)
duurzame initiatieven, maar om de vertaling van bestaande duurzaamheidinzichten in een
concreet beeld/ontwerp. Het is in wezen dan ook geen verkennende studie zoals de andere
rapporten, maar meer een handvat voor het uiteindelijk ontwerp en voor de herziening van
het bestemmingsplan. De bouwstenen die in het rapport worden besproken geven wel enkele
denkrichtingen aan.
7.7 Bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, Startnotitie m.e.r. (Concept 3,
augustus 2002) door Witteveen en Bos
Inleiding
De startnotitie m.e.r. is de formele start van de m.e.r procedure. De startnotitie geeft inzicht in
de doelstellingen van de initiatiefnemer, in de aard en omvang van de voorgenomen activiteit,
in de mogelijke alternatieven en geeft een eerste indicatie van de relevante milieugevolgen.
De startnotitie geeft een overzicht van de huidige plannen en vormt daarmee de basis voor
inspraak en de uiteindelijke invulling van het milieu effect rapport. De startnotitie geeft dus
slechts indicatief aan waar eventuele problemen verwacht kunnen worden en waaraan extra
aandacht besteed zal moeten worden in de uiteindelijke m.e.r.
Opvallend in de startnotitie is de aanwezigheid van een duurzaamheiddriehoek. Bij de
alternatiefontwikkeling wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de elementen uit deze
driehoek, niet alleen de ecologische kenmerken, maar ook economische en sociaal culturele
eisen komen aan bod. Het is echter onduidelijk hoe dat die elementen weer terugkomen in de
genoemde alternatieven.
In de startnotitie m.e.r wordt aangegeven waar de uiteindelijke m.e.r aandacht aan zal
besteden. Deze punten zijn gescoord als ‘ weinig aan bod’ om dat ze in deze startnotitie niet
verder worden uitgewerkt. Het is echter zeer waarschijnlijk dat deze punten in de uiteindelijke
m.e.r gescoord kunnen worden als ‘voldoende aan bod’. Voor het trekken van de algemene
conclusies is er daarom voorlopig vanuit gegaan dat de punten waaraan aandacht wordt
besteed in de startnotitie voldoende zullen worden uitgewerkt in de uiteindelijke m.e.r.
Bodem en water
In de m.e.r. zal het functioneren van het huidige watersysteem (grondwater- en oppervlaktewater) en de bodemopbouw en –samenstelling nader worden beschreven. Omdat water een
belangrijke drager is voor de natuur zal in het MER worden ingegaan op de relatie tussen het
watersysteem en de potenties voor natuur. Daarbij wordt aandacht besteed aan de eventueel
aanwezige verontreinigingen in bodem en water.
65
Natuur
In de m.e.r. wordt een overzicht gegeven van de aanwezige beschermde soorten, relevanter
ecosystemen, ecologische verbindingen en beschermde gebieden. Daarmee wordt dus het
verlies van de huidige ecologische waarde aangegeven. Ook zal er worden gekeken naar
mogelijke effecten door de aanleg van het terrein door ‘ versnippering’ en ‘verstoring’. Het
gaat hierbij dan vooral om effecten op de omgeving.
Landschap en cultuurhistorie
Er worden drie verschillende ruimtelijke modellen uitgewerkt waarbij in alle gevallen inpassing
in het huidige landschap als uitgangspunt is genomen. Deze integrale alternatieven worden
ook weer meegenomen in de beschrijving van alle alternatieven die in de m.e.r. zullen worden
onderzocht. Wel wordt al opgemerkt dat de openheid van het huidige landschap grotendeels
zal verdwijnen. Daarom zal de m.e.r zich richten op de inpassing van het bedrijventerrein in
de landschapsstructuur en op de verandering van kenmerkende elementen, patronen en
waarden
Verkeer en vervoer
Er wordt in het rapport een korte samenvatting gegeven van de bevindingen van het DHV
rapport. In de m.e.r zal dan worden gekeken naar de milieu-effecten van een toename in de
verkeersstromen, zoals luchtverontreiniging en geluidsoverlast. Wel wordt er nog ergens
opgemerkt dat het belangrijk is om ook aandacht te besteden aan de veiligheid van de
transporten. Naar verwachting zullen op het terrein bedrijven met grote milieurisico’s worden
gevestigd en dit kan betekenen dat dit ook consequenties heeft in de vorm van een toename
in de transporten van gevaarlijke stoffen.
Leefomgeving
Bij de leefomgeving zal in de meer aandacht worden besteed aan hinder in de zowel de
aanlegfase als de exploitatiefase van het bedrijventerrein voor de omgeving. Er zal ook
expliciet aandacht worden besteed aan de interne en externe veiligheid van het bedrijventerrein. De plaatsgebonden en groepsrisico’s en de contouren van de maximale effecten van
calamiteiten zullen worden geïnventariseerd. En de risico’s van transport van gevaarlijke
stoffen.
Verkeersveiligheid, sociale veiligheid en sociale barrière werking worden genoemd als
aandachtspunt.
7.8 Een aantal constateringen
In de voorgaande paragrafen zijn de verschillende (deel)studies tegen het licht gehouden.
Daarbij heeft de door Telos in hoofdstuk 3 ontwikkelde checklist "Vernieuwend Duurzaam" als
beoordelingskader gediend. Alvorens een beeld te schetsen welke aspecten uit de checklist
wel en niet (in voldoende mate) aan bod zijn gekomen een aantal opmerkingen vooraf.
Zoals in de inleidende paragraaf reeds aangegeven ware het ideaal geweest indien de
checklist reeds in een eerder stadium beschikbaar zou zijn geweest dan zou bij het uitvoeren
van alle onderzoeken het principe van vernieuwend duurzaam meer sturend hebben kunnen
zijn. Bij de meer recente onderzoeken uit 2002 is aan de onderzoeksbureaus gevraagd om
een uitwerking te geven aan het begrip vernieuwend duurzaam. Het verdient in ieder geval
aanbeveling, mits de provincie zich kan vinden in de geformuleerde checklist en de daaronder
liggende principes, deze als vertrekpunt te nemen bij eventuele vervolgstappen.
De door ons onderzochte studies zijn allemaal deelstudies uitgevoerd door gespecialiseerde
onderzoeksbureaus, vaak met een gerichte en daardoor, vanuit de optiek van het concept
"vernieuwend duurzaam", beperkte probleemformulering. Het heeft daardoor bijna iets
onrechtvaardigs ze tegen het licht van de checklist te houden, omdat op voorhand duidelijk is
dat ze aan een aantal principes niet tegemoet (kunnen) komen. Tegelijkertijd dienen we ons
rekenschap te geven van het feit dat het duurzaamheidsdenken vanuit de Telos duurzaamheiddriehoek en de daarop gebaseerde checklist vraagt om een integrale afweging van
sociaal-culturele, ecologische en economische belangen. Een afweging die in de afzonderlijke studies niet heeft plaatsgevonden en niet heeft kunnen plaatsvinden. Borging van dit
integrale denken in de vervolgstappen is essentieel.
66
In hoofdstuk 6, maar ook bij de bespreking van met name het rapport van BCI over nut en
noodzaak van Moerdijkse Hoek is gewezen op het belang van het proces. Daar is ook
aangegeven dat een evaluatie van het totale proces tot nu toe zinvol zou zijn. Geen van de
bestudeerde rapporten besteedt aandacht aan de procesmatige kant van de ontwikkeling van
het vernieuwende bedrijventerrein. Het verdient aanbeveling om hieraan in de vervolgstappen
meer aandacht te besteden. Overigens zij hierbij nog opgemerkt dat de rapporten als zodanig
ook onderdeel uitmaken van het proces. Uit het oogpunt van draagvlakvergroting is het van
belang hier doorlopend van bewust te zijn.
In de bespreking van het rapport van BCI is er op gewezen, maar in feite geldt dit ook voor
andere onderzoeken, dat het in onze visie voor een vraaggerichte invulling van het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, van groot belang is reeds in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht te
hebben welke bedrijven zich willen vestigen op Moerdijkse Hoek. Daarmee kan een zo groot
mogelijke betrokkenheid bij de verdere ontwikkeling van het terrein worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd ontstaat er daardoor ook een concreter en reëler beeld van de mogelijke gevolgen op lokaal en regionaal niveau (substitutie, inverdieneffecten, synergie, samenwerkingsmogelijkheden etc.). Op dit punt is vervolgonderzoek essentieel.
47
Het totaal beeld ziet er als volgt uit:
• Rondom het thema Bodem is geen van de leidende principes voldoende aan bod
gekomen. Aan de gesloten grondbalans wordt in geen enkel rapport aandacht besteed. In
een aantal rapporten is wel enige aandacht besteed aan zaken als voorkomen
bodemverontreiniging, optimale afstemming met (grond)water, rekening houden met de
draagkracht van de bodem en geen schade aan flora en fauna. Het lagenrapport
besteedt wel veel aandacht aan de huidige situatie en doet aanbevelingen voor de m.e.r.
• In het rapport over glastuinbouw is veel aandacht voor energie maar alleen in relatie tot
glastuinbouwbedrijven. Principes als maximale energiebesparing en energie-efficiency,
maximale toepassing duurzame energie en energiebesparende ruimtelijke inrichting
komen in dit rapport voldoende aan bod. De eerste twee principes komen in sommige
andere rapporten ook enigszins aan bod. De verwachting was dat in het BCI-rapport veel
aandacht zou zijn voor energie bij met name bij de doelgroepafbakening
(energiebesparing als criterium). Aan het voorkomen/beperken van broeikasgassen wordt
geen of nauwelijks aandacht besteed.
• Het thema water komt in zijn totaliteit in geen enkel rapport voldoende aan bod. Dit zal
echter zeker de aandacht krijgen in de m.e.r. Voor het principe 'waterhuishoudkundige
ingrepen mogen geen belasting op regio- en terreinniveau hebben' is de nodige
aandacht. Dat geldt ook nog enigszins voor de principes optimale afstemming met de
bodem en gesloten watersysteem.
• De leidende principes die worden genoemd onder grond- en hulpstoffen worden niet aan
de orde gesteld in de geanalyseerde rapporten. Hier worden helaas geen mogelijkheden
benut uitwisselingstechnieken tussen bedrijven als uitgangspunt te nemen bij
bijvoorbeeld de doelgroepafbakening in het rapport van BCI. Hier wreekt zich het feit dat
nog geen concrete bedrijven in beeld zijn.
• Het gebruik van reststoffen wordt in het BCI rapport gebruikt als vestigingseis bij de
doelgroepafbakening. In de overige rapporten is er weinig aandacht voor voorkoming en
verwerking van afval (afvalmanagement). Dit is echter verklaarbaar aangezien dit in een
latere fase pas uitgewerkt kan worden. Telos pleit echter voor het benoemen van
belangrijke principes in de eerste fasen van onderzoek zodat de aandacht er reeds op
wordt gevestigd voor verder onderzoek.
• In het onderste lagen rapport komen basaal enkele leidende principes rondom het thema
landschappelijke inpassing aan bod. Clustering is een belangrijk principe dat aandacht
krijgt in het glastuinbouwrapport maar helaas niet als uitgangspunt wordt genomen in de
BCI-studie.
• Onderzoek naar afstemming op de omgeving (aansluiten bij bestaande bedrijvigheid)
verdient meer aandacht in de onderzoeken. Het BCI-onderzoek geeft aan dat Moerdijkse
Hoek een duidelijke rol speelt in de opvang van regionale bedrijvigheid die om wat voor
reden niet meer op zijn plaats zit op de huidige locatie. Wat betreft ruimtegebruik wordt in
het BCI-rapport en het glastuinbouwrapport veel aandacht besteed aan intensivering.
47
In het bijlagenboek kan voor ieder onderzoek nagekeken worden in hoeverre aan de verschillende aspecten uit de
checklist aandacht is besteed.
67
•
•
•
•
68
Het verdient aanbeveling verdere uitwerking te plegen voor daadwerkelijke vestigers (van
theorie naar praktijk).
Sociale overlast van toekomstige bedrijvigheid (milieuhinder als vestigingscriterium),
maar ook versterking van het economisch draagvlak in de kernen komt met name onder
de aandacht in het rapport van BCI. Aan de 'ecologische aspecten' van het leefklimaat
wordt in de verschillende studies nog enige aandacht besteed. Veiligheid daarentegen
komt niet aan bod terwijl een deel van de potentiële bedrijvigheid zal behoren tot de
hogere milieucategorieën.
In de rapporten wordt geen aandacht besteed aan het werkklimaat. Wel wordt
werkgelegenheid als versterkende factor aangemerkt voor de regio. Van belang ten
aanzien van het werkklimaat is de mate waarin Moerdijkse Hoek vooral een regionale
opvangfunctie zal hebben. Meer concrete informatie over aard en omvang van het aantal
regionale bedrijven dat geïnteresseerd is in en voldoet aan de criteria voor vestiging op
Moerdijkse Hoek is essentieel.
Het ondernemersklimaat krijgt veel aandacht in het rapport van BCI. Ook het vraagstuk
van de bereikbaarheid krijgt zowel in het BCI-onderzoek, als in dat van DHV voldoende
aandacht.
De problematiek rondom verkeersveiligheid komt te weinig aan bod. Dit aspect zal in de
m.e.r. procedure aan bod moeten komen. Bereikbaarheid van de regio wordt, zoals
hierboven ook al aangegeven, voldoende in de rapporten meegenomen. In de DHVstudie komt dynamisch verkeersmanagement voldoende aan bod.
8
Conclusies en aanbevelingen
8.1 Inleiding
Telos is een onafhankelijk instituut dat kennis ontwikkelt en vertaalt ten behoeve van
transities op weg naar integrale duurzame ontwikkeling. Daartoe heeft ze een concept en
methodiek ontwikkeld, die het mogelijk maken om concrete veranderingsprocessen met
recente inzichten en nieuwe instrumenten kritisch te beoordelen en te ondersteunen. Het
verzoek van de Provincie Noord-Brabant om ten behoeve van het Programma van Eisen voor
Moerdijkse Hoek het concept ‘vernieuwend duurzaam bedrijventerrein’ vorm en inhoud te
geven paste daarom goed in de strategische taakstelling van Telos. Een interdisciplinaire
projectgroep heeft getracht de verschillende dimensies in kaart te brengen. De voorlopige
resultaten zijn vervolgens ter validering voorgelegd aan een aantal externe deskundigen en
betrokkenen. Op deze wijze heeft Telos geprobeerd om een zo volledig en zo objectief
mogelijke beeld te schetsen van de kansen en bedreigingen, waarmee Moerdijkse Hoek
vanuit het oogpunt van duurzaamheid te maken heeft. De resultaten van analyses en
workshops worden in dit slothoofdstuk nog eens kort samengevat.
Ten behoeve van de planvorming voor Moerdijkse Hoek heeft het provinciaal bestuur een
aantal voorstudies laten uitvoeren: een onderzoek naar de mogelijke combinatie met
glastuinbouw (Arcadis), een verkennende verkeers- en vervoersstudie (DHV), een ruimtelijkeconomische verkenning (BCI), een onderzoek naar de onderste laag (Witteveen en Bos) en
een ontwerpstudie door KuiperCompagnons. Het startdocument Watertoets, opgesteld door
waterschap en hoogheemraadschap, bleef buiten beschouwing. Wel is een conceptversie
van de startnotitie voor de MER in de beschouwingen betrokken. De studies en documenten
zijn door Telos geanalyseerd met behulp van een nieuw instrument, de Checklist duurzame
bedrijventerreinen. Dit instrument kan ook goede diensten bewijzen bij de duurzame
(her)ontwikkeling van bedrijventerreinen elders. Om de sociale duurzaamheid te kunnen
beoordelen is daarnaast gebruik gemaakt van een op verzoek van de gemeente Moerdijk
ontwikkeld Scenario 2020. Bovendien is aandacht besteed aan het cumulatieve effect van
andere grootschalige ontwikkelingen in de regio. Ook zijn we op basis van literatuurstudie
nagegaan welke voor- en nadelen clustering van bedrijven kunnen opleveren, vanuit een
integraal perspectief. Tenslotte is veel aandacht besteed aan de randvoorwaarden, waaraan
het proces zou moeten voldoen om kansrijk nieuwe duurzame bedrijventerreinen te ontwikkelen. In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste resultaten samen en verbinden daaraan een
aantal aanbevelingen.
8.2 Schaalvoordelen en industriële symbiose
Uit onze analyse (hoofdstuk 4) blijkt, dat het bijeenbrengen van bedrijven grote baten met
zich kan brengen op sociaal, ecologisch en economisch vlak, ten opzichte van de situatie
waarin bedrijven verspreid zijn over het land en er geen bedrijfsprocessen worden
geïntegreerd. De omvang van de potentiële baten zijn afhankelijk van zowel de absolute
omvang van de economische activiteit op het bedrijventerrein als van de samenstelling van
die economische activiteit. Wat betreft de gewenste sectorale samenstelling van de
economische activiteit op het bedrijventerrein, leert het overzicht van de industriële symbiose
dat de grootste winsten kunnen worden geboekt wanneer bedrijven uit verschillende sectoren
bij elkaar worden gevoegd. Wat betreft de sociale baten van clustering, kunnen we concluderen dat het voornamelijk het aantal werknemers (de absolute omvang van economische
activiteit) is dat bepalend is voor de omvang van de potentiële baten, en dat de sectorale
samenstelling van minder belang is.
Kijkend naar de mogelijke nadelen van samenbrengen van bedrijven (die liggen op het vlak
van macro-economische onzekerheid, consequenties voor groei en de mogelijkheid van lockin), kunnen we constateren dat deze het kleinst zullen zijn indien inderdaad wordt gekozen
voor een heterogene sectorale samenstelling van het bedrijventerrein. In onze ogen zou dus
69
met name de diversiteit van economische activiteit een prominente plaats moeten hebben in
het Programma van Eisen.
8.3 De regionale context
Het is van belang, dat in de m.e.r. aandacht wordt besteed aan het cumulatieve effect van
een aantal majeure ruimtelijke ontwikkelingen in de regio en aan de substitutie-effecten die in
West-Brabant optreden, doordat elders onduurzame knelpunten worden opgelost door de
komst van Moerdijkse Hoek. Daartoe zou het zoekgebied van de m.e.r. wellicht moeten
worden verruimd. Ook verdient het aanbeveling om na te gaan of de wettelijk verplichte m.e.r.
kan worden verbreed tot een integrale duurzaamheidbeoordeling, zoals door de Commissie
Ketting is voorgesteld. Daarbij moet ook de sociale dimensie nadrukkelijk een plek krijgen. Er
zal opnieuw geïnvesteerd moeten worden in het versterken van het draagvlak in de regio. Uit
hoofdstuk 5 blijkt, dat er op dit moment geen consensus bestaat over de ontwikkeling van
Moerdijkse Hoek. De gemeente lijkt niet langer gevoelig voor de compensatie voor de tenuitvoerlegging van Moerdijkse Hoek, bijvoorbeeld in de vorm van extra woningbouw, en wil
zwaar inzetten op een groen imago als vestigingsfactor in de nabije toekomst. Het ontbreken
van consensus over Moerdijkse Hoek zou wel eens van doorslaggevende betekenis kunnen
zijn voor een succesvolle ontwikkeling van het vernieuwend duurzame bedrijventerrein.
Hoewel verplaatsing van bedrijven uit de regio naar Moerdijkse Hoek gunstige effecten kan
hebben voor de omgeving waar de bedrijven vandaan komen, zal de druk op de leefomgeving als gevolg van de aanleg van Moerdijkse Hoek toenemen. Een van de belangrijkste
redenen om veel economische activiteiten in een gebied samen te ballen is dat concentratie
mogelijkheden biedt tot het benutten van schaalvoordelen in de aanpak van eventuele
negatieve gevolgen van de geplande activiteiten. Diverse belanghebbenden bij Moerdijkse
Hoek lijken echter weinig oog te hebben gehad voor die potentiële voordelen bij de keuze
voor de locatie van het geplande bedrijventerrein. Onduidelijk is in hoeverre met compenserende maatregelen de veronderstelde negatieve effecten kunnen worden weggenomen.
Wel is duidelijk, dat een belangrijk element uit het door de provincie geformuleerde concept
vernieuwend duurzaam (“levert het vernieuwend duurzaam bedrijventerrein een impuls aan
de veiligheid en leefbaarheid in de aangrenzende gebieden en woongebieden”) nog niet
vertrouwenwekkend is uitgewerkt.
8.4 Een vernieuwend en duurzaam proces
Tijdens de workshop met experts en stakeholders is het proces uitvoerig aan de orde geweest. Experts brengen in, dat het erg belangrijk is om te weten welke bedrijven er als eerste
komen. Ook vinden ze de procesaanpak zo belangrijk dat het een basisprincipe moet zijn en
dat het proces een middel is om aan de andere basisprincipes te kunnen voldoen. Ze achten
contact met de gemeente Moerdijk en ondernemers noodzakelijk.
In de workshop met de stakeholders worden proceselementen eveneens bevestigd.
In het samenwerkingsproces kunnen de partijen gebruik maken van de ‘checklist’ als bouwsteen en komen tot regionaal grondbeleid en gezamenlijke acquisitie. Tegelijkertijd worden
door stakeholders opmerkingen gemaakt die te maken hebben met de behoefte aan extra
informatie.
We weten vrij aardig welke de factoren zijn, die bepalen of de ontwikkeling van een duurzaam
bedrijventerrein kansrijk is. Hoewel Telos geen analyse heeft gemaakt van het proces tot
dusver, bestaat de indruk dat er verbeteringen in de aard en opzet van het proces noodzakelijk zijn. Op twee essentiële punten menen we een tekort te moeten constateren: het draagvlak en zicht op de ‘marktleider’.
Het onderzoek van TNO benadrukt het belang van het proces bij het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen. Binnen dat proces staat het formuleren van gemeenschappelijke
belangen en uitgangspunten, zeker in de startfase, centraal. Op dit punt verdient het proces
in onze ogen een extra impuls.
Uit onderzoek blijkt dat het eerste bedrijf dat belangstelling toont voor vestiging van cruciaal
belang is. Ook in de workshops werd dit een essentieel punt gevonden. Dit bedrijf zou naar
de mening van Telos moeten voldoen aan principes van duurzaam ondernemen. Zolang
70
onbekend is welk dit eerste bedrijf is, is het zeer moeilijk om te beoordelen of Moerdijkse
Hoek zich werkelijk duurzaam zal kunnen ontwikkelen. Niet grondbeleid, economische
conjunctuur of ad hoc belangstelling mag bepalend zijn voor de toekomst van Moerdijkse
Hoek. De koppeling met Moerdijk 1 werd uitdrukkelijk als optie naar voren gebracht.
8.5 Hoe duurzaam zijn de voorstudies?
Met behulp van de checklist duurzame bedrijventerreinen zijn de verschillende voorstudies
doorlicht. Deze doorlichting geeft een beeld in hoeverre de rapporten invulling (kunnen)
geven aan de verschillende principes van duurzame ontwikkeling. Het ware het ideaal
geweest indien de checklist reeds in een eerder stadium beschikbaar zou zijn geweest dan
zou bij het uitvoeren van alle onderzoeken het principe van vernieuwend duurzaam meer
sturend hebben kunnen zijn. Het verdient in ieder geval aanbeveling, mits de provincie zich
kan vinden in de geformuleerde checklist en de daaronder liggende principes, deze als
vertrekpunt te nemen bij eventuele vervolgstappen.
De door ons onderzochte studies zijn allemaal deelstudies uitgevoerd door gespecialiseerde
onderzoeksbureaus, vaak met een gerichte en daardoor, vanuit de optiek van het concept
"vernieuwend duurzaam", beperkte probleemformulering. Hoewel dit op zich een logische
werkwijze is dienen we ons tegelijkertijd rekenschap te geven van het feit dat het duurzaamheidsdenken vanuit de Telos duurzaamheiddriehoek en de daarop gebaseerde checklist
vraagt om een integrale afweging van sociaal-culturele, ecologische en economische
belangen. Een afweging die in de afzonderlijke studies niet heeft plaatsgevonden en niet
heeft kunnen plaatsvinden. Borging van dit integrale denken in de vervolgstappen is
essentieel
In de visie van Telos is het voor een vraaggerichte invulling van het bedrijventerrein
Moerdijkse Hoek van groot belang om reeds in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht te
hebben welke bedrijven zich willen vestigen op Moerdijkse Hoek. Daarmee kan een zo groot
mogelijke betrokkenheid bij de verdere ontwikkeling van het terrein worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd ontstaat er daardoor ook een concreter en reëler beeld van de mogelijke
gevolgen op lokaal en regionaal niveau (substitutie, segmentering, inverdieneffecten,
synergie, samenwerkingsmogelijkheden etc.). Op dit punt is vervolgonderzoek essentieel.
Wanneer wat meer specifiek wordt stil gestaan bij de verschillende principes uit de Checklist
Duurzame Bedrijventerreinen dan kan vastgesteld worden dat de lagenbenadering slechts in
aanzet blijkt te zijn toegepast. Uit het conceptrapport m.e.r blijkt dat de onderste laag in voldoende mate wordt behandeld. Opvallend is wel dat in de verkeer- en vervoerstudie expliciet
wordt aangegeven dat het niet de bedoeling is geweest om een ‘tweede laag’ rapport te
maken. Voor een goede toepassing van de lagenbenadering zou dit wel wenselijk zijn
geweest.
Het basisprincipe van de industriële symbiose is nog niet ver genoeg uitgewerkt en verdient
meer aandacht in onderzoek. Dit dient een centraal aandachtspunt te zijn bij de invulling van
het Programma van Eisen.
De afstemming met de bestaande kwaliteit en identiteit van het gebied verdient nog verdere
uitwerking. De studie van Balothra gaat in zijn modellen wel uit van de kenmerken van de
omgeving. In de visie van Telos valt hieronder echter ook de veiligheid en leefbaarheid van
de aangrenzende gebieden. Hoewel de bestaande landschappelijke kwaliteiten wel degelijk
zijn bestudeerd, is vooral de sociale dimensie van het nieuwe bedrijventerrein onderbelicht.
Veiligheid komt slechts in beperkte mate aan bod. Het betreft dan overigens vooral verkeersveiligheid.
De laatste drie beleidsprincipes: duurzaam bouwen, duurzaam ondernemen en parkmanagement worden nergens voldoende uitgewerkt. Deze drie punten vormen wel voorwaarden om
te kunnen spreken van een duurzaam bedrijventerrein. Dit zijn dus wel punten die nadrukkelijk aandacht verdienen in het Programma van Eisen. Parkmanagement wordt wel her en
der genoemd, maar is niet integraal bekeken en gekoppeld aan duurzaam ondernemen en
een regionale benadering.
Door het bekijken van de voorstudies is getracht een overzicht te geven van de aanwezige
kennis met betrekking tot de mogelijkheden voor een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein
71
en die te toetsen aan het begrip vernieuwend duurzaam zoals Telos dat voorstaat. Het
algemene beeld dat uit de analyse naar voren komt is niet eenduidig. Tevens wordt niet
verwacht dat de traditionele m.e.r. een oplossing zal bieden voor alle geconstateerde
tekorten. Op dit punt zou overwogen kunnen worden om in plaats van een m.e.r. een
integrale duurzaamheidtoets te laten uitvoeren.
Telos is tot de conclusie gekomen dat door de voorstudies nog geen voldoende invulling is
gegeven aan het begrip vernieuwend duurzaam. Dit hangt in belangrijke mate samen met het
feit dat ze niet zijn gestart vanuit een helder concept, vanuit een integrale visie op duurzame
ontwikkeling.
8.6 Hoe vernieuwend duurzaam is Moerdijkse Hoek?
Tijdens een van de workshops werd terecht opgemerkt, dat duurzame ontwikkeling per
definitie vernieuwend, innovatief is. Duurzame ontwikkeling is een lange termijn transitieproces, waarin gestuurd wordt op ambitieuze doelen, met een strategie, die gelijktijdig bestaat
uit optimaliseren van het bestaande en sprongsgewijs transformeren in de richting van
streefwaarden. Het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen kan echter niet alleen
gebaseerd zijn op hooggestemde idealen, maar moet ook gekenmerkt worden door een
realiteitsbesef, het benutten van kansen, oog voor bedrijfseconomische overwegingen, gevoel
voor externe belangen en randvoorwaarden, voortschrijdend inzicht. Wel is het noodzakelijk,
dat partijen door het aangeven van streefwaarden het ambitieniveau op langere termijn
bepalen.
Net als in de startnotitie m.e.r. staat omschreven, betekent voor Telos ‘vernieuwend
duurzaam’ dat in iedere fase van het proces een hogere ambitie wordt nagestreefd dan bij de
ontwikkeling van soortgelijke projecten elders in Nederland. Beide doelstellingen vormden
echter geen sturende principes bij de uitvoering van de voorstudies. Via aanvullend onderzoek zullen een aantal van de vastgestelde lacunes in de voorstudies opgevuld moeten
worden. Tevens zal men moeten komen tot het vaststellen van ambitieniveaus.
Uit het streekplan blijkt dat Moerdijkse Hoek vooral bedoeld is voor bedrijven die vanwege
hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in een landelijke regio’ en voor bedrijven met
bijzondere vestigingseisen (bijvoorbeeld door hun omvang, milieuhinder of behoefte aan diep
vaarwater). De indruk bestaat, dat deze overwegingen thans een minder belangrijke rol
spelen. De noodzakelijke koppeling tussen ‘duurzame bedrijventerreinen’ en ‘duurzaam
ondernemen’ ontbreekt nog.
De door ons onderscheiden kenmerken van integrale duurzame ontwikkeling (hoofdstuk 2) en
de basisprincipes voor duurzame bedrijventerreinen (hoofdstuk 3) zouden het conceptuele
referentiekader kunnen vormen bij de verdere ontwikkeling. Dat geldt ook voor de leidende
principes en de vele voorbeelden van concrete maatregelen en activiteiten uit de checklist,
die op termijn kunnen leiden tot duurzaamheid. Zowel de checklist duurzame
bedrijventerreinen als het overzicht van succes- en faalfactoren zijn goede hulpmiddelen in
het samenwerkingsproces van de betrokken partijen en het vormgeven aan duurzaamheid.
De partijen zullen in gezamenlijkheid de duurzame ambities van Moerdijkse Hoek moeten
bepalen. Essentieel hierin is het zo spoedig mogelijk betrekken van geïnteresseerde
ondernemers en de gemeente Moerdijk.
Gelet op de stand van zaken Moerdijkse Hoek kan de checklist gebruikt worden als
referentiekader bij het opstellen van het Programma van Eisen en bij de vertaalslag naar
concrete duurzame maatregelen maken. Hiertoe zal een op maat gesneden
projectorganisatie moeten worden ontwikkeld.
De in het kader van deze studie ontwikkelde checklist is een eerste stap naar een meer
algemeen toepasbare methodiek. Het instrument moet enerzijds wetenschappelijk worden
48
verdiept en uitgebouwd en anderzijds worden gespecificeerd als dialooginstrument in een
interactief proces van meerdere partijen, als monitorinstrument voor bedrijventerreinen in
totaliteit, als checklist bij de beoordeling van individuele bedrijven op hun mate van
duurzaamheid en als een instrument ten behoeve van duurzaamheidseffect-rapportages.
Overleg met de Commissie voor de m.e.r. over een experiment Moerdijkse Hoek is wenselijk.
48
Zo verdient het aanbeveling om het thema leefklimaat toe te voegen, op basis van de elementen die bij het
basisprincipe Inpassing in de omgeving (hoofdstuk 3) worden genoemd.
72
8.7 Leren van Moerdijkse Hoek
Met het benoemen van Moerdijkse Hoek als een vernieuwend duurzaam bedrijventerrein
heeft de provincie destijds een nationaal uniek initiatief genomen, dat goed past in bijvoorbeeld de aanpak van de Strategische Agenda en in de grondgedachte van het streekplan
waarin principes van duurzame ontwikkeling zijn opgenomen. Het gaat om een te prijzen
pioniersactiviteit, die innovatief gedrag vraagt van alle betrokken partijen. De binnen het
provinciaal apparaat ontwikkelde menukaart duurzame bedrijventerreinen, die in deze studie
verder is uitgewerkt, is een duidelijke poging om werkelijk integraal en duurzaam te handelen.
Er zit echter een duidelijke spanning tussen de rol van voorloper, die anticipeert op de
toekomst en start met een transitieproces, maar die moet opereren binnen de beperkingen
van de korte termijn en met (sectorale) instrumenten van vandaag. De ambitie ‘vernieuwend
duurzaam’ past bij de eerste rol, die van innovator. De aanpak tot dusver, inclusief de
voorstudies, is daarmee echter niet in overeenstemming, is nogal traditioneel. De huidige weten regelgeving en stand van de kennis geven blijkbaar te weinig ruimte voor een meer
dynamische, ontwikkelingsgerichte benadering. Toch verdient het aanbeveling om, conform
de oorspronkelijke ambitie, de grenzen te verruimen, meer open te staan voor nieuwe
inzichten en alternatieve oplossingen. Duidelijk is dat zowel de inhoudelijke discussie, alsook
het proces een aantal nieuwe impulsen behoeft.
Moerdijkse Hoek is een project met een rijk en woelig verleden, een dynamisch heden en een
onzekere toekomst. Dit maakt dat leren van Moerdijkse Hoek zeer interessante bouwstenen
kan opleveren voor complexe planprocessen die nog gaan komen.
73
74
Literatuurlijst
Arcadis (2001), “Modelstudie glastuinbouw & bedrijvigheid”, september.
Beckers, T., T. van Gurp, M. Koobs en C. Withagen (2000), “Duurzame Ontwikkeling van de
Moerdijkse Hoek Deel 1: Uitgangspunten en Ambitieniveaus”, Telos Position Paper,
Tilburg: Telos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken, september.
BCI (2002a), “Vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse Hoek: Hoofdrapport”, Buck
Consultancy International, april.
BCI (2002b), “Vernieuwend duurzaam bedrijventerrein Moerdijkse Hoek:
Doelgroepenidentificatie en specifieke vestigingseisen (fase A)”, Buck Consultancy
International, april.
BCI (2002c), “Omgevingsanalyse West-Brabant (fase B)”, Buck Consultancy International,
April.
BCI (2002d), “Marktverkenning en ruimtebehoeftebepaling (fases C, D, E)”, Buck Consultancy
International, april.
Blaauwbroek, A. (2001), “Duurzaam Arbeidsmarktbeleid Zuid-Nederland”, Bergen op Zoom:
FNV Zuidwest Nederland, FNV Zuidoost Nederland, CNV, Unie mhp, april.
BMF (1999), “Bedrijventerreinen in West-Brabant”, Brabantse Milieufederatie, maart.
Boons, F. en F. Lambert (2000), “Duurzame Ontwikkeling Bedrijventerreinen, Rotterdam:
Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde, november.
Boons, F. en F. Lambert (2002), “Duurzame Ontwikkeling Bedrijventerreinen,
Literatuurstudie”, Rotterdam: Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde, september.
BRO Adviseurs in Ruimtelijke Ordening, Economie en Milieu (2001), “Wooneffectrapportage”,
Zevenbergen: in opdracht van Stichting Woningbouw Zevenbergen, september.
Buiten, Bureau voor Economie & Omgeving (2001), “Mensen voor bedrijventerreinen,
bedrijventerreinen voor mensen: Checklist sociale duurzaamheid”, september.
Commission for Environmental Impact Assessment (2001), “Further Experiences on EIA in
The Netherlands: Process, Methodology, Case Study”, April.
Commission for Environmental Impact Assessment (2002), “Environmental Impact
Assessment in the Netherlands: views from the Commission for EIA in 2002”, June.
Cramer, J, Rutten, T en R. van Tilburg (2001), “Duurzaam ondernemen: Praktijkervaringen
met een nulmeting”, Leeuwarden: NIDO, november.
De Drie Zuidelijke Provincies (1999), “Industrieel Arbeidsmarktplan Zuid Nederland”, maart.
Deursen, C. van, e.a. (2000), “Verduurzaming van haven- en industrieterrein Moerdijk en
kansen voor samenwerking met een nieuwe duurzaam bedrijventerrein in Moerdijkse
Hoek, Wageningen: Wageningen Universiteit en Research Centrum, leerstoelgroep
Milieubeleid, december.
DHV (2002), “Verkennend Verkeers- en Vervoersonderzoek Moerdijkse Hoek”, Amersfoort:
DHV, mei.
Erkelens, P.A., Jonge, S. de en A.A.M. van Vliet (2002), “Beyond Sustainable Building:
Balancing between best-practice and utopian concepts”, Eindhoven: Technische
Universiteit Eindhoven, Faculteit Bouwkunde, January.
FNV (2000), “Moerdijk 2, Ja of Nee?: Een Onderzoek naar de Nut en Noodzaak van
Moerdijkse Hoek”, Bergen op Zoom: FNV-Regiowerk Zuidwest Nederland, maart.
Fortgens, A. en B. Doedens (2002), Integraal Programma van Eisen voor het Bedrijventerrein
Moerdijkse Hoek, Den Bosch: Kernteam Moerdijkse Hoek, Provincie Noord-Brabant.
Gemeente Moerdijk (2001), “Niemand aan de kant, Op weg naar 2020: verslag van
het interactieve proces ‘Niemand aan de kant’ ter voorbereiding op de totstandkoming
van Scenario 2020”, oktober.
Gemeente Moerdijk (2002), “Scenario Moerdijk 2020”, Moerdijk, februari.
Gemeente Moerdijk (..), “Startnotitie Sociale conditie van de gemeente Moerdijk”.
Global Reporting Initiative (2002), “Global Report Initiative: Draft 2002 Sustainability
Reporting Guidelines”, April.
Hebly, A. en C. Boekraad (2002), “Handreiking ruimtelijke kwaliteit Bedrijventerreinen, Delft:
Architecture Research Institute, mei.
75
Hidding, M. (2001), “Arbeid en Zorg op de plankaart gezet: Een vernieuwende invalshoek
voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening”, Leeuwarden: Emancipatiebureau Equa,
maart.
Kernteam Moerdijkse Hoek (2002), “Integraal programma van eisen voor het bedrijventerrein
Moerdijkse Hoek”, conceptversie, ’s-Hertogenbosch, 25 juli.
Konz, W. en C. van den Thillart (2002), “Industriële symbiose op bedrijventerreinen:
Proefschrift”, Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven, februari.
KuiperCompagnons (2002), “Manipulatie van de transformatie: Vernieuwend duurzaam
bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, november.
Ingenieursbureau Witteveen, en Bos (2002), “Bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, Rapport
Onderste Laag, concept 2, juni.
Ingenieursbureau Witteveen, en Bos (2002), “Bedrijventerrein Moerdijkse Hoek, Startnotitie
m.e.r., concept 4, Augustus.
Ingenieursbureau Witteveen, en Bos (2002), “Ideeënboek Duurzame Inrichting
Glastuinbouwgebieden”, Utrecht: Novem Projectbureau glastuinbouw en milieu,
februari.
Konz, W. en C. van den Thillart (2002), “Industriële symbiose op bedrijventerreinen”,
Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven, Februari.
Lowe, E.A. (2001), “Eco-Industrial Park Handbook for Asian Developing Countries”, Report to
the Asian Development Bank, Oakland: Indigo Development.
Ministerie van Economische Zaken (1998), Terreinwinst voor economie en milieu, de praktijk
van duurzame bedrijventerreinen’.
Molo (2001), “Processchema duurzame versterking van bestaande bedrijventerreinen”, Milieu
Overleg Lagere Overheden, juni.
NEI (2000), “Economische betekenis en perspectieven Dintelmond”, Rotterdam: Nederlands
Economisch Instituut, januari.
Nieuwland Avies en Stedebouwkundig Adviesbureau A. Welmers (1999), “StructuurvisiePlus
Moerdijk”, Wageningen: Nieuwland Advies, Gorinchem: Stedebouwkundig
Adviesbureau A. Welmers, november.
Novem (2001), “Samen actief werken aan duurzame bedrijventerreinen”, Folderuitgave in
samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken.
Novem (2002), “Leidraad Duurzame Bedrijventerreinen: Richtlijnen voor de
subsidieaanvraag; Inzicht in het verduurzamingsproces van bedrijventerreinen”,
Januari.
Novem (2001), “Leren van falen: succes behalen; Rol faalfactoren bij realisatie van een
duurzaam bedrijventerrein”, i.s.m. Ministerie van Economische Zaken en TNO-MEP,
december.
Provincie Noord-Brabant (1996), “Onderzoek naar de mogelijkheden in West-Brabant voor
grootschalige terreinen voor bedrijven met specifieke vestigingswaarden”, februari.
Provincie Noord-Brabant (2001), “Voortgangsrapportage Brabant tussen ontgroening en
vergrijzing”, ’s-Hertogenbosch: Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 18
december.
Provincie Noord-Brabant (2001), “Proces- en communicatiedocument inzake het
Streekplanproject Moerdijkse Hoek”, september.
Provincie Noord-Brabant (2002), “Brabant in Balans; Streekplan Noord-Brabant 2002”, ’sHertogenbosch, februari.
Roelofs, B.G.M. (2002) “Intensief ruimtegebruik op nieuwe bedrijventerreinen”, Nijmegen:
Novioconcult.
Roelofs, E.M.G. en J.W. Ekelenkamp (2001), “Realisatie duurzame bedrijventerreinen:
Faalfactoren en oplossingsrichtingen in de praktijk”, Apeldoorn: TNO, maart.
Rooijen, T.A.M. (2000), “Van polder naar duurzaam bedrijventerrein: Een aanzet voor lokale
overheden tot de toepassing van industriële ecologie bij de ontwikkeling van nieuwe,
duurzame bedrijventerreinen, Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven,
September.
Stichting Moerdijkse Hoek (2000), “Voortgangsrapport Project Moerdijkse Hoek”, maart.
Telos (2001), De Duurzaamheidbalans van Noord-Brabant 2001, Tilburg: Telos Brabants
Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken.
Telos (2002a), De Duurzaamheidbalans van Noord-Brabant 2001: De Verantwoording,
Tilburg: Telos Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken.
76
Telos (2002b), De Duurzaamheidbalans van Noord-Brabant 2002, Tilburg: Telos Brabants
Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken, september.
VROM (2001), “Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid”.
VROM (2002), “Verzameld werk: Rapport Intensief Ruimtegebruik Bedrijventerreinen,
geschreven in het kader van Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
(MDW), Den Haag: werkgroep Intensief Ruimtegebruik Bedrijventerreinen, maart.
Wempe, J. en M. Kaptein (2000), “Ondernemen met het oog op de toekomst: integratie van
economische, sociale en ecologische verantwoordelijkheden, Den Haag: Stichting
Maatschappij en Onderneming, april.
Wijnker, P.J. en J.C.T.M. Doorakkers (1998), “Duurzame bedrijventerreinen: Handreiking voor
het management van bedrijven en overheid”, Den Haag: KPMG N.V., oktober.
77
Download