Bestuursrecht Bestuursrecht 36 Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 14 april 2015, nr. 201501544/2/A4, ECLI:NL:RVS:2015:1151 (mr. Drupsteen) Noot T. Barkhuysen en P.M.J.J. Swagemakers Belanghebbendheid. Politieke partij. Fractie. [Awb art. 1:2 lid 1 en 3, 6:5, 6:6] Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat fracties van partijen in Provinciale Staten, gezien hun activiteiten, niet op één lijn zijn te stellen met politieke partijen. Nog daargelaten dat de Fracties geen rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen zij gezien het voorgaande niet opkomen ter bescherming van algemene en collectieve belangen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de Fracties niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 lid 1 en 3 Awb. 1. De stichting Stichting Vrienden van Groningen Centraal! en de vereniging Vereniging HS Centraal!, beide gevestigd te Hoogezand-Sappemeer, [verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1D], wonend te Krewerd, gemeente Delfzijl, en anderen (hierna: Vrienden van GC en anderen); 2. de fracties van de Socialistische Partij, het CDA en GroenLinks van Provinciale Staten van Groningen (hierna: de Fracties) te Groningen tegen de minister van Economische Zaken (hierna: de minister) Bij besluit, bekendgemaakt op 29 januari 2015, heeft de minister naar aanleiding van het verzoek van Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) van 29 november 2013, aangevuld op 23 december 2013, ingestemd met het winningsplan Groningen onder het verbinden van voorschriften en beperkingen daaraan. Tegen dit besluit hebben onder meer Vrienden van GC en anderen en de Fracties beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief hebben Vrienden van GC en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige Sdu «JG» 36 voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben de Fracties de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 april 2015. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 1:2 lid 1 wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 december 2007 in zaak nr. 200607948/1) kan een politieke partij in een geval waarin beroep openstaat voor belanghebbenden, niet opkomen ter bescherming van algemene en collectieve belangen, omdat zich daartegen de woorden “in het bijzonder” aan het slot van artikel 1:2 lid 3 Awb verzetten. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat fracties van partijen in Provinciale Staten, gezien hun activiteiten, niet op één lijn zijn te stellen met politieke partijen. Nog daargelaten dat de Fracties geen rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen zij, gezien het voorgaande, niet opkomen ter bescherming van algemene en collectieve belangen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de Fracties niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 lid 1 en 3 Awb. Voor zover de Fracties hebben gesteld dat het beroep is ingesteld en het verzoek is gedaan mede namens de individuele leden van de Fracties, constateert de voorzieningenrechter dat in het beroep- en verzoekschrift staat vermeld dat de fractieleden allen gezien hun woonplaats belanghebbend zijn. Voor zover al kan worden aangenomen dat het geschrift mede namens de fractieleden is ingediend, hetgeen de voorzieningenrechter betwijfelt, is van belang dat de namen van de individuele fractieleden in het geschrift niet zijn vermeld. De in de Awb neergelegde regeling van de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar is. Nu in 15-05-2015, afl. 5 127 36 «JG» dit geval eerst na het verstrijken van de beroepstermijn bij brief van 26 maart 2015, ingekomen op 28 maart 2015, de namen van de fractieleden kenbaar zijn gemaakt, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat tijdig namens de individuele fractieleden beroep is ingesteld dan wel het verzoek is gedaan. Gelet op het vorenstaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de Afdeling het beroep van de Fracties in het bodemgeschil niet-ontvankelijk zal verklaren. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van de Fracties af te wijzen. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wijst het verzoek van de fracties van de Socialistische Partij, het CDA en Groenlinks van Provinciale Staten van Groningen af. NOOT 1. De uitspraak die wij in deze bijdrage bespreken, betreft de gaswinningsuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2015. Enkele partijen, waaronder de stichting ‘Stichting Vrienden van Groningen Centraal!’ en drie fracties van de Provinciale Staten van Groningen, hebben om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het volume van de totale Groningse gaswinning vooralsnog ongewijzigd blijft en dat gaswinning uit het Groningenveld en uit de clusters in Eemskanaal mag worden voortgezet. In en rond Loppersum mag voorlopig alleen gas worden gewonnen indien op andere locaties de daarvoor geldende productieplafonds nagenoeg zijn bereikt en dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. Het is voor de betrokkenen een erg ingrijpende aangelegenheid en de uitspraak is veelvuldig in de media besproken. In deze noot gaan wij slechts in op de belanghebbendheid van de drie Statenfracties die om een voorlopige voorziening hebben verzocht. Voor een inhoudelijke bespreking van de uitspraak verwijzen wij onder meer naar het blogbericht van Jan van Oosten (link: http://www.stibbeblog.nl/environment-and-planning/geen-beperking-volume-totale-gaswinning-groningen/). 128 15-05-2015, afl. 5 Bestuursrecht 2. De voorzieningenrechter oordeelt dat de fracties niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, waardoor hun verzoek wordt afgewezen. Voordat wij dit oordeel inhoudelijk bespreken, geven wij eerst een overzicht van hoe het ook alweer zit met belanghebbendheid. Het bestuursrecht gaat uit van drie kernbegrippen: ‘bestuursorgaan’ (art. 1:1 Awb), ‘belanghebbende’ (art. 1:2 Awb) en ‘besluit’ (art. 1:3 Awb). In artikel 1:2 Awb worden drie groepen belanghebbenden onderscheiden: (a) degene wiens belang direct betrokken is bij een besluit; (b) een bestuursorgaan indien een aan het bestuursorgaan toevertrouwd belang direct bij een besluit is betrokken; (c) een rechtspersoon die een algemeen of collectief belang behartigt krachtens de statutaire doelstellingen, mits dat belang in geding is. De jurisprudentie over de invulling van de vereisten voor belanghebbendheid is omvangrijk. Wij gaan daarom slechts op de kern daarvan in. Voor een uitgebreide behandeling verwijzen wij naar het handboek van Van Wijk, Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van Bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 66-79. 3. Zoals vermeld, kan degene wiens belang direct betrokken is bij een besluit worden aangemerkt als belanghebbende op grond van artikel 1:2 lid 1 Awb. Een belang is direct bij een besluit betrokken indien sprake is van een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Niet alleen natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen als belanghebbende worden aangemerkt, maar ook andere entiteiten. Rechtspersoonlijkheid is hiervoor niet van belang. Doorslaggevend is of de entiteit herkenbaar is in het rechtsverkeer. Illustratief is de Afdelingsuitspraak van 23 april 2014 over Occupy Rotterdam (ECLI:NL:RVS:2014:1439; AB 2014/232, m.nt. H.D. Tolsma). Hoewel deze beweging geen rechtspersoonlijkheid heeft, is zij aan te merken als belanghebbende. Er is sprake van een entiteit die herkenbaar is in het rechtsverkeer. De beweging presenteert zich naar buiten als een eenheid, onder meer via de website en in geschriften. De beslissingen van het samenwerkingsverband worden door de daartoe behorende personen genomen op basis van consensus, in een vaste vergadering die de ‘General Assembly’ wordt genoemd. Uit naam van Occupy Rotterdam or- Sdu Bestuursrecht ganiseren zij voorts verschillende activiteiten, waaronder demonstraties. Onder deze omstandigheden is Occupy Rotterdam aangemerkt als entiteit die herkenbaar is in het rechtsverkeer. Daarbij werd mede van belang geacht dat Occupy Rotterdam de geadresseerde is van de bestreden besluiten. 4. Rechtspersonen die voor hun eigen belang opkomen in een bestuursrechtelijke procedure zijn belanghebbend op grond van artikel 1:2 lid 1 Awb. Een rechtspersoon kan echter ook voor een algemeen belang (vaak een stichting) of een collectief belang (vaak een vereniging) opkomen. In dat geval is sprake van belanghebbendheid op grond van artikel 1:2 lid 3 Awb. De stichting of vereniging behartigt respectievelijk een algemeen of collectief belang krachtens hun statutaire doelstellingen en blijkens de feitelijke werkzaamheden. De ideële belangen die worden behartigd moeten voldoende specifiek zijn. Daarom is in het derde lid de zinsnede “in het bijzonder” opgenomen. 5. In deze zaak hebben drie Statenfracties een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt dat niet valt in te zien waarom de fracties niet op één lijn kunnen worden gesteld met politieke partijen. De Afdeling oordeelt op 5 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9488) al dat een politieke partij geen belanghebbende kan zijn, aangezien zij het belang waarvoor zij opkomt niet in het bijzonder behartigt. Omdat wat activiteiten betreft geen onderscheid kan worden gemaakt tussen politieke partijen en fracties, geldt het voorgaande ook voor fracties. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat hij verwacht dat de Afdeling het beroep van de fracties in het bodemgeschil niet-ontvankelijk zal verklaren wegens gebrek aan belanghebbendheid. 6. Wij kunnen ons vinden in de strekking van de uitspraak. In de Memorie van toelichting gaf de regering met betrekking tot artikel 1:2 Awb aan dat politieke partijen niet vallen onder de reikwijdte van artikel 1:2 lid 3 Awb. Politieke partijen behartigen niet in het bijzonder een algemeen belang: “Deze woorden [“in het bijzonder”, TB en PS] zijn opgenomen teneinde duidelijk te maken dat politieke partijen als zodanig geen belanghebbende in de zin van de Awb zijn: het enkele feit dat de doelstelling van een politieke partij inhoudt het behartigen van het algemeen Sdu «JG» 36 belang, zoals zij dat ziet, brengt nog niet mee dat zij rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door een beschikking die naar haar mening in strijd is met het algemeen belang. De werking van het derde lid dient zich slechts uit te strekken tot de rechtspersonen die zich inzetten voor of enkele algemene of collectieve belangen” (PG Awb I, p. 150). Hiermee heeft de regering zich aangesloten bij een jurisprudentielijn die reeds vanaf de jaren ‘70 zo goed als onveranderd geldt (ARRvS 31 oktober 1977, AB 1978/88, m.nt. J.H. van der Veen; ARRvS 17 februari 1978, AB 1978/401, m.nt. J.A. Borman; ARRvS 3 april 1987, AB 1988/561; ABRvS 25 november 1997, AB 1998/2, m.nt. Ch. Backes). Borman verwijst in zijn noot naar een citaat van Ralph Pans uit 1978 die zich kon vinden in deze jurisprudentielijn; volgens Pans is de politieke duidelijkheid niet gediend met het via juridische wegen binnenhalen wat in de politieke strijd werd verloren. 7. Een enkele keer wordt overigens een politieke partij toch als belanghebbende aangemerkt. In deze gevallen moet niet te snel worden geconcludeerd dat dit afwijkingen zijn van de jurisprudentielijn. Bezien moet worden of in die gevallen beroep voor een ieder openstond; zo gold tot 1 juli 2005 in het milieurecht de actio popularis. Een ander voorbeeld dat een politieke partij toch belanghebbende kan zijn, betreft de situatie waarin een politieke partij of fractie voor een eigen belang (dus art. 1:2 lid 1 Awb) opkomt en niet zozeer voor het politieke ideaal dat centraal staat. Een enigszins verouderd voorbeeld uit de jurisprudentie is de naamregistratieprocedure die een politieke partij heeft gevoerd tegen het centraal stembureau in het kader van de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen (ABRvS 19 april 1982, AB 1982/381, m.nt. J.A.O. Eskes). 8. Voor de vraag of een politieke partij kan worden aangemerkt als een belanghebbende, is het al met al van belang om te bezien of de insteek van de bestuursrechtelijke procedure extern of intern is gericht: a. Extern gericht: een politieke partij is geen belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure als wordt getracht recht te doen aan politieke idealen. b. Intern gericht: een politieke partij is wel belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure als wordt getracht recht te doen aan een eigen belang. 15-05-2015, afl. 5 129 36 «JG» Bestuursrecht 9. Volgens ons is de strekking van het oordeel van de voorzieningenrechter dus juist. De Fracties zijn terecht niet als belanghebbenden aangemerkt. Wel merken wij op dat de rechtsoverweging niet geheel gelukkig is gemotiveerd. De Fracties zijn niet als belanghebbenden aangemerkt, omdat zij niet in het bijzonder een algemeen belang behartigen (afgezien van het feit dat zij geen rechtspersoonlijkheid bezitten). Om dezelfde reden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin sprake van belanghebbendheid op grond van artikel 1:2 lid 1 Awb. Deze conclusie wordt iets te snel getrokken. Ten eerste doet rechtspersoonlijkheid niet ter zake als het gaat om de belanghebbendheid op grond van het eerste lid. Zie de uitspraak over Occupy Rotterdam die wij hiervoor bespraken. Ten tweede kunnen de Fracties in casu niet als belanghebbende op grond van het eerste lid worden aangemerkt juist omdat ze proberen op te komen voor een algemeen belang in plaats van een eigen belang – en niet omdat zij niet in het bijzonder zouden opkomen voor een algemeen belang (dat vereiste is verbonden met de belanghebbendheid op grond van het derde lid). 10. Tot slot doet de gaswinningsuitspraak vermoeden dat de Fracties ter zitting hebben gesteld dat ook de individuele fractieleden beroep hebben ingesteld en om een voorlopige voorziening hebben verzocht. Dit kan een aantrekkelijke manier zijn om te omzeilen dat een politieke partij of fractie niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hierbij noemen wij twee aandachtspunten. Allereerst verschuift de classificatie van belanghebbendheid; waar in dit geval de Fracties belanghebbend zouden zijn op grond van lid 3, zouden de individuele fractieleden dit zijn op grond van lid 1. Zij zouden dus zelf direct geraakt moeten worden door het goedkeuringsbesluit van de minister van Economische Zaken over de gaswinning. Daargelaten of de fractieleden als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, stonden hun namen niet vermeld in het beroepschrift. 11. Daarmee zijn wij aangekomen bij het tweede aandachtspunt. De voorzieningenrechter overweegt dat de in de Awb neergelegde regeling van de beroepstermijn met zich brengt dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar is. Nu na het verstrijken van de beroepstermijn een brief is ontvangen waarin de namen van de fractieleden kenbaar zijn gemaakt, neemt de voorzieningenrechter niet aan dat het beroep tijdig is ingesteld en het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan mede door de individuele fractieleden. Uit de Awb zou men kunnen afleiden dat de bestuursrechter de fractieleden de gelegenheid had moeten bieden om hun namen kenbaar te maken (art. 6:6 jo art. 6:5 Awb). Het is echter vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon van wie de identiteit niet kenbaar wordt tijdens de beroepstermijn, niet kan worden beschouwd als een vormverzuim dat kan worden hersteld op grond van artikel 6:6 Awb (Rb. Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2014:3888 onder verwijzing naar ABRvS 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2825). Het oordeel van de voorzieningenrechter lijkt ons dan ook juist. Voor politieke partijen of fracties die – ondanks het risico op een niet-ontvankelijkverklaring wegens een gebrek aan belanghebbendheid – bestuursrechtelijk willen procederen, is het raadzaam om in het inleidende processtuk meteen ook de gegevens van de individuele fractieleden te vermelden die het op grond van artikel 6:5 Awb hoort te bevatten. 130 Sdu 15-05-2015, afl. 5 T. Barkhuysen en P.M.J.J. Swagemakers