Hoofdstuk 3 – Strategisch Management 3.1 Proces van strategisch

advertisement
Hoofdstuk 3 – Strategisch Management
3.1 Proces van strategisch management
Strategisch management – de afstemming van de organisatie op de omgeving. Het is ook belangrijk
om de bekwaamheden permanent op peil te houden en te ontwikkelen. Strategie – ‘een plan waarin
staat aangegeven wat een organisatie wil doen om haar doelstellingen te realiseren’. Een van de
belangrijkste taken van het management is plannen. Er zijn 2 verschillende benaderingen. De eerste
is de klassieke richting – strategisch management is synoniem aan strategische planning. Het gaat
erom dat er door middel van strategische planning een evenwicht wordt gevonden tussen middelen,
de sterkte en de zwakte van de onderneming enerzijds en de kansen en bedreigingen vanuit de
omgeving anderzijds (Ansoff). Een tweede benadering is die van Mintzberg. In deze nieuwe of
moderne richting is strategisch management synoniem aan strategisch denken. Er is sprake hiervan
als een onderneming een visie kan uitdragen en doorvoeren (Hamel en Prahalad).
3.2 Klassieke benadering van strategisch management
Focus: omgeving. Allereerst is er een analyse van de sterktes en zwaktes van de onderneming en
vervolgens een analyse van de bedreigingen en kansen. Er zijn drie fases: 1) situatieanalyse, 2)
strategievorming en 3) planning en implementatie.
3.3 Situatieanalyse
Dit noemen we ook wel de strategische audit of SWOT-analsye. De analyse bestaat uit:
 De definitie van huidige doelstellingen en strategie
Doel: inzicht verkrijgen in de bestaande situatie van de organisatie. Definiëren: visie, doelstellingen
en strategie. Visie – algemeen gedachtebeeld of voorstelling van de toekomst van een organisatie,
veelal opgebouwd uit missie en principes.
Visie wordt ook weleens gebruikt als managementinstrument. Adviesbureau McKinsey heeft een 7-Smodel ontwikkeld waarbinnen de rol van visie als managementinstrument kan worden geanalyseerd.
De visie staat centraal. De instrumenten zijn:
1) Structuur – beschrijving organisatievorm, organisatieschema, arbeidsverdeling, etc.
2) Systemen – informatie- en communicatiestromen (informeel/formeel) binnen de organisatie.
3) Stijl van management – karakteristieke gedragspatronen
4) Staf – aandacht voor human resources binnen organisatie
5) Sleutelvaardigheden – vaardigheden/activiteiten waarin organisatie uitblinkt en zich
onderscheidt
6) Strategie – plan waarin staat hoe doelstellingen gerealiseerd gaan worden
7) Significante waarde – de visie
De visie heeft de volgende invloeden:
 Motiveren van medewerkers
 Focussen van medewerkers op relevante activiteiten
 Scheppen van een kader aan de hand waarvan medewerkers kunnen afleiden op welke wijze
activiteiten moeten worden ingevoerd in de organisatie en hoe deze passen in het groter
geheel.
De missie bestaat uit beschrijving van product-marktcombinaties en de manier waarmee hier
structureel concurrentievoordeel gerealiseerd mee kan worden. Principes hebben betrekking op
normen en waarden. Het kan gaan over de volgende aspecten: kwailteit komt eerst, klant komt
eerst, wij zijn betrouwbaar en integer, onze medewerkers zijn betrouwbaar en integer en onze
medewerkers zijn onze kracht.
Organisatiedoelstellingen – geven de relatie aan van de organisatie met haar omgeving en
werknemers. De inhoud is ingegeven door belanghebbenden van de organisatie. Het kan betrekking
hebben op de volgende onderwerpen:
1) Belangenevenwicht
2) Winstgevendheid
3) Kwaliteit
4) Effectiviteit en efficiency
5) Imago
6) Gedragsregels
Hierna volgt de gekozen strategie (plan).
 Een intern onderzoek
Er wordt ook wel gesproken van een intern onderzoek/bedrijfsdiagnose. Hiermee worden de sterktes
en zwaktes van de organisatie in beeld gebracht. Er kan op twee manieren onderzoek gedaan
worden; 1) functionele gebieden en 2) resultaten.
1) Intern onderzoek vanuit functionele gebieden
Hierbinnen worden een aantal functionele gebieden onderscheden waarbinnen gelijksoortige
activiteiten worden uitgevoerd (bijv. inkoop). Binnen dit onderzoek vindt er een performancemeting
plaats. De score wordt uitgedrukt in sterk, neutraal of zwak. Deze score kan gerelateerd worden aan
die van de (belangrijkste) concurrenten. De benodigde informatie voor dit onderzoek kan verkregen
worden uit intern onderzoek, marktonderzoek of klantonderzoek. De uitkomsten worden ook
‘gewogen’, de belangrijkheid van de verschillende aspecten.
Partiële benadering – het doorlichten van een beperkt aantal functionele gebieden. Nadeel; een
onjuiste of onvolledige probleemstelling van de analysegebieden een onjuiste voorstelling kan geven
en als gevolg kan leiden tot onjuiste beslissingen. Voordeel; de beperkte tijd die gemoeid is.
Integrale benadering – het doorlichten van alle functionele gebieden die met elkaar in verband
gebracht worden. Men verkrijgt een totaalbeeld van de organisatie.
2) Intern onderzoek vanuit resultaten
Hierbij wordt er gekeken naar de financiële aantrekkelijkheid van verschillende bedrijfsactiviteiten.
Aandachtspunten zijn o.a. winst(potentie) alsmede het strategisch perspectief van de activiteit.
Samenhangende activiteiten worden veelal onderverdeeld in bedrijfseenheden. Enkele kenmerken
zijn dat ze zich met hun product- of dienstenaanbod richten op duidelijk afgebakende markten. Je
kunt ook wel stellen dat het een zelfstandige onderneming binnen een concern is. Dit noemen we
ook wel SBU (Strategic Business Units). De SBU bepaalt en eigen strategie die vanzelfsprekend binnen
de ondernemingsstrategie moet passen. Een SBU kan bij grote ondernemingen een aantal PMC
bevatten. PMC – een SBU op een lager bedrijfsniveau. De strategische units worden ondersteund
door het Corporate Center. Er zijn de volgende strategische units:
 Wholesale Clients levert geïntegreerde corporate-bankingactiviteiten en
investmentbankingdiensten aan bedrijven, financiële instellingen en overheden
 Consumer & Commercial Clients richt zich op particulieren en het grootbedrijf en midden- en
kleinbedrijf (MKB)
 Private Clients & Asset Management is verantwoordelijk voor private banking,
vermogensbeheer en beleggingsfondsen.
Kernactiviteit – de activiteit waarop de onderneming zich concentreert en waaraan zij haar
bestaansrecht en succes te danken heeft (SBU).
Bij een portefeuilleanalyse (ook wel portfolioanalsye) worden de verschillende SBU’s ondergebracht
in een cellenstructuur en geanalyseerd op basis van een aantal bedrijfseconomische criteria. Het
schetst ook een beeld van de ontwikkeling van de onderneming en haar activiteiten. De
bekenste/meest toegepaste benadering is de Boston Consulting Group. Deze richt zich op 3 aspecten
van de business unit: 1) omzetontwikkeling (relatieve marktaandeel), 2) marktontwikkeling
(marktgroei) en 3) geldstroomontwikkeling (cashflow = nettowinst na belasting + afschrijvingen). De
matrix waarin het geplaatst wordt bestaat uit 4 kwadranten, waarbij op de verticale as marktgroei en
op de horizontale as het relatieve marktaandeel (het eigen marktaandeel t.o.v. de grootste
concurrent). Het derde aspect waarop geconcentreerd worden is de cashflow.
De portfolioanalyse van de BCG is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
1) Positief verband tussen omvang v/h relatieve marktaandeel en de hoogte van de cashflow;
hoe groter het marktaandeel, hoe groter de cashflow. Dit kan d.m.v. schaalvoordelen en/of
ervaringseffect.
2) Negatief verband tussen de ontwikkeling v/d marktgroei en de hoogte v/d cashflow; bij
aanzienlijke marktgroei zal er geïnvesteerd moeten worden in de SBU en dit gaat ten kost
van groei cashflow. Bij stabiele of krimpende markt zal er nauwelijks nog geld gestoken
worden in SBU. Hierdoor kan er toch nog een relatief hoge cashflow gegenereerd worden.
3) Negatief verband tussen ontwikkeling v/h relatieve marktaandeel en de hoogte v/d cashflow;
voor vergroten marktaandeel zal veel geld gestopt moeten worden in SBU.
4) De marktgroei neemt af naarmate de business zich verder in zijn product-lifecycle (PLC)
bevindt.
Er zijn 4 soorten SBU’s:
A – Question Mark – hoge marktgroei, relatief laag marktaandeel.  negatieve cashflow
B – Star – hoge marktgroei & hoog relatief marktaandeel.  beperkte positieve/negatieve cashflow.
Door hoge marktgroei kans op toename concurrenten groot.
C – Cash cow – lage marktgroei, hoog relatief marktaandeel.  positieve cashflow
D – Dog – lage marktgroei & laag relatief marktaandeel.  beperkte positieve/negatieve cashflow.
Investeringsstrategieën:
A – Dog – desinvesteren
B – Star – beschermen en verder investeren
C – Question mark – investeren of desinvesteren
D – Cash cow – investeren om marktaandeel op peil te houden
Afhankelijk van het type onderneming worden portefeuillematrices ontwikkeld. Als het management
de analysetechniek van portefeuilles toepast, spreken we van portefeuillemanagement. Er zijn de
volgende fasen te onderscheiden: 1) in matrix weergeven van de portefeuille van activiteiten, 2)
analyseren van de portefeuille (evenwichtige opbouw, toekomstbeeld, vraag financiering activiteiten
(SBU’s) nu en in toekomst en 3) keuze van strategie voor SBU.
Bij het toepassen van deze techniek worden er eisen gesteld aan de organisatie en het management.
* Organisatie
Een business valt niet altijd samen met een organisatorische eenheid, zoals divisie/afdeling. De
informatievoorziening en managementrapportage zijn er wel op afgestemd. Een ander probleem is
de (tijdige) beschikbaarheid en de actualiteit van informatie voor het kunnen uitvoeren van de
portfolioanalsye. Vaak onvoldoende aansluiting van verschillende informatiesystemen waardoor
informatie vaak opnieuw ingebracht moet worden (risico fouten).
* Management
Een ander probleem heeft te maken met bevoegdheden en verantwoordelijkheden van Business Unit
Managers. Het is van belang dat de juiste manager op de juiste plaats zit.
 Een extern onderzoek
Extern onderzoek – het in kaart brengen van mogelijke kansen en bedreigingen. In het onderzoek
wordt de onderlinge verwevenheid tussen de verschillende partijen en factoren aangetoond.
Omgevingscomponenten – partijen en omgevingsfactoren. Er is hiervoor een structuur/hiërarchie
nodig. Een organisatie oefent eeno f meer taken uit binnen een groter geheel en heeft door het
uitoefenen van deze taken een bepaalde functie binnen een groter proces. Het derde deel van het
externe onderzoek heeft betrekking op de concurrentieomgeving. Om vast te stellen wie de
concurrenten zijn moeten de grenzen van de bedrijfstak gedefinieerd worden. bedrijfstak –
verzameling onderneming die gelijksoortige producten produceren, vaak op basis van gelijksoortige
technologie. Deze zijn in de ogen van de afnemers substitueerbaar. Er zijn 2 benaderingen: 1)
afnemergerichte benadering; hierbij worden de concurrenten bepaald vanuit het gezichtspunt van de
potentiële afnemer. Het bestedingspatroon van de (potentiële) afnemer is daarbij van belang.
2) benadering vanuit strategische groepen; de concurrenten worden bepaald vanuit de strategische
groepen. Een strategische groep – een groep van organisaties die gemeenschappelijke kenmerken
bezitten en gelijksoortige concurrentiestrategieën hanteren. Enkele criteria waardoor deze gevormd
worden zijn: mate van specialisatie, gekozen distributiestructuur, prijsstrategie, productstrategie,
etc. bijv. BMW en Audi. Voordeel: de echte concurrenten in hun onderlinge samenhang worden
geanalyseerd.
De intensiteit van de concurrentie is afhankelijk van de volgende twee factoren:
1) Structurele factoren; bijv de mate van concentratie en de aanwezigheid van
entreemogelijkheden in de markt.
2) Strategische factoren; bijv de bereidheid tot samenwerking en de onzekerheid die er is over
strategieën van de concurrenten.
Concurrentieanalyse volgens Porter
Porter analyseert de concurrentieomgeving volgens de bedrijfstak waarin de onderneming actief is.
Hierbinnen worden 5 concurrentiekrachten onderscheden, die de structuur van de bedrijfstak en ook
de gemiddelde winstgevendheid van ondernemingen binnen deze bedrijfstak bepalen. De 5
concurrentiekrachten zijn: 1) nieuwe toetreders, 2) afnemers, 3) substituten, 4) leveranciers en 5)
bedrijfstakconcurrenten.
Nieuwe toetreders willen een stuk marktaandeel verwerven in de markt. Prijzen kunnen onder druk
komen te staan en kosten kunnen worden opgedreven. Het gemiddelde rendement kan dalen. De
dreiging van nieuwe toetreders is afhankelijk van de aanwezige toetredingsbarrières. Bijv. noodzaak
tot schaalvoordelen, merkbekendheid, benodigd kapitaal, toegang tot distributiekanalen,
overheidsbeleid.
Afnemers spelen concurrenten tegen elkaar uit en proberen zo de prijzen omlaag te krijgen. Macht
afhankelijk van: al dan niet beschikken over volledige informatie, overstapkosten naar andere
concurrenten, aantal beschikbare alternatieve leveranciers en het aankoopvolume van de afnemers.
Substituten – vervangbare producten. Het aanwezig zijn van weinig substituten leidt tot een hoger
gemiddeld rendement. Ondernemingen moeten alert zijn op: de prijs-kwaliteitverhouding van
substituten, neiging van kopers tot substitueren en de overstapkosten.
Leveranciers bepalen de inkoopprijs van een product en hebben grote invloed op het rendement.
Macht is afhankelijk van: aanwezigheid substituerende producten, belang van geleverde product en
concentratie leveranciers.
Bedrijfstakconcurrenten – binnen een bedrijfstak concurreren ondernemingen met elkaar omdat ze
hun individuele positie willen verbeteren. De intensiteit van concurrentie afhankelijk van: aantal en
de verscheidenheid aan concurrenten, de groei van de markt in bedrijfstak, uittredingsdrempels en
het kostenniveau.
Macro-omgeving: milieufactoren, technologische factoren, demografische factoren, economische
factoren, politieke factoren, maatschappelijke factoren.
3.4 Strategievorming
Strategievorming bestaat uit drie fasen: het vaststellen van het toekomstbeeld, ontwikkelen van
verschillende strategieën en de evaluatie en keuze van een strategie.
3.4.1 Vaststellen van het toekomstbeeld
Er word gekeken of de organisatie de gekozen doelstellingen in de toekomst met behulp van de
huidige strategie kan realiseren. Dit wordt gedaan aan de hand van de situatieanalyse. Er kan sprake
zijn van een gap/kloof tussen datgene wat men voor ogen heeft (wenselijkheid) en de realiteit
(werkelijkheid). Van deze afwijking zal sprake zijn als de organisatie zich bevindt in een snel
veranderende omgeving of bij grote concurrentie. Daarnaast kunnen de doelstellingen ook te
ambitieus zijn of de huidige strategie blijkt onvoldoende geschikt voor realisatie doelstellingen.
3.4.2 Ontwikkelen van verschillende strategieën
Strategie – plan waarin staat aangegeven wat een organisatie wil doen om haar doelstellingen te
realiseren. Bijv. ontwikkelen van nieuw producten, nieuwe markten betreden, kiezen voor andere
verkoopkanalen, afslanken van de organisatie en een samenwerkingsverband met een partner.
Kenmerken van strategieën zijn:
 ze zijn gericht op middellange en lange termijn
 ze hebben betrekken op gehele organisatie
 er vloeien vaak investeringsbeslissingen uit voort
Strategische keuzes worden neergelegd in een strategisch plan.
 Strategieën afhankelijk van het marktaandeel en de organisatie
Er is sprake van de volgende typen organisaties: marktleiders, uitdagers, volgers en specialisten. Deze
hebben ieder hun eigen concurrentiestrategieën.
A. Marktleiders
Deze hebben het grootste marktaandeel en worden gezien als oriëntatiepunt als andere organisaties.
Hun strategie is gericht op het vergroten van de totale markt, verdedigen van het marktaandeel e het
uitbreiden van het marktaandeel.
Bij het verdedigen van het marktaandeel kan gekozen worden voor de volgende concurrerende
strategieën:
- Positieverbetering – men kan een vesting bouwen rond het product. Het product bezit een of
meer unieke eigenschappen, is laag geprijsd, heeft hoge distributiegraad en een ijzersterk
reclamethema.
- Flankaanval – men kiest ervoor om concurrentie aan te vallen via gericht marktbeleid van de
marktleiders.
- Mobiliteitsverhoging – de mobiliteit kan verhoogd worden en ook de mogelijkheid te creëren
om activiteiten naar andere markten te verleggen.
B. Uitdagers
Deze organisaties willen marktleider worden. De volgende strategieën kunnen gevoerd worden
- Marktleider frontaal aanvallen – de uitdager bestrijdt de marktleider met
marketinginstrumenten, waarmee de marktleider succesvol bleek te zijn. De uitdager opent
aanval op sterke punten van de marktleider.
- Marktleider in de flank aanvallen – de uitdager hanteert marketinginstrumenten of andere
sterke punten van de eigen organisatie, die bij de marktleider minder sterk zijn ontwikkeld.
- Marktleider omcirkelen – de uitdager valt de marktleider met tal van marketinginstrumenten
op een veelheid van fronten aan. dit kan met o.a. betere producten, lagere prijzen, meer
distributiepunten en hogere reclame-inspanningen.
-
-
Marktleider aanvallen via omweg – het aangaan van de concurrentie op andere markten dan
waar de marktleider opereert. Via nieuwe markten en/of nieuwe producten nieuwe sterke
punten voor de onderneming op te bouwen.
Een guerrillastrategie – de uitdager wil de marktleider met korte aanvallen op verschillende
punten uit evenwicht brengen. bijv prijskortingen, intensieve promotionele acties, etc.
C. Volgers
De volger beschikt over concurrerende strategieën. Iedere volger geeft aan zijn product/dienst een
onderscheidend vermogen om bestaande klanten vast te houden en om van nieuwe klanten een
bepaald aandeel te verkrijgen. Er zijn drie mogelijke concurrerende strategieën:
1) De volger volgt het beleid van de marktleider zo dicht mogelijk. Hij imiteert de marktleider
op gebieden als segmentatie en marketinginstrumenten (4 p’s).
2) De volger volgt beleid van marktleider met enige afstand. Op bepaalde gebieden past volger
differentiatie toe.
3) De volger volgt beleid van de marktleider selectief. Op sommige gebieden volgt hij en op
andere gebieden formuleert hij eigen beleid.
D. Specialisten
Dit zijn organisaties die zich richten op bepaalde gedeelten van de markt. Ze zijn uit op markten waar
ze geen concurrentie hoeven te duchten. Een ideaal gespecialiseerd gedeelte van de markt beschikt
over de volgende kenmerken:
 Het gespecialiseerde van de markt:
o Is groot genoeg om winstgevend te zijn
o Heeft een groeipotentieel
o Valt buiten het interesseveld van de grote organisaties in de markt
 De gespecialiseerde organisatie beschikt over de vereiste bekwaamheid en middelen om
effectief te operen op hun gespecialiseerde gedeelte.
 De organisatie beschikt over mogelijkheden om een eventuele aanval van de grote
organisaties door middel van goodwill bij de klanten te overleven.
 Strategieën afhankelijk van de mate van turbulentie in de omgeving
De kenmerken van een turbulente omgeving zijn:
- Een toenemende veranderingssnelheid van diverse variabelen
- Grotere onderlinge afhankelijkheid van allerlei verschijnselen
- Ontwikkelingen die steeds meer autonoom van karakter zijn
Het voorspellen van ontwikkelingen wordt in deze omgeving steeds moeilijker. Het is zeer onzeker.
Het is daarom effectiever om kwetsbare factoren op te sporen, dit wordt gedaan in een
gevoeligheidsanalyse. Daarna moet worden vastgesteld hoe deze aangepakt dienen te worden. Een
organisatie heeft 4 mogelijkheden:
1) Immunificatie – het wapenen tegen kwetsbaren factoren (zich niet fatbaar maken) tegen
dergelijke factoren. Een mogelijk concept daarbij is diversificeren. Hierbij wordt op nieuwe
markten met nieuwe producten gepenetreerd, waarbij in eerste instantie gezocht wordt naar
verwantschap op marketinggebied en/of productietechniek; dit noemen we concentrische
diversificatie. Als er geen verwantschap meer bestaat met bestaande markten en/of
producten spreken we van conglomeraatvorming. Het belangrijkste motief voor diversificatie
is risicospreiding, en daardoor minder gevoelig worden voor veranderingen. Een aantal
nadelen van diversificatie zijn:
 Er ontstaan organisaties, waarvan de onderdelen nauwelijks enige samenhang vertonen,
waarbij maar in zeer geringe mate sprake is van positieve synergetische effecten en
waarbij meestal sprake is van een toename van bureaucratisering binnen de organisatie.


Het wordt gezien als laatste optie om te ontsnappen aan een zwakke
concurrentiepositie.
Risicospreiding wordt meestal gezien in financiële termen, zonder dat men zich realiseert
dat zich de realisaties van nieuwe met reeds bestaande activiteiten in voldoende mate
realiseert.
2) Adaptie – het gaat om het vermogen van de organisatie zich snel aan wijzigende
omstandigheden aan te passen, ofwel flexibiliteit. Het kan op vele facetten betrekking
hebben zoals: producten, productieprocessen, organisatiestructuur, financiering en
informatiesysteem. Een vergroting van het aanpassingsvermogen wordt bepaald door
decentralisatie. Hierdoor ontstaan kleine organisatorische eenheden met korte
besluitvormingsprocessen en communicatielijnen.
3) Manipulatie – het (gedeeltelijk) terugwinnen van de beïnvloedingsmogelijkheden die
organisaties in het verleden zijn kwijtgeraakt. Men wil economische macht terugwinnen en
dat kan bereikt worden door groei van binnenuit en door coalitievorming: een samenwerking
met andere organisaties. Het gevolg van coalitievorming is dat organisaties een deel van hun
zelfstandigheid opgeven ten gunste van het nastreven van een gemeenschappelijke
beleidslijn.
4) Innovatie – dit kan op de volgende terreinen: productietechniek, organisatiestructuur,
distributie, communicatie en informatie. Het kopen van innovatie heeft het voordeel dat e
kosten lager (kunnen) zijn dan bij zelf ontwikkelen en dat de imitatietijd korter is dan de tijd
die nodig is voor oorspronkelijke innovatie. Organisaties die het zelf doen behouden een
voorsprong, heeft gunstig effect op winstgevendheid.
 Expansiestrategieën (de product-marktmix)
De groei van organisaties kan via twee dimensies:
1) Productiedimensie – naast bestaande producten is het mogelijk nieuwe producten te
ontwikkelen.
2) Marktdimensie – naast bestaande markten is het mogelijk nieuwe markten betreden.
Als deze twee dimensies aan elkaar gekoppeld worden, ontstaat de product-marktmatrix (Ansoff).
 Marktpenetratie – het houdt in dat de organisatie probeert in haar bestaande met
bestaande producten een vergroting van het marktaandeel te behalen. Het is nodig dat
organisatie te maken heeft met groeimarkt en beschikt over concurrentievoordelen.
 Productontwikkeling – het ontwikkelen van nieuwe producten op bestaande markt
 Marktontwikkeling – het zoeken van nieuwe afzetmogelijkheden voor bestaande
producten. Het verkopen van bestaande producten op buitenlandse markt bijv.
 Diversificatie – een organisatie zoekt haar groei in het ontwikkelen van nieuwe
producten op nieuwe markten.
3.4.3 Evaluatie en keuze van een strategie
Een steeds vaker toegepaste methode is de scenariomethode, ook wel kwalitatief onderbouwde
toekomstbeelden. Bij deze methode wordt vanuit de huidige situatie de ontwikkeling van een aantal
factoren op middellange termijn voorspeld (toekomstbeeld). De in aanmerking komende factoren
zijn: concurrentie, prijzen, marktgroei, wetgeving t.a.v. milieu en economische groei. Voordelen zijn:
* de haalbaarheid van strategieën kan getoetst worden
* er worden extra keuzemogelijkheden gecreëerd
* het ondersteunt besluitvormingsprocessen voor keuze strategie
3.4.4 Strategievorming volgens Porter
De positie binnen de bedrijfskolom is heel erg belangrijk. Er kan worden gedacht aan machtsposities
en groeimogelijkheden in horizontale/verticale richting. Een product doorloopt verschillende fasen:
van oerproducent tot consument. Elke schakel of horizontale geleding wordt een bedrijfstak
genoemd. Het betreft organisaties die eenzelfde dan wel gelijksoortige functie vervullen in het
voortbrengingsproces van verschillende varianten van bepaald product. Er zijn ook branches
aanwezig – een groep organisaties die niet alleen dezelfde productie- of distributietechnieken
hanteert, maar ook grotendeels dezelfde producten levert. Bijv. detailhandel en
levensmiddelenbranche. Er zijn twee groepen strategieën:
* Strategieën binnen bedrijfskolom
Een bedrijf kan ervoor kiezen om binnen verschillende schakels werkzaam te zijn = integratie. Als het
een voorafgaande schakel betreft spreken we van achterwaartse integratie. Betreft het de
daaropvolgende schakel dan spreken we van voorwaartse integratie. Voorbeeld achterwaartse
integratie: detailhandel die groothandelsfunctie gat uitoefenen. Het omgekeerde van integratie is
differentiatie.
* Strategieën die plaatsvinden tussen verschillende bedrijfskolommen
Het verrichten van activiteiten in een andere bedrijfskolom noemen we parallellisatie. Bijv een
benzinestation die een kleine supermarkt begint. Dit noemen we ook wel branchevervaging. Het
omgekeerde is specialisatie. Een situatie waarbij een organisatie een activiteit binnen dezelfde
horizontale geleding van de bedrijfskolom afstoot, bijv. kledingzaak die zich alleen toelegt op kleding
voor grote mensen.
Na analyse van de bedrijfstak kan gekozen worden uit twee strategieën voor zo goed mogelijk
resultaat binnen de branche:
a. Ongedifferentieerde strategie – accent op ontwikkelen en het op de markt aanbieden van
een product tegen zo laag mogelijke kosten. De kwaliteit blijft zeker van belang.
b. Differentiatiestrategie – accent op bepalen van concurrentievoordeel door het richten op
specifieke klant.
Het concurrentiebereik is ook van belang. Het geeft aan op welke afnemersgroepen een
onderneming zich richt en welke marketinginstrumenten worden ingezet. De keuze is afhankelijk
van: structuur van de branche, de gevolgde strategieën van de concurrenten alsmede de eigen
structuur, cultuur en interne organisatie.
3.5 Planning en implementatie
De bezwaren van het reageren op kansen en bedreigingen (bij geen planning):
1. De organisatie kent haar speelruimte en toekomstige risico’s minder goed
2. Veelal heeft men niet systematisch nagedacht over de wijze waarop toekomstige
ontwikkelingen kunnen worden benut en welke voorbereidingen moeten worden getroffen.
3.5.1 Planningscyclus
Er zijn drie stappen: de strategische planning, operationele planning en functiegerichte planning.
1) Strategische planning
De concrete neerslag van de resultaten van het proces van strategisch management. Het heeft
betrekking op periode van 2 à 3 jaar maar wordt elk jaar uitgevoerd. (soms vaker bij veranderende
omgeving).
2) Operationele planning
De te bereiken doelen worden voor de periode van één jaar uitgewerkt naar kosten en opbrengsten,
verkoop- en productiehoeveelheden, investeringen, voorraden, formatieplanning, etc. Het mondt uit
in een jaarbudget.
3) Functiegerichte werkplanning
Het operationeel plan wordt uitgewerkt naar de dagelijkse werkzaamheden, bijv. maandelijkse en
wekelijkse productieplanning en –programmering, roosterplanning voor productieploegen,
liquiditeitsplanning en planning van werving- en selectieprocedures.
Vitaal voor een goed functionerend planningssysteem is een daarbij passend rapportagesysteem.
3.5.2 Van planning naar invoering
Strategisch management wordt vaak opgevat als een tweeledig proces, bestaande uit de
ontwikkeling van een strategie en de invoering ervan.
Problemen:
a. Onvoldoende betrokkenheid van het management en de medewerkers
Dit gebeurt als het wordt vastgesteld door topmanagement en niet naar beneden wordt
gecommuniceerd. Het gevolg kan zijn dat de invoering vertraging oploopt ofwel gedeeltelijk of
geheel strandt. De betrokkenheid van de medewerkers zal afnemen door veelvuldige en snelle
wisselingen van het management.
b. Onvoldoende kennis van en voorbereiding op het proces van strategisch management
De kwaliteit van de uitkomsten van het proces van strategisch management is voor een groot deel
afhankelijk van de kwaliteit van de ‘input’ (kennis) van dit proces.
c. Onvoldoende expliciet maken van de strategie
d. Onvoldoende ondersteuning van informatiesystemen
e. Invloed van snel veranderende omgeving
Oplossingen: zorg voor goede opleiding, vorming en voorbereiding, vorm teams van medewerkers
die afkomstig zin van verschillende afdelingen, ontwikkeling gedetailleerde actieplannen
(onderbouwde haalbaarheid), ontwikkel op elkaar afgestemde (integrale) informatiesystemen en
zorg ervoor dat het proces niet te rigide van aard is zodat veranderingen snel kunnen worden
meegenomen.
3.6 Kritische kanttekeningen bij de klassieke benadering van strategisch management
Strategie is meer dan een plan, het is een patroon van acties. De gerealiseerde strategie is een
combinatie van de ‘bedoelde strategie’ en een aantal ongeplande acties. Hierdoor krijgt strategie een
dynamisch karakter. Een kritiekpunt van Mintzberg is dat je strategie nooit kunt plannen. Er wordt
gedacht dat strategie geformaliseerd kan worden wat resulteert in uitpersing van creativiteit en
onvoldoende ruimte voor ontwikkelen strategische alternatieven. Een ander probleem van
strategische planning is dat het denken (de strategen) en doen (organisatieleden) van elkaar scheidt.
Daarnaast is Mintzberg wel van mening dat plannen een bijdrage levert aan de totstandkoming van
een strategie. Strategie moet vanuit een ander perspectief beschouwd worden, de nadruk moet
liggen op het lerende vermogen van de onderneming en de invloed van de persoonlijke visie van de
werknemers van een organisatie. Hij pleit ook voor koppeling tussen analyse (planning) en intuïtie
(visie en creativiteit).
3.7 Strategisch management in perspectief
Binnen de concurrentiepositie van bedrijven zijn er grote verschuivingen. Er is sprake van strategisch
denken als organisaties een visie kunnen uitdragen en doorvoeren en waarbij de nadruk in de
strategievorming ligt op het lerende vermogen van de organisatie.
 Strategiemodel Hamel & Prahalad
De kern van dit model wordt gevormd door het strategic intent. Dit is dat een onderneming een
obsessie creëert met als doel in een periode van zo’n 10 jaar marktleider te zijn. Het gevolg is dat er
een grote kloof ontstaat tussen de aspiraties van de onderneming en haar beschikbare middelen. De
onderneming wordt echter niet uitgedaagd deze kloof ongedaan te maken. Een strategic intent geeft
richting aan dagelijks werk in ondernemingen. Een aantal kenmerken zijn:
- consistentie met de doelstellingen van de onderneming
- uitdrukking van de collectieve wil
- uitstralen van een winnaarsmentaliteit
- uitgangspunt voor acties in de organisatie
Het is heel anders dan een mission statement, deze is veel algemener van aard, minder concreet en
geeft minder richting aan activiteiten. Een voorbeeld van een strategic intent is: coca-cola  to put a
Coke within arm’s reach of every consumer in the World.
Om de strategic intent te vertalen naar de korten termijn zullen doelstellingen (corporate challenges)
voor een periode van 1 tot 3 jaar moeten worden vastgesteld. Een tweede belangrijk aspect is dat er
gestreefd wordt naar een expliciete mismatch tussen aspiraties van onderneming en de
toereikendheid van de middelen om aspiratieniveau te realiseren. Dit wordt aangeduid met Strategy
as Stretch. Bij strategic intent gaat het om de obsessie en hier heeft het betrekking op het ambitieuze
niveau van de obsessie.
Door het bewust creëren van een kloof wordt de onderneming uitgedaagd al haar creativiteit aan te
wenden, doorslaggevende innovaties door te voeren en vitale veranderingen af te dwingen. De
ambitieuze doelstellingen kan gerealiseerd worden door:
A. het productiever aanwenden van de beschikbare middelen (resource leverage)
Dit is het geval wanneer beschikbare middelen ontoereikend zijn, ze moeten effectiever ingezet
worden. Er zijn hierbinnen enkele methoden:
 concentreer de middelen meer op de strategic intent  middelen gaan onnodig verloren
aan administratieve processen en/of worden verdeeld over groot aantal activiteiten die
niet allemaal van strategisch belang zijn.
 zorg voor opeenstapeling van middelen en leerervaringen  bijv door aangaan van
samenwerkingsverbanden en/of door creëren van organisatiecultuur waarbij nadruk ligt
op lerende vermogen.
 Zoek naar aanvullingen met andere (beschikbare) middelen  middelen van verleden
gebruiken bij nieuwe ontwikkelingen product.
 Het in stand houden van middelen  het toepassen van beschikbare kennis in
verschillende producten.
 Zo snel mogelijk de middelen terugverdienen vanuit de markt  dit is alleen mogelijk
indien middelen zijn aangewend voor de ontwikkeling van succesvolle factoren.
B. inventiever te zijn dan de concurrentie (competitive innovation)
Het vanuit een andere invalshoek kijken naar producten, markten, concurrentie en aanwending
middelen. De manier om de concurrentie voor te blijven is het scheppen van de ene business na de
andere (competitive space) en dit sneller en intensiever doen dan de concurrentie. Hiervoor moet er
diepgaand inzicht zijn in de behoeften en levensstijlen van de kopers. Het traditioneel
marktonderzoek schiet hier te kort, alleen ondernemingen die erin slagen werkelijk nieuwe markten
te scheppen en deze te domineren, zullen succesvol zijn.
C. de onderneming niet te zien als een portfolio van product-marktcombinaties, maar als een
portfolio van corecompetences, die meoten worden gebouwd.
Het beschouwen van de onderneming als een optelsom van core competences. Hier wordt verstaan
een collectief leerproces, met als doel verschillende productvaardigheden te coördineren en
productiemogelijkheden te integreren.
Een corecompetence bestaat uit 4 aspecten: technologie (hard- en software), collectief leren
(verschillende niveaus en functies), uniek (klanten en concurrentie) en gevarieerde toepassingen
(voor verschillende doelgroepen en markten).
Een afgeleide van corecompetences zijn coreproducts. Dit zijn de componenten of halffabrikaten die
bijdragen in de waarde van de eindproducten. Deze producten zijn een link tussen competenties en
final products.
Het langetermijnsucces van competenties hangt af van het vermogen om sneller dan de concurrentie
en tegen lagere kosten corecompetences te ontwikkelen waaruit producten voortkomen voor
markten die wellicht nu nog niet bestaan. Het denken en werken vanuit corecompetences vergt het
stellen van hoge eisen aan betrokkenheid, communicatie en toewijding van medewerkers om buiten
de afdeling om te denken en te werken. Ondernemingen zullen hun corecompetences moeten
uitwerken en vastleggen in een strategic architecture. Het kan gezien worden als een staalkaart voor
de toekomst. Hierin worden de verbanden tussen behoeften van de consumenten vastgelegd met de
corecompetences die hiervoor ontwikkeld moeten worden, alsmede de technologieën die
geïdentificeerd moeten worden.
3.8 Strategisch management en Business Intelligence
Om goede beslissingen te kunnen nemen is adequate management informatie en analsye
onontbeerlijk. Organisaties gaan zich steeds meer richten op Business Intelligence. Dit zijn alle
activiteiten op het gebied van informatie, analyse en IT die bijdragen tot effectieve en efficiënte
besluitvorming. Dit is bij verschillende delen van de organisatie betrokken in moderne organisaties.
Hierbinnen is er sprake van informatiewaardeteken, een proces met twee richtingen: van links naar
rechts wordt informatie geproduceerd en van rechts naar links wordt de informatiebehoefte van de
afnemer vertaald naar de juiste definities en bronnen.
Het uitgangspunt van het informatiewaardeteken is de informatiebehoefte. Deze informatie kan
worden opgenomen in een informatieplan. Dit is een plan waarin vastgelegd wordt welke visie het
management van de organisatie heeft op het verbeteren en uitbreiden van de informatievoorziening
en de prioriteiten bij de realisering ervan. Het plan is afgeleid van de algemene organisatiestrategie.
De onderdelen:
 Data
Er zijn interne en externe bronnen. Interne bronnen zijn klantenbestanden en transactiedatabases.
De date zijn ontworpen ter ondersteuning van het primaire proces. Externe bronnen zijn bestanden
die door een bedrijf aangeschaft kunnen worden ter verrijking van hun eigen data. Maar ook klanten
via marktonderzoek kunnen een externe bron zijn. Beheer interne bronnen: IT, beheer externe
bronnen: marketing.
 Aggregatie en integratie
Aggregatie = indikken van ruwe data, waardoor beter mogelijk wordt te analyseren en interpreteren.
Definities zijn van groot belang en leggen basis voor het proces. Integratie = het mengen van data uit
verschillende bronnen en verbonden worden waardoor meerwaarde ontstaat. Bijv het combineren
van callcenter gegevens met die van facturatiegegevens. Hierdoor kan het callcenter geoptimaliseerd
worden.
 Informatie
Dit bevindt zich halverwege en hier zijn alle informatieproducten beschikbaar voor verdere
verwerking. Dit noemen we ook wel het informatieportfolio genoemd. Er moet continu worden
gekeken wat de kwaliteit is en of de portfolio-elementen nog steeds nodig zijn.
 Analyse en interpretatie
In deze stap wordt de informatie gekoppeld met kennis en kunde. De kennis is de expertise van
experts of materiedeskundigen. Onder kunde verstaan we vaardigheden/skills van mensen die de
informatie analyseren.
 Plaats van business intelligence in de organistie
De beste plaats voor een business intelligence is in de business, dus direct gekoppeld aan degenen
die verantwoordelijk zijn voor de winst en het verlies. De één na beste optie is binnen Finance. De
focus ligt daar weliswaar op de financiële kant van de business maar vanouds is men binnen Finance
wel gewend aan het belang van goede informatievoorziening. De minst voor de handliggende, en
meest voorkomende, is binnen IT.
H4 – Samenwerking
4.1 Samenwerkingsverbanden
4.2 Motieven en succesfactoren
Download