Maatschappelijke Zorg - Profi

advertisement
De inhoud van dit thema:
1.2 Beperking of ziekte, mate van voorkomen, diagnostiek
1.3 Intellect en intelligentie
1.4 Geschiedenis van de zorg
1.5 Recente ontwikkelingen en visies
1.6 Enkele veel voorkomende syndromen
1.7 Ouderverenigingen
1.8 In de praktijk
1-1
Definitie verstandelijke beperking:
een verstandelijke beperking is een aangeboren of in de
prille jeugd verworven beperktheid van de geestelijke
functies of de verdere ontwikkelingsmogelijkheden
daarvan. Een beperktheid die zich uit op cognitiefsociaal, affectief en motorisch gebied
1-2
Diagnose verstandelijke beperking:
• vertraagde motorische ontwikkeling
• vertraagde spraak- en taalontwikkeling
• vertraagde spelontwikkeling
• neurologische afwijkingen
• gedragsstoornissen
1-3
Definitie van intelligentie:
intelligentie is het vermogen van een individu om de
wereld om hem heen te begrijpen en zijn kracht om het
hoofd te bieden aan haar uitdagingen
1-4
Een intelligentietest meet:
• woordenschat
• rekenvaardigheid
• ruimtelijk inzicht
• taalsnelheid
• geheugen
• redeneren
• sociaal inzicht
• emotioneel functioneren
1-5
Indeling verstandelijke beperking:
• IQ lager dan 20: zeer ernstig verstandelijk
gehandicapt
• IQ tussen 20 en 35: ernstig verstandelijk gehandicapt
• IQ tussen 35 en 55: matig verstandelijk gehandicapt
• IQ tussen 55 en 70: licht verstandelijk gehandicapt
• IQ tussen 70 en 90: zeer licht verstandelijk
gehandicapt
1-6
Zes perioden en zorgmodellen:
• barmhartigheidsmodel: opbergen en verzorgen (18501945)
• medisch model: verplegen en verzorgen (1945-1960);
• ontwikkelingsmodel: ontwikkelen en opvoeden (19601970)
• integratiemodel: wonen en leven (1970-1990)
• zorg op maat: acceptatie van en respect voor mensen
met een verstandelijke beperking (sinds 1990)
• emancipatiemodel: mensen met een verstandelijke
beperking zijn volwaardig burger
1-7
Ontwikkelingen binnen de zorg:
• de positie van de zorgvrager
• zorg op maat
• professionalisering van de zorg
• deelname aan het dagelijks leven
1-8
Visies op mensen met een verstandelijke
beperking:
• morele visie: de mens met een beperking is gestraft
• normatieve visie: de mens met een beperking is
afwijkend
• medische visie: de mens met een beperking is ziek
• personale visie: de mens met een beperking is iemand
met een eigen identiteit
1-9
Maatschappelijke ontwikkelingen:
• individualisering
• democratisering
• vergrijzing
• deregulering en flexibilisering
1-10
Enkele kritiekpunten op zorgvernieuwing:
• versluiering van verschillen tussen mensen
• woonwensen praktisch niet uitvoerbaar
• gevaar van sociaal isolement door keuzevrijheid
• integratie niet voor iedereen wenselijk
1-11
Oorzaken syndroom van Down:
• chromosomenafwijking (trisomie 21)
• kan erfelijk zijn, maar hoeft niet per se
Kenmerken syndroom van Down:
gedrag:
• vriendelijk
• aanhankelijk
• gemakkelijk/gemakzuchtig
uiterlijk:
• gedrongen lichaamsbouw
• mongoloïde oogstand
• brede handen
• afwijkend handlijnenpatroon
• stijl haar
• dikke tong
1-12
Kenmerken fragiele-X-syndroom:
gedrag:
• overbeweeglijkheid
• impulsiviteit
• contactstoornissen
• concentratiestoornissen
• angst en agressie
uiterlijk:
• grote schedel
• lang gezicht
• grote kin
• flaporen
• vergrote testikels
1-13
Begeleiding van mensen met
fragiele-X-syndroom:
• stimuleren van taal en motoriek
• structuur bieden
• voorbereiden op veranderingen
• visuele ondersteuning bieden
• ondersteuning bieden bij sociale contacten
• niet overvragen
• (eventueel) medicijnen toedienen
1-14
Andere syndromen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
1-15
Klinefeltersyndroom
Cri-du-Chat
syndroom van Turner
Patausyndroom
Rettsyndroom
syndroom van Prader-Willi
Angelmansyndroom
Het Rubinstein-Taybi syndroom
Cornelia-de-Langesyndroom
Foetaal Alcohol syndroom
Tubereuze sclerose
De inhoud van dit thema:
2.2 Wonen
2.3 Bepaling van de zorgbehoefte
2.4 Dagbesteding (voorzieningen)
2.5 Vrijetijdsbesteding
2.6 Werk
2.7 School
2.8 Ambulante zorg en dienstverlening
2.9 In de praktijk
2-1
Woonvoorzieningen:
• intramuraal (24-uursopvang)
• semimuraal (alleen wonen)
• extramuraal (ambulant)
• tijdelijk
2-2
Kwaliteit van wonen:
• thuisvoelen
• zeggenschap
• eigendom
2-3
Inhoud zorgplan:
• afspraken over de zorg die de cliënt krijgt
• doelen van de zorg
• de manier waarop die doelen worden bereikt
• wensen daarbij van de cliënt
2-4
Zeven zorgzwaartepakketten:
• wonen met enige begeleiding
• wonen met begeleiding
• wonen met begeleiding en verzorging
• wonen met begeleiding en intensieve verzorging
• wonen met begeleiding en zeer intensieve verzorging
• wonen met intensieve begeleiding, verzorging en
gedragsregulering
• (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding,
verzorging en gedragsregulering
2-5
Wonen met enige begeleiding:
• veilige leefomgeving
• beperkte begeleiding (zeven uur zorg per week), op
afstand
• begeleiding bij praktische problemen
• enige aandacht bij zelfverzorging
• geen begeleiding bij huishouden en activiteiten
• geen speciale (medische) zorg
2-6
Wonen met begeleiding:
• veilige leefomgeving
• voortdurend aanwezige begeleiding (tien uur zorg per
week)
• begeleiding bij contacten met anderen en bij
activiteiten buiten eigen leefomgeving
• toezicht en stimulering bij zelfverzorging
• begeleiding bij dagelijks leven, huishouden en bij
indeling dag
• geen speciale (medische) zorg
2-7
Wonen met begeleiding en verzorging:
• veilige leefomgeving met begeleiding en verzorging
• voortdurend aanwezige begeleiding (veertien uur zorg
per week)
• begeleiding bij contacten met anderen en bij
activiteiten buiten eigen leefomgeving
• actieve hulp bij zelfverzorging
• hulp, toezicht en sturing bij dagelijks leven,
huishouden en bij indeling dag
• overleg tussen behandelaren over het zorgplan
(multidisciplinair)
2-8
Wonen met begeleiding en intensieve verzorging:
• veilige leefomgeving met begeleiding en veel
verzorging
• voortdurend aanwezige begeleiding (zeventien uur
zorg per week)
• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten
buiten eigen leefomgeving
• actieve hulp bij zelfverzorging, soms neemt
begeleiding dit over
• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij
dagindeling
• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden
• medische zorg en hulp van gedragsdeskundigen,
eventueel therapie en extra medische zorg
2-9
Wonen met begeleiding en zeer intensieve
verzorging:
• veilige leefomgeving met begeleiding en volledige
verzorging
• voortdurend aanwezige begeleiding (22 uur zorg per
week)
• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten in en
buiten eigen leefomgeving
• hulp bij maatschappelijk en sociaal leven
• actieve hulp bij zelfverzorging, soms neemt
begeleiding dit over
• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij indeling
dag
• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden
• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog kan
• vaak verpleegkundige hulp
• medische zorg, fysiotherapie, ergotherapie,
aanpassingen woning, extra aandacht voor
gezondheid
2-10
Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en
gedragsregulering:
• veilige, beschermde leefomgeving met veel
begeleiding en veel verzorging
• voortdurend aanwezige begeleiding (achttien uur zorg
per week)
• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten in en
buiten eigen leefomgeving
• hulp bij maatschappelijk en sociaal leven
• toezicht en actieve hulp bij zelfverzorging, soms
neemt begeleiding dit over
• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij indeling
dag
• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden
• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog kan
• begeleiding bij omgaan met gedragsproblemen
• vaak verpleegkundige hulp
• medische zorg, gedragskundige hulp bij psychische
stoornissen en probleemgedrag
2-11
(Besloten) Wonen met zeer intensieve begeleiding,
verzorging en gedragsregulering:
• veilige, besloten leefomgeving met heel veel begeleiding
en veel verzorging
• voortdurend aanwezige intensieve begeleiding (24 uur
zorg per week)
• altijd meerdere begeleiders tegelijk aanwezig
• voortdurende hulp bij maatschappelijk en sociaal leven
• toezicht en actieve hulp bij zelfverzorging, soms neemt
begeleiding dit over
• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij indeling
dag
• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden
• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog kan
• begeleiding bij omgaan met gedragsproblemen en
psychische problemen
• vaak verpleegkundige hulp
• speciale hulp bij psychische stoornissen en
gedragsproblemen
2-12 • medische zorg
Dagbesteding omvat activiteiten die:
• als zinvol worden ervaren
• persoonlijke ontwikkeling mogelijk maken
• maatschappelijke relevantie hebben
• niet vrijblijvend zijn
2-13
Werk biedt:
• bezigheid
• identiteit
• inkomen
• onafhankelijkheid
• sociale contacten
• status
2-14
De inhoud van dit thema:
3-1
3.2
Ontwikkelingsaspecten
3.3
Seksuele ontwikkeling
3.4
De theorie van Piaget
3.5
De theorie van Timmers-Huigens
3.6
In de praktijk
Ontwikkelingsfase gekoppeld aan erogene zones:
• orale fase (het eerste levensjaar)
• anale fase (ongeveer 1 jaar tot 3 jaar)
• fallische of oedipale fase (3 - 5 jaar)
• latentiefase (5 à 6 - ongeveer 10 jaar)
3-2
Cognitieve ontwikkelingsfasen volgens Piaget:
• sensomotorische fase (0-2 jaar)
• preoperationele fase (2-7 jaar)
• concreet-operationele fase (7-12 jaar)
• formeel-operationele fase (12 jaar en ouder)
3-3
Vier ervaringsfasen volgens
Timmers-Huigens:
• lichaamsgebonden ervaringsfase: 0 - 1 à 2 jaar
• associatieve ervaringsfase: 1 ½ - ongeveer 4 jaar
• structurerende ervaringsfase: 4 à 5 – ongeveer 10 jaar
• vormgevende ervaringsfase: vanaf 10 à 12 jaar
3-4
De inhoud van dit thema:
4.2 Wat is integratie
4.3 Bevorderen van integratie
4.4 Belemmeringen voor integratie
4.5 Het vergroten van de weerbaarheid
4.6 Integratie is geen must
4.7 In de praktijk
4-1
Drie vormen van integratie:
• fysieke integratie
• functionele integratie
• sociale integratie
4-2
Bevorderen van fysieke integratie:
• deconcentratie
• verdunning
• thuiszorg
• werken in een vrij bedrijf
• naar een gewone school
4-3
Belemmeringen voor integratie:
• belemmeringen ten gevolge van de beperking
• maatschappelijke belemmeringen:
- angst
- discriminatie en vooroordelen
- gebrek aan middelen
- technische belemmeringen
4-4
Vergroten van de weerbaarheid:
• vergroten van assertiviteit
• leren kiezen en grenzen stellen
• vergroten van sociale vaardigheden
• werken aan een positief zelfbeeld
4-5
Integratie:
alléén als dit in het belang is van de mens met een
beperking
4-6
De inhoud van dit thema:
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5.8
Methodisch begeleiden
Zintuiglijke stimulering
Snoezelen
Gentle teaching
Totale communicatie
Vroeghulp
Hometraining en Praktisch Pedagogische
Gezinsbegeleiding
5.9 Gedragsmodificatie
5.10 Begeleiding bij lichamelijke verzorging
5.11 In de praktijk
5-1
Begeleiden is:
• ‘samen op weg zijn’
• het beroepsmatig uitvoeren van een geheel van
activiteiten om een cliënt te helpen zijn problemen op
te lossen
• (in het kader van dit thema) inspanningen gericht op
het zo lang mogelijk in stand houden van de
zelfstandigheid en zelfredzaamheid
5-2
Begeleiding:
• groepsmatige begeleiding in het verleden
• individuele begeleiding
• zorgplan, begeleidingsplan, zorgdossier
• methodisch werken
5-3
Zintuiglijke stimulering:
• stimuleren van de sensomotorische ontwikkeling
• uitlokken van gedrag
• aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind
5-4
Speciaal ontworpen materialen:
• de resonantieplank
• de ligsteunbalk
• het Essefboard
5-5
Snoezelen is:
• activeren van zintuigwaarneming en motoriek
• vooral lichaamsgebonden gewaarwording
• gericht op prettige gewaarwordingen
5-6
Gentle teaching:
• is geen methode, maar een levenshouding
• gaat uit van respect, dialoog en saamhorigheid
• gedrag komt voort uit gevoelens
• uitgangspunt is niet: (af)leren
5-7
Totale communicatie:
• communicatie: uitwisseling van informatie tussen
zender en ontvanger
• ieder mens, dus ook iemand met een verstandelijke
beperking, communiceert
• verstoring van communicatie leidt tot probleemgedrag
• veel mensen met een ernstige verstandelijke
beperking hebben ook problemen met zien en horen,
wat hun communicatie belemmert
• stimuleren van communicatie op alle zintuiglijke
gebieden
5-8
Andere manieren om te communiceren dan door
taal:
• gebarentalen
• met hulp van computer
• visuele middelen als ondersteuning
• facilitated communication
5-9
Vroeghulp:
• gericht op kinderen met een verstandelijke beperking
van 0 – 4 jaar
• uitgangspunt: zoveel mogelijk voorkomen van
ontwikkelingachterstand
• inspelen op mogelijkheden die het kind wél heeft
• bij ouders en kind thuis, door begeleider van MEE
5-10
Hometraining en PPG:
• vervolg op vroeghulpprogramma’s
• ondersteuning van ouders door richtlijnen voor de
opvoeding
• hometrainer is rolmodel voor de ouders
• PPG: geen hulpverlenersrelatie met ouders, maar
samenwerkingsrelatie
5-11
Mogelijke reacties op gedrag:
• positieve reactie: gedrag neemt toe
• negatieve reactie: gedrag neemt af
• negeren: na aanvankelijke toename neemt gedrag af
5-12
De inhoud van dit thema:
6.2 Wat is autisme?
6.3 Theorieën over autistisch gedrag
6.4 Vormen van autisme
6.5 Vrije tijd, wonen, werken en leren
6.6 Begeleiding en behandeling van autisme
6.7 In de praktijk
6-1
Wat is autisme?
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
6-2
ontwikkelingsstoornis
aangeboren hersenafwijking
verstoorde informatieverwerking
contactstoornis
stoornis in communicatie en taalgebruik
stoornis in het voorstellingsvermogen
beperkt gebied van belangstelling
overgevoelig voor prikkels
grote verschillen in cognitief niveau
blijvende psychiatrische stoornis
Drie theorieën over autisme:
• de centrale coherentietheorie
• de executieve functietheorie
• de theorie van het inlevingsvermogen (Theory of Mind;
ToM)
6-3
Vormen van ASS:
• klassiek autisme (autistische stoornis)
• aan autisme verwante stoornissen:
- stoornis van Asperger
- PDD-NOS
- RETT-syndroom
- desintegratiestoornis van de kinderleeftijd
• bijkomende stoornissen
6-4
Kenmerken klassiek autisme:
• beperkingen in sociale interactie
• beperkingen in verbale en non-verbale communicatie
• beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van
gedrag, belangstelling en activiteiten waarbij sprake is
van een stoornis in de verbeelding
6-5
Kenmerken stoornis van Asperger:
• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis
• weerstand tegen veranderingen
• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag
• intense en meer dan normale interesse in bepaalde
dingen
• normale tot hoge intelligentie
6-6
Kenmerken PDD-NOS:
• tekortkomingen in sociale interactie
• tekortkomingen in communicatieve vaardigheden
• stereotiepe gedragingen, interesses of activiteiten
6-7
Autisme en levensinvulling:
• vrije tijd:
- ‘georganiseerde’ vrije tijd
• wonen:
- meeste kinderen wonen thuis
- helft van volwassenen woont in instelling
• werken:
- grote afstand tot arbeidsmarkt
• leren:
- volgen allerlei onderwijsvormen; geen ‘eigen’
school
6-8
Algemene begeleidingsprincipes:
• creëren van voorspelbaarheid
• verbeteren functioneren
• verminderen gedragsproblemen
6-9
Begeleidings- en behandelingsmethoden:
• hometraining
• TEACCH-programma
• communicatiesystemen
• kleurenklok of kleurenhorloge
• Holding-therapie
• Kaufman-methode
• overige therapieën
6-10
De inhoud van dit thema:
7.2 Begrippen in de ouderenzorg
7.3 Vergrijzing
7.4 Geschiedenis van de zorg voor ouderen
7.5 Vraaggestuurde zorg
7.6 Vormen van zorg
7.7 In de praktijk
7-1
Begrippen binnen de ouderenzorg:
• gerontologie:
het normale proces van ouder worden
• psychogerontologie:
het normale geestelijke verouderingsproces
• geriatrie:
complexere afwijkingen van het normale lichamelijke
verouderingsproces
• psychogeriatrie:
complexere afwijkingen van het normale geestelijke
verouderingsproces
7-2
Vergrijzing:
het verschijnsel dat het percentage ouderen binnen
een bevolking toeneemt
7-3
Begrippen:
• dubbele vergrijzing:
er komen meer oudere mensen én steeds meer oude
mensen worden steeds ouder
• driedubbele vergrijzing:
er komen meer oudere mensen én oude mensen
worden steeds ouder én het aantal jongeren neemt af
7-4
Oorzaken vergrijzing:
• de babyboom
• langere levensverwachting door:
- gezonder eet- en leefpatroon
- preventie
- vroegtijdige opsporing van ziekten
- ontwikkelingen in de gezondheidszorg
• geboortedaling sinds jaren zestig
7-5
Geschiedenis van ouderenzorg:
• verzorging in grootgezin of armenzorg
• na WO II: bejaardenhuizen
• vanaf jaren 70 gericht op zo lang mogelijk zelfstandig:
- semimurale opvang door verzorgingshuizen
- kortdurende opname in verzorgingshuizen
- aanleunwoningen bij verzorgingshuizen
- thuiszorg
- maaltijdvoorzieningen aan huis
- alarmsystemen in eigen huis
7-6
Vraaggestuurde zorg:
een gezamenlijke inspanning van cliënt en hulpverlener
met als resultaat dat de cliënt de hulp ontvangt die
tegemoetkomt aan zijn wensen en verwachtingen
7-7
Vormen van zorg voor ouderen:
•
•
•
•
•
•
•
•
verzorgingshuis
verpleeghuis
thuiszorg
GAAZ (Geriatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis)
GGZ-instellingen
beschut wonen
beschermd wonen
kleinschalig wonen voor ouderen of mensen met
dementie
• woonzorgcentra
7-8
Woonvormen en voorzieningen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
7-9
beschut wonen
beschermd wonen
categoriale instellingen
kleinschalig wonen voor ouderen of mensen met
dementie
levensloopbestendige woningen
domotica
woonzorgzone
woonzorgcentra
zorghotel
De inhoud van dit thema:
8.2 Lichamelijke veranderingen
8.3 Geestelijke veranderingen
8.4 Sociale veranderingen
8.5 Complexiteit in problematiek
8.6 Verborgen gevolgen van ouder worden
8.7 Benadering van ouderen
8.8 In de praktijk
8-1
Lichamelijke veranderingen:
• algehele lichamelijke aftakeling
• verminderde slaapbehoefte
• ouderdomsziekten:
- ouderdomsdiabetes
- trombose
- hypertensie
- staar
- aandoeningen van de hersenen
8-2
Geestelijke veranderingen bij ouderen:
• achteruitgang van cognitieve functies
• veranderingen in gedrag en emoties
8-3
Achteruitgang in cognitieve functies, zoals:
• aandacht
• geheugen
• taal
• waarneming
• denken
• tempo
• uitvoeren van handelingen
8-4
Geheugenproblemen bij ouderen:
• problemen met inprenten van informatie
• problemen met bewaren van informatie
• geen of weinig problemen met reproduceren van
informatie
8-5
Veranderingen in gedrag en emoties:
• verlies van initiatief
• angst
• agressie
• depressie
• achterdocht
• persoonlijkheidsveranderingen
8-6
Oorzaken van achterdocht bij ouderen:
• eenzaamheid
• zintuiglijke gebreken
• stoornissen in de hersenen
• tumor
• intuïtie
• beginnende dementie
8-7
Sociale veranderingen:
• andere rollen
• afname contacten
• eenzaamheid
8-8
Complexiteit in problematiek:
• wederzijdse beïnvloeding van problemen
• ontstaan van delier (psychisch-organische stoornis)
8-9
Verborgen gevolgen ouder worden:
• alcoholisme
• eenzaamheid
• ouderenmishandeling
8-10
Alcoholisme bij ouderen:
• neemt procentueel toe
• komt onder andere door eenzaamheid
• leidt tot lichamelijke en geestelijke klachten
• leidt tot ongevallen
8-11
Eenzaamheid bij ouderen:
• is een gebrek aan betekenisvolle relaties
• kent twee vormen:
- emotionele eenzaamheid
- sociale eenzaamheid
• is een persoonlijke ervaring
8-12
Ouderenmishandeling:
• zowel materieel, lichamelijk als geestelijk
• slachtoffer vaak afhankelijk van dader
• dader is vaak familie
• dader is vaak overbelast
• neemt toe in omvang
8-13
Benaderingswijzen van ouderen:
• belevingsgerichte zorg
• warme zorg
• Validation
• ROT
• reminiscentie
8-14
ROT:
training in oriëntatie op realiteit met de bedoeling om:
• desoriëntatie te verminderen of te voorkomen
• zelfstandigheid te vergroten
• angst weg te nemen
• zelfvertrouwen te vergroten
8-15
Werkwijze ROT:
confrontatie met de werkelijkheid door:
• aanpassingen in de omgeving
• gerichte activiteiten aanbieden
• gesprekken
8-16
Vormen van ROT:
• groeps-ROT
• 24-uurs ROT
8-17
Reminiscentie:
vorm van hulpverlening waarbij het doelbewust
oproepen van herinneringen centraal staat
8-18
De inhoud van dit thema:
9.2 Wat is dementie
9.3 Oorzaken en vormen van dementie
9.4 Verloop van dementie en benadering per fase
9.5 Verloop van overige vormen van dementie
9.6 Behandeling
9.7 Begeleidingsmethodieken
9.8 Misverstanden over dementie
9.9 In de praktijk
9-1
Voorbeelden van cognitieve functies:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
9-2
onthouden
waarnemen
denken en redeneren
taal
rekenen
lezen
schrijven
handelen
het nemen van initiatief
aandacht
concentratie
inzicht in de eigen situatie
Vormen van dementie:
• de ziekte van Alzheimer
• Lewy Body Dementie (LBD)
• vasculaire dementie
• overige vormen
9-3
Dementie komt voor bij de volgende
ziektebeelden:
• aids
• de ziekte van Korsakow
• de ziekte van Huntington
• multiple sclerose
• de ziekte van Parkinson
• de ziekte van Creutzfeld-Jakob. De gekke-koeienziekte (of BSE) is een variant van deze ziekte
9-4
Hulp in de fase van ambulante ondersteuning:
• aanpassingen in huis en gebruik hulpmiddelen
• bezoek en oppasdiensten
• samen op begeleide vakantie
• (gespecialiseerde) thuiszorg
• ontmoetingscentra
• dagopvang en dagbehandeling
• nachtopvang en weekendopvang
9-5
Desoriëntatie is onder te verdelen in:
• desoriëntatie in tijd
• desoriëntatie in plaats
• desoriëntatie in persoon
9-6
Redenen voor opname:
• gedragsveranderingen die niet meer te hanteren zijn
• lichamelijke verzorging die thuis niet meer geboden
kan worden
• in toenemende mate vervuilen van zichzelf en
omgeving
• gevaar voor eigen veiligheid en die van naasten
9-7
Begeleidingsmethodieken bij dementie:
• ROT (realiteits-oriëntatietraining)
• reminiscentie
• Validation
• warme zorg
• snoezelen
• overige methodieken
9-8
Vier stadia van desoriëntatie bij dementie:
• stadium 1: oriëntatieproblemen
• stadium 2: verwarring in tijd
• stadium 3: repeterende bewegingen
• stadium 4: vegeteren
9-9
Praktische tips bij Validation in
stadium 2 en 3:
• ga niet in discussie over feiten
• de feiten zijn niet belangrijk
• belangrijk is zoeken naar de gevoelens van de cliënt
• luister geconcentreerd en actief
• let meer op non-verbale signalen dan op wat cliënten
zeggen
9-10
Prikkels bij snoezelen zijn gericht op alle zintuigen:
• horen
• zien
• ruiken
• voelen
• proeven
9-11
Misverstanden over dementie:
• vergeetachtigheid is het begin van dementie
• dementie komt alleen bij ouderen voor
• dementie is besmettelijk
• dementie is niet te genezen
9-12
De inhoud van dit thema:
10.2 Anatomie en fysiologie van het oor
10.3 Oorzaken van een auditieve beperking
10.4 Aandoeningen van het gehoor
10.5 Psychosociale gevolgen
10.6 Hulpmiddelen
10.7 Behandel-, leef- en woonvormen
10.8 In de praktijk
10-1
Anatomie van het oor:
het uitwendige oor
• de oorschelp
• de uitwendige gehoorgang
het middenoor
• het trommelvlies
• de drie gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel
• buis van Eustachius
het binnenoor
• het slakkenhuis
• het evenwichtsorgaan met de drie halfcirkelvormige
kanalen
10-2
Oorzaken auditieve beperkingen:
aangeboren
• erfelijke factoren
• stoornissen tijdens de zwangerschap
verworven
• hersenbeschadiging als gevolg van bijvoorbeeld
zuurstofgebrek
• langdurig blootstaan aan veel lawaai
• oorprop (oorsmeer)
• ouderdom (minder goed functioneren gehoorzenuw)
• infectieziekte (rode hond, bof, mazelen, polio,
kinkhoest, hersenvliesontsteking)
10-3
Aandoeningen van het gehoor:
• oorsuizen
• oorsmeer
• ontsteking
• ziekte van Ménière
• lawaaibeschadiging
10-4
Hulpmiddelen:
• gebarentaal
• spraakafzien
• hoortoestel
• cochleair implantaat
• overige hulpmiddelen
10-5
Gebarentaal:
• Nederlandse Gebarentaal (NGT)
• Nederlands handalfabet
• Nederlands ondersteund met gebaren (NmG)
10-6
Behandelvorm, leef- en woonvormen:
• vroegbehandeling
• naschoolse dagbehandeling
• begeleid op kamers wonen
• zelfstandig wonen met begeleiding
10-7
De inhoud van dit thema:
11.2 Anatomie van het oog
11.3 De werking van het oog
11.4 Definitie en oorzaken van een visuele beperking
11.5 Aandoeningen aan het oog
11.6 Psychosociale gevolgen
11.7 Hulpmiddelen
11.8 Behandel-, leef- en woonvormen
11.9 In de praktijk
11-1
Definitie en oorzaken van een visuele beperking:
• de definities
• oorzaken van slechtziendheid en blindheid
• aangeboren blindheid
11-2
Blindheid:
een gezichtsvermogen van minder dan 0.05 in het beste
oog, of een gezichtsveld van 10 graden of minder rond
de centrale as
Slechtziendheid:
een gezichtsvermogen van minder dan 0.3 en gelijk aan
of beter dan 0.05 in het beste oog, óf een gezichtsveld
van 30 graden of minder maar meer dan 10 graden rond
de centrale as
11-3
Oorzaken van slechtziendheid en blindheid:
• erfelijke oogafwijkingen
• aangeboren oogafwijkingen
• ouderdom
• beschadigingen
• oogziekten
11-4
Aandoeningen aan het oog:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
11-5
lui oog (amblyopie)
zwelling van een talgkliertje (chalazion of gerstekorrel)
droge ogen
ooglidontsteking (bleparitis)
oogontsteking (conjuctivitis)
vlekken en flitsen
netvliesloslating (ablatio retinae)
nystagmus
glaucoom
staar (cataract)
maculadegeneratie (MD)
Hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden:
• braille
• blindenstok
• geleidehond
• lectuurvoorzieningen
• goede verlichting
• hulpmiddelen bij wonen
• overige hulpmiddelen
11-6
Uitgangspunten voor een veilige en
georganiseerde woning:
• verlichting
• kleurcontrast
• verwijderen van hindernissen
• organiseren en etiketteren
11-7
Behandel-, leef- en woonvormen:
• vroegbehandeling
• naschoolse dagbehandeling
• begeleid op kamers wonen
• zelfstandig wonen met begeleiding
11-8
De inhoud van dit thema:
12.2 Geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg
12.3 De huidige geestelijke gezondheidszorg
12.4 Voorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg
12.5 Zorgprogrammering
12.6 GGZ-beleid
12.7 In de praktijk
12-1
Hospitalisatie:
• afhankelijkheid
• verlies van identiteit
• antisociaal gedrag
• apathisch gedrag
12-2
Functies geestelijke gezondheidszorg:
• (collectieve) preventie
• behandeling
• begeleiding
• verpleging en verzorging
• bescherming
12-3
Voorzieningen geestelijke gezondheidszorg:
• Regionaal Geestelijk Gezondheidszorg Centrum
(RGC)
• beschermde woonvorm
• beschutte woonvorm
• begeleid wonen
• psychiatrische thuiszorg
• Opnamevervangend Dagactiviteiten Centrum (ODAC)
• bemoeizorg
12-4
Zorgprogramma:
• beschrijving van de doelgroep
• doel van het programma
• activiteiten en modules in het programma
• de route die de cliënt kan doorlopen
• de randvoorwaarden van het programma
12-5
De inhoud van dit thema:
13.2 Visies op psychische aandoeningen en afwijkend
gedrag
13.3 In balans uit balans
13.4 Functionele psychopathologie
13.5 In de praktijk
13-1
Drie hoofdstromingen in psychische
aandoeningen:
• biologisch model
• psychologisch model
• biopsychosociaal model
13-2
Biologisch model:
• functioneren van de hersenen
• neurotransmitters
• erfelijkheid
13-3
Zeven psychische functies bij functionele
psychopathologie:
• expressie en psychomotoriek
• bewustzijn
• zelfbeleving
• waarneming
• denken
• gevoelsleven
• willen en verlangen
13-4
Twee soorten stoornissen:
• overactiviteit/hyperactiviteit
• onderactiviteit/disactiviteit
13-5
Bewustzijnstoornissen:
• stoornissen in de helderheid
• stoornissen in de concentratie
• stoornissen in de oriëntatie
13-6
Oriëntatiestoornissen:
• in tijd
• in plaats
• in persoon
13-7
Hallucinaties:
• gezichtshallucinaties
• gehoorshallucinaties
• reukhallucinaties
• smaakhallucinaties
• gevoelshallucinaties
13-8
Denkstoornissen:
• vorm en beloop
• inhoud
• niveau
• geheugen
13-9
Stoornissen in de stemming:
• dysforie; ziekelijk somber
• euforie; ziekelijk opgewekt
• stemmingslabiliteit; onvoorspelbare
stemmingswisselingen
• stemmingsvervlakking; verminderde beleving van
emoties
13-10
De inhoud van dit thema:
14.2 Mensen met stemmingsstoornissen
14.3 Mensen met een psychotische stoornis
14.4 Mensen met persoonlijkheidstoornissen
14.5 Mensen met somatoforme stoornissen
14.6 Chronisch psychiatrische cliënten
14.7 In de praktijk
14-1
Stemmingsstoornissen:
• eenpolig: depressie
• tweepolig: manisch-depressief
14-2
Omgaan met depressie:
• begrip tonen
• ondersteunen
• activeren
14-3
Psychotische stoornis:
een psychische aandoening waarin denkstoornissen,
wanen, hallucinaties en/of gedesorganiseerd gedrag
optreden
14-4
Symptomen van schizofrenie:
• psychotische symptomen:
- verwardheid
- wanen en hallucinaties
- angst en onrust
• negatieve symptomen:
- interesseverlies
- verminderde zelfzorg
- verminderde concentratie
- afname van sociale contacten
14-5
Omgaan met cliënten met een psychotische
stoornis:
• structuur bieden
• veiligheid bieden
• realiteitsbesef bevorderen
14-6
Persoonlijkheidsstoornissen:
• narcistische persoonlijkheidsstoornis
• antisociale persoonlijkheidsstoornis
• theatrale persoonlijkheidsstoornis
• paranoïde persoonlijkheidsstoornis
• schizoïde persoonlijkheidsstoornis
• afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
• dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
• ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
14-7
Omgang met cliënten met een
persoonlijkheidsstoornis:
• zorg dat je niet persoonlijk reageert
• bied stabiliteit aan
• niet afwachten
• minimaliseer antisociaal en agressief gedrag
• help verband leggen tussen gevoel en gedrag
• stel grenzen
• bewaak de realiteit
• geef iemand verantwoordelijkheden die hij aankan
14-8
Somatoforme stoornissen:
• somatoforme pijnstoornis
• somatisatiestoornis
• conversiestoornis
• hypochondrie
• lichaamsbeeldstoornis
14-9
Omgaan met mensen met een somatoforme
stoornis:
• lichamelijk onderzoek door arts
• doorverwijzen naar psychische hulpverleners
• gesprekstherapie (cognitieve therapie)
• gedragsmatige therapie (exposure therapie)
14-10
Chronisch psychiatrische cliënten:
cliënten met aanhoudende stoornissen en beperkingen,
voortvloeiend uit een psychiatrische ziekte, waardoor zij:
• zich niet in redelijke mate staande kunnen houden in
de samenleving
• afhankelijk zijn van hulp
• als geheel of gedeeltelijk invalide gezien worden
14-11
Behandeling en begeleiding chronisch
psychiatrische cliënten:
• antipsychotische medicatie
• individuele en groepsgesprekken
• therapie (creatieve therapie, psychomotore therapie,
bezigheidstherapie)
14-12
Multidisciplinaire richtlijn schizofrenie:
• richtlijn voor diagnose en behandeling
• richtlijn voor leefregels
• richtlijn voor begeleiding
• richtlijn voor toepassing van dwang
14-13
Herstel bij chronische cliënten:
• cliënt heeft zelf de regie over zijn eigen leven
• ontdekken van eigen mogelijkheden
• acceptatie van de psychische beperking
• leren van en met lotgenoten
• opbouwen en overdragen van ervaringsdeskundigheid
14-14
Rehabilitatie:
iemand helpen weer een rol in de maatschappij te
vervullen
14-15
De inhoud van dit thema:
15.2 De verschillende problemen
15.3 Hulpverlening aan mensen met problemen
15.4 Opvangmogelijkheden
15.5 In de praktijk
15-1
Opvangmogelijkheden:
• geestelijke gezondheidszorg
• maatschappelijke opvang
• verslavingszorg
• vrouwenopvang
• opvang voor mishandelde kinderen
15-2
De inhoud van dit thema:
16.2 Ontwikkelingen in activiteitenbegeleiding
16.3 Begeleiding of therapie
16.4 Organisatie van activiteitenbegeleiding in de
praktijk
16.5 De functie activiteitenbegeleider
16.6 Deelgebieden bij activiteiten begeleiden
16.7 Methodisch werken
16.8 In de praktijk
16-1
Ontwikkelingen in activiteitenbegeleiding:
• sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen
• ontwikkelingen binnen de activiteitenbegeleiding
16-2
Ontwikkelingen in zorg en welzijn:
• intramurale en extramurale zorg
• zorg op maat
• verschuiving van budgetten
• netwerken
16-3
Ontwikkelingen binnen de activiteitenbegeleiding:
• de verschillende doelgroepen
• de verschillende werkvelden
16-4
Begeleiding of therapie:
• therapeutisch
• agogisch-begeleidend
• verschillen en overeenkomsten
• verschuivende grenzen
16-5
Grenzen tussen begeleiding en therapie:
doelen agogische activiteiten:
• individueel en psychosociaal welzijn
• achteruitgang voorkomen of beperken
• eenvoudige gedragsverbetering
doelen therapeutische activiteiten:
• genezing door behandeling
• gedragsverbetering in complexere context
16-6
Hoofdvormen van activiteitenbegeleiding:
• centrale activiteitenbegeleiding
• afdelingsgebonden activiteitenbegeleiding
• mengvormen van centraal en afdelingsgebonden
16-7
Deelgebieden activiteiten begeleiden:
• arbeid
• educatie en vorming
• recreatie/ontspanning
• zelfzorg
16-8
Soorten zelfzorg:
• ADL: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen
• PDL: Persoonlijke Dagelijkse Levensverrichtingen
• HDL: Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen
• ADML: Algemene Dagelijkse Maatschappelijke
Levensverrichtingen
16-9
Hoofdgroepen ADML:
• sociale activiteiten
• financiële activiteiten
16-10
De inhoud van dit thema:
17.2 Tweedimensionaal werken
17.3 Driedimensionaal werken
17.4 Werken met textiel
17.5 Kunst van anderen
17.6 Uitgewerkte activiteiten
17.7 In de praktijk
17-1
Tweedimensionaal werken:
• basismateriaal
• gereedschap
• ondergrond
17-2
Materialen bij tweedimensionaal werken:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
17-3
aquarelverf (ook ecoline)
plakkaatverf
vingerverf
Oost-Indische inkt en sepia
olieverf
acrylverf
glasverf
kleurpotlood, pastelkrijt, vetkrijt
houtskool
Ondergronden:
• doek
• MDF-plaat
• papier
17-4
Vier vormen van driedimensionaal werken:
• boetseren
• werken met papier en karton
• werken met hout
• werken met gips en gasbeton
17-5
Boetseermaterialen:
• klei
• Fymo
• papier-maché
• brooddeeg
17-6
Gereedschap en hulpmiddelen voor boetseren:
• deegrol
• aardappelschilmesje
• houten pollepel
• mirette
• spatel
• knoflookpers
• vochtige theedoek
17-7
Toepassingsmogelijkheden boetseren:
• massief werken
• opbouwen met rolletjes
• opbouwen met plakken
17-8
Materialen bij werken met papier en karton:
• zachte papiersoorten
• ribkarton
• gewoon karton
• etalagekarton
• fotokarton
• board
17-9
Gereedschap en hulpmiddelen voor papier en
karton:
• schaar
• lijm
• stanleymes of afbreekmes
• stalen liniaal
• winkelhaak
• zinken plaat
• liniaal met maatverdeling
17-10
Toepassingen voor werken met papier en karton:
• strak en technisch: rillen en ritsen
• knutselen
17-11
Materialen bij werken met hout:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
17-12
plaatmateriaal
massief materiaal
afwerkmateriaal
verbindingsmateriaal
spijkers
schroeven
deuvels
hoekijzers
houtlijm
Gereedschap en hulpmiddelen voor werken met
hout:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
17-13
zaag
hamer
beitel
flessenhamer
guts
rasp en vijl
schuurpapier
schaaf
houtklemmen
boor
Toepassingsmogelijkheden werken met hout:
• hout weghalen (beeldhouwen)
• houtconstructies
17-14
Gereedschap en hulpmiddelen gips en gasbeton:
• mal
• keukengerei
• rasp
• guts
17-15
Toepassingsmogelijkheden gips en gasbeton:
• massieve beelden
• holle vormen
17-16
Werken met textiel:
textiel maken:
• breien en haken
• weven
textiel bewerken:
• naaien
• borduren
• appliceren
17-17
Breien en haken:
materiaal:
• breigaren
• stroken stof
gereedschap:
• breinaalden
• haaknaalden
toepassingsmogelijkheden:
• gebruiksvoorwerpen maken
• vrij breien en haken
17-18
Naaien:
materiaal:
• geweven stof
• tricot
gereedschap en hulpmiddelen:
• naaimachine
• schaar
• naald, draad en toebehoren
toepassingsmogelijkheden:
• gebruiksvoorwerpen maken
• vrij naaien
17-19
Borduren:
materiaal en gereedschap:
• borduurnaalden
• achtergrond
• borduurgaren
toepassingsmogelijkheden:
• gebruiksvoorwerpen maken
• vrij borduren
17-20
Appliceren:
materiaal:
• vilt
• leer
• kunststoffen
gereedschap:
• mallen
• spanraam
toepassingsmogelijkheden:
• reparatie
• decoratie
17-21
Kunst van anderen:
• figuratieve en non-figuratieve kunst
• drie kunstrichtingen: naturalisme, impressionisme en
expressionisme
• de gevoelswaarde van vormen en kleuren
• mogelijkheden tot passieve kunstbeleving
17-22
Uitgewerkte activiteiten:
• poppenkast
• oorbellen van hout
17-23
Poppenkast:
• voorbereiding
• poppenkastpoppen maken
• de voorstelling
17-24
Oorbellen van hout:
• voorbereiding
• oorbellen maken
17-25
De inhoud van dit thema:
18.2 Je eigen rol bij muziekactiviteiten
18.3 Functies van muziek
18.4 Basiselementen van muziek
18.5 Suggesties voor activiteiten
18.6 In de praktijk
18-1
Eigen rol bij muziekactiviteiten:
• passief, begeleidend
• actief, leidend
• combinatie van passief en actief
18-2
Appèlwaarden bij muziekactiviteiten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
18-3
expressie en emotie uiten
zelfbeheersing
grove of fijne motoriek oefenen
genieten
ontspanning en zinvolle tijdsbesteding
concentratie en emotie
gevoel voor detail
spel
persoonlijke ontplooiing
Basiselementen muziek:
• noten en notenbalken
• klank en toon
• melodie
• maat, ritme en tempo
18-4
Maat, ritme en tempo:
• maat
• ritme
• tempo
• ritme-instrumenten
18-5
Ritme-instrumenten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
18-6
drumstel
losse trommels in soorten en maten
bekkens
rasp
triangel
sambaballen
houtblok
bellen
bas
Het volume stem je af op:
• het soort instrument en de instrumenten onderling
• het muziekstuk
• de ruimte
• de buren
18-7
Suggesties voor activiteiten:
• productieve activiteiten:
actief, zelf iets doen
• receptieve activiteiten:
passief, bijvoorbeeld
luisteren
18-8
De inhoud van dit thema:
19.2 Je eigen rol bij sport en beweging
19.3 Functies van sport en beweging
19.4 Sportactiviteiten
19.5 Bewegingsactiviteiten
19.6 Suggesties voor sport- en bewegingsactiviteiten
19.7 In de praktijk
19-1
Eigen rol bij sport- en bewegingsactiviteiten:
• passief, begeleidend
• actief, leidend
• combinatie van passief en actief
19-2
Voorbeelden appèlwaarden sport en beweging:
• ontspanning en zinvolle tijdbesteding
• genieten
• emotie
• beheersing
• concentratie
• persoonlijke ontplooiing
19-3
Sportactiviteiten:
• kenmerken van sport
• niveaus van sportbeoefening
• sportrisico’s
• de saw’er en sport
19-4
Bij sport is sprake van:
• prestatiegerichtheid
• regelmatige oefening (training) voor
prestatieverbetering
• regelmatige, actieve beoefening
• competitieverband
• verenigingsverband (meestal)
• spelregels
• tactiek
19-5
Niveaus van sportbeoefening:
• professioneel
• amateurniveau
• recreatief
19-6
Aspecten bij bewegingsactiviteiten:
• ontspanning
• gezonde lichaamsbeweging
• sociaal contact
• spel
19-7
De inhoud van dit thema:
20.2 Afstemming tussen cliënt en arbeid
20.3 Arbeidsbeleving en arbeidsrehabilitatie
20.4 Betaalde arbeid
20.5 Kwaliteit van arbeid
20.6 In de praktijk
20-1
Afstemming tussen arbeid en cliënt:
• de cliënt
• aanpassen van het werk zelf
• aanpassen werkomstandigheden en middelen
• de laatste voorbereidingen
20-2
Cliëntgebonden factoren bij afstemming met
arbeidsmatige activiteiten:
• mogelijkheden en beperkingen cliënt
• hulpvraag
• interesses
• werkervaring en opleiding
• leeftijd
20-3
Criteria voor het onderzoeken van werk:
• kennis
• zelfstandigheid
• sociale vaardigheden
• bewegingsvaardigheid
• nauwkeurigheid en oplettendheid
• overige omstandigheden
20-4
Aanpassingen bij arbeidsmatige activiteiten:
• het werk zelf
• hulpmiddelen en gereedschappen
• werkomstandigheden
• begeleiding
20-5
Vijf fasen van supported employment:
1 assessment: toetsen van mogelijkheden, beperkingen en
wensen
2 jobfinding: zoeken naar duurzame banen
3 jobmatching: koppelen van de werkzoekende met de juiste
baan
4 werkplekopleiding: gericht opleiden
5 blijvende begeleiding: permanent ondersteunen van de
werknemer, werkgever en collega’s
20-6
Voorbereidingen voor het werk:
• afspraken vastleggen
• rondleiding en introductie
• tussentijdse evaluaties afspreken
20-7
Arbeidsbeleving:
• immateriële waardering
• materiële waardering
• gesprekken over de arbeidsbeleving
20-8
Wetten gericht op arbeidsrehabilitatie:
• Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSV)
• Wet Inpassing Werkzoekenden (WIW)
• Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA)
20-9
Verschillen tussen betaalde en onbetaalde arbeid:
• de beloning
• eisen aan kwaliteit en kwantiteit
• arbeidscultuur
• de klant wel/niet centraal
• begeleiding bij regulier werk
20-10
De inhoud van dit thema:
21.2 Wat is ziekteleer
21.3 Neurologische ziekteleer
21.4 Interne ziekteleer
21-1
Onderwerpen bij algemene ziekteleer:
• evenwichtsverstoorders
• symptomen
• pijn
• ziekteverloop
• complicaties
21-2
Verschillende manieren van pijnbestrijding:
• pijnanamnese
• informatie geven
• medische behandeling
• houding
• ontspanning
• begeleiding
21-3
Fasen in het verloop van een chronische ziekte:
• remissie: tijdelijk wegblijven van symptomen
• regressie: tijdelijk terugvallen in een eerder (beter)
stadium
• degressie: steeds meer achteruitgaan van de cliënt
21-4
Neurologische ziektebeelden:
• CVA (Cerebro Vasculair Accident)
• epilepsie
• polyneuropathie
• de ziekte van Parkinson
21-5
Veel voorkomende symptomen van een CVA:
• hemiparese; halfzijdige verlamming
• tonus; gespannen spieren
• hemianopsie; halfzijdige gezichtsveldstoornis
• afasie; taalstoornis
• apraxie; alledaagse handelingen niet goed kunnen
uitvoeren
• cognitieve stoornissen; denkstoornissen
• persoonlijkheidsproblemen
21-6
Factoren die mogelijk een rol spelen bij het
ontstaan van epilepsie:
• erfelijke factoren
• aangeboren vaatafwijkingen in de hersenen
• hersenbeschadigingen
• alcohol- en drugsmisbruik
21-7
Symptomen van de ziekte van Parkinson:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
21-8
bewegingsarmoede (akinesie)
stijfheid (rigiditeit)
onwillekeurige bewegingen (tremoren)
huidproblemen
speekselvloed
spraakstoornissen
oogklachten
plasproblemen (mictieproblemen)
verstopping (obstipatie)
slaapstoornissen
psychische klachten
Interne ziektebeelden:
• hart- en vaatziekten
• longaandoeningen
• diabetes Mellitus
• infectieziekten
21-9
Longaandoeningen:
• astma
• COPD:
- chronische bronchitis
- longemfyseem
21-10
Download