1. Mensenkennis versus wetenschappelijke kennis over de mens 2. Leven en ontwikkelen Binnen het domein van de ontwikkelingspsychologie wordt het begrip ‘ontwikkelen’ omschreven als: ‘het veranderen van een aanwezige structuur’ is de gehele persoon (= lichaam + geest). De aanwezige structuur ontwikkelt, ontvouwt, ontplooit zich gedurende de hele levensloop: vanaf de conceptie tot aan de dood. Tijdens de levenscyclus treden voortdurend gedragsveranderingen op: verwerven van nieuwe mogelijkheden of verliezen van een bepaalde functie of vaardigheid. Voorbeeld: Rond de leeftijd van 1 jaar leert een kind zelfstandig lopen lopen = gedragsverandering: verwerven van een nieuwe vaardigheid (winst) Zoek zelf nog enkele voorbeelden van winstgevende gedragsveranderingen: 1:………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………... 2: ………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………... 3: ………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………... Voorbeeld: Met het ouder worden, krijgt opa het steeds moeilijker om dingen te onthouden dingen niet meer onthouden = gedragsverandering: verlies van een vaardigheid (verlies) Zoek zelf nog enkele voorbeelden gedragsveranderingen die een verlies van vaardigheid inhouden: 1: ………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………... 2: ………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………... 3: ………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………... Ontwikkeling is een levenslang proces. Dit wil zeggen dat ‘ontwikkeling’ een verloop in de tijd kent dat een voortgang inhoudt. Kort uitgelegd: ontwikkeling verloopt: dit wil zeggen dat de veranderingen niet van vandaag op morgen plaatsvinden. Ontwikkeling bestaat uit geleidelijke veranderingen (in de aanwezige structuur). Het begrip voortgang geeft aan dat ontwikkeling niet herhaalbaar is. De veranderingen die in de persoon optreden zijn duurzaam. Voorbeeld: Als je als kleuter of lagere schoolkind hebt leren fietsen, blijf je onder normale omstandigheden over deze vaardigheid beschikken (duurzaam). Als je tijdens de middelbare school zes jaar met de bus naar school komt en ook tijdens je vrije tijd nooit op de fiets springt, zal je op je dertigste toch nog in staat zijn een fietstocht te maken met je gezin (al zal het de eerste kilometer wel even wennen zijn). Je zal niet opnieuw moeten leren fietsen (voortgang). Kan je situaties of gebeurtenissen bedenken die ervoor kunnen zorgen dat je bepaalde vaardigheden (plots) verliest. Kan je deze dan later opnieuw leren? 1: ………………………………………………………………………………………... Dit kan je later opnieuw leren / nooit meer leren: ……………………………………… …………………………………………………………………………………………... 2: ………………………………………………………………………………………... Dit kan je later opnieuw leren / nooit meer leren: ……………………………………… …………………………………………………………………………………………... 3: ………………………………………………………………………………………... Dit kan je later opnieuw leren / nooit meer leren: ……………………………………… …………………………………………………………………………………………... Hierboven hebben we proberen te verduidelijken wat ontwikkeling is. Dit roep meteen nieuwe vragen op. Hoe verloopt de ontwikkeling tijdens onze levenscyclus? Welke veranderingen hebben plaats op lichamelijk en geestelijk vlak? Op deze vragen krijg je weldra een antwoord (hoofdstuk 3). Daarnaast vraag je je misschien af of we de ontwikkeling van iemand kunnen beïnvloeden. Met andere woorden: door welke factoren wordt de ontwikkeling van een persoon bepaald, bevorderd of afgeremd. Wordt de mens datgene wat de omgeving (opvoeding, sociaaleconomische status van het gezin, …) van hem maakt, of ontwikkelt de mens zich op basis van hetgeen (latent) vanaf het begin in hem aanwezig was (genen, aanleg) ongeacht zijn (opvoedings)milieu waarin hij opgroeit? Deze vragen verwijzen naar het bekende nature / nurture –debat. In de ‘natuur’ en / of de ‘omgeving’ bepalend in de ontwikkeling? Een vraag die voor opvoeders, ouders, leerkachten erg belangrijk is. Deze vraag wordt terug opgenomen in doelstelling 3 wanneer we stilstaan bij de opvoeding(sstijlen). In bijlage 1 vind je alvast een afbeelding van verschillende factoren die van invloed zijn op de menselijke ontwikkeling. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van beschermende en bedreigende factoren voor de ontwikkeling. 2.1 Ontwikkelingsfasen Bijlage 3: Introductie-opdracht In het volgende hoofdstuk staan we uitgebreid stil bij de ontwikkeling van de mens vanaf zijn conceptie tot aan zijn dood. Om het overzichtelijk te houden splitsen we de levenscyclus op in een aantal grote fasen: Zuigeling 0 – 12 maanden Peuter 1 – 3 jaar Kleuter 3 – 6 jaar Lager schoolkind 6 – 12 jaar Adolescent 12 – 18 jaar Jong volwassene 20 – 30 jaar Midden volwassene 30 – 45 jaar Laat volwassene 45 – 60 jaar Vroege ouderdom 60 – 70 jaar Hoge ouderdom 70 – ? jaar Overzicht ontwikkelingsfasen Per fase worden de (belangrijkste) gedragsveranderingen besproken. Iedere fase omvat een aantal levensjaren .De ontwikkelingspatronen die in een bepaalde fase aangehaald worden, vinden bij de meeste mensen in de loop van die levensjaren plaats, maar niet bij iedereen. Dit is een belangrijke nota die je in je achterhoofd moet houden bij het lezen van hoofdstuk 3. Voorbeeld: Sommige mensen zullen een bepaald patroon binnen een bepaald ontwikkelingsdomein misschien later of eventueel vroeger ontwikkelen: bijvoorbeeld pas kunnen lopen na 18 maanden. Dat de ontwikkeling van een individu niet volledig samenvalt met de voorstelling die we schetsen in hoofdstuk 3 is normaal. Als men echter vaststelt dat een individu op heel wat domeinen trager ontwikkelt dan ‘normaal’, kan er sprake zijn van een verstoorde of vertraagde ontwikkeling. Daarom is een overzicht van de ontwikkeling in verschillende fasen van groot belang voor iedereen die met de ontwikkeling van mensen begaan is (dokters, psychologen, pedagogen, opvoeders, ouders, studenten sociale wetenschappen, …) 2.2 Ontwikkelingsdomeinen Zoals hierboven reeds aangegeven, betreft ontwikkeling een veranderingen in de gehele structuur van de mens: zowel de fysische structuur (het lichaam) als de psychische structuur (de geest). Men spreekt immers niet voor niets van ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’. 2.2.1 De lichamelijke ontwikkeling Binnen de lichamelijke ontwikkeling worden heel wat deelgebieden opgenomen. Het gaat immers zowel om het lichaam (lijf) zelf als om de bewegingen en de zintuigen. We zetten de deelgebieden even op een rijtje. Algemene lichamelijke ontwikkeling Het gaat hier om de lichamelijke groei van de mens: lengte, gewicht, lichaamsbouw. Vanaf de conceptie tot de fase van jongvolwassene zal men blijven groeien, maar tijdens de ouderdomsfase zal de lengte terug afnemen als gevolg van veranderingen in de lichaamsbouw. Motorische ontwikkeling Dit betreft de ontwikkeling van de motoriek of de bewegingen. Vaak wordt er een onderscheid gemaakt tussen de grove motoriek: grote bewegingen met bijvoorbeeld armen en benen (lopen, dribbelen, zwemmen); en de fijne motoriek: kleine bewegingen met handen en vingers (schrijven, tekenen, knippen). Opmerking: in sommige literatuur vinden we een aparte categorie tekenontwikkeling terug. Hierin wordt de evolutie in de tekenpatronen bij kinderen besproken. De tekenontwikkeling mag je beschouwen als een deelaspect van de motorische ontwikkeling. Perceptuele ontwikkeling Dit slaat terug op de ontwikkeling van de zintuigen. Zowel het zicht als de reuk-, smaak-, tasten hoorzin maken verschillende ontwikkelingen door. Sensomotorische ontwikkeling Dit is een overkoepelende term voor de motorische en perceptuele ontwikkeling. 2.2.2 De geestelijke ontwikkeling Binnen de psychische (geestelijke) ontwikkeling onderscheiden we drie hoofdgroepen. De cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de morele ontwikkeling. Binnen de sociaal-emotionele ontwikkeling kan men opnieuw twee soorten ontwikkelingsaspecten onderscheiden. Enerzijds zijn er de aspecten van de dynamischaffectieve ontwikkeling: de zelfwaardering en attributie, de motivatie en de zelfcontrole. Anderzijds zijn er aspecten van de sociale ontwikkeling: sociale cognitie, sociale vaardigheden en sociale competentie. Cognitieve ontwikkeling Het betreft hier de ontwikkeling van het denken. De cognitieve ontwikkelingspsychologie houdt zich met volgende vragen bezig: ‘Hoe denkt een kind / mens en waarom denkt hij zo?’ ‘Welke vaardigheden leert het kind / mens bij en welke denkfouten maakt hij?’ Wanneer specifiek gekeken wordt naar het leren van schoolse vaardigheden (lezen, schrijven en rekenen) of eventuele problemen hiermee (leerproblemen, dyslexie, …) spreekt met van de schoolse ontwikkeling als onderdeel (of variant) van de cognitieve ontwikkeling. Een ander deelaspect is de taalontwikkeling. Hier gaat het om het begrijpen en produceren van gesproken en geschreven taal: het schriftelijk en mondeling kunnen communiceren met anderen. Sociaal-emotionele ontwikkeling In de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn de interacties die met als individu aangaat met andere mensen van groot belang. Het is dankzij deze interacties dat men zich emotioneel en sociaal kan ontwikkelen. Door goedkeuring (beloning) en afkeuring (straf) leert een kind hoe zich te gedragen. Daarnaast zorgen de contacten met anderen ook voor meer inzicht in de gevoelswereld. Zo leert een kin bijvoorbeeld dat tranen niet altijd wijzen op verdriet of pijn, maar ook het gevolg kunnen zijn van ontroering of blijdschap. - dynamisch-affectieve ontwikkeling De belangrijkste aspecten hierin zijn: zelfwaardering, attributie, motivatie en zelfcontrole. De zelfwaardering en het zelfbeeld vormen samen het zelfconcept van iemand. Het zelfconcept slaat op het geheel aan denkbeelden dat iemand heeft over zichzelf. Zijn deze denkbeelden eerder ‘objectief’, neutraal, beschrijvend, dan spreekt met van zelfbeeld. Uitspraken als ‘ik kan autorijden’ en ‘ik kan tellen tot 100’ vallen onder het zelfbeeld. Gaat het eerder om ‘subjectief’, evaluerende uitspraken, dan wordt te term zelfwaardering gebruikt. Uitspraken als ‘ik kan erg goed koken’ of ‘ik ben een goede voetballer’ vallen onder de zelfwaardering. Iemands zelfwaardering wordt bepaald door de mate waarin voldaan wordt aan twee belangrijke behoeften. Ten eerste is er de competentiebehoefte: in welke mate ben ik succesvol, slaag ik erin een aantal zaken te realiseren? De tweede behoefte is de behoefte aan sociale ondersteuning: wordt ik als persoon de moeite waard bevonden? Als het goed gaat in de ontwikkeling, worden beide behoeften tegelijkertijd en in elkaar verstrengeld gerealiseerd. Attributie slaat op het toekennen van eigen lukken en mislukken aan bepaalde oorzaken. Sommige leerlingen hebben de gewoonte om mislukkingen intern te attribueren, dit wil zeggen toe te schrijven aan factoren binnen zichzelf, bijvoorbeeld een gebrek aan bekwaamheid. Hun successen daarentegen attribueren ze extern: ze schrijven ze toe aan factoren buiten zichzelf: bijvoorbeeld geluk. Een dergelijke attributiestijl heeft natuurlijk negatieve gevolgen voor de zelfwaarderingen: de persoon voelt zich verantwoordelijk voor zijn mislukkingen, maar niet voor zijn positieve resultaten. Motivatie kan beschreven worden als: ‘een dynamische toestand in een taakcontext die bepalend is voor de wijze waarop een individu zijn omgeving en zichzelf inschat en vervolgens een activiteit kiest in functie van de taak.’ Drie belangrijke inschattingsprocessen bepalen de motivatie: 1. Het inschatten van de waarde van de taak ‘Waarom zou ik me engageren voor deze taak, wat brengt het me bij, welk motief heb ik?’ 2. De competentie beleving ‘Ben ik bekwaam om de taak tot een goed einde te brengen? Is de taak te gemakkelijk, te moeilijk of juist voldoende uitdagend? 3. Het inschatten van de eigen controle bij de taakuitvoering Dit slaat op de mate waarin men verwacht de uitvoering van de taak en de consequenties ervan zelf te bepalen en onder controle te houden Zelfcontrole als aspect van de dynamisch-affectieve ontwikkeling verwijst naar de mate waarin iemand erin slaagt zijn gevoelens te reguleren overeenkomstig zijn eigen wensen. Een kind leert bewuster met zijn gevoelens om te gaan en ze te uiten op een voor hem en zijn omgeving aanvaardbare wijze. Een voorbeeld hiervan is woederegulering. Het gaat niet om de uiting van gevoelens te onderdrukken, maar om ze in goede banen te leiden, waardoor het welbevinden en de zelfwaardering zullen verhogen. - sociale ontwikkeling Binnen de sociale ontwikkeling spelen drie aspecten een belangrijke rol: de ontwikkeling van de sociale cognitie, de ontwikkeling van sociale vaardigheden en de ontwikkeling van sociale competentie. Onder sociale cognitie verstaat men het denken over de sociale werkelijkheid. Hierbij gaat het om het besef van de gevoelens, wensen en gedachten bij zichzelf en bij anderen; om zich te kunnen inleven in de situatie van een ander (perspectiefinname) en om de mogelijkheden om oplossingen te bedenken voor een sociaal probleem. Sociale vaardigheid slaat op het gedragsmatig correct kunnen uitvoeren van een sociaal wenselijke handeling. Het aanleren van sociale vaardigheden op zich heeft geen zin, aangezien je rekening moet houden met de contexten. Het gaat erom in een context bepaalde elementen te herkennen en op basis daarvan een gepaste sociale handeling te kiezen. Daarom gebruikt men tegenwoordig liever het begrip sociale competentie. Sociale competentie wijst op het gepast contextueel toepassen van de aangeleerde sociale vaardigheid. Dit wil zeggen het succesvol toepassen van sociale vaardigheden in een aantal levensechte contexten. In het algemeen kan men stellen dat eerst een aantal begrippen en inzichten in het sociale domein moeten verworven zijn en men over een aantal sociale vaardigheden moet beschikken, vooraleer men deze gepast kan toepassen in een bepaalde context. Sociale competentie veronderstelt dus sociale cognitie en sociale vaardigheid. Morele ontwikkeling Dit slaat op het leerproces dat we doormaken om goed en kwaad te onderscheiden. Wat is goed en wat is slecht en waarom. Dit ontwikkelingsdomein is van groot belang in de groei tot een verantwoordelijke volwassene. In de morele ontwikkeling spelen opnieuw de contacten en interacties met anderen een belangrijke rol. Via straf (afkeuring) en beloning (goedkeuring) ontdekken we de waarden en normen in onze omgeving en leren we in overeenstemming hiermee televen. De morele ontwikkeling houdt in feit de ontwikkeling van het geweten in. Het is ‘dankzij’ de morele ontwikkeling dat we ons ‘schuldig’ kunnen voelen. 2.2.3 De seksuele ontwikkeling Hierbij gaat het enerzijds om het leren kennen en verkennen van het eigen lichaam en dat van anderen; en anderzijds om de gevoelens die daarmee gepaard gaan. Hierdoor is het moeilijk de seksuele ontwikkeling onder te brengen bij de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling. Bijlage 4: verwerkingsopdracht