VOORBLAD inleverproducten: verslag werkstuk dossier portfolio In te vullen door student: DATUMSTEMPEL STIP Studentnummer 1607870 Naam student Erik Bargeman Instituut (aankruisen) □ IA Vakgroep: Naam docent Werner Pauchli Naam en Osiriscode van de cursus OAR-H3BERPDT3-12 Toetsinschrijving Osiris bijgevoegd? (verplicht voor ITT) Wil je je inleverproduct retour ? FE Instituut Archimedes NEE NEE 1 “Leren leren” “Het is beter om te weten hoe te studeren dan te weten” –Dr. Seuss “Hoe kan de leeropbrengst van leerlingen in het VMBO verbeterd worden?”. december 2014 / mei 2015 Vak: Vakgroep: Door: Docenten: Beroepsproduct 3 Docent VO Biologie Erik Bargeman, st.nr. 1607870 Werner Pauchli Kennisbank Archimedes Volgnummer : 7284 2 Inhoudsopgave Plan van Aanpak 5 1. Oriëntatie en formulering van de opdracht 1.1. Inleiding 1.2. Context 1.3. Onderzoeksvraag voor de verkenning 1.4. Formulering van de opdracht 1.5. Te gebruiken literatuur 5 5 5 6 6 6 2. Planning 2.1. Tijdsplanning 2.1.1. Prognose 7 7 7 3. Verkenning 3.1. Methoden voor dataverzameling 3.1.1. Bestudering van tekstbronnen. 3.1.2. Afnemen van een test 3.1.3. Bevragen van respondenten 3.2. Literatuurverkenning 3.2.1. Inleiding 3.2.2. Leerstijlen van Kolb 3.2.3. Model van Marzano 3.2.4. Het puberbrein 3.2.5. Beelddenken 3.2.6. Samenwerkend leren 3.2.7. Taxonomie van Bloom 3.2.8. Feuerstein 3.2.9. Differentiëren 3.2.10. ‘21th century skills’ 3.2.11. Financieel 3.2.12. Metaonderzoek 3.2.13. begrijpend lezen 3.3. Praktijkverkenning 3.3.1. Dataverzameling en meetinstrumenten 3.3.2. Interview met docenten 3.3.3. Interview met een professional, geen docent 3.3.4. Enquête en leerstijlentest met leerlingen 8 8 8 8 8 9 9 9 11 12 13 13 15 16 17 18 18 19 21 23 23 24 26 28 4. Resultaten 4.1. Analyse 4.2. Conclusie 4.2.1. Conclusie 1: Leervaardigheden 4.2.2. Conclusie 2: Dromers en doeners 4.2.3. Conclusie 3: Motiveren 4.2.4. Conclusie 4: Inzicht geven 4.2.5. Conclusie 5: Werkvormen 4.2.6. Eindconclusie 30 30 32 32 32 32 32 32 33 Product 34 5. Product en criteria 5.1. Algemeen 5.2. Inhoudelijk 34 34 34 6. Lessenserie 6.1. Les 1: Intro & Mind map 6.1.1. Inleiding: Huiswerk, waarom zou je het doen? 6.1.2. Samenvatting van de les 6.1.3. Opdracht voor de leerlingen 6.2. Les 2: De werking van het geheugen 6.2.1. Inleiding: Ontwikkeling van een puberbrein 34 35 35 35 35 35 36 3 7. 6.2.2. Samenvatting van de les 6.2.3. Opdracht voor de leerlingen 6.3. Les 3: Zelfkennis en leren? 6.3.1. Inleiding: Beelddenker / taaldenker, leervoorkeur 6.3.2. Samenvatting van de les 6.3.3. Opdracht voor de leerlingen 6.4. Les 4: Begrijpend lezen 6.4.1. Inleiding: Begrijpend lezen 6.4.2. Samenvatting van de les 6.5. Les 5: Samenwerkend leren 6.5.1. Inleiding 6.5.2. Samenvatting van de les 6.6. Les 6: Combineren, plannen, reflecteren 6.6.1. Inleiding: Afsluiting van de lessen 6.6.2. Samenvatting van de les 36 36 36 37 37 37 38 38 38 39 39 39 40 40 40 Evaluatieonderzoek 7.1. Les 1 7.2. Les 2 7.3. Les 3 7.4. Les 4 7.5. Les 5 7.6. Les 6 7.1. Evaluatie lessenserie 41 41 41 42 42 43 44 45 8. Bibliografie 47 9. Bijlagen Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3. Bijlage 4. Bijlage 5. Bijlage 6. Bijlage 7. Bijlage 8. Bijlage 9. Bijlage 10. Bijlage 11. Bijlage 12. Bijlage 13. Bijlage 14. Bijlage 15. Bijlage 16. Bijlage 17. Bijlage 18. Bijlage 19. Bijlage 20. Bijlage 21. Bijlage 22. Bijlage 23. Bijlage 24. Bijlage 25. Bijlage 26. 49 49 50 51 52 54 55 57 59 61 62 63 64 66 68 69 70 71 73 74 75 76 78 79 81 82 84 Formulier verkenning Akkoord SLB Beoordelingsadvies opdrachtgever Leerstijlentest leerlingen (123 test) Interviewleidraad docenten Leerling enquête Les 1, Lesvoorbereiding Les 1, Hersenen Les 1, Financiën Les 1, Mind map Hersenen Les 1, Enquête formulier Les 2, Lesvoorbereiding Les 2, Uitleg werking geheugen Les 1, Hoe maak je een mindmap Les 2, Moeilijke woordenlijst Les 2, Tips voor het verbeteren van je geheugen Les 3, Lesvoorbereidingsformulier Les 3, Hoe leer jij? Les 3, Beelddenker / taaldenker? Les 3, Wat is leren? Les 4, Lesvoorbereidingsformulier Les 4, Verbanden leggen Les 5, Lesvoorbereidingsformulier Les 5, Moeilijke woordenlijst Les 6, Lesvoorbereidingsformulier Les 6, Algemene weekplanner 4 Plan van Aanpak 1. Oriëntatie en formulering van de opdracht 1.1. Inleiding We vertellen onze leerlingen regelmatig voordat ze het lokaal verlaten: “En straks goed leren he!” Thuis gekomen pakt de leerling zijn boeken en begint iets te doen waarvan hij of zij denkt dat het studeren is. Afgelopen jaar heb ik met enige regelmaat aan leerlingen gevraagd of ze mij eens uit willen leggen wat ze onder studeren verstaan en op welke manier ze dat doen. Uit de antwoorden bleek dat de meeste leerlingen niet wisten wat studeren was en “maar wat deden”. Sjef Leermakers zegt hier in zijn boek “De didactiek van leren en coachen” het volgende over: ”Ik heb ontdekt dat de meeste problemen in het onderwijs niet veroorzaakt worden door leerlingen, tekortschietende ouders, de tijdgeest, het overheidsbeleid of wat voor externe factoren dan ook maar door de wijze waarop leerlingen gedwongen worden te leren” (Leermakers, 1996). Een vraag komt op: “Moeten we leerlingen wel dwingen te leren?” Als we besluiten dit niet te doen volgt al snel de volgende vraag: “Als we ze niet dwingen te leren, hoe zorgen we er dan voor dat leerlingen zich de aangeboden stof eigen maken?”. Het doel van dit onderzoek is leerlingen te laten ontdekken wat studeren is en welke manier het best bij hen past. Hoe studeren leerlingen en hoe kunnen we erachter komen of dit voor hen de meest effectieve manier is. Metacognitie is een belangrijke vaardigheid die niet vanzelfsprekend is voor veel leerlingen, ze moeten ondersteund worden bij het opdoen van deze kennis. Om duidelijk te krijgen wat de verschillen tussen de leerlingen zijn en op welke manier de leerlingen momenteel studeren zijn er enquêtes onder de leerlingen afgenomen. Omdat de docenten en andere professionals ook ideeën hebben over studeren zijn ook bij hen enquêtes en interviews afgenomen. In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek is te lezen wat de aanleiding voor het onderzoek is geweest en in welke omgeving het onderzoek is uitgevoerd. In het tweede hoofdstuk is de planning terug te vinden. In het derde hoofdstuk is beschreven hoe de data is verkregen en hier is tevens het theoretisch- en praktisch onderzoek terug te vinden. In het vierde hoofdstuk is de data geanalyseerd en zijn conclusies getrokken. In het vijfde hoofdstuk zijn de productcriteria omschreven. In het zesde hoofdstuk zijn de lessen uitgewerkt en in het zevende hoofdstuk is de lessenserie geëvalueerd. Opdrachtgevers: **, directeur Chr. VMBO * en **, Docentencoach en Werkplek begeleider 1.2. Context Het VMBO * is een reguliere VMBO-school met leerlingen op Basis, Kader en TL-niveau, LWOO- en speciaal onderwijs en een ISK (Internationale Schakel Klas). De leerling-populatie bestaat uit ±60% autochtone leerlingen, 30% Nederlands sprekende allochtone leerlingen en 10% niet Nederlands sprekende allochtone leerlingen. De school bevindt zich in het centrum van * en staat in de omgeving bekend als een “zwarte” school. De leerlingen komen uit erg verschillende milieus, we hebben zowel te maken met gezinnen uit achterstandswijken als met gezinnen uit de hogere klasse. De school is van origine een LTS. Veel richtingen welke worden aangeboden hebben dan ook een technisch karakter zoals autotechniek, bouwkunde, metaal en ICT. Naast deze richtingen kunnen de leerlingen ook kiezen voor verzorging, uiterlijke verzorging, SDV en consumptieve techniek. De school heeft ± 900 leerlingen. 5 Het docententeam staat over het algemeen open voor verandering en heeft een echt docentenhart, extra bijles geven aan een leerling die het moeilijk heeft is geen probleem. Collega’s lopen bij elkaar binnen in de les en vragen elkaar hulp als het “even niet zo lekker loopt met een bepaalde klas”. De school zit momenteel in een transitietraject naar TIZ, Talent In Zicht. Het idee van TIZ is dat docenten veel reflecteren met leerlingen, problemen daar laten waar ze horen en leerlingen laten zien waar hun sterke en minder sterke kanten liggen. Vanuit deze achtergrond gaan leerlingen zichzelf beter leren kennen waardoor ze in de toekomst beter keuzes kunnen maken. Voorwaarde hiervoor is dat de docenten te allen tijde eerlijk zijn tegen de leerlingen wat, hoe gek dit ook klinkt, lastig is voor veel docenten. Leren leren is momenteel niet opgenomen in het curriculum van de afzonderlijke vakken, enkele docenten besteden hier echter toch tijd aan. In de mentor les wordt enigszins aandacht aan leren leren besteed echter niet in de vorm van een methode of lessenserie, de docent vult dit naar eigen inzicht in. 1.3. Onderzoeksvraag voor de verkenning Onderzoeksvraag: “Hoe kan de leeropbrengst van leerlingen in het VMBO (BK, klas 2) verbeterd worden?” Deelvragen - Weten leerlingen wat studeren is? (Is er een onderverdeling te maken?) Wat voor “soort” leerlingen hebben we op school (leerstrategieën, precies, netjes, chaotisch, doeners, denkers, etc.) Wat zijn de aandachtsgebieden, welk gedeelte van het leren kunnen we verbeteren? (leer- of maakwerk???) Hoe koppelen we de kennis over de manier van leren (metacognitie) terug naar de leerling Welke studievormen gaan we aanbieden? 1.4. Formulering van de opdracht Uit de bovenstaande onderzoeksvraag is de volgende opdracht ontstaan: “Prikkel leerlingen in een lessenserie zo dat ze zien dat er verschillende manieren van studeren zijn en dat op een andere manier studeren tot een betere studiemotivatie en betere resultaten kan leiden.” 1.5. Te gebruiken literatuur (2012). V. d. Donk, Praktijkonderzoek in de school. Bussum, NL: Coutinho. (2005). E. Ebbens, Actief leren. Houten, NL: Wolters Noordhoff. (2009). E. Ebbens, Effectief leren. Groningen, NL: Noordhoff uitgevers. (2012). v. K. Geerts, Handboek voor leraren. Bussum, NL: Coutinho. (2009). F. K. Lagerwerf, Een leraar van klasse. Barneveld: Nelissen. (1996). Leermakers, S. De didactiek van leren en coachen. Baarn, NL: Intro. (2012). Lemov, Teach like a champion. Rotterdam: CED groep. 6 (2011). In M. Marzano, Leren in 5 dimensies. Assen, NL: van Gorcum. (2013). Nelis, v. S. Puberbrein binnenstebuiten. Utrecht, NL: Kosmos. (2013). P. Teiltler, Lessen in orde. Bussum, NL: Coutinho. 2. Planning 2.1. Tijdsplanning 2.1.1.Prognose Oriëntatie en formulering Planning Verkenning literatuur Verkenning praktijk Analyse en conclusie Product en criteria Ontwerpfase Realisatie Testfase Nazorg en conclusie . Totaal aantal uur: 10 2 80 50 5 5 8 70 25 20 275 7 3. Verkenning 3.1. Methoden voor dataverzameling De methodes voor dataverzameling zullen hoofdzakelijk bestuderen, bevragen, vergelijken en evalueren zijn. Een combinatie van de uitkomsten geeft een goed beeld om de eerder geformuleerde deelvragen te beantwoorden. 3.1.1.Bestudering van tekstbronnen. Om de theorie te bestuderen zullen zowel boeken als publicaties en internetpagina’s worden gebruikt. De te bestuderen literatuur zal bestaan uit de literatuurlijst zoals vermeld in hoofdstuk 1.5 “te gebruiken literatuur” evenals literatuur welke wordt gezocht lopende het theoretisch onderzoek. De literatuur wordt bestudeerd om duidelijk te krijgen welke methodes worden gebruikt om achter de leerstijl van de leerlingen te komen, welke werkvormen en studiemethodes hierbij passen en om de lessenserie theoretisch onderbouwd te krijgen. 3.1.2.Afnemen van een test Om de leerstijlen van de leerlingen duidelijk te krijgen zullen ze op het internet een test invullen. De algemene indruk van de leerlingen van het VMBO is dat het doeners zijn. Met deze test zal duidelijk worden of dit op het VMBO * ook het geval is. Aan de hand van deze test, het literatuuronderzoek en het praktijkonderzoek kunnen werkvormen voor de lessenserie worden geselecteerd om zo een bruikbaar product te krijgen. 3.1.3.Bevragen van respondenten Voor het praktijkonderzoek zullen verschillende respondenten (docenten, leerlingen, andere professionals dan docenten) worden ondervraagd. De bevraging zal zowel mondeling (docenten en andere professionals dan docenten) als schriftelijk zijn. Er is gekozen voor een interview met de collega’s en de andere professionals om niet “vast te zitten” in de vragen van een enquêteformulier. Er is gekozen voor enquête onder de leerlingen om zoveel mogelijk leerlingen hun mening te laten geven en valide data te krijgen. Hen allen mondeling bevragen zou bovendien een te grote aanslag op de tijd zijn. (Donk, 2012) 8 3.2. Literatuurverkenning 3.2.1.Inleiding Volgens Mihaly Csikszentmihalyi in de TED-sessie ”Flow, the secret to happiness” bestaat er geen wezenlijk verschil in tijdbesteding van bavianen en mensen, 8 uur slapen, 8 uur voedsel verzamelen (werken / studeren) en 8 uur zelfverzorging, sociale contacten en vrije tijd. Leren en werken lijken “normaal”. Over het onderwerp “leren“ is sinds de tijd dat we naar school gaan veel geschreven. Inzichten zijn beschreven en in de loop van de tijd, mede door technische ontwikkelingen, ook weer aangepast. Ondanks dat we tegenwoordig in het digitale tijdperk leven zijn een aantal pijlers van vroeger overeind gebleven, een van deze pijlers is het herhalen. Door inzicht in het brein (zowel het volwassen- als het puberbrein) weten we nu hoe “opslaan” werkt waardoor we onze methoden aan hebben kunnen passen en veel mensen effectiever kunnen leren. Om inzicht te krijgen in de verschillende manieren van leren en de achterliggende gedachten zal de literatuurverkenning beginnen met het beschrijven van de verschillende manieren van leren (Kolb, Marzano), de manieren van denken (Nelis, 2013), de verschillende theorieën over metacognitie (Bloom, Feuerstein), hetgeen leerlingen in de toekomst moeten kunnen en kennen (21stcenturyskills.nl, 2014) om af te sluiten met metaonderzoek naar wat wel en niet werkt om het leerproces van leerlingen te verbeteren. (Hattie, 2012) 3.2.2.Leerstijlen van Kolb Leren is het proces om tot een gedragsverandering te komen. Om dit te bereiken moeten er een aantal fasen worden doorlopen zoals het ondergaan van ervaringen, het terugkijken op de ervaring, de analyse van de nieuwe ervaring en vervolgens de inpassing in de bestaande kennis. Ieder individu heeft een bepaalde voorkeur om tot deze gedragsverandering, het leren, te komen. Deze “leervoorkeur” kan voor het individu de meest prettige zijn, dit wil nog niet zeggen dat het de meest effectieve manier is. De Amerikaanse leerpsycholoog David A. Kolb stelt dat je om effectief te leren vier stappen moet doorlopen. Deze theorie op basis van het theoretisch model van de vier denkstappen (1983, samenvatting van het werk van Dewey, Lewin en Piaget) is uitgewerkt in “de 4 leerstijlen van Kolb”. Volgens Kolb is effectief leren het resultaat van het doorlopen van een cyclisch proces waarbij de volgende vier gedragingen op elkaar inhaken: - Concreet ervaren (ondervindend leren, “feeling”) - Reflectief observeren (reflectief leren, “watching”) - Abstract conceptualiseren (conceptualiserend leren, “thinking - Actief experimenteren (experimenterend leren, “doing”) Deze vier fasen volgen elkaar logisch op. Als je iets meemaakt (feeling) is het belangrijk dat je je ervaring overdenkt (watching) en te plaatsen (thinking) om vervolgens een aanpak te bedenken om het probleem in het vervolg aan te pakken (doing). (Thesis) Door alle leerlingen de vier leerstijlen van Kolb te laten ervaren kunnen ze ontdekken waar hun eigen dominante leervoorkeur ligt waardoor motivatie en prestatie omhoog zouden moeten gaan. Tegelijkertijd komen de leerlingen doordat ze de complete cirkel doorlopen, leerstijlen tegen waarmee ze minder goed uit de voeten kunnen. 9 Lessen die zijn opgebouwd met Kolb als onderlegger zullen afwisselend zijn omdat er is nagedacht over verschillende werkvormen die aansluiten bij de leerstijlen van de leerlingen. (A. Wijnia, 2010) (Thesis) Doener Een doener is een sociaal persoon met een tastbaar doel voor ogen dat hij op een praktische manier wil bereiken. Een doener werkt graag volgens een planning, is graag betrokken bij het proces en haalt de benodigde kennis en informatie graag bij anderen. Zijn eigen analytische kennis is minder van belang. (Volgens het principe: beter goed gejat dan slecht zelf verzonnen) Een doener is erg gericht op het ondergaan van nieuwe ervaringen waarbij risico’s worden genomen, is flexibel en past zich makkelijk aan aan andere personen of aan veranderende omstandigheden. Het talent van de doener is “realiseren” . Werkvormen: experimenteren, practica, werksituaties met praktijkvoorbeelden, opdrachten gericht op het opdoen van nieuwe ervaringen, presentaties laten maken, gesprekken voeren, nadenken over de toekomst, etc. Dromer De dromer kan zich goed inleven in situaties en personen, is creatief, kan een probleem goed vanuit verschillende invalshoeken beoordelen, kan goed observeren en reflecteren en is op zoek naar eigen betekenisgeving. Vanuit het geobserveerde kan de dromer goed verbanden leggen om zo tot een oplossing te komen. De dromer heeft ruimte nodig om zijn talenten tot uiting te laten komen. Werkvormen: groepsgesprek gericht op persoonlijke gevoelens en gedachten, opdrachten waarbij gebruik moet worden gemaakt van meerdere zintuigen (horen, voelen, proeven), werken binnen een thema, brainstormen, mindmap, samen reflecteren, etc. Denker Voor een denker moeten de verbanden duidelijk en samenhangend zijn. De denker is een theoreticus die vanuit een abstract model het probleem in de praktijk zal gaan aanpakken. Details, feiten, begrippen en logica, nodig om een probleem te conceptualiseren, zijn belangrijk voor een denker. De kracht van de denker is zijn analytisch vermogen. De interesse van de denker kan meer liggen in de manier van oplossen van het probleem dan in de oplossing zelf. Werkvormen: Vergelijken van verschillende meningen/visies, analyseren van theoretische modellen, onderzoek laten doen naar verbanden, debatteren (zowel voor- als tegenargumenten verzinnen), natuurkundige verschijnselen laten verklaren, etc. 10 Beslisser De beslisser houdt van problemen waarbij maar een oplossing mogelijk is. De beslisser kan zich vastbijten in een probleem en hier onder andere met behulp van technologie een oplossing voor zoeken. De beslisser gaat planmatig en doelgericht te werk, is efficiënt, zakelijk en vaak technisch. Het talent van de beslisser is probleemoplossend werken en praktische vertalingen maken vanuit de theorie naar de praktijk. Een beslisser durft de gebaande paden te verlaten. Werkvormen: begin een opdracht met een probleem, uitgedachte methodes uitproberen in de praktijk, gestructureerde, resultaatgerichte opdrachten, experimenteren, laat feiten checken, demo-practica, etc. (A. Wijnia, 2010) 3.2.3.Model van Marzano De Amerikaanse onderzoek-wetenschapper Dr. Robert Marzano heeft in 1992 een model gepresenteerd waarin de leerprocessen van leerlingen centraal staan. In dit model wordt gesteld dat leerlingen leren door, op basis van ervaringen, zich een beeld te schetsen van de wereld om hen heen. Het model van Marzano is gebaseerd op 5 dimensies, noodzakelijk voor het actieve leren. Dimensie 1 en 5 zijn randvoorwaarden om het maximale rendement uit dimensie 2, 3 en 4, daar waar de nieuwe cognitieve vaardigheden worden opgedaan, te halen. Dimensie 1: Houding en opvatting ten opzichte van het eigen leren Dimensie 2: Verwerven van nieuwe kennis Dimensie 3: Uitbreiden en verfijnen van kennis en vaardigheden Dimensie 4: Zinvol gebruiken van kennis en vaardigheden Dimensie 5: Aanleren van productieve leer- en denkgewoontes (Marzano, 2011) Dimensie 1: Houding en opvatting ten opzichte van het eigen leren Leerlingen moeten zich welkom en veilig voelen in een klas voordat ze kunnen beginnen met leren. Het is hierbij van belang dat de docent zorgt voor een veilig klimaat in de klas en een positieve houding richting de leerling heeft, non-verbale communicatie is hierbij belangrijk. Leerlingen moeten zich zowel door de docent als door de medeleerlingen gewaardeerd voelen. Docenten kunnen bij motivatieproblemen in een klas zelf voor bovenstaande voorwaarden zorgen maar het is goed als het docententeam motivatieproblemen in een klas op gelijke wijze aanpakt. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan dan is de kans groot dat leerlingen een positievere houding ten aanzien van school en leren zullen krijgen. Dimensie 2: Verwerven van nieuwe kennis Leren is alleen functioneel als het aansluit bij bestaande kennis. Als we de nieuwe kennis niet kunnen linken aan bestaande kennis zal het leren veel lastiger en minder effectief zijn. De bestaande kennis gebruiken we op deze manier ook bij het aanleren van nieuwe kennis. 11 Marzano onderscheidt twee soorten kennis; procedurele kennis (vaardigheden) en declaratieve kennis (cognitief) Procedurele kennis Bij het aanleren van procedurele kennis hebben we het over het aanleren van procedures, stappenplannen, het maken van een staartdeling, het opstellen van een brief volgens bepaalde regels, etc. Het aanleren van procedurele kennis gaat in drie stappen: uitleggen, oefenen en beheersen. Declaratieve kennis Bij het aanleren van declaratieve kennis moeten we denken aan het leren van feiten als woordjes, een stuk tekst of een begrippenlijst. Ook hier herkent Marzano weer drie stappen/voorwaarden: de nieuwe kennis moet aansluiten bij de bestaande, de kennis moet worden gereorganiseerd en als laatste moet de gereorganiseerde kennis worden opgeslagen. Algemene leervaardigheden Over de “algemene leervaardigheden”, leervaardigheden die voor alle vakken van belang zijn schrijft Marzano: “Ze horen bij het oriënteren, plannen, uitvoeren en evalueren van een leertaak, maar ook bij onderzoek doen, een werkstuk schrijven en een posterpresentatie maken. Het zijn juist deze algemene leervaardigheden die leerlingen nodig hebben voor het zelfstandig leren,…” Dimensie 3: Uitbreiden en verfijnen van kennis en vaardigheden Na dimensie twee moeten de leerlingen met de nieuw verworven kennis aan het werk, ze moeten de kennis gaan toepassen en nieuwe verbanden leren inzien. In dimensie drie wordt de nieuwe kennis “gefinetuned” door missende details toe te voegen om zo tot een logisch samenhangend geheel te komen waarbij de leerlingen gebruik kunnen maken van classificeren, abstraheren, fouten analyse of vergelijken. Marzano heeft voor de opbouw van de dimensies twee en drie gekeken naar de taxonomie van Bloom. Feiten zoals aangeleerd in dimensie twee horen bij de twee laagste cognitieve niveaus van Bloom (onthouden en begrijpen) terwijl het uitbreiden en verfijnen van kennis en vaardigheden zoals aangeleerd in dimensie drie horen bij de hogere cognitieve niveaus (toepassen, analyseren, evalueren en creëren) Dimensie 4: Zinvol gebruiken van kennis en vaardigheden Het uiteindelijke doel van leren is de nieuw vergaarde kennis nuttig toepassen. Volgens Marzano zijn opdrachten nuttig als ze aan de volgende criteria voldoen: toepassingsgericht, langdurend en leerling gestuurd. Dit zou kunnen worden bereikt met de volgende activiteiten: - experimenteel onderzoek - probleemoplossende opgaven - uitvindingen laten doen - discussies met besluitvorming - etc. Dimensie 5: Aanleren van productieve leer- en denkgewoontes Het aanleren van nieuwe kennis is belangrijk maar het aanleren van kennis gaat beter als de leerling een goede mentaliteit heeft. Uit de theorie van Marzano komt naar voren dat een effectief lerende leerling een leerling is die zelfregulerend, creatief en kritisch kan denken en leren. (Marzano, 2011) (Marechal, 2015) 3.2.4.Het puberbrein 12 Sinds de komst van de MRI weten we veel meer over het brein dan voorheen. Daar waar we eeuwen hebben gedacht dat het brein bij aanvang van de puberteit wel was volgroeid, het had immers 95% van de omvang van een volwassen brein, blijkt dat het brein tot het 25-ste levensjaar nog in ontwikkeling is. Zaken als “plannen” en “niet egocentrisch denken” ontwikkelen zich pas aan het eind van de puberteit, we kunnen dus niet van pubers aan het begin van de puberteit verwachten dat ze deze vaardigheden al beheersen, hun hersenen zijn nog “under construction” en niet af. (Nelis, 2013) Ons brein ontwikkelt zich min of meer van achter naar voren. Het gezichtsvermogen, motoriek en emotionele systemen zijn vroeg aan de beurt en zijn aan het begin van de puberteit al zo goed als klaar. Vervolgens ontwikkelt het middelste, coördinerende deel zich waarna aan het eind van de ontwikkeling het voorste gedeelte wordt afgemaakt. Juist in dit voorste gedeelte liggen de gebieden waar aandacht, het probleemoplossend vermogen en het gedrag worden geregeld. Pubergedrag is uiteraard direct gerelateerd aan de ontwikkeling van de hersenen. Pubers hebben hier door een minder goede helikopterview, kunnen minder goed abstraheren, kunnen moeilijker keuzes maken, hebben moeite met het stellen van prioriteiten, hebben hun emoties minder goed onder controle, hebben minder inlevingsvermogen, enorme stemmingswisselingen, een verhoogde roekeloosheid, kunnen minder goed relativeren, etc., etc. De ontwikkelingspsycholoog Michel Westenberg vergelijkt het bovenstaande met een het besturen van een goede motor met een minder goede chauffeur achter het stuur, de balans tussen emotie en ratio is verstoord. Juist deze verstoring zorgt er echter voor dat jongeren juist in deze tijd op zoek gaan naar hun eigen identiteit en hun plaats in de maatschappij. (Nelis, 2013) 3.2.5.Beelddenken “Beelddenken is een snelle associatieve manier van denken, het is denken in beelden, handelingen en gebeurtenissen die parallel aan elkaar kunnen lopen en zich samen kunnen voegen als een geheel”, aldus Tinenke Verdoes, specialist beelddenken. Beelddenkers hebben moeite met volgorde en details, filteren minder uit de omgevingsprikkels, kunnen zich minder lang concentreren, hebben moeite om verhalen van anderen om te zetten in de juiste beelden, hebben vaak moeite met begrijpend lezen, hebben moeite met het goed formuleren van een probleem of oplossing en zijn sneller afgeleid. Veel van deze kenmerken komen overeen met ADHD, beelddenkers worden om deze reden soms verward met ADHD-ers en worden vaak onderschat, het zijn vaak slimme kinderen. Beelddenkers zijn vaak innovatief, origineel, enthousiast, gevoelig en creatief. Dit komt omdat de rechter hersenhelft sterker is ontwikkeld dan de linker, de functies van de rechter hersenhelft overheersen. Beelddenkers willen de informatie graag aangeboden krijgen in een context, in een geheel. Ze willen graag overzicht, zijn gebaat bij duidelijke kaders en het einddoel moet duidelijk zijn. Beelddenkers gebruiken hun volledige zintuigelijke palet om zich de stof eigen te maken, ze moeten de stof ‘ervaren’. Als een beelddenker iets niet snapt heeft het dus niet zoveel zin om alles nog een keer te gaan herhalen, aanbieden in een andere vorm werkt vaak beter. Een beelddenker is vaak te herkennen aan het feit dat beelddenkers het beeld echt gaan zoeken, ze kijken dan naar boven en proberen zich het vertelde voor te stellen. (Huizen, 2013) 3.2.6.Samenwerkend leren 13 “Voor een langdurige beklijving van het geleerde is het effectief wanneer de leerlingen de aangeboden informatie zelf bewerken, zelf beargumenteren, zelf herformuleren en zelf toepassen. Samenwerkend leren stimuleert het hardop bewerken van kennis” (Ebbens, Effectief leren, 2009) Onderzoek heeft aangetoond dat samenwerkend leren ten opzichte van individueel leren leidt tot significant betere leerprestaties. (Geerts, 2012) (Ebbens, Effectief leren, 2009) Samenwerkend leren, ook wel coöperatief leren genoemd, wordt gezien als een van de meest effectieve werkvormen om nieuwe stof aan te leren. Dit geldt niet alleen voor de toehoorder maar zeker ook voor de ‘expert’, door de interactie wordt de uitleggende leerling ook gedwongen om na te denken over de stof. (Marzano, 2011) Om samenwerken succesvol te maken dient deze vorm van leren aan de volgende basiskenmerken te voldoen: (Johnson en Johnson, 1999) 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid (de leerlingen hebben elkaar nodig) 2. Individuele aanspreekbaarheid (de leerlingen zijn verantwoordelijk voor hun eigen deel en voor het groepsresultaat) 3. Directe interactie (regelmatig overleg over de opdracht) 4. Aandacht voor sociale vaardigheden (prettig en efficiënt samenwerken) 5. Aandacht voor groepsprocessen (oog voor de groepsdynamiek) (Geerts, 2012) Het blijkt dat niet alle leerlingen direct om kunnen gaan met de bovenstaande kenmerken, deze leerlingen hebben bij dit proces ondersteuning van de docent nodig, de docent krijgt een coachende rol. ‘Samenwerken’ zonder de bovenstaande ‘regels’ in acht te nemen mondt vaak uit in ‘bij elkaar zitten zonder te leren’. Samenwerkend leren is het meest effectief als er naast een groepsbeloning ook wordt gekeken naar de individuele prestatie van de leerling. Om de bovenstaande kenmerken makkelijker te realiseren kan het handig zijn om de groepsleden een rol te geven zodat de rest afhankelijk wordt van de persoon. Indien ieder groepslid een ‘afhankelijk makende’ rol heeft (rekenaar, de vragensteller, de organisator, de schrijven, etc.) is voldaan aan kenmerk 1. Ook bij het samenwerken is het van belang dat de leerlingen van tevoren een volledige instructie krijgen (wat, hoe, waar hulp, hoe lang, wat doen met de resultaten, wat doen indien klaar). Naast de volledige instructie zijn relevante sleutelbegrippen als succes, kennis van zaken, interesse en een positieve benadering van belang om tot een succesvolle samenwerking te komen. Deze sleutelbegrippen hebben allen te maken met motivatie. Bovenstaande zaken komen terug in de eerste vier fasen van het GIP-model (Groeps- en Individueel Pedagogisch en didactisch handelen) wat goed kan worden gebruikt om een samenwerkingsles voor te bereiden. (Ebbens, Effectief leren, 2009) Zelf leren betekent dat de leerlingen de ruimte krijgen om zelf na te denken. Bij een vraag van een leerling is het van belang niet het antwoord te geven maar de leerling op weg te helpen naar de oplossing. Docenten lopen tijdens het samenwerken door de klas, stellen vragen, kijken in schriften, luisteren mee bij overleggende leerlingen en kunnen op deze manier monitoren hoe het is gesteld met de vorderingen van de leerling. (Ebbens, Effectief leren, 2009) Marzano gaat nog een stap verder en wil ouderejaars leerlingen betrekken bij het leerproces van jongere leerlingen. Hiervoor is het van belang dat leerlingen worden getraind in gespreksvaardigheden, coaching van medeleerlingen zowel in de eigen klas als van lagere klassen (mentorrol) om op deze manier goed beslagen ten ijs te komen als ze een coachende rol vervullen. Deze leerlingen hebben hier ook iets aan voor hun eigen leerproces, ze leren goed na te denken over vragen en te reflecteren op eigen inbreng in een proces. (Marzano, 2011) Basisstructuren Ebbens beschrijft drie basisstructuren waarmee docenten snel aan de slag kunnen. 1. Check in duo’s 14 2. Denken-delen-uitwisselen 3. Eenvoudige experts Check in duo’s is een relatief eenvoudige manier om leerlingen voor een korte periode samen te laten werken. De leerlingen gaan individueel aan de slag met een of meerdere opgaven, gaan vervolgens met een klasgenoot de antwoorden vergelijken en overleggen bij discrepantie en tot slot behandelt de docent de vragen waar geen overeenstemming is bereikt. Ook denken-delen-uitwisselen is een vorm waarbij de leerlingen voor korte tijd samenwerken. De docent stelt een vraag waarover de leerlingen in stilte na gaan denken. Vervolgens schrijven de leerlingen het antwoord op. Nadat iedereen het antwoord heeft genoteerd gaan de leerlingen in groepjes bij elkaar zitten en gaan aan elkaar uitleggen wat het antwoord volgens hen is. Vervolgens wijst de docent willekeurig een leerling aan om het antwoord te geven. Bij de vorm ‘eenvoudige experts’ verdeelt de docent de stof in gelijkwaardige logische delen (2 of 3 stukken). De stof wordt verdeeld onder de leerlingen die er mee aan de slag gaan. Na verloop van tijd presenteren de leerlingen hun deel van de stof aan de overige groepsleden. (Ebbens, Effectief leren, 2009) 3.2.7.Taxonomie van Bloom De Amerikaanse onderwijspsycholoog Benjamin Bloom heeft in 1965 zijn taxonomische indeling van leren “De taxonomie van Bloom” gepubliceerd. Hierin legt Bloom uit dat je dingen kunt begrijpen op verschillende niveaus, oplopend van een lage cognitieve belasting naar een hoge cognitieve belasting. Voor we iets begrijpen moeten we het ons eerst kunnen herinneren, voor we iets kunnen toepassen moeten we het eerst begrijpen, etc. Iedere volgende fase is iets ingewikkelder dan de voorgaande. Het leermodel is oorspronkelijk ontwikkeld voor het geschiedenisonderwijs maar is ondertussen aangepast aan de laatste ontwikkelingen (weten staat tegenwoordig gelijk aan waar je de informatie kunt vinden) zodat het een goed kader biedt om algemene leerprocessen te omschrijven. (Huizen, 2013) Niveau 1: Onthouden Op dit niveau kunnen leerlingen nieuwe stof reproduceren, ze herinneren zich gegevens die ze op welke manier dan ook hebben gehoord/geleerd. In de aangepaste taxonomie staat het onthouden op een gelijk niveau met het weten waar je de informatie kunt terugvinden. Niveau 2: Begrijpen Leerlingen op dit niveau kunnen de nieuwe stof uitleggen. De stof kan in eigen woorden worden herhaald, samengevat en worden toegelicht, er kan antwoord worden gegeven op inzichtvragen Niveau 3: Toepassen Leerlingen op dit niveau kunnen het geleerde in een andere context gebruiken, ze kunnen het toepassen. Niveau 4: Analyseren Op dit niveau kunnen de leerlingen de nieuwe stof koppelen aan eerder opgedane kennis, ze kunnen de stof in stukken knippen om zo verbanden en relaties te onderzoeken, 15 Niveau 5: Creëren Leerlingen kunnen nieuw verworven kennis gebruiken bij het ontwikkelen van nieuwe ideeën, het oplossingen van problemen of voor nieuwe producten. Niveau 6: Evalueren Leerlingen kunnen een besluit of de manier waarop ze handelen motiveren, een hypothese opstellen, gefundeerd bekritiseren, etc. (Huizen, 2013) De taxonomie van Bloom is een hulpmiddel om vast te stellen wat het beheersingsniveau van leerlingen is en of ze klaar zijn voor de volgende stap. Tevens kan de taxonomie gebruikt worden bij het vaststellen van de leerdoelen. Bij elke fase horen bepaalde vragen waarmee de beheersing van de stof op ieder niveau kan worden getoetst. (Wij leren, 2014) (Huizen, 2013) De eerste drie niveaus van de taxonomie worden de fasen met een lage cognitieve belasting (ook wel lage denkvaardigheden) genoemd, de laatste drie niveaus fasen met een hoge cognitieve belasting (ook wel hoge denkvaardigheden). (Wij leren, 2014) 3.2.8.Feuerstein De Feuerstein methode van Prof. dr. Reuven Feuerstein (Roemenië 1921) (Feuersteincentrum Nederland, 2015) heeft zijn bekendheid te danken aan de positieve benadering van mensen met een achterstand. Een van de uitspraken van Feuerstein is: “Kan niet bestaat niet!” waarmee hij bedoelt dat ieder individu zich kan blijven ontwikkelen zelfs als het er op lijkt dat het plafond is bereikt. Feuerstein verhuisde kort na de tweede wereldoorlog naar Israël waar hij zijn kennis heeft opgedaan met ernstig getraumatiseerde kinderen wat uiteindelijk heeft geleid tot ‘de Feuerstein methode’. In tegenstelling tot veel leermethodes richt Feuerstein zich niet op de onmogelijkheden maar juist op de mogelijkheden van kinderen. Daar waar we vaak zien dat er aan de minder goed ontwikkelde talenten wordt gewerkt en deze worden bijgespijkerd gaat Feuerstein aan de slag met de manier waarop de kennis wordt opgedaan, meer vanuit het principe: “Geef iemand een vis en je voedt hem voor een dag, leer hem vissen en je voedt hem voor zijn leven.” De eerder genoemde uitspraak: ”Kan niet bestaat niet” wil niet zeggen dat iedereen alles kan worden wat hij wil. Prof. Dr. Hugo Heijmans, voorzitter van de stichting Feuerstein (Feuersteincentrum Nederland, 2015) legt uit dat wanneer een kind tegen een probleem aanloopt en je denkt dat dit het eindpunt is waar je hem niet overheen kunt helpen, ga je er vanuit dat het brein iets onveranderbaars is. Feuerstein vindt een methode om alles wat helpt op een systematische manier te koppelen waardoor het kind toch verder kan. Leerproblemen worden wel degelijk geconstateerd maar een barrière wordt gezien als een vertrekpunt van waaruit kan worden gezocht naar een manier om toch verder te komen. Door de snelle ontwikkeling van de maatschappij is het vergaren van kennis van minder groot belang, de manier waarop dit gebeurt, het denk en leerproces, wordt echter steeds belangrijker. Volgens Feuerstein wordt hier in de ‘reguliere’ methodes te weinig aandacht aan besteed, ze zijn te ‘verzorgend’ als het gaat om kennisvergaring. Op deze manier stimuleer je passiviteit en zorgbehoevendheid wat de ontplooiing van het individu afremt. Het achterblijven van leerlingen in het onderwijs is regelmatig het resultaat van het onvoldoende hebben geleerd hoe kennis kan worden verworven. Centraal in de Feuerstein methode staat de manier waarop de docent de leerling begeleidt in het leerproces, de docent medieert, het leerproces wordt zo een gezamenlijke inspanning van de docent en de leerling. De docenten stellen veel vragen aan de leerlingen, leerlingen worden voortdurend uitgedaagd om na te denken over hun handelen. Ook het doel van het leren komt aan de orde evenals de link naar het dagelijks leven (“bridging”). De Feuerstein methode gaat uit van oplossingsgericht 16 denken, het aanleren van denkstrategieën, cognitieve vaardigheden en oplossingsprocessen. Zodra een kind in de gaten krijgt dat hij zelf iets kan leren wordt het leren leuker waardoor de motivatie om te gaan leren toeneemt. Rita Kok, moeder van een gehandicapte zoon, geeft aan dat een van de belangrijkste aspecten van de Feuerstein methode zelfvertrouwen is. “Van daaruit ga je werken en kijk je samen hoe je verder kunt komen.” (Feuersteincentrum Nederland, 2015) 3.2.9.Differentiëren Ondanks dat we met ons onderwijssysteem proberen om zo homogeen mogelijke groepen samen te stellen (externe differentiatie) kunnen we niet voorkomen dat leerlingen een ongelijk leertempo hebben. (Geerts, 2012) Dit tempo kan verschillen door cognitieve vaardigheden, motivatie, verschil in leerstijl, talenten op verschillende vlakken of een niveauverschil in begrijpend lezen. (Berben, 2014) Differentiëren kunnen we op verschillende manieren: in tijd, in stof en in instructie (interne differentiatie). Afhankelijk van de problemen in een klas kunnen we een of meerdere van deze vormen gaan toepassen. (Berben, 2014) Naast deze verschillen wordt er binnen het differentiëren verschil gemaakt tussen convergente en divergente differentiatie. Convergente differentiatie Bij convergente differentiatie wordt er gedifferentieerd vanuit de vakinhoud. Alle leerlingen binnen een klas dienen voor de toets een bepaalde hoeveelheid stof te beheersen. Indien een aantal leerlingen achterblijft dan kunnen ze met behulp van extra uitleg of extra tijd om opgaven te maken helpen om de stof toch op tijd te beheersen. Alle leerlingen werken aan de zelfde stof, de hoeveelheid begeleiding, tijd of instructie verschilt. Convergente differentiatie kom je vaak tegen op traditionele scholen waar de lesstof centraal staat en wordt uitgegaan van een gemiddelde groep leerlingen. Binnen de convergente differentiatie wordt vaak uitgegaan van het BHV-model. (Basisstof, Herhaling, Verdieping) De gemiddelde leerling kan de hoeveelheid stof binnen de gestelde tijd verwerken, de langzamere leerlingen hebben meer tijd of instructie nodig, de snellere leerlingen hebben minder tijd nodig en kunnen vervolgens met een verrijkingsopdracht aan de slag. (Geerts, 2012) Bij de convergente differentiatie heeft de docent een centrale rol, hij bepaalt welke stof er wordt behandeld, neemt de stof met de complete groep door en bepaalt tot slot wie er in welke groep aan de slag gaat. De voordelen van convergente differentiatie: veel interactie in de groep, iedereen krijgt een gelijke (basis)-instructie en de instructietijd wordt maximaal benut. (Kerpel, Differentiatie uitleg, 2013) Divergente differentiatie Bij divergente differentiatie ga je uit van het individu en wordt de stof aangeboden op basis van de capaciteiten van de leerling. Bij deze vorm van differentiëren gaan de verschillen tussen de leerlingen toenemen waardoor er meer differentiatie nodig zal zijn. Bij divergent differentiëren kan ICT een uitkomst bieden, leerlingen kunnen min of meer zelfstandig verder werken waardoor de docent meer ruimte heeft om aandacht aan leerlingen te besteden die daar behoefte aan hebben. Bij de divergente differentiatie heeft de docent een begeleidende rol. De leerlingen gaan ieder op hun eigen niveau aan de slag, de docent helpt daar waar nodig. 17 De voordelen van divergente differentiatie: de leerlingen worden op hun eigen niveau bediend en het niveau van de leerlingen kan goed worden gemonitord. (Kerpel, Differentiatie uitleg, 2013) 3.2.10. ‘21th century skills’ Technologie heeft het leven om ons heen in een enorm tempo veranderd. Deze “nieuwe wereld” vraagt om andere vaardigheden dan de wereld van weleer. In de tegenwoordige tijd is het minder van belang wat je weet, het gaat er meer om hoe je het te weten kunt komen. (Kennisnet, 2015) Ook de overheid oefent druk uit op het onderwijs om zich aan te passen aan een snel veranderende toekomst. “In Nederland gaan mensen hun baan kwijtraken aan robots. Als je daar iets aan wil doen, dan moet je onderwijs drastisch veranderen. Zodat jongeren vaardigheden leren waar in de toekomst wel vraag naar is.”, aldus Lodewijk Asscher, minister van Sociale zaken. (21stcenturyskills.nl, 2014) Jongeren moeten tegenwoordig over andere vaardigheden beschikken dan 10 jaar geleden. Na veel overleg tussen onderwijsorganisaties en overheden wereldwijd zijn onderstaande vaardigheden als noodzakelijk bestempeld voor jongeren van de toekomst. Samenwerking Creativiteit ICT geletterdheid Communicatie Probleem oplossend vermogen Kritisch denken Sociale en culturele vaardigheden Zoals in de afbeelding is te zien is het van belang dat er naast deze 7 vaardigheden een basis is van kennis over taal en rekenen. Ook is een houding waarin betrokkenheid, nieuwsgierigheid en ondernemend zijn een rol spelen van belang. http://www.kennisnet.nl/themas/21st-cent 1 Een aantal van de 7 vaardigheden hangen samen met het gebruik van ICT in de samenleving. Naast het feit dat de samenleving door bepaalde aspecten van het ICT-gebruik vereenzaamt door het verlies van een deel van de oorspronkelijke communicatie (non-verbaal, intonatie) neemt het gebruik van applicaties waarin moet worden samengewerkt toe. (Kennisnet, 2015) Om dit soort applicaties op een goede manier te kunnen gebruiken is het van belang dat gebruikers kunnen samenwerken, ICT geletterd zijn, kunnen communiceren en over sociale en culturele vaardigheden beschikken. 3.2.11. Financieel Uit onderzoek van o.a. Levin (Levin, 2006) blijkt dat zogenaamde ‘drop-outs’ duur zijn. Niet alleen hebben zij zelf in hun verdere leven een minder goede financiële situatie maar ze kosten de belastingbetaler ook veel. Drop-outs hebben een gemiddeld jaarinkomen van 18.000 Euro terwijl een schoolverlater met diploma gemiddeld 48% meer verdient. Iemand die het voortgezet onderwijs met een diploma afsluit: leeft gemiddeld 6 tot 9 jaar langer 10 tot 20% minder kans om met criminaliteit in aanraking te komen 20 tot 40% minder kans om in de bijstand te komen 18 Dit zijn kosten die vele malen hoger liggen dan de kosten voor goed voortgezet onderwijs. Bovenop het bovenstaande overzicht komen nog de extra kosten voor de gezondheidszorg, justitiële kosten, kosten voor de sociale zekerheid en een schoolverlater met diploma gaat ook meer belasting betalen dan iemand zonder diploma. (Hattie, 2012) Studie van de Europese Commissie wijst uit dat de kosten van voortijdige schoolverlaters per jaar uitkomen op 4,7 miljard Euro. (Witte, 2014) Ook als je gaat kijken naar het resultaat voor de samenleving dan blijkt dat goed voortgezet onderwijs van belang is. 3.2.12. Metaonderzoek “Leraren zouden naar leerlingen moeten kijken door de ogen van leerlingen. En leerlingen moeten zichzelf verantwoordelijk maken voor hun eigen leerproces” (Hattie, 2012) De Nieuw-Zeelandse professor John Hattie (onderwijswetenschapper) heeft veel metaonderzoek gedaan en dit in zijn boek “Visual Learning” (vertaald in het Nederlands “Leren zichtbaar maken”) gebundeld en verwerkt. De op deze manier verzamelde gegevens over 240.000.000 leerlingen scheppen duidelijkheid over wat wel en wat niet nuttig is om het leerproces van leerlingen te verbeteren. De docent Een van de duidelijkste uitkomsten is dat de docent de belangrijkste externe factor in het leerproces is. 95% van de ingrepen van de docent hebben een positief effect op het leerproces. In onderzoeken wordt de basislijn op nul gezet, negatief zit onder de nul, positief zit er boven. Volgens Hattie is dit niet terecht aangezien 95% een positieve uitwerking heeft. Uit Hattie’s onderzoeken komt naar voren dat de gemiddelde effectgrootte 0,4 is. Alles wat onder 0,4 zit is minder effectief dan het gemiddelde, met andere woorden, ondanks dat het wel positief is is het toch niet effectief genoeg om mee door te gaan. (Hattie, 2012) (Kerpel, Leren zichtbaar maken, 2013) Hoogste effectgrootte Hattie heeft een top 150 gemaakt van de ingrepen met de meeste effectgrootte. In onderstaande tabel is de top 10 te zien. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Ingreep Jezelf op voorhand een cijfer geven/verwachtingen van leerlingen Programma's Piaget Reactie op interventieprogramma Geloofwaardigheid leraar Formatieve interpretatie geven Micro-lesgeven (micro-teaching) Klassengesprek Begrijpelijke aanpak voor leerlingen met leerstoornis Helderheid leraar Feedback (Hattie, 2012) 19 Effectgrootte 1,44 1,28 1,07 0,90 0,90 0,88 0,82 0,77 0,75 0,75 Uit de acties met het meeste effect blijkt dat docenten met de juiste mentale instelling het verschil maken. Deze docenten gaan de uitdaging aan, geven veel feedback, kennen leerstrategieën om conceptueel begrip bij te brengen, zorgen voor een goede sfeer in de klas, etc. Hattie komt tot 6 pijlers voor goed onderwijs: Leerkrachten hebben een krachtige invloed op het leerproces. Leerkrachten moeten beïnvloedend, zorgzaam en actief betrokken zijn bij het leren. Leerkrachten moeten zich bewust zijn van het denken en weten van iedere leerling. Leerkrachten en leerlingen moeten de doelen en succescriteria kennen. Leerkrachten moeten zorgen voor meerdere opvattingen, zodat ze de kennis, het begrip en de gedachten van de leerlingen kunnen opbouwen. Het hele team creëert een sfeer waarin fouten kansen zijn om iets te leren. Leer strategieën Hattie heeft tevens onderzoek gedaan naar leerstrategieën van leerlingen en is tot de volgende top 5 van strategieën met de hoogste effectgrootte gekomen: Ingreep Ordenen en aanpassen Gevolgen bepalen Zelfinstructie Zelfevaluatie Hulp zoeken Voorbeeld Het maken van een opzet voordat er aan het werkstuk wordt begonnen Het uitstellen van iets leuks tot het werk is gedaan (beloning) De stappen verwoorden voor het oplossen van een probleem Het werk nog eens controleren voor het aan de docent te geven Samen met een klasgenoot leren Effectgrootte 0,85 0,70 0,62 0,62 0,60 Gereedschapskist Hattie heeft een “gereedschapskist” voor een goede les samengesteld waarvan de eerste 10 “gereedschappen” hieronder staan weergegeven. Ingreep Feedback Cognitieve vermogen van de leerling Kwaliteit van de instructie Directe instructie Loopbaan versnellen / klas overslaan Zwake punten vinden en helpen te verbeteren Wil om te leren Sfeer in de klas Uitdagingen Leren van klasgenoten Effectgrootte 1,13 1,04 1,00 0,82 0,72 0,65 0,61 0,56 0,52 0,50 Bron van invloed Docent Leerling Docent Docent Leerling Docent Leerling Docent Docent Docent (http://www.Docentstoolbox.co.uk/T_effect_sizes.html) Uit de bovenstaande lijst blijkt dat in 7 van de 10 gevallen de docent de bron van invloed op het proces is. Onder feedback verstaat Hattie het commentaar dat de leerlingen krijgen als ze iets goed en slecht doen maar ook duidelijkheid als het gaat om doelen. Hattie heeft deze keuze gemaakt aangezien hij vindt dat goede feedback alleen kan worden gegeven als van tevoren voor een leerling duidelijk was wat het doel was. Is het doel gehaald dan krijgt de leerling positieve feedback, anders (opbouwende) negatieve feedback. (Cambridge regional college, 2014) 20 Ook Ebbens heeft het in zijn boek “Effectief leren” over het motiveren van leerlingen door het geven van feedback. Als voorbeeld stelt hij de volgende vraag: “Hoe lang ga je door met bowlen als je niet weet hoeveel pins er zijn omgevallen?”. Met andere woorden als een leerling niet wordt verteld of hij/zij het goed doet of niet, neemt de motivatie om door te gaan af. (Ebbens, Effectief leren, 2009) Leervaardigheidstraining Hattie heeft onderzocht of het van belang is of een leervaardigheidstraining in of buiten de context moet worden aangeboden. De uitkomst was dat min of meer eenvoudige leerstrategieën (ezelsbruggetjes, geheugentraining) buiten de context konden worden aangeboden maar zodra het leerproces de diepte in ging was de context van belang. Het is belangrijk dat een diepgaande leervaardigheidstraining: a. wordt gegeven in de context b. taken gebruikt die op het zelfde terrein liggen als de context c. zorgt voor een hoge mate van leeractiviteit en meta-cognitief bewustzijn. (Hattie, 2012) 3.2.13. begrijpend lezen Begrijpend lezen is bij een talig vak als biologie erg belangrijk. Een leerling die moeite heeft met begrijpend lezen heeft hoogstwaarschijnlijk ook moeite met biologie. Niet met de inhoud van het vak als zodanig maar met de manier waarop het wordt aangeboden. Probleemlezers Probleemlezers hebben zowel taal- als (technische)-leesproblemen en ze hebben een kleine woordenschat. Deze leerlingen verliezen snel de motivatie om iets te gaan lezen, hebben als het gaat om lezen weinig zelfvertrouwen en proberen leestaken (hardop lezen in de klas) te vermijden. De leerling raakt, door zijn zwakke leescapaciteiten, achterop bij biologie. Als de probleemlezer, met behulp van voor hem interessante teksten op zijn eigen niveau, niet wordt geholpen blijft hij problemen houden met talige vakken. De schoolse lezer De schoolse lezer heeft een voldoende grote woordenschat, heeft geen problemen met zinnen, maar bij tekstbegrip gaat hij onderuit. Deze leerlingen hebben vaak een matig actief leesgedrag en zijn zich niet voldoende bewust van wat ze lezen. Ze zijn gebaat bij lees-strategieën die ze helpen om een tekst in zijn geheel te begrijpen. De compenserende lezer De compenserende lezer heeft een relatief kleine woordenschat. Dit gebrek aan woordkennis compenseert hij door op een strategische manier om te gaan met de tekst waardoor hij de complete tekst op hoofdzaken begrijpt. De leerling valt niet op als het gaat om kennis van de informatie in de tekst maar hij is een zwakke lezer. Als de leerling geen adequate ondersteuning krijgt in het op peil brengen van zijn woordenschat, dan gaat zijn taalprobleem te groot worden om het te compenseren. De leerling zal de tekst niet meer begrijpen. (diataal, 2014) 21 22 3.3. Praktijkverkenning 3.3.1.Dataverzameling en meetinstrumenten Interview met docenten Om duidelijk te krijgen wat er momenteel tijdens de lessen wordt gedaan aan het aanleren van leervaardigheden zijn er interviews met een aantal docenten gehouden. Deze interviews zijn gedaan aan de hand van een interviewleidraad (zie Bijlage 5: Interviewleidraad docenten) om een “open” gesprek te krijgen waardoor er meer informatie uit het gesprek kon komen. Deze informatie is weliswaar minder gestructureerd maar ondanks dat kunnen er waardevolle opmerkingen uit naar voren komen. Interview met een professional, geen docent ‘Als een begeleider niet voor de kwaliteiten van zijn kind, cliënt, leerling gaat, dan moet hij van zijn beperkingen afblijven!’ Emiel van Doorn, 1960, Psycholoog, de drijvende kracht achter het concept Mediërend Leren, werkzaam bij ‘Centrum voor Denk-Stimulerend Onderwijs en Opvoeding’, ‘Stichting ter bevordering van de cognitieve ontwikkeling’, Adviseur DeSTi, e.a., medeoprichter en bestuurslid van de Stichting ter Bevordering van de Cognitieve Ontwikkeling, de StiBCO (Linked in), ontwikkelaar van “de omgekeerde piramide van cognitieve functies” De reden om Emiel van Doorn te interviewen voor dit onderzoek is dat van Doorn iemand is die met een ander oog naar leerlingen en leren kijkt dan de gevestigde orde als Marzano, Ebbens, e.a. Van Doorn deinst er niet voor terug om tegen de heilige huisjes te schoppen die anderen aanhangen. Niet dat alles wat anderen hebben gedaan verkeerd is, ook de denkwijze van van Doorn heeft een basis in de theorieën van Feuerstein, Piaget en Vygotsky. Een van de krachten van van Doorn is dat hij zijn kennis, opgedaan in een andere praktijk dan het onderwijs, zo weet om te buigen dat het past bij leerlingen van deze tijd. “Op basis van zijn eigen ervaringen weet hij als geen ander welke worsteling iemand doormaakt die graag wil ontwikkelen, maar steeds opnieuw ervaart dat zijn omgeving voornamelijk oog heeft voor zijn belemmeringen en de ondersteuning daarop inricht.” (Linked in) Leerlingen, enquête en leerstijlentest Om duidelijk te krijgen welke leerstijl de leerlingen op het VMBO Harderwijk hebben is er door een groep van 60 leerlingen een leerstijlentest volgens Kolb ingevuld (https://www.123test.nl/leerstijl/). De uitkomst van deze test geeft inzicht in de manier waarop de leerlingen leren wat van belang is voor de opzet van de lessenserie. 23 3.3.2.Interview met docenten Naam docent Dirk-Jan Alex Hak Sexe M M Onderwijservaring 12 jaar 17 jaar Gezineke Marsman Albert Heldoorn V M 13 Jaar 35 jaar Herbert Jansen M 3 jaar Functie/vak Docent Speciaal Onderwijs Docent Nask Internationale school Docent CKV Docent Nederlands Docenten coach Docent wiskunde Criminoloog Interviewleidraad docenten: zie Bijlage 5 “Leren leren” Van de ondervraagde docenten is er één die in de reguliere lessen tijd inplant voor het “leren leren”. De overige docenten besteden er wel wat aandacht aan tijdens de mentorles, maar deze lessen zitten vaak al zo vol met gesprekken met leerlingen dat er niet veel tijd overblijft. Als er aandacht aan leren wordt besteed dan is dit vaak in de vorm van tips en het praten over leren, meestal in de vorm van een klassengesprek. Tijdens deze gesprekken komen de voorkeuren van leren wel aan de orde maar er wordt niet specifiek gefocust op een leerstijl of leerstrategie. Wel worden de leerlingen op gezette tijden in de les gestimuleerd om samen te werken, met name de expertvorm, het aan elkaar uitleggen. Tijdens de gesprekken komt bij alle docenten het nut van leren aan de orde, met name het onderwerp “de toekomst”, zowel op school als na de schooltijd wordt behandeld. Coaching en differentiatie Tijdens de lessen worden de leerlingen bij het leren gecoacht en ze worden door middel van het doorvragen van de docent uitgedaagd om te blijven leren. De docenten geven tevens aan dat dit één van de regelmatig terugkerende manieren van differentiëren tijdens de les is. De hoeveelheid differentiatie tijdens de les verschilt per docent, de docenten met een abstract vak differentiëren over het algemeen regelmatiger dan de rest, dit gebeurt onder andere in de vorm van opdrachten van het aangrenzende niveau. Ook wordt de groep min of meer regelmatig in tweeën of drieën gedeeld (BHV) waarbij de eerste groep de meeste aandacht krijgt. Keuzevrijheid Leerlingen krijgen zelden de vrijheid om zelf te kiezen hoe ze gaan leren. Wat wel voorkomt is dat de leerlingen zelf de volgorde van de modules in digitale methodes mogen bepalen, maar uiteindelijk moeten ze alles op de aangegeven manier doen. Als reden om de leerlingen niet zelf hun studiemanier te laten kiezen wordt door de docenten aangegeven dat het dan erg onoverzichtelijk wordt, de leerlingen moeite hebben met het maken van een keuze en de leerlingen vaak niet weten op welke manier ze kunnen leren aangezien ze dat nooit is aangeleerd. De docenten gebruiken wel verschillende werkvormen om op die manier zoveel mogelijk leerlingen op de manier te laten leren zoals zij dat prettig vinden. Motivatie De leerlingen worden gemotiveerd door het in een context plaatsen van de stof en het afwisselen van werkvormen. Er wordt gebruik gemaakt van digitale middelen zoals een laptop en een digitaal bord waarmee onder andere Kahoot quizjes worden gedaan. Ook tijdens de mentorgesprekken worden de leerlingen gedwongen om naar hun beperkingen en kwaliteiten te kijken (onderdeel van TIZ) waardoor ze steeds beter weten waar ze moeite mee hebben en wat makkelijker gaat wat ook motiverend werkt. Ook proberen een aantal docenten te motiveren door het geven van cijfers of straffen bij ongewenst gedrag. 24 Huiswerk De leerlingen krijgen bij alle docenten huiswerk op, de leerlingen mogen hier meestal al tijdens de les aan beginnen. Het huiswerk wordt min of meer regelmatig gecontroleerd. De docenten gaan hier verschillend mee om, enkelen geven straf als het huiswerk niet af is, de anderen niet, het wordt alleen genoteerd. Bij de laatste groep wordt het noteren gebruikt om aan de leerling aan te geven dat het bekend is dat ze het huiswerk niet hebben gemaakt en om indien nodig aan ouders aan te geven dat hun zoon/dochter beter zijn best zou kunnen doen. De docenten met een digitale methode hebben het idee dat het huiswerk beter wordt gemaakt dan voorheen toen er nog met boeken werd gewerkt. Ze geven aan dat naar de oorzaak hiervan hier op school nog geen onderzoek is gedaan. De docenten dicteren geen samenvattingen, ze zien het nut hier niet van in. De meeste docenten stimuleren de leerlingen wel om zelf samenvattingen te maken en leggen uit wat het nut hiervan is. Leerachterstand Leerlingen met een leerachterstand worden tijdens of na de les bijgespijkerd als de leerling zelf het initiatief neemt (herkomst: TIZ), de verantwoordelijkheid van het probleem blijft bij de leerling. Een van de docenten maakt een afspraak met de leerlingen in Magister, komen ze vervolgens niet opdagen dan komt de code voor spijbelen in Magister en de leerling verspeelt voor de komende tijd het recht op bijles. De leerlingen worden op weg geholpen maar als ze zelf niet gemotiveerd zijn om te leren hebben ze zelf een probleem. In de wiskundemethode (digitaal) kunnen de leerlingen niet verder voordat ze het grootste deel van de opgaven goed beantwoord hebben (dit is zichtbaar voor de docent). Op school is huiswerkbegeleiding aanwezig. Mocht de leerachterstand voortkomen uit moeite hebben met het maken van huiswerk dan kunnen de leerlingen hier gebruik van maken. Het komt ook voor dat er samen met ouders en leerlingen een afspraak wordt gemaakt over het volgen van de huiswerkbegeleiding. Soort leerlingen Aan de docenten is gevraagd of ze wisten “wat voor soort” leerlingen er op het VMBO Harderwijk zitten. (Dromers, denkers, doeners, beslissers). Uit de antwoorden is het volgende naar voren gekomen: 1. 2. 3. 4. Denker Dromer Doener Beslisser 5,2 % 19,0 % 70,0 % 5,8 % 25 3.3.3.Interview met een professional, geen docent Emiel van Doorn, psycholoog Samenvatting van meerdere gesprekken met Emiel van Doorn, gehouden tussen november 2014 en mei 2015. Verwachtingspatroon “Ons verwachtingspatroon ten aanzien van leerlingen klopt niet. Leerlingen van deze leeftijd kunnen niet plannen, kunnen niet ‘niet egocentrisch denken’ en niet systematisch werken omdat hun hersenen er simpelweg nog niet aan toe zijn.”, aldus van Doorn. Het is dus ook niet eerlijk om dit van leerlingen te verwachten. Wat ook niet goed is, is het niet eerlijk zijn tegen leerlingen. Als een leerling iets niet goed doet of kan dan moet hij/zij dat ook horen. We moeten niet gaan proberen de fout weg te moffelen met iets wat de leerling wel goed kan. Voorbeeld. In een gymles moet de klas tijdens het hoogspringen over 1,40 meter springen, ze krijgen hier een cijfer voor. Eén leerling is 1,30 meter, een andere leerling is 1,75 meter. Na afloop blijkt dat de kleine leerling het niet heeft gehaald, de lange wel, de kleine leerling zou dus een 1 moeten krijgen wat vaak niet gebeurt. Veel docenten zullen namelijk zeggen: “Dat is niet eerlijk, hij kan er ook niks aan doen dat hij niet groter is gegroeid”. Onzin. De limiet was 1,40 meter, hij heeft het niet gehaald, punt uit. Als deze leerling na het behalen van zijn diploma zijn beperkingen niet kent gaat hij onderuit. We helpen deze leerling niet met het wegmoffelen van zijn beperking (zijn lengte, of het ontbreken daarvan), we helpen hem door hem laten zien wat zijn beperkingen zijn zodat hij kan leren hiermee om te gaan. Leerlingen leren hun kwaliteiten en beperkingen te zien kan tijdens de hele schoolperiode op alle momenten, je hebt hier geen gymles voor nodig. Ga in gesprek met leerlingen zowel tijdens de les als in persoonlijke gesprekken of gesprekken met een klein groepje. Leerlingen zijn vaak heel eerlijk tegen elkaar en ze kunnen prima vertellen wat een klasgenoot wel of niet kan. Als je een gesprek met een leerling hebt moet het doel “duidelijkheid” zijn. Is het voor de leerling duidelijk dan is het gesprek afgelopen, ook als het één minuut heeft geduurd. Is een gesprek niet zinvol, om wat voor reden dan ook, dan moet de stekker eruit. Laat een leerling zijn beperkingen zien. Zodra hij zijn beperkingen kent kan hij verder met zijn kwaliteiten. In het onderwijs van tegenwoordig gaan we veel uit van de beperkingen van de leerling. Is hij niet goed in Engels dan gaan we hem meer Engels geven. Vaak verplicht. Lekker voor de motivatie, alles wat hij goed kan krijgt hij niet vaker, alles wat hij niet zo goed kan (en daarom vaak ook minder leuk vindt) moet hij nog meer doen. Lekker voor de motivatie. Dat is ook zo iets, vaak hoor je “die leerling is niet gemotiveerd”, wat een onzin, die leerling is wel degelijk gemotiveerd alleen (nog) niet voor het vak van de docent! De leerling heeft kwaliteiten die op een ander vlak liggen dan daar waar de docent graag wil dat ze liggen. Probleem laten waar het is Ik denk dat er in de klassen veel te veel uitleg wordt herhaald. Let een leerling tijdens de eerste uitleg niet op dan heeft hij voor zichzelf een probleem gecreëerd. Wat gebeurt er vaak, de docent legt het nog een keer uit. Het signaal dat nu wordt afgegeven is: Je hoeft de eerste keer niet op te letten, er komt toch nog een tweede keer. Resultaat: het probleem gecreëerd door de luie leerling is nu het probleem van de oplettende leerlingen en de docent. Winnaar: de luie leerlingen. De leerlingen die wel op zaten te letten hebben nu minder effectieve lestijd. Je moet leerlingen bijstaan in hun leerproces, je moet ze de stof niet aangeven. Dit zelfde geldt voor ouders. Als een ouder een mailtje over een leerling naar de teamleider of directeur stuurt moet deze de mail niet doorsturen naar de mentor, nee, hij moet het mailtje van de ouder terugsturen met het juiste email adres, dat van de mentor. Doet de directeur dit niet dan denkt de ouder de volgende keer: “Als ik het mailtje naar de directeur stuur komt het goed”. Ga je ergens 26 voor op een school, doe het dan ook helemaal. Doe je dit niet dan gaat de werkdruk omhoog (iets wat je juist niet wilt) en de verantwoordelijkheden komen op de verkeerde plek te liggen. Duidelijk Wees open naar de leerlingen. Leerlingen vinden het prettig dat iemand ze confronteert met hun beperkingen maar ze ook laat zien welke talenten ze hebben en ze verantwoordelijk maakt voor het inzetten daarvan. Geef aan dat je geen tweede ouder bent maar een docent. Bepaalde verantwoordelijkheden liggen bij de ouders, andere bij de docent en weer andere bij de leerling zelf. Wees hier duidelijk in. Je staat voor een klas, je geeft geen privéles, geef dus ook op groepsniveau les. Zitten er een aantal niet op te letten dan is dat hun probleem. Kun jij hierdoor niet goed lesgeven, doe er dan wat aan. Ga vervolgens na afloop van de les in gesprek met de leerlingen die niet opletten en confronteer ze hiermee. Reflecteer op het gedrag dat ze hebben laten zien en kijk of je hier positieve dingen uit kunt halen. Om negatief gedrag te laten zien heb je vaak goede kwaliteiten nodig. Iemand die bijvoorbeeld vaak storend aanwezig is kan moet overzicht, een goede timing, doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen hebben. Dit zijn kwaliteiten die de leerling ook anders in kan zetten. Laat hem zien dat het gedrag dat hij in de les liet zien niet gewenst is maar dat hij zijn kwaliteiten ook anders kan inzetten. Leren Leerlingen leren van een docent die duidelijk is en die laat zien waar de zwakheden en kwaliteiten van de leerling liggen. Je moet als begeleider, ouder, docent oog hebben voor zowel de kwaliteiten als de beperkingen van het kind en het samenspel tussen deze twee. Leren is iets dat je samen doet, dat is mediërend leren, iets dat we rechtstreeks uit de positieve ontwikkelingspsychologie halen. Een kwaliteit is iets anders dan vaardigheden. Als de leerling oplet en zijn best doet dan komen de vaardigheden, bij iedereen in verschillende mate, vanzelf en hier geven we dan ook een cijfer voor. Een leerling heeft een kwaliteit of niet. Als hij een kwaliteit heeft kan hij deze op een goede manier inzetten mits hij weet dat hij die kwaliteit heeft en daar kan een docent hem bij helpen. Kwaliteiten en beperkingen worden goed zichtbaar bij coöperatieve werkvormen. Niet alleen die te maken hebben met het samenwerken maar ook juist andere kwaliteiten als overzicht houden, flexibiliteit, gestructureerd werken, leiderschap, omgaan met teleurstellingen, etc. Leerlingen leren doordat anderen ze helpen duidelijkheid te krijgen in hun beperkingen en hun kwaliteiten. Deze anderen zijn hun ouders, docenten, medeleerlingen en alle anderen waar ze in hun leven mee te maken hebben. Als leerlingen weten waar hun beperkingen en kwaliteiten liggen komen ze beter voorbereid de maatschappij in. Laat leerlingen zien dat je een onvoorwaardelijk geloof hebt in hun kansen en ontwikkelingsmogelijkheden. Aanvulling op de gesprekken met Emiel van Doorn Uit cijfers van het CBS (mei 2015) blijkt dat de grootste groep ziek thuiszittende jongeren lijdt aan een psychische aandoening (61.000 van de 72.000). Hoogleraar klinische psychologie Jan Derksen geeft in een interview met Radio 1 aan dat het lijkt dat iedereen tegenwoordig een psychische stoornis heeft. Derksen schrijft het hoge aantal jongeren dat aan een psychische stoornis lijdt vooral toe aan de opvoeding van deze jongeren. “We hebben met z’n allen toch een paar generaties jongeren opgevoed die we echt als prinsjes en prinsesjes hebben behandeld en te weinig stressbestendig hebben gemaakt. Nu komen die jongeren in een werksituatie en krijgen ze een functioneringsgesprek dat negatief is en dan is het voor het eerst in hun leven dat ze wat kritiek krijgen.” Derksen geeft aan dat hij liever had gezien dat ouders hun kinderen iets beter hadden geholpen bij het leren incasseren van tegenslagen. Derksen vermeldt tevens dat door de ICT-revolutie de scheiding tussen werk en privé is weggevallen waar we nog mee om moeten leren gaan. (NOS, 2015) Ook Huub Nelis schrijft hier in ‘puberbrein binnenstebuiten’ over: “Ondanks de goede kanten van ICT lijkt het er op dat veel pubers van nu lijden aan “Infobesitas”.” (Nelis, 2013) 27 3.3.4.Enquête en leerstijlentest met leerlingen Enquête onder leerlingen Wat is leren? In het praktijkonderzoek onder leerlingen is de vraag: “Wat is leren?” gesteld. Uit de antwoorden op deze vraag is naar voren gekomen dat leerlingen een verschillende uitleg geven bij het begrip “leren”. 1 (hardop) lezen 36 2 Luisteren / les 4 3 Herhalen 3 4 Opdrachten maken 5 Samenvatting maken 6 14 6 Laten overhoren 5 7 Afbeeldingen bekijken 2 De leerlingen hebben in de enquête tevens antwoord gegeven op 56 vragen (zie Bijlage 6, Enquête leerlingen) waar het volgende uit naar voren is gekomen: Meer dan de helft van de leerlingen is het eens met de onderstaande stellingen: 2. Ik ben snel afgeleid. 3. Tijdens het maken van mijn huiswerk zit ik te denken aan dingen die ik liever doe. 8. Ik gebruik pen en papier bij het leren. 9. Ik vind het vervelend als ik moeite met mijn huiswerk heb. 11. Ik doe mijn best om mijn huiswerk zo goed mogelijk te doen. 15. Ik kijk voordat ik ga beginnen eerst welk huiswerk ik voor alle vakken heb. 20. Als ik iets niet snap weet ik waar ik de uitleg kan vinden. 21. Bij het huiswerk gebruik ik het tekstboek. 28 32. Ik vind het fijn als ik na het leren word overhoord. 34. Ik neem regelmatig een korte pauze in een andere ruimte. 38. Als ik leerwerk heb begin ik een paar dagen van tevoren. 43. Ik maak mijn huiswerk op mijn kamer. 47. Ik ben tevreden over de manier waarop ik nu leer. 48. Ik ben tevreden met de cijfers die ik nu haal 53. Ik vind vaak dat ik te veel huiswerk heb. 54. Ik heb vaak geen zin. Minder dan de helft van de leerlingen is het eens met de onderstaande stellingen: 6. Het huiswerk dat ik moet doen is interessant. 14. Bij het maken van mijn huiswerk word ik geholpen. 27. Ik maak eerst zelf een overhoring (docent spelen) om deze later te maken. 33. Na schooltijd begin ik direct aan mijn huiswerk. 35. Voordat ik begin met mijn huiswerk maak ik een planning. 42. Ik maak mijn huiswerk op een vast tijdstip van de dag. 56. Ik schat van tevoren in hoeveel tijd het me gaat kosten In de gesprekken na afloop van het invullen van de vragen gaven de leerlingen aan dat ze een vraag hadden gemist over begrijpend lezen. Veel van de leerlingen gaven aan dat ze de grote hoeveelheid tekst onder andere bij biologie lastig vonden. Het vele lezen en dan ook nog de belangrijke punten zien te vinden blijkt een probleem te zijn. Leerstijlentest De leerstijlentest van Kolb (123 test) is uitgevoerd door 60 leerlingen uit klas 2, niveau Basis en Kader. Van deze 60 leerlingen waren er 43 met een LWOO indicatie en 5 uit het Speciaal onderwijs. 1. 2. 3. 4. Denker Dromer Doener Beslisser 10,7 % 41,1 % 41,1 % 7,1 % 29 4. Resultaten 4.1. Analyse Leervaardigheden Marzano geeft in het hoofdstuk “Algemene leervaardigheden” aan dat veel leerlingen de basisvaardigheden van het leren (oriënteren, plannen, uitvoeren, evalueren) niet is aangeleerd (Marzano, 2011) wat ook uit de uitkomsten van het praktijkonderzoek naar voren komt. De leerlingen geven in het praktijkonderzoek aan dat (hardop) lezen overeenkomt met leren. Een klein groepje maakt ook een samenvatting maar dit is een duidelijke minderheid. Leerlingen willen graag met het huiswerk geholpen worden maar dit gebeurt niet altijd, vinden het vaak niet interessant en werken niet gestructureerd aan het huiswerk. De benodigde leervaardigheden van tegenwoordig verschillen ten opzichte van de leervaardigheden van vroeger, tegenwoordig is het minder van belang dat je parate kennis hebt, het is van belang dat je weet waar je de kennis moet halen. (A. Wijnia, 2010) Ook vaardigheden als ‘samenwerking’, ‘creativiteit’, ‘ICT geletterdheid’ en ‘communicatie’ zijn vandaag de dag meer van belang dan voorheen. Leerstijlen Uit de theorie blijkt dat door leerlingen de vier leerstijlen van Kolb te laten ervaren ze kunnen ontdekken waar hun eigen dominante leervoorkeur ligt waardoor motivatie en prestatie omhoog zouden moeten gaan. Tegelijkertijd komen de leerlingen doordat ze de complete cirkel doorlopen, leerstijlen tegen waarmee ze minder goed uit de voeten kunnen. Uit de gegevens, verkregen door het interview met de docenten en de leerstijlentest ingevuld door de leerlingen, blijkt dat de docenten niet goed weten welke leerstijl de leerlingen op het VMBO Harderwijk hebben, wat van invloed kan zijn op het aanbieden van de stof tijdens de lessen. Docenten houden in de les matig rekening met de leerstijlen. Aandachtsgebieden Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de leerlingen het prettig vinden om de stof in een context aangeboden te krijgen. Uit de theorie blijkt dat we hier mogelijk te maken hebben met “beelddenkers”, leerlingen die bovendien moeite hebben met begrijpend lezen en concentratie, iets dat we ook terugzien in de uitkomsten van de docentenenquête. Ook de leerlingen geven aan dat ze snel zijn afgeleid. Leerlingen houden zich over het algemeen niet of nauwelijks bezig met het plannen van hun huiswerk. Emiel van Doorn geeft tijdens een van de gesprekken aan dat de docenten dit wel van de leerlingen verwachten maar dat dit niet terecht is, de hersenen van de leerlingen zijn hier nog niet aan toe. Niet alle interventies van docenten tijdens de les zijn even nuttig voor het verbeteren van het leerproces van de leerlingen. Uit onderzoek van John Hattie komt naar voren dat de instelling van de docent van groot belang is voor het proces. Docenten met het meest positieve effect op het leerproces geven veel feedback, zorgen voor een positieve sfeer in de klas, gaan de uitdaging samen met de leerling aan en kennen verschillende strategieën om conceptueel begrippen bij te brengen. (Hattie, 2012) Ook Marzano heeft het in de eerste van de vijf dimensies over motivatie. Docenten staan zelf sterker als de motivatieproblematiek in het team op een gelijke manier wordt aangepakt. Is een leerling niet gemotiveerd dan blijft de leerprestatie achter. 30 Terugkoppeling en reflectie Uit het praktijkonderzoek onder leerlingen komt naar voren dat veel leerlingen het nut van leren/huiswerk maken niet inzien. Ze zijn met andere, voor hen belangrijkere, zaken bezig zoals bijvoorbeeld ‘Facebook’ bezig. Zowel Marzano als Feuerstein en van Doorn geven aan dat een positieve houding richting de leerling van belang is. Docenten moeten uitstralen dat ze vertrouwen hebben in het leerproces van de leerling. Van Doorn geeft hierbij nog extra aan dat je eerlijk moet blijven richting de leerling, ook als hij/zij iets niet goed doet of kan. Zowel van Doorn als Feuerstein gaan ervan uit dat het stellen van vragen aan de leerling de manier is om de leerling te laten leren. Eerder genoemden gaan er van uit dat de ‘verzorgende’ manier van veel onderwijsinstellingen juist de oorzaak is van achterstanden on het onderwijs. De leerlingen hebben niet geleerd om te gaan met dingen die niet duidelijk zijn, het is ze altijd voorgezegd of voorgedaan. Terugkoppeling naar de leerling komt in de vorm van ontdekken en de juiste vragen van de docent aan de leerling. Ook uit het onderzoek van Hattie blijkt dat feedback geven, het klassengesprek en de helderheid en geloofwaardigheid van de leraar belangrijke aspecten voor een goede, duidelijke docent zijn waar leerlingen waarde aan hechten. Werkvormen Uit het onderzoek van Hattie komt naar voren dat het totaal aan studievormen een aantal effect verhogende elementen moeten bevatten: Ordenen en aanpassen Gevolgen bepalen Zelfinstructie Zelfevaluatie Hulp zoeken (Hattie, 2012) Zowel uit de theorie als uit het praktijkonderzoek blijkt dat zowel de deskundigen als de leerlingen samenwerking een goede vorm vinden om iets te leren. (Kennisnet, 2015), (Ebbens, Effectief leren, 2009) Samenwerking kan op verschillende manieren worden aangeboden, korte periodes (check in duo’s, denken-delen-uitwisselen) of langere periodes (expertmethode) van de les. Leerlingen geven aan dat ze het lastig vinden om de essentie uit een stuk tekst te halen, ze hebben moeite met begrijpend lezen. Ze weten waar ze hulp kunnen krijgen en gebruiken het tekstboek, maar de juiste informatie uit een stuk tekst halen blijft moeilijk. Uit de theorie blijkt dat nieuwe stof wendbaar moet kunnen worden gebruikt. (Ebbens, Effectief leren, 2009) (Hattie, 2012) e.a.. Nieuw aangeleerde stof op een andere manier inzetten zorgt er voor dat de stof beter beklijfd waardoor dit gedeelte als bekend kan worden beschouwd zodat er kan worden doorgebouwd met de volgende hoeveelheid informatie. (Wij leren, 2014) 31 4.2. Conclusie Na de analyse van de onderzoeken kan antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag en de deelvragen en kunnen de volgende conclusies worden getrokken. 4.2.1.Conclusie 1: Leervaardigheden De leerlingen op het VMBO * weten vaak niet hoe ze moeten studeren. Over het algemeen zijn de “algemene leervaardigheden” niet of niet genoeg aangeleerd. De eerste conclusie is dat de leerlingen vaardigheden moeten worden aangeleerd waar ze tijdens het leren iets aan hebben. Aangezien de leerlingen niet goed weten hoe ze, anders dan op hun vertrouwde manier, met de te leren stof moeten omgaan geven ze ook snel op als de stof niet direct wordt begrepen. Op de vraag “Weten leerlingen wat studeren is?” kunnen we antwoorden dat ze dit over het algemeen niet goed weten. 4.2.2.Conclusie 2: Dromers en doeners Uit het praktijkonderzoek is naar voren gekomen dat de leerlingen op het VMBO * voornamelijk ‘dromers’ en ‘doeners’ zijn. Deze groepen leerlingen hebben een voorkeur voor de onderstaande werkvormen. 4.2.3.Conclusie 3: Motiveren De leerlingen hebben een lage motivatie om met het werk aan de slag te aan. Deze lage motivatie heeft deels te maken met problemen waar ze tijdens het werk tegen aan lopen (vastlopen) maar ook met een “algemeen motivatieprobleem”, de leerlingen zien het nut er niet van in. De conclusie is dan ook dat leerlingen geprikkeld moeten worden om met hun werk aan de gang te gaan zodat ze inzien dat het nuttig is voor hun toekomst. Dit betekent dat de randvoorwaarden in de klas in orde moeten zijn. Naast deze randvoorwaarden moet de aangeboden stof passen in de belevingswereld van de leerlingen, de stof moet worden aangeboden in een context en moet in wisselende werkvormen worden gepresenteerd. Leerlingen moeten zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun leerproces en inzicht krijgen in de rol van zowel de docent als zichzelf waardoor ze meer gemotiveerd raken om aan het werk te gaan. 4.2.4.Conclusie 4: Inzicht geven Aangezien de leerlingen niet goed weten wat studeren is en niet goed weten hoe het in hun hersenen werkt snappen ze het nut van de verschillende manieren van studeren ook niet. De conclusie is dat de leerlingen meer inzicht moeten krijgen in de werking van de hersenen en de verschillen in leerstijl zodat ze begrijpen dat mensen verschillende leervoorkeuren kunnen hebben. Naast het inzicht geven in de werking van het brein moeten de leerlingen ook inzicht krijgen in het nut van naar school gaan en huiswerk maken. Leerlingen moeten inzicht krijgen in alle dingen die ze leren, niet alleen vaktechnisch maar ook communicatief, sociaal, etc. Naast het bovenstaande is het van belang dat leerlingen verbanden gaan zien om op die manier een beter overzicht te krijgen over hetgeen ze hebben geleerd. Ook gaan ze op deze manier koppelingen leggen tussen aanwezige en nieuwe kennis. 4.2.5.Conclusie 5: Werkvormen Leerlingen leren veel van samenwerken. Samenwerken met de docent maar zeker ook van het samenwerken met medeleerlingen. Samenwerkingsopdrachten zijn hierom werkvormen die terug 32 komen in de lessenreeks, dit in combinatie met ‘wendbaar gebruik’ van nieuwe stof zodat de stof beter beklijft. Naast samenwerkingsopdrachten is begrijpend lezen ook een werkvorm waar aandacht aan moet worden besteed. Leerlingen vinden dit moeilijk en aangezien biologie een erg talig vak is, is het van belang dat leerlingen hier handvatten voor aangereikt krijgen. 4.2.6.Eindconclusie Met behulp van de conclusies kunnen zowel de hoofdvraag als de deelvragen worden beantwoord. Onderzoeksvraag: “Hoe kan de leeropbrengst van leerlingen in het VMBO (BK, klas 2) verbeterd worden?” Deelvragen Weten leerlingen wat studeren is? Wat voor “soort” leerlingen hebben we op school Wat zijn de aandachtsgebieden, welk gedeelte van het leren kunnen we verbeteren? Hoe koppelen we de kennis over de manier van leren (metacognitie) terug naar de leerling? Welke studievormen gaan we aanbieden? 33 Product 5. Product en criteria 5.1. Algemeen Doelgroep: Onderbouw VMBO Basis en Kader Tijdsspanne: 6 lessen Overdraagbaar naar andere collega’s Leerlingen inzicht geven in hun leerstijl Leerlingen inzicht geven welke manier voor hen het meest effectief is. Leerlingen inzicht geven dat leren nuttig is. Leerlingen in laten zien dat vaardigheden van vroeger niet meer in deze tijd passen Uitdagend zijn en blijven voor de leerlingen Modern, passend in deze tijd 5.2. Inhoudelijk Het product moet: Leerlingen moeten met elkaar kunnen samenwerken Realistische leerstof bevatten Aansluiten bij de belevingswereld van de leerling Aansluiten bij de bestaande kennis Differentiëren Taalgericht zijn Leerlingen laten zien dat er verschillende manieren zijn om jezelf een stuk nieuwe stof eigen te maken Voldoen aan / Werkvormen Het stellen van doelen Zelfinstructie (Het verwoorden van de stappen die nodig zijn voor een taak) (Zelf)-evaluatie Hulp zoeken Leren van video’s Begrijpend lezen Verbanden leggen Algemene, eenvoudige leer strategieën (herhaling, algemene weekplanning, etc.) 6. Lessenserie 34 6.1. Les 1: Intro & Mind map 6.1.1.Inleiding: Huiswerk, waarom zou je het doen? Wat is huiswerk en waarom moeten onze leerlingen het doen? Het laatste gedeelte van de vraag horen we vaak van onze leerlingen. Een van de redenen van docenten om de leerlingen huiswerk te laten maken is zichtbaar maken of de stof uit de les is geland. Vaak is het restant van het opgegeven werk in de les het huiswerk. Van belang is dat de opgaven niet vreemd zijn, met andere woorden soortgelijke stof moet in de les behandeld zijn. Een goede voorbereiding door de docent op het huiswerk is van belang. Aanwijzingen over de opgegeven stof, “lees bij vraag 6 eerst het hele verhaal anders kom je er misschien niet uit”, helpen leerlingen de opgaven met een goed resultaat af te ronden. (Ebbens, Effectief leren, 2009) 6.1.2.Samenvatting van de les 1. Start met een filmpje : https://www.youtube.com/watch?v=Hkq343NS3nM 2. De les gaat verder met instructie (voorlezen) over de hersenen Welke gebieden gebruik je tijdens het leren, welke gebieden in de hersenen dienen waar voor, wat zijn de grote hersenen, kleine hersenen? (zie Bijlage 8). 3. De leerlingen gaan aan de slag met hun I-pad. Hier lezen ze het stukje “Financiën” (zie tekst hieronder) om even afleiding te hebben van de instructie over hersenen. (zie Bijlage 9) 4. Nabespreking tekst “Financiën” 5. De leerlingen krijgen uitleg over het maken van een mind-map. (zie Bijlage 14) De leerlingen gaan individueel en zonder hulpmiddelen (boek, laptop, telefoon) in 5 minuten een mindmap maken over het verhaal dat je aan het begin van de les hebt gehouden over de hersenen in combinatie met leren. (zie Bijlage 10) 6. Na deze 5 minuten mogen de leerlingen in duo’s verder werken. 7. Nabespreken van de werkvorm 8. Bij de leerlingen navraag doen over de werkvorm en opbrengst 9. Kort verhaaltje over het geheugen, de eerste mindmap (zelfstandig gemaakt) was niet zo uitgebreid. Hoe komt dat nou? Volgende les : De werking van het geheugen. 10. Einde van de les Doel van de les: Verschillende manieren van leren laten zien, laten zien dat de ene manier effectiever is dan de andere, laten zien dat manieren van leren elkaar aan kunnen vullen. (lesvoorbereiding zie Bijlage 7) 6.1.3.Opdracht voor de leerlingen Bijlage 7: Mind Map 6.2. Les 2: De werking van het geheugen 35 6.2.1.Inleiding: Ontwikkeling van een puberbrein We verwachten erg veel van onze leerlingen. Vaak te veel aangezien het brein van onze leerlingen nog in ontwikkeling is. Zaken als emoties, planning, stemmingswisselingen, lagere impulscontrole, overdrachtssnelheid van informatie, probleem oplossend vermogen en wisseling in overwicht van hersendelen zijn enkele gebieden die nog niet ‘af’ zijn. (Nelis, 2013) Door de leerlingen te laten samenwerken helpen we hen om leerstof op een voor de meeste leerlingen leuke manier op te nemen. Als we leerlingen laten samenwerken dwingen we hen gebieden van hun hersenen te gebruiken die nog niet zijn uitontwikkeld. (impulscontrole, emoties, probleemoplossend vermogen, etc.) 6.2.2.Samenvatting van de les 1. Opening van de les: De werking van het geheugen 2. Start met een filmpje (Pi) 3. Lees de leerlingen een stuk tekst voor (zie Bijlage 13) 4. De leerlingen gaan een toetsje maken over de tekst 5. Gezamenlijk nakijken 6. De leerlingen gaan vervolgens de tekst zelf aandachtig doorlezen 7. De leerlingen gaan weer een toetsje over de tekst maken 8. Gezamenlijk nakijken 9. De leerlingen gaan een moeilijke woordenlijst maken van de woorden uit de tekst 10. Woordenlijst bespreken 11. Bespreken wat we hebben gedaan (luisteren in de les, zelf doorlezen, actief bezig zijn met de stof (moeilijke woorden) 12. Afsluiten van de les, inleiding naar de volgende les “zelfkennis” (Lesvoorbereiding zie Bijlage 12) 6.2.3.Opdracht voor de leerlingen Moeilijke woordenlijst maken van het stuk over de werking van het geheugen. 6.3. Les 3: Zelfkennis en leren? 36 6.3.1.Inleiding: Beelddenker / taaldenker, leervoorkeur Om leerlingen te laten zien wat het verschil is tussen een beelddenker en een taaldenker gaan ze aan de slag met een filmpje dat alleen uit beelden bestaat. (Huizen, 2013) Ook de taaldenkers hebben her baat bij, zij leren op deze manier een studievorm kennen waar ze waarschijnlijk weinig ervaring mee hebben. Naast beelddenkers en taaldenkers hebben leerlingen leervoorkeuren, onder andere onderzocht door Kolb. Om de leerlingen inzicht te geven in hun eigen leervoorkeur om zo studievormen te leren kennen die passen bij hun voorkeur vullen de leerlingen een leerstijlentest in. (A. Wijnia, 2010) (Thesis) 6.3.2.Samenvatting van de les 1. Opening van de les over zelfkennis (beeld- en taaldenken) en leren 2. Filmpje Koe / melkmachine / melk (alleen plaatjes) en de “Stomme film” 3. Leerlingen schrijven op wat ze nog weten van de “stomme film” 4. Nabespreken (kijken wat ze gemist hebben) 5. Leerlingen lezen het stuk over beelddenken en taaldenken (zie Bijlage 19) 6. Klassengesprek over beelddenken en taaldenken 7. Leerlingen lezen “Wat is leren” klassikaal (zie Bijlage 20) (Lesvoorbereiding zie Bijlage 16) 6.3.3.Opdracht voor de leerlingen Leerstijlentest van Kolb (123) 37 6.4. Les 4: Begrijpend lezen 6.4.1.Inleiding: Begrijpend lezen tekst 6.4.2.Samenvatting van de les 1. Laat een nieuw stuk tekst uit het hoofdstuk waar nu uit wordt gewerkt op het bord zien. Het stuk moet door een gemiddelde lezer in 5 minuten door zijn te lezen. 2. Na deze 5 minuten gaan de leerlingen een samenvatting maken 3. Laat het stuk tekst nogmaals 5 minuten zien 4. Laat de samenvatting aanpassen/uitbreiden 5. Bespreek de samenvatting 6. Laat het zelfde stuk nog een keer gedurende 10 minuten zien. Tijdens deze 10 minuten gaan de leerlingen een moeilijke woordenlijst maken 7. De leerlingen gaan in tweetallen de gecombineerde woordenlijsten uitwerken 8. De leerlingen gaan individueel met behulp van de moeilijke woordenlijst een mind-map maken 9. De leerlingen bespreken de mind-map met hun buurman 10. De werkvormen worden besproken Opdracht: Samenvatting, moeilijke woordenlijst en mind-map 38 6.5. Les 5: Samenwerkend leren 6.5.1.Inleiding Zoals uit de onderzoeken van Hattie blijkt is samenwerkend leren een van de meest effectieve manieren is om nieuwe informatie te laten beklijven. (Hattie, 2012) De uitleggende leerling legt de nieuwe informatie uit in de taal van de luisterende leerling waardoor de luisterende leerling de nieuwe informatie wellicht beter begrijpt. De uitleggende leerling moet goed nadenken oven de nieuwe stof zodat hij deze goed kan uitleggen. (Ebbens, Effectief leren, 2009) 6.5.2.Samenvatting van de les 1. Opening van de les over samen leren 2. Filmpje “Buurman en Buurman” https://www.youtube.com/watch?v=suxk3_xGvWQ 3. Klassengesprek over het filmpje (wat gezien in vergelijking met leren? Waar ging het mis?) 4. Nieuw stukje stof uit het hoofdstuk waar nu uit wordt gewerkt (biologie) 5. Zelfstandig het stuk doorlezen 6. Moeilijke woorden noteren 7. Werken in duo’s: toets van 5 vragen maken (7 a 8 min) 8. Blaadjes doorgeven aan de naaste groep 9. Toets maken 10. Blaadjes terug naar de makers 11. Nakijken Opdracht Moeilijke woordenlijst, zelf een toets maken over de nieuwe stof 39 6.6. Les 6: Combineren, plannen, reflecteren 6.6.1.Inleiding: Afsluiting van de lessen Deze les wordt een combinatie van eerder aangeleerde manieren van studeren in combinatie met het maken van een persoonlijke algemene weekplanning om te kijken wanneer de leerlingen, door externe factoren, geen of weinig tijd hebben om huiswerk te maken. Op deze manier krijgen de leerlingen inzicht in de activiteiten gedurende de week waardoor ze hun huiswerk beter in kunnen delen. 6.6.2.Samenvatting van de les 1. Herhaling van het geleerde uit de vorige lessen (samenvatten, mind-map, samenwerken) 2. Nieuw stukje stof uit het hoofdstuk waar nu uit wordt gewerkt in twee delen splitsen 3. Duo’s maken en nummeren met duo 1 en duo 2 4. Duo 1 gaat aan de slag met het eerste deel van de tekst 5. Duo 2 gaat aan de slag met het tweede deel van de tekst 6. Van elk stuk tekst wordt door 1 leerling een samenvatting en door 1 leerling een mindmap gemaakt 7. Duo 1 legt met behulp van de samenvatting en de mindmap het eerste deel van de tekst uit aan duo 2 en vice versa 8. Alle leerlingen maken voor de week een algemene planning (sportactiviteiten, clubs, etc.) wanneer ze wel / geen / weinig tijd hebben om huiswerk te maken (zie Bijlage 26) 9. Reflectie op de afgelopen lessen (wat heeft voor jou het best gewerkt, waarom, bij welke vakken kan je het gebruiken, etc.) Opdracht Samenvatting / mind-map, weekplanning 40 7. Evaluatieonderzoek Er is na elke les een moment voor evaluatie geweest. De leerlingen konden eerst zeggen wat zij van de les vonden, wat ze er van op hadden gestoken en wat beter kon. Was de informatie uit de klas niet toereikend dan werden er vervolgens, klassikaal, een aantal vragen gesteld. 7.1. Les 1 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven Terugblikken (1) Filmpje ok Eerst zelf een mindmap maken, dan samenwerken. Werkvorm ok, De leerlingen waren tijdens het stuk lezen snel afgeleid In de mind-map alleen directe relaties met hersenen (geen relaties van relaties) De leerlingen vonden het een leuke les en zeiden dat ze wat hadden opgestoken Werken in duo’s vonden ze soms lastig (kletsen) maar samen wisten ze meer Bewustwording (1) Begin van de les (stuk tekst) moet aansprekender. De leerlingen vinden het lastig om een mind map, inclusief ‘relaties van relaties’, te maken, ik ben er te veel vanuit gegaan dat de leerlingen al wat ervaring hadden met een mind-map. Er werden veel woorden gebruikt die niet in het stuk tekst voorkwamen, al aanwezige kennis kwam boven en werd gebruikt in de mindmap. Aanpassen (1) Inleiding op het stuk tekst. Eerst, met behulp van plaatjes op het bord, uitleg over het doorgeven van signalen in het lichaam. Meer uitleg mind-map, (relaties van relaties) Handelen (2) Aanpassingen uitgevoerd Uitvoerige uitleg van de mind-map met de nadruk op relaties van relaties, incl. voorbeeld op het bord Terugblikken (2) Zowel de aandacht tijdens het stuk tekst als het uitvoeren van de min-map ging beter al blijven de leerlingen ‘relaties van relaties’ moeilijk vinden. De leerlingen zagen het nut van de mind-map in 7.2. Les 2 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven 41 Terugblikken (1) Filmpje ok De leerlingen vonden het eerste toetsje lastig en werden wat onrustig Volgende toetsje ging beter Woordenlijst maken ging goed Bewustwording (1) De leerlingen vonden het toetsje moeilijk en vonden het daarom minder leuk Omdat de leerlingen het filmpje hadden gezien en de tekst hadden gelezen vonden ze het toetsje minder moeilijk en daardoor leuker Omdat ze als met de stof bezig waren geweest was de woordenlijst geen groot probleem Aanpassen (1) In de inleiding van de les de leerlingen beter aangeven dat dingen die moeilijk zijn soms toch de moeite waard zijn Handelen (2) Aanpassingen uitgevoerd Na het eerste toetsje teruggekeken naar de inleiding van de les over iets doen wat je moeilijk vindt. Terugblikken (2) Na het eerste toetsje waren de leerlingen nog wel een beetje onrustig maar na het terugkijken naar de inleiding werd het duidelijk. 7.3. Les 3 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven Terugblikken (1) Filmpje ok Bij de nabespreking ‘o ja’ momenten Klassengesprek over beeld- en taaldenken kwam moeilijk op gang, later beter Bewustwording (1) De leerlingen kwamen er achter dat je snel dingen vergeet als je alleen een filmpje bekijkt De begrippen beeld- en taaldenken hebben even tijd nodig om bij de leerlingen ‘te landen’ Aanpassen (1) Niets, het doel is bereikt 7.4. Les 4 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven 42 Terugblikken (1) De leerlingen vonden het moeilijk om een samenvatting te maken na de eerste ‘vertoning’, Na de tweede keer ging het een stuk beter Moeilijke woordenlijst maken ging goed Leerlingen vonden het leuk om de lijst te combineren en samen de betekenissen op te zoeken Mind-map ‘relaties van relaties’ blijft lastig maar gaat iets beter dan de vorige keer, leerlingen maken zich er ‘wat makkelijk van af’ Bewustwording (1) De leerlingen vonden het lastig om, zonder de tekst voor hun neus te hebben, een samenvatting te maken (doel bereikt) De leerlingen hebben in de gaten dat alleen even doorlezen niet het zelfde is als leren! Gecombineerde opdracht (solo en samen) ging goed Mind-map blijft lastig, ze vinden het moeilijk en (wellicht daardoor) minder leuk Aanpassen (1) Mind-map nogmaals goed bespreken met een voorbeeld Handelen (2) Aanpassingen uitgevoerd De leerlingen die het idee van de mind-map snappen gaan beter mee aan de slag Terugblikken (2) Het blijkt belangrijk te zijn de mind-map goed uit te leggen en veel voorbeelden te gebruiken 7.5. Les 5 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven Terugblikken (1) De reacties op het filmpje varieerden van ‘kinderachtig’ tot ‘leuk, buurman en buurman!!’ Klassengesprek liep goed Woordenlijst maken ging aardig, sommige leerlingen ‘vonden het nu wel best met die woordenlijsten’, uitleg gegeven en teruggekeken naar het effect in de vorige les De verrassing van de toets maken voor ‘de buren’ werd gewaardeerd Het nakijken van de toets vonden de leerlingen erg leuk Bewustwording (1) Ondanks dat niet alle leerlingen meer zin hadden in het maken van een woordenlijst ging het na uitleg toch goed Maken van de ‘buurman-toets’ werkte goed, leerlingen gingen enthousiast aan het werk Nakijken was leuk, de leerlingen vonden het leuk om op de stoel van de docent te zitten Aanpassen (1) Niets 43 7.6. Les 6 Handelen (1) De les is gegeven zoals in de lesvoorbereiding is omschreven Terugblikken (1) Werkvormen waren bekend en de leerlingen zijn goed bezig geweest De leerlingen hebben het idee dat ze meer met ‘leren’ bezig zijn dan met biologie De leerlingen zijn goed bezig geweest met de weekplanning, ze hebben het drukker dan ze dachten De reflectie is vanwege tijdgebrek klassikaal gedaan, de leerlingen hebben veel opgestoken van de lessen, waren enthousiaster dan gedacht en zien in dat leren meer is dan alleen doorlezen. Het samen leren en de woordenlijsten maken lijken het meest populair, vooral omdat ze dit het leukst vinden. Samenvatten vinden veel leerlingen veel werk. Bewustwording (1) Leerlingen blijken het lastig te vinden om een win-win situatie in de afgelopen lessen te zien. Wellicht is de nadruk te veel gelegd op het leren en minder op ‘het leren van een nieuw stuk biologie op een andere manier’. Aanpassen (1) In de inleiding van de lessen meer de nadruk leggen op de combinatie van een nieuwe manier van leren en het aanleren van een nieuw stuk stof. 44 7.1. Evaluatie lessenserie Evaluatievraag “Weten de leerlingen welke leerstijl ze hebben en weten ze welke werkvormen voor hun het meeste effect hebben?” Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik de leerlingen na afloop van de lessen ondervraagd wat terug te vinden is in de evaluatie van de lessen afzonderlijk. Tevens heb ik tijdens de beoordeling van de lessenserie met mijn begeleider, **, over de bruikbaarheid van de lessen gesproken. Beantwoording van de evaluatievraag “Weten de leerlingen welke leerstijl ze hebben?” Het antwoord op deze vraag kan worden beantwoord met ja. Tijdens les 3 hebben alle leerlingen een leerstijlentest van Kolb gedaan waaruit naar voren is gekomen welke leerstijl de leerlingen hebben. De uitkomst van deze test, samen met de klassengesprekken over dit onderwerp, hebben de leerlingen inzicht gegeven in zowel hun eigen leerstijl alsook in andere leerstijlen. Dit inzicht heeft de leerlingen duidelijk gemaakt dat de ene manier van leren meer bij je kan passen dan de andere. “Weten ze welke werkvormen voor hun het meeste effect hebben?” Het antwoord op deze vraag kan lastiger worden gegeven. De leerlingen hebben tijdens de lessenserie gewerkt met verschillende werkvormen om zich nieuwe stof eigen te maken. De leerlingen geven aan dat ze voorkeur hebben voor bepaalde werkvormen maar de reden is merendeels dat ze deze vorm het leukst vinden. Om te kijken welke vorm het meeste effect heeft zullen we zowel de manier van leren als de resultaten voor langere tijd moeten gaan monitoren. Of dit tijdens het vak biologie realistisch is, is de vraag. De lessenserie gaat worden ingebracht in de sectievergadering waardoor het niet zeker is of de serie blijft zoals hij is. Wellicht zullen er aanpassingen gaan plaatsvinden om de serie, meer dan nu het geval is, universeel in te gaan zetten. Tijdens de lessenserie is gebleken dat de leerlingen niet goed wisten wat ‘leren’ inhield. Veel leerlingen hebben ingezien dat ‘leren’ meer is dan ‘doorlezen’ en dat door andere werkvormen te gebruiken de nieuwe stof beter blijft hangen en vaak ook beter kan worden geplaatst. Voor de toekomst Zoals eerder gezegd zal het eindproduct worden ingebracht in de sectievergadering om de docenten, die niet aan de totstandkoming hebben meegewerkt, kennis te laten maken met de lessenserie en de uitkomsten van het onderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten van de vergadering zal worden besloten hoe de serie in de toekomst zal worden ingezet. Aanbevelingen Na aanleiding van het onderzoek en de uitvoering van de lessenserie zijn 1. Na de zomervakantie starten met de lessen / afgeleide van de lessen 2. Na de herfstvakantie nagaan wat er is blijven hangen en opfrissen van de kennis over ‘leren’ bij de leerlingen 3. Na de herfstvakantie de cijfers analyseren 4. Docenten vragen naar ervaringen 5. Tijdens de reguliere lessen maar aandacht gaan besteden aan ‘leren leren’ 6. Afspraken maken binnen het team over de aanpak van ‘leren leren’ Aanvulling 45 Na afloop van het onderzoek in de praktijk heb ik met de ondervraagde docenten de uitkomsten doorgenomen. De docenten waren met name verrast over de uitkomst van de leerstijlentest van Kolb onder de leerlingen. Daar waar het grootste deel van de ondervraagde docenten dachten dat het overgrote deel van onze leerlingen ‘doeners’ waren bleek dit niet het geval. 46 8. Bibliografie 21stcenturyskills.nl. (2014, 09). 21stcenturyskills.nl. Opgehaald van nieuwsberichten, veranderende samenleving: http://www.21stcenturyskills.nl/veranderende-samenleving-perspectief-asscher/ A. Wijnia, L. H. (2010, 6). Met de leerstylen van Kolb naar gedifferentieerd literatuuronderwijs. Levende talen magazine . Bentvelsen, Y. (2010). Carrieretijger. Opgehaald van carrieretijger.nl: http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/jezelf-ontwikkelen/zelfkennis Berben, M. (2014). In Differentieren is te leren. Amersfoort: CPS. Cambridge regional college. (2014). Table of effectsizes. Opgehaald van Teachers toolbox: http://www.teacherstoolbox.co.uk/T_effect_sizes.html diataal. (2014). diataal.nl. Opgehaald van www.diataal.nl: http://www.diataal.nl/downloads/omgaanmetverschillen.pdf (2012). In V. d. Donk, Praktijkonderzoek in de school (p. 335). Bussum, NL: Coutinho. (2005). In E. Ebbens, Actief leren (p. 239). Houten, NL: Wolters Noordhoff. (2009). In E. Ebbens, Effectief leren (p. 210). Groningen, NL: Noordhoff uitgevers. Feuersteincentrum Nederland. (2015). De feuerstein methode. Opgeroepen op 4 2015, van Feuerstein.nl: http://www.feuerstein.nl/methode/de-feuerstein-methode.html (2012). In v. K. Geerts, Handboek voor leraren (p. 400). Bussum, NL: Coutinho. Hattie, J. (2012). Leren zichtbaar maken. In J. Hattie, Leren zichtbaar maken (p. 320). Rotterdam, nL: Bazalt Educatieve Uitgaven. Huizen, M. (2013, 03 16). ikleerinbeelden.nl/leerstijlen/taxonomie-van-bloom. Opgehaald van ik leer in beelden: http://www.ikleerinbeelden.nl/leerstijlen/taxonomie-van-bloom/ Kennisnet. (2015). 21st-century-skills. Opgehaald van kennis net: http://www.kennisnet.nl/themas/21st-century-skills/ Kerpel, A. (2013). Differentiatie uitleg. Opgehaald van Wij leren: http://wij-leren.nl/differentiatieuitleg.php Kerpel, A. (2013). Leren zichtbaar maken. Opgehaald van Wij leren: http://wij-leren.nl/leren-zichtbaarmaken.php (2009). In F. K. Lagerwerf, Een leraar van klasse (p. 301). Barneveld: Nelissen. Leermakers, S. (1996). De didactiek van leren en coachen. In S. Leermakers, De didactiek van leren en coachen (p. 144). Baarn, NL: Intro. (2012). In Lemov, Teach like a champion (p. 238). Rotterdam: CED groep. Leraar 24. (sd). leraar 24, instituut kind in beeld. Opgehaald van Kind in beeld / Leraar 24: http://kindinbeeld.nl/leraar-24/ 47 Marechal, J. (2015). Bioquest/marzano. Opgehaald van bioquest.nl: http://bioquest.nl/index.php?pid=68 (2011). In M. Marzano, Leren in 5 dimensies (p. 223). Assen, NL: van Gorcum. Nelis, v. S. (2013). Puberbrein binnenstebuiten. In v. S. Nelis, Puberbrein binnenstebuiten (p. 246). Utrecht, NL: Kosmos. NOS. (2015, mei 20). meeste arbeidsongeschikten hebben psychische problemen. Opgeroepen op mei 26, 2015, van nos.nl: http://nos.nl/artikel/2036673-meeste-arbeidsongeschikten-hebbenpsychische-problemen.html NTO. (2012, 07). Leren leren. (NTO, Producent) Opgehaald van lerenleren.nu: http://sxills.nl/lerenlerennu/ OECD. (2003). PISA 2000 samenvatting Jules Peschar. Opgehaald van http://sxills.nl/lerenlerennu/bronnen/PISA_2000_samenvatting_Jules_Peschar.pdf Rene Pijlman, A. B. (2006). Opgehaald van leren.nl: http://www.leren.nl/cursus/leren_en_studeren/geheugen/ Stibco. (2013). David Tzuriel. Opgehaald van stibco.nl: https://www.stibco.nl/index.php/nieuws/211david-tzuriel (2013). In P. Teiltler, Lessen in orde (p. 286). Bussum, NL: Coutinho. Thesis. (sd). thesis.nl/testen/kolb. Opgehaald van thesis.nl: http://www.thesis.nl/testen/kolb Wij leren. (2014). Taxonomie van Bloom. Opgehaald van Wij leren: http://wij-leren.nl/taxonomie-vanbloom.php Witte, C. G. (2014). Voortijdig schoolverlaten. TRIER/Platform 31. 48 9. Bijlagen Bijlage 1. Formulier verkenning 49 Bijlage 2. Akkoord SLB 50 Bijlage 3. Beoordelingsadvies opdrachtgever 51 Bijlage 4. Leerstijlentest leerlingen (123 test) 1. Hoe vinden andere mensen dat jij te werk gaat? 1. Voortvarend 2. Voorzichtig 2. Als er iets wordt beweerd dan accepteer je dat: 1. als daar harde bewijzen voor zijn. 2. als je gevoel zegt dat het klopt, ook al zijn daar geen harde bewijzen voor. 3. Wat doe je het liefst? 1. Een probleem eerst van alle kanten bekijken. 2. Een probleem meteen oplossen. 4. Wat is jouw valkuil? 1. Soms ben je te impulsief. 2. Soms ben je te afwachtend. 5. Wat is het meest op jou van toepassing? 1. Je kijkt en luistert. 2. Je bent een doener. 6. Wat vind je leuker? 52 1. nadenken over een bepaald probleem. 2. praten over een bepaald probleem. 7. Je houdt ervan als een leerboek: 1. leerstof uitlegt aan de hand van concrete voorbeelden. 2. zich richt op theorie of algemene principes. 8. Als je een leerboek hebt gelezen wat onthoud je daar dan het beste van? • • de stukken die jou het meeste aanspreken. de grote lijnen van het boek. 9. In een discussie: 1 2 luister je naar wat anderen zeggen. zeg je waar het op staat. 10. Schrijf je een verslag dan is dat eerder: lang dan kort. kort dan lang. 11. Met wie kun je het beste opschieten? Met mensen die: spontaan en intuïtief zijn. logisch en analytisch kunnen nadenken. 12. Je hebt het nodig om leerstof: in een algemeen kader te plaatsen. te relateren aan je eigen ervaringen. 13. Je leert het liefste iets door: het zelf te doen en ermee te experimenteren. door (eerst) goed te kijken hoe het moet. 14. In het algemeen ga je af op: je gevoel. je verstand. 53 Bijlage 5. Interviewleidraad docenten Interviewleidraad docenten Heb je in je lessen tijd ingepland om leerlingen te “leren leren”? Zo ja, op welke manier leer je dit aan? Zo ja, tijdens de mentorlessen of ook tijdens de reguliere lessen? Hoe vaak? (niet, soms, vaak) Houd je rekening mat de verschillende leerstijlen van de leerlingen? Houd je rekening met de verschillende leer strategieën? Wat werkte goed? Wat werkte minder goed? Waar ben je verder tegenaan gelopen? Coach je de leerlingen bij het leren? Zo ja, op welke manier? Houd je rekening met de afkomst van de leerlingen? Krijgen de leerlingen de vrijheid om op de manier te leren zoals ze dat zelf willen? Zo ja, wat is hier het voordeel van? Zo nee, wat is hier de reden van? Differentieer je tijdens je lessen? Zo ja, ook voor het aanleren van het leren? Op welke manier motiveer je de leerlingen om te gaan leren? Werkt dit? Hoe ben je hier achter gekomen? Krijgen de leerlingen huiswerk? Waarom wel/niet? Maken de leerlingen tijdens de les onder jouw leiding samenvattingen? Vinden ze dit prettig? Hoe ben je hier achter gekomen? Hoe zorg je er voor dat een leerling met een leerachterstand weer bij komt? 54 Bijlage 6. Leerling enquête Leerling-enquête Hieronder vind je een aantal stellingen over het maken van huiswerk. Als je het eens bent met de stelling kun je dat aangeven met een vinkje in het vakje onder de 4. Ben je het er helemaal niet mee eens zet dan je een vinkje in het vakje onder de 1. Als je denkt “dat geldt in sommige gevallen voor mij” dan zet je een vinkje in het vakje onder de twee, als je denkt “dat geld vaak voor mij” dan zet je een vinkje onder de 3. Denk niet te lang na en sla er geen een over. 1= Niet mee eens, 2= Soms, 3= Meestal, 4= Mee eens 1 2 3 4 Stellingen over studeren 1. Ik kan mijn huiswerk beter maken met de radio of tv aan. 2. Ik ben snel afgeleid. 3. Tijdens het maken van mijn huiswerk zit ik te denken aan dingen die ik liever doe. 4. Als ik mijn huiswerk maak heb ik alleen de dingen die ik nodig heb op tafel liggen. 5. Ik vind het prettig om geholpen te worden bij mijn huiswerk. 6. Het huiswerk dat ik moet doen is interessant. 7. Ik vind het moeilijk om met mijn huiswerk aan de gang te gaan 8. Ik gebruik pen en papier bij het leren. 9. Ik vind het vervelend als ik moeite met mijn huiswerk heb. 10. Ik wil graag weten hoe ik minder moeite met mijn huiswerk heb. 11. Ik doe mijn best om mijn huiswerk zo goed mogelijk te doen. 12. Het gaat mij niet om de kwaliteit van het werk, als het maar af is. 13. Het maakwerk dat ik op krijg doe ik altijd. 14. Bij het maken van mijn huiswerk word ik geholpen. 15. Ik kijk voordat ik ga beginnen eerst welk huiswerk ik voor alle vakken heb. 16. Omdat ik vaak geen zin heb, heb ik vaak moeite met het huiswerk. 17. Omdat het huiswerk saai is heb ik moeite met het huiswerk. 18. Omdat het huiswerk veel is heb ik er moeite mee. 19. Ik ben niet veel tijd kwijt met het maken van huiswerk. 20. Als ik iets niet snap weet ik waar ik de uitleg kan vinden. 21. Bij het huiswerk gebruik ik het tekstboek. 22. Ik vind het prettig om het tekstboek op de computer te hebben. 23. Als ik mijn huiswerk heb geleerd herhaal ik alles nog een keer. 24. Als ik mijn huiswerk heb geleerd controleer ik mezelf door oefenopgaven te doen 25. Als ik mijn huiswerk heb geleerd word ik overhoord. 26. Bij het leren van de stof stel ik mezelf vragen ter controle. 27. Ik maak eerst zelf een overhoring (docent spelen) om deze later te maken. 28. Als ik moeite heb met mijn huiswerk stop ik er snel mee. 29. Leren en lezen is bij mij hetzelfde. 30. Ik maak vaak een samenvatting van de stof die ik moet leren. 31. Als ik woordjes moet leren verdeel ik ze in groepjes. 32. Ik vind het fijn als ik na het leren word overhoord. 33. Na schooltijd begin ik direct aan mijn huiswerk. 34. Ik neem regelmatig een korte pauze in een andere ruimte. 35. Voordat ik begin met mijn huiswerk maak ik een planning. 36. Voordat ik met mijn huiswerk beging schat ik in hoeveel tijd ik er voor nodig heb. 37. Ik wissel leerwerk af met maakwerk. 38. Als ik leerwerk heb begin ik een paar dagen van tevoren. 39. Ondanks dat ik goed heb geleerd vind ik de toetsen vaak moeilijk. 40. Het cijfer van de toets valt mij achteraf vaak tegen. 41. Tijdens het leren lees ik vaak hardop voor. 55 42. Ik maak mijn huiswerk voor het eten. 43. Ik maak mijn huiswerk op mijn kamer. 44. Tijdens het maken van huiswerk doe ik tussendoor ook andere dingen (facebook) 45. Ik maak mijn huiswerk voor de docent / omdat het moet. 46. Als ik te lang met mijn huiswerk bezig ben stop ik omdat ik geen zin meer heb. 47. Ben je tevreden over de manier waarop je nu leert? 48. Ben je tevreden met de cijfers die je nu haalt? 56 Bijlage 7. Les 1, Lesvoorbereiding Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Mind map Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Nieuw - Waar de verschillende gebieden in de hersenen voor dienen - Dat er verschillende manieren zijn waarbij je iets opsteekt - Dat de ene manier van werken effectiever is dan de andere Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: - Een mindmap maken Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - In duo’s hun mindmap aanpassen - De taken binnen het groepje evenwichtig verdelen 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. De Mindmap, I-book “Leren leren 1” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? Wanneer? 1 Frontaal Inleiding, Agenda, Afsluiting 2 Aanschouwelijk Filmpje “leren” 3 Klassengesprek N.a.v. het filmpje, de mindmap 4 Zelfstandig werken Maken van de mindmap 5 Werken in duo’s Maken van de mindmap 4. Agenda Wie? 1 Start les Ik 2 Filmpje “leren” Ik 3 Uitleg werking hersenen Ik 4 Stukje lezen over financieën Zij 5 Uitleg Mindmap Ik 6 Uitdelen formulier Mindmap Wij 7 Zelfstandig werken Mindmap Zij 8 Samenwerken in duo’s aan Mindmap Zij 9 Nabespreken van de mindmap Wij 10 Navraag doen: werkvorm/ leeropbrengst Zij 11 Inleiding naar volgende les: geheugen Ik 12 Afsluiting van de les Ik 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? 5c. Organisatorisch Lessenserie “leren leren” Aanhoren, filmpje kijken, Filmpje klaarzetten opstarten, filmpje laten zien, vragen stellen, stukje lezen, (https://www.youtube.com/ gesprekken in goede banen mindmap maken, duo’s watch?v=Hkq343NS3nM), leiden, uitleg geven, vormen, enquête invullen formulier mindmap kopiëren, ondersteunen waar nodig, enquête kopiëren enquête uitdelen 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) 57 Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening (mindmap) Wanneer in de les en voor hoe lang? Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) Werkzaamheden groep 2: (H) Werkzaamheden groep 3: (V) - n.v.t. - n.v.t. - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Context / Cognitief Opdracht: Nadruk leggen op goed Moeilijke woorden opschrijven Moeilijke woorden opschrijven overleggen en later vragen en later vragen 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: - Welk gedeelte van de hersenen gebruiken we vooral bij het kijken? - Waar zit het korte termijngeheugen? - Welke gedeeltes van de hersenen gebruiken we tijdens het leren? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kun je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 58 Bijlage 8. Les 1, Hersenen Om iets te leren over “leren” moeten we eerst iets weten over de hersenen. Grijs Soms hoor je mensen zeggen: “Laat die grijze massa daar bovenin nou eens werken!” als ze willen dat iemand nadenkt voordat hij iets zegt. Met “die grijze massa” worden de hersenen bedoeld. Deze benaming is niet zo gek gekozen, je hersenen zijn (in ieder geval voor een gedeelte) grijs van kleur. Hersencellen De werking van hersenen is niet zo makkelijk uit te leggen. Je hersenen bestaan uit miljarden neuronen (zenuwcellen). Vroeger dacht men dat je voor elke herinnering een neuron had, met andere woorden één neuron zou de informatie voor bijvoorbeeld een belevenis op de basisschool bevatten. Ging deze neuron dood dan zou je de belevenis zijn vergeten. Vandaag de dag weten we beter, de informatie over de gebeurtenis op de basisschool is verdeeld over verschillende plekken in je brein. Je onthoudt dingen doordat je hersenen bij elke gebeurtenis (of iets dat je leert) nieuwe verbindingen maken tussen de neuronen. Als je je dus iets herinnert gebruik je daarbij veel meer dat één neuron. Grote en kleine hersenen Je hersenen zijn opgedeeld in grote en kleine hersenen. De grote hersenen liggen aan de bovenkant, de kleine hersenen aan de onderkant. De grote hersenen spelen een belangrijke rol bij het verwerken van de impulsen afkomstig van de zintuigen. Het is ook de plek waar je bewust nadenkt. Hier vindt plannen, logisch redeneren en de opslag van informatie plaats. De kleine hersenen spelen een grote rol bij de coördinatie van bewegingen, evenwicht, balans en het is het de centrale plaats voor de aansturing van de spieren. Gebieden in je hersenen Je hersen zij opgedeeld in gebieden met een functie, elk gebiedje heeft zijn eigen taak. Zo is er een gebiedje te vinden waar veel geregeld wordt voor het praten. In een ander gebiedje wordt weer veel geregeld om te kunnen zien. In afbeeldingen zie je vaak dat de gebieden zijn gekleurd. Sommige van die gekleurde gebieden hebben wel meerdere functies. 59 60 Bijlage 9. Les 1, Financiën Financiën Een van de redenen om te gaan leren is ‘niet blijven zitten’. Blijven zitten kan komen doordat je te weinig tijd aan je huiswerk besteedt. Blijven zitten is niet leuk maar bovendien is het duur. Het kost jou op termijn veel geld. Hoeveel? Laten we eens gaan rekenen: Iemand die op het VMBO zit zou per dag ongeveer een uur moeten studeren, elke dag. Dat is 5 uur in de week, ongeveer 20 uur per maand, ongeveer 200 uur per jaar. Stel je voor dat je dat niet doet en je blijft een jaar zitten. Dit betekent dat je een jaar later van school komt en dus ook een jaar later kunt gaan verdienen. In dat jaar had je per maand, laten we zeggen, 1800 Euro netto kunnen verdienen. In een jaar is dat 12 x 1800 Euro = 21.600 Euro….wat je nu dus niet kunt gaan verdienen. Per huiswerkuur is dat: 21.600 Euro / 200 uur = 108 Euro per uur…..dat kost een uur geen huiswerk maken jou dus…. Best duur. Stel dat je van school gaat zonder diploma. Als je zonder diploma gaat werken zul je gemiddeld 18.000 Euro per jaar gaan verdienen. Veel? Moah, als je met een diploma van school komt ga je gemiddeld 48% meer verdienen… En dan hebben we het over geld, maar wist je dat iemand die het voortgezet onderwijs afrondt met een diploma gemiddeld 6 tot 9 jaar langer leeft dan iemand die geen diploma heeft? En 10 tot 20 procent minder kans heeft om in aanraking te komen met criminaliteit? En 20 tot 40% minder kans heeft om in de bijstand te komen? (Hattie, 2012) Hoeveel redenen wil je nog hebben om aan je huiswerk te gaan? 61 Bijlage 10. Les 1, Mind map Hersenen 62 Bijlage 11. Les 1, Enquête formulier Je hebt nu in 3 etappes iets geleerd, eerst heb je alleen geluisterd, vervolgens mocht je het internet gebruiken en uiteindelijk heb je samengewerkt met een klasgenoot. Van alle drie de manieren heb je iets geleerd maar misschien niet van alle drie evenveel. Hieronder staan een aantal stellingen die gaan over het leren op de manier van vandaag. Geef met de cijfers achter de vraag aan of je het met de stelling eens bent of niet. 1. Helemaal niet mee eens 2. Niet mee eens 3. Mee eens 4. Helemaal mee eens 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Vraag Ik heb vandaag iets geleerd Ik heb het meest geleerd van de uitleg aan het begin Ik heb het meest geleerd van het opzoeken op het internet Ik heb het meest geleerd van het samenwerken met een klasgenoot Ik heb het leren nog nooit zo aangepakt Het leren op deze manier vind ik prettig Het is de eerste keer dat ik een mindmap heb gemaakt Ik vind het verhelderend om een mindmap te maken 63 1 2 3 4 Bijlage 12. Les 2, Lesvoorbereiding Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Hoe werkt het geheugen? Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Nieuw - Wat het verschil is tussen het korte en lange termijn geheugen - Hoe informatie van het korte naar het lange termijn geheugen gaat - Wat de overeenkomst tussen een computer en een mens is Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: - n.v.t. Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - Op een eerlijke manier de toets van een medeleerling nakijken 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. Het geheugen, I-book “Leren leren 2” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? 1 Frontaal 2 3 Aanschouwelijk Klassengesprek Wanneer? Inleiding, Agenda, instructie geheugen, Afsluiting Filmpje “Pi” N.a.v. het filmpje, na het maken van de derde toets Doornemen tekst geheugen Maken van de lijst Maken van de mindmap Wie? Ik Ik Ik Zij Zij Zij Zij Zij Zij Zij Zij Wij Ik 4 Zelfstandig werken 5 Moeilijke woordenlijst 4. Agenda 1 Start les 2 Filmpje “Pi” 3 Uitleg werking geheugen 4 Maken toets 1 5 Nakijken toets 1 6 Zelf doornemen tekst geheugen 7 Maken toets 2 8 Nakijken toets 2 9 Maken moeilijke woordenlijst 10 Maken toets 3 11 Nakijken toets 3 12 Vergelijking resultaten en conclusie 13 Inleiding naar volgende les: zelfkennis Afsluiting van de les 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? Filmpje laten zien, instructie Aanhoren, filmpje kijken, geven over het geheugen, vragen stellen, toetsen gesprekken in goede banen maken, stukje lezen, leiden, uitleg geven, moeilijke woordenlijst ondersteunen waar nodig, maken, toetsen nakijken toetsen uitdelen, resultaten noteren 64 5c. Organisatorisch Filmpje klaarzetten (http://www.hartvannederland.nl/topnieuws/2014/cijferkoning-lepelt-24000-decimalen-van-getal-pi-op/ ), 3 toetsen maken en kopiëren 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening (woordenlijst, cijfers) Wanneer in de les en voor hoe lang? Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) Werkzaamheden groep 2: Werkzaamheden groep 3: (V) (H) - n.v.t. - n.v.t. - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Context / Cognitief Opdracht: Nadruk leggen op goed Verbanden leggen, “voor je Moeilijke woorden opschrijven en luisteren zien”, vergelijken met later betekenis opschrijven computer 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: Herhaling: - Waar zit het korte termijngeheugen? Nieuw: - Hoe gaat informatie van het korte termijn geheugen naar het lange termijn geheugen? - Hoe komt het dat we de stof beter onthouden na de derde oefening? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kun je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 65 Bijlage 13. Les 2, Uitleg werking geheugen Kennisverval Van alle informatie die we krijgen zijn we binnen 20 minuten de helft al weer vergeten en na een dag zijn we zelfs 80% kwijt. Ons geheugen lijkt dus niet zo erg effectief… Wetenschappers denken dat er twee redenen zijn waarom we dingen vergeten. De eerste reden is dat als we kennis die in ons geheugen zit niet regelmatig gebruiken dit uit ons geheugen verdwijnt. Een andere reden zou zijn dat we op een gegeven moment zo veel informatie in ons geheugen hebben zitten dat we moeite hebben de gezochte informatie terug te vinden. Aan de andere kant is het ook lastig om iets dat je wilt vergeten te “deleten”. Juist als we iets willen vergeten gaan we er veel aan denken en dat zorgt er voor dat er steeds meer verbindingen in onze hersenen worden gelegd waardoor we het ons juist beter zullen herinneren (en dat wilde we juist niet!!). Er zijn een aantal manieren hoe we dit vergeten, iets dat we ook wel “kennisverval” noemen, kunnen verkleinen. RAM-geheugen RAM geheugen (Random Acces Memory) is het tijdelijke geheugen van je computer. Andere namen voor hat RAM-geheugen zijn interngeheugen of werkgeheugen. Je computer gebruikt het RAM geheugen om informatie tijdelijk op te slaan. Wil je iets langer bewaren dan komt het op de harde schijf te staan. Het voordeel voor de computer om iets in het RAM geheugen te zetten is dat het RAM geheugen makkelijker te bereiken is waardoor deze informatie snel is te gebruiken. Een computer met veel RAM geheugen is dus sneller dan een computer met weinig RAM geheugen. Het RAM geheugen in je computer is te vergelijken met je eigen korte termijn geheugen. Lange/korte termijn Informatie onthouden gaat niet zomaar. Via je zintuigen komen er allerlei verschillende prikkels binnen in je hersenen. Om iets te kunnen met deze prikkels en ze goed op te slaan moeten er drie stappen worden doorlopen. Stap 1: Al deze prikkels worden heel even (3 tot 5 seconden) opgeslagen in een speciaal gedeelte van je geheugen, het sensorische geheugen. Dit gedeelte is behoorlijk groot aangezien je zintuigen voortdurend prikkels opvangen uit je omgeving en deze ‘berichtjes’ doorsturen naar dit gedeelte. Stap 2: Al deze berichtjes worden vervolgens gefilterd. De onbelangrijke dingen worden gewist en de belangrijke (dat wat je wilt onthouden) worden doorgezet naar je korte termijngeheugen (werkgeheugen). Een gemiddeld persoon kan ongeveer 7 dingen in zijn werkgeheugen opslaan wat niet zo heel erg veel is. Stel je het volgende eens voor. Je wilt het telefoonnummer van iemand in je adresboek zetten. Je vraagt het nummer en vervolgens blijk je net wel of net niet (dit is per persoon verschillend) genoeg ruimte in je werkgeheugen te hebben om het in je adresboek te zetten. Een half uur later weet je het waarschijnlijk al niet meer, een dag later zeker niet. Dit korte termijngeheugen gebruik je ook als je een moeilijke som in een paar stappen moet uitrekenen. De tussenuitkomsten worden opgeslagen in het kortetermijngeheugen. Niet alles wat in het korte termijn geheugen wordt opgeslagen gaat ook automatisch door naar het lange 66 termijngeheugen (denk aan het voorbeeld van de som), vandaar dat het ook wel het werkgeheugen wordt genoemd. Stap 3: Als je iets wilt verplaatsen naar je lange termijngeheugen zodat je er later iets mee kunt, zal je er werk van moeten maken. Het verplaatsen van informatie vraagt aandacht en herhaling, soms gaat dit vanzelf maar soms moet je er veel moeite voor doen. Als iets logisch is, is het iets is dat aansluit op iets dat je al kunt, dan gaat het eigenlijk vanzelf. Is het iets totaal nieuws dan blijkt het verplaatsen naar het lange termijngeheugen veel moeilijker. Een ezelsbruggetje (hulpmiddel om iets te onthouden) wil dan nog wel eens helpen. Mensen uit de reclame weten goed hoe onze hersenen werken en ze maken hier gebruik van. Let maar eens op hoe vaak je dezelfde reclame langs ziet komen… (herhaling) 67 Bijlage 14. Les 1, Hoe maak je een mindmap Hoe maak je een Mind-map? Een mindmap zijn woorden/begrippen rond een centraal thema. Om het onderwerp duidelijk naar voren te laten komen, zet je een cirkel om dit woord. De woorden/ begrippen die je om het centrale thema heen zet, verbind je met een lijn met het centrale thema. Tips: Zet je Mind-map ruim op zodat je later makkelijk woorden kan toevoegen. Houd de begrippen kort, ga geen hele verhalen opschrijven Maak de mind-map in een keer af, zonder er lang over na te denken of het wel netjes staat Stel jezelf veel vragen beginnend met b.v. waarom, hoe, wie of wanneer. 68 Bijlage 15. Les 2, Moeilijke woordenlijst Moeilijke woordenlijst Woord 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Betekenis : : : : : : : : : : : : : : : 69 Bijlage 16. Les 2, Tips voor het verbeteren van je geheugen Tips 1. Probeer niet teveel tegelijk te onthouden, het geheugen van de meeste mensen kan niet meer dan 7 dingen tegelijk verwerken. Ga pas verder als je zeker weet dat de nieuwe stof in je permanente geheugen zit. 2. Stampen werkt meestal niet. Het is beter om verbanden tussen woorden of aansluiting bij dingen die je al weet te zoeken. 3. Leer niet te lang achter elkaar. Je hersenen hebben tijd nodig om nieuwe informatie te verwerken, geef ze daar de tijd voor door regelmatig een korte pauze te nemen. Ga bijvoorbeeld een kopje thee drinken voordat je weer verder gaat. Als je vervolgens weer met het zelfde onderwerp aan de slag gaat kunnen je hersenen verbanden gaan leggen. De periode dat je achter elkaar kan leren is voor iedereen verschillend maar begin eens met 20 minuten. 4. Ontspan. Stress zorgt er voor dat je geheugen minder goed werkt. Probeer eerst tot rust te komen voordat je gaat leren. 5. Eet gezond. Alcohol en roken zorgen ervoor dat het geheugen minder goed werkt. 6. Zorg dat je genoeg slaapt. Tijdens je slaap worden veel (nieuwe) dingen verplaatst van het tijdelijke geheugen naar het permanente geheugen. Goed slapen is belangrijk om goed te kunnen leren. 7. Eet niet te veel voor een toets. Een ‘gezonde trek’ zorgt ervoor dat het geheugen beter werkt. 70 Bijlage 17. Les 3, Lesvoorbereidingsformulier Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Hoe leer jij? Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: Hersenen en korte termijn/lange termijn geheugen 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Herhaling - Globaal uitleggen hoe de hersenen en het geheugen werkt - Hoe informatie van het korte naar het lange termijn geheugen gaat Nieuw - Wat het verschil in beeld- en taaldenken is - Of ze zelf bij de groep beelddenker of taaldenkers horen (Huizen, 2013) Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - Op een eerlijke manier de toets van een medeleerling nakijken 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. Het geheugen, I-book “Leren leren 3” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? 1 Frontaal 2 3 4 Aanschouwelijk Zelfstandig werken Klassengesprek Wanneer? Inleiding, Agenda, instructie geheugen, Afsluiting Filmpje “Stomme film” koe N.a.v. het filmpje ‘uittreksel’ maken Aan de hand van de uittreksels kijken hoeveel er is gemist “Wat is leren” Wie? Ik Ik Ik Zij Wij Zij Wij Zij Ik 5 Lezen 4. Agenda 1 Start les 2 Uitleg wat is beelddenken/taaldenken 3 Filmpje “koe” 4 Uittreksel maken 5 Nabespreken uittreksels 6 Lezen “Beeld- en taaldenken” (zie Bijlage 7 19) 8 Klassengesprek “Beeld- en taaldenken” 9 Hardop lezen “Wat is leren” (zie Bijlage 20) Afsluiting van de les 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? Filmpje laten zien, instructie Aanhoren, filmpje kijken, geven over beeld/taaldenken, samenvatting maken, klassengesprekken leiden klassengesprek 5c. Organisatorisch Filmpje klaarzetten (Alleen tekeningen.mp4) 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening Wanneer in de les en voor hoe lang? 71 Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Nadruk leggen op goed luisteren Werkzaamheden groep 2: (H) - n.v.t. Werkzaamheden groep 3: (V) - n.v.t. Context / Cognitief Verbanden leggen, “voor je zien”, vergelijken met computer Opdracht: Moeilijke woorden opschrijven en later betekenis opschrijven 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: Herhaling: - Waar zit het korte termijngeheugen? - Wat is Nieuw: - Wat is beelddenken? - Denken beelddenkers alleen in beelden? - Wat is het nadeel van een ‘taaldenker’ zijn? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kun je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 72 Bijlage 18. Les 3, Hoe leer jij? Je krijgt op school huiswerk op waar je thuisgekomen aan gaat beginnen. Hoe pak jij dit aan? Als een hond… Je gaat in je kamer zitten met je boeken voor je neus. Je kijkt naar het boek, tuurt er in, pakt een volgend boek en gaat daar ook een tijdje in zitten bladeren en na een uurtje ga je naar beneden en vertelt dat je een uur hebt zitten leren… Als een muis… Je zit voortdurend te piepen dat het toch niet gaat lukken… ‘Het is veel te veel’ ‘Het is veel te moeilijk’ ‘Ik haal toch een onvoldoende’ Je hebt geen zin meer in je huiswerk en door al dat piepen gaat het natuurlijk zeker niet lukken… Als een mol… Als een mol begraaf je je in al je huiswerk. Je doet van alles tegelijk en daardoor doe je alles door elkaar heen. Het resultaat: je weet niet meer waar je mee bezig bent en je onthoudt niets, je bent et overzicht kwijt en stopt met je huiswerk… Als een kip… Als een kip pik je steeds iets uit je huiswerk, dan een beetje hier, dan een beetje daar… Je springt van de hak op de tak, dan weer ben je hier mee bezig, dan weer daar. Je hebt geen duidelijke reden waarom je wisselt, het is onlogisch, je bent het overzicht kwijt. Na een uur leren weet je eigenlijk nog niks… Als een bij… Je vliegt als een bij door je huiswerk heen. Als je langs de zinnen komt denk je vaak “o, dat weet ik wel, dat is niet moeilijk” en je bent zo klaar met je huiswerk. Tijdens de overhoring op school denk je dat je een “black-out” hebt, je weet ineens niks meer… Dit komt omdat je het nooit hebt geleerd, de informatie zat alleen in je korte termijn geheugen.. Of als een wijze uil… Je hebt eerst gekeken hoeveel huiswerk je had. Daarna heb je geschat hoeveel tijd je hiervoor nodig dacht te hebben. Vervolgens ben je met het vak dat je het minst leuk vindt aan de slag gegaan, je hebt gelezen, vraagstukken uit je werkboek gemaakt en filmpjes over het onderwerp opgezocht en bekeken. Je hebt de tijd opgedeeld in stukken van maximaal 20 minuten. Na die 20 minuten ben je 5 minuten iets anders gaan doen (maar niet achter de computer of TV kijken). Je hebt niet langer dan een uur achter elkaar in dezelfde kamer gezeten en hebt de stof regelmatig herhaald. Het leek eeuwen te duren maar achteraf viel dat mee en… je hebt je toets goed gemaakt!! 73 Bijlage 19. Les 3, Beelddenker / taaldenker? Ben je een beelddenker of een taaldenker? Nadat je brein hard aan het werk is geweest heb je rust nodig. Dit betekent dat je het laatste uur voordat je gaat slapen niet meer met je huiswerk aan de slag moet of achter de computer moet gaan zitten. (Nelis, 2013) blz. 229) Naast de fundamentele zaken die belangrijk zijn voor het leren zijn er ook details die bij kunnen dragen aan een goed “leerklimaat”. Zoals ‘Doug Lemov’ in zijn boek “Teach like a champion” schrijft, zorgen details in een omgeving ervoor dat je, zonder duidelijke regels of aanwijzingen, weet hoe je je moet gedragen. Hij beschrijft dat door een net lokaal de leerlingen zichzelf beter gedragen dan in een lokaal waar veel rommel ligt, de leerlingen zijn minder afgeleid en kunnen zich hierdoor beter concentreren. (Lemov, 2012) blz. 187) Dit kan een op een worden overgenomen voor het leren thuis. Leer je in een opgeruimde omgeving dan leer je beter, minder afleiding betekent immers een betere concentratie. Netjes schrijven helpt voor de resultaten. Als leerlingen worden gedwongen netjes te werken zijn ze beter met de stof bezig. Ze zijn serieus bezig en zijn uiteindelijk trots op hun werk. (Lemov, 2012) blz. 187) Mensen kunnen maar met een ding tegelijk geconcentreerd bezig zijn. Doen ze dit niet dan neemt de effectiviteit af. Simpel gezegd, luister je tijdens je huiswerk muziek, kijk je tv of ben je bezig met Social media dan neemt de kwaliteit van je werk af en je doet er langer over. (Nelis, 2013) blz. 229) Een van de manieren om je te helpen is het maken van een ‘visueel schema’. Een visueel zorgt er voor dat: Je meer gegevens kunt onthouden. Bij lezen en rekenen maak je veel gebruik van de linker kant van je hersenen. Als je iets creatiefs doet zoals het maken van een visueel schema, gebruik je vooral de rechter kant, laat je nu met dat deel van de hersenen makkelijker iets onthouden… In een visueel schema kun je zowel bestaande als nieuwe kennis plaatsen. Op deze manier kan je makkelijker verbanden leggen en wordt het duidelijker. Een visueel schema kan je eenvoudig uitbreiden wat met tekst lastiger is. Je kan makkelijker hoofd- van bijzaken onderscheiden. Je kan heel snel veel informatie verwerken in een visueel schema, het kost veel meer tijd om dit allemaal op te schrijven. In een visueel schema worden problemen en open stukken in de informatie snel duidelijk. (Rene Pijlman, 2006) 74 Bijlage 20. Les 3, Wat is leren? Veel mensen leren het effectiefst door te werken in stappen: 1. Overzicht krijgen. Weet wat je moet leren. Neem voordat je gaat leren (dit verschilt van 10 minuten tot een paar dagen) al de te leren stof door zodat je een indruk van de hoeveelheid werk krijgt. Probeer er achter te komen wat de belangrijke stukken zijn zodat je weet waar je de beeste aandacht aan moet besteden. 2. Lezen en begrijpen. Als je iets leest is het van belang dat je ook begrijpt wat je leest. Lezen om aan het eind van de bladzijde te komen heeft geen zin als je niet weet waar de tekst over ging, iets dat je niet begrijpt kan je ook niet onthouden. Vaak begrijp je een tekst niet omdat er moeilijke woorden in staan die je niet begrijpt. Noteer deze woorden en zoek de betekenis op. Als er een lastig stukje in de tekst staat probeer het dan eens in je eigen woorden uit te leggen (Je bent nu al aan het leren!). Vaak helpt het maken van opdrachten ook om iets te begrijpen. 3. Onthouden en herinneren. Als je iets wilt onthouden dan zal je het moeten herhalen. Zoals we in de vorige les hebben kunnen zien verhuisd de informatie door het herhalen van het korte naar het lange termijn geheugen wat je nodig hebt om iets te onthouden. Kijk tijdens het leren niet alleen naar het kleine stukje waar je op dat moment mee bezig bent, kijk ook regelmatig of je snapt waarom het in dit hoofdstuk staat, kijk of je het in het geheel kan plaatsen. (b.v.: wat heeft het hart nou met de bloedsomloop te maken?) Op deze manier “zet je de informatie op de juiste plaats in je geheugen”. Mocht je wat moeite hebben met de nieuwe stof, zoek eens een afbeelding of een video op het internet op, vaak werkt dit verhelderend waardoor je het beter snapt. Voor sommige mensen helpt het maken van een mind-map om de verbanden in te gaan zien. Het maken van een samenvatting na het leren van een nieuw stuk helpt vaak om de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden. Belangrijke dingen komen in de samenvatting, onbelangrijke dingen niet. Van een samenvatting kan je een goed spiekbriefje maken. Als je dit spiekbriefje nu steeds kleiner maakt zal je zien dat je hem tijdens de toets niet meer nodig hebt, je kent de stof! 4. Herhalen en gebruiken. Als je de nieuwe stof op de bovenstaande manier hebt geleerd ga je jezelf (of iemand anders) tot slot vertellen wat je nu eigenlijk hebt geleerd. Als je iets niet meer precies weet zoek je het op en probeert het alsnog in je eigen woorden te herhalen. Als je dit de volgende dag nog steeds kan zit het opgeslagen in je lange termijn geheugen. 75 Bijlage 21. Les 4, Lesvoorbereidingsformulier Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Begrijpend lezen Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Herhaling - Wat het verschil is tussen het korte en lange termijn geheugen - Het verschil tussen beeld- en taaldenken uitleggen Nieuw - Wat begrijpend lezen is - Wat je kan helpen een stuk tekst beter te begrijpen Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - Op een eerlijke manier de toets van een medeleerling nakijken 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. Het geheugen, I-book “Leren leren 3” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? 1 Frontaal Wanneer? Inleiding, Agenda, instructie geheugen, Afsluiting Nieuw stukje uit het hoofdstuk N.a.v. het nieuwe stukje uit het hoofdstuk N.a.v. de samenvatting Samenvatting, woordenlijst Woordenlijst, mind-map Wie? Ik Zij 2 Lezen 3 Samenvatten 4 Bespreken werk 4 Zelfstandig werken 5 Samenwerken 4. Agenda 1 Start les 2 Nieuw stuk uit het boek laten lezen (stuk moet in 5 minuten door zijn te lezen) 3 Samenvatting maken Zij 4 Nogmaals 5 minuten laten zien Zij 5 Samenvatting aanpassen Zij 6 Klassenbespreking samenvatting Wij 7 Zelfde stuk nogmaals 10 minuten laten zien Ik 8 Tijdens deze 10 minuten woordenlijst Zij 9 maken Zij 10 In tweetallen betekenis achter woordenlijst Zij 11 Solo mind-map maken Zij 12 Mind-map met buurman bespreken Ik Afsluiting van de les 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? filmpje laten zien, instructie Aanhoren, filmpje kijken, geven over het zelfkennis vragen stellen, toetsen uitdelen, resultaten noteren 76 5c. Organisatorisch Filmpje klaarzetten (Alleen tekeningen.mp3) 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening (woordenlijst, cijfers) Wanneer in de les en voor hoe lang? Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) Werkzaamheden groep 2: (H) Werkzaamheden groep 3: (V) - n.v.t. - n.v.t. - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Context / Cognitief Opdracht: Nadruk leggen op goed Verbanden leggen, “voor je Moeilijke woorden opschrijven luisteren zien”, vergelijken met en later betekenis opschrijven computer 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: Herhaling: - Waar zit het korte termijngeheugen? - Wat is het verschil tussen beeld- en taaldenken? Nieuw: - Wat is begrijpend lezen? - Wat kan je helpen bij begrijpend lezen? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kan je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 77 Bijlage 22. Les 4, Verbanden leggen 78 Bijlage 23. Les 5, Lesvoorbereidingsformulier Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Samenwerken Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Herhaling - Wat het verschil is tussen het korte en lange termijn geheugen - Wat is een ‘visueel schema’? Nieuw - Vertellen waarom samen werken voor beide partijen nuttig kan zijn - Hoe je samen kunt werken - Waar je goed op moet letten bij samenwerken Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - Op een eerlijke manier de toets van een medeleerling nakijken 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. Het geheugen, I-book “Leren leren 3” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? 1 Frontaal Wanneer? Inleiding, Agenda, instructie samenwerken, Afsluiting Filmpje “Buurman en buurman” N.a.v. het filmpje Stukje nieuwe stof (bio methode) Maken van de lijst Opstellen van een toets Maken van een toets Wie? Ik Ik Ik Wij Zij Zij Zij Zij Zij Ik 2 Aanschouwelijk 3 Klassengesprek 4 Lezen 5 Moeilijke woorden lijst 6 Opstellen van een toets 7 Maken van een toets 4. Agenda 1 Start les 2 Wat is ‘samen leren’ 3 Filmpje “Buurman en buurman” 4 Klassengesprek “Buurman en buurman” 5 Lezen nieuw stukje stof uit hoofdstuk 6 Woordenlijst maken 7 Toets ‘voor de buren’ opstellen 8 Toest ‘van de buren’ maken 9 Toets ‘voor de buren’ nakijken 10 Afsluiting van de les 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? filmpje laten zien, Aanhoren, filmpje kijken, klassengesprek leiden, Woordenlijst aken, toets instructie geven over het opstellen, toets maken, toets opzetten van een toets nakijken 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) 79 5c. Organisatorisch 1. Filmpje “Buurman en Buurman” https://www.youtube.com/ watch?v=suxk3_xGvWQ Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening (woordenlijst, toets) Wanneer in de les en voor hoe lang? Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) Werkzaamheden groep 2: (H) Werkzaamheden groep 3: (V) - n.v.t. - n.v.t. - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Context / Cognitief Opdracht: Nadruk leggen op goed Verbanden leggen met Moeilijke woorden opschrijven, luisteren samenwerken in de les goede toets opstellen 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: Herhaling: - Hoe werkt globaal je geheugen? - Wat is een mind-map? Nieuw: - Waarom werkt samenwerken? - Wat deden “Buurman en buurman” goed? - Wat deden ze verkeerd? - Waar moet je goed op moet letten bij samenwerken? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kan je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 80 Bijlage 24. Les 5, Moeilijke woordenlijst Woord 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Betekenis : : : : : : : : : : : : : : : 81 Bijlage 25. Les 6, Lesvoorbereidingsformulier Lesvoorbereiding (op basis van DA) Docent: H.J. Bargeman Klas: VMBO 2 Basis / Kader Vak: Bio / Leren leren Leerlingen: n.v.t. Les titel: Combineren, plannen, reflecteren Datum: n.v.t. Methode: geen Voor de start van de les: 1. Van dit onderwerp weten de leerlingen: 1. Leerdoelen Cognitief: De leerling kan aan het eind van deze les uitleggen: Herhaling - Wat het verschil is tussen beeld- en taaldenken - Wat begrijpend lezen is - Hoe je informatie van je korte termijn- naar je lange termijngeheugen kan verplaatsen Nieuw - Wat het nut van een globale weekplanner is - Wat het nut van samenwerken is - Wat het nut van ‘leren leren’ is Psychomotorisch: De student kan aan het eind van de les: - Een mind-map maken - Een samenvatting maken Affectief: De student kan aan het eind van deze les: - De ander in zijn waarde laten - Open staan voor de vragen van een ander en hier rustig op antwoorden 2. Welke leerstof komt aan bod? 1. Het geheugen, I-book “Leren leren 3” 3. Welke werkvormen ga ik gebruiken? Wanneer? 1 Frontaal Inleiding, Agenda, Afsluiting 2 Lezen Nieuw stukje uit het bio boek 3 Zelfstandig werken Samenvatting / mindmap / planning maken 4 Werken in duo’s Doornemen tekst geheugen 5 Expertmethode Uitleggen aan medeleerlingen 6 Reflecteren Reflecteren op de lessenserie 4. Agenda Wie? 1 Start les Ik 2 Herhaling vorige lessen Ik 3 Stukje tekst in tweeën delen Ik 4 Duo’s maken en nummeren (1, 2) Zij 5 Duo 1 maakt samenvatting en mind-map Zij 6 van deel 1 7 Duo 2 maakt samenvatting en mind-map Zij 8 van deel 2 9 Duo 1 legt duo 2 deel 1 uit en vice versa Zij 10 Algemene weekplanning maken Zij 11 Reflectie op de lessenserie Wij 12 Afsluiting les Ik 5. Werkzaamheden 5a. Wat doe ik? 5b. Wat doen de leerlingen? 5c. Organisatorisch Herhaling van de lessen, Stuk Aanhoren, samenvatting en Stuk tekst uitzoeken en splitsen tekst in tweeën delen, tijd mind-map maken, uitleggen aan het andere duo, 82 bewaken, planning uitleggen, weekplanning maken, reflectie stroomlijnen reflecteren 6. Differentiatie (BHV Basis, Herhaling, Verdieping) Hoe worden de groepen verdeeld? Groepsvorming niet in het kader van differentiatie, differentiatie door de oefening (samenvatting, mind-map) Wanneer in de les en voor hoe lang? Leerling afhankelijk Leerstof: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Leertijd: Groep 1: n.v.t. Groep 2: n.v.t. Groep 3: n.v.t. Werkzaamheden groep 1: (B) Werkzaamheden groep 2: (H) Werkzaamheden groep 3: (V) - n.v.t. - n.v.t. - n.v.t. 7. Taalsteun: Interactie: Context / Cognitief Opdracht: Nadruk leggen op goed Verbanden leggen, moeilijke Uitleggen aan het andere duo luisteren, duidelijk zijn tijdens de woorden begrijpen uitleg aan het andere duo, woordkeus 8. Afsluiting van de les: Controlevragen: Herhaling: - Waar zit het korte termijngeheugen? - Wat is het verschil tussen beeld- en taaldenken? - Wat is begrijpend lezen? - Waarom is samenwerken handig? Nieuw: - Waarom is het nuttig voor jezelf om iets aan een ander uit te leggen? - Waar moet je bij het uitleggen op letten? - Hoe kom je erachter of de ander je heeft begrepen? Feedback / reflectie op de les 9. Eigen reflectie op de les 1. Hebben de leerlingen het doel bereikt? 2. Hoe heb je dit kunnen controleren? 3. Hoe is de les verlopen, wat ging goed, wat ging minder goed? 4. Op welke manier kun je de minder goed verlopen lesonderdelen in de toekomst verbeteren? 83 Bijlage 26. Les 6, Algemene weekplanner Algemene weekplanner maken Op welke dag ben je druk met andere dingen? (Sport, muziek, andere hobby’s) Op welk moment in het weekend heb je geen tijd voor je huiswerk? Op welk moment door de week heb je het druk met andere dingen? Wat zouden goede momenten zijn om met schoolwerk aan de slag te gaan? Vul in het onderstaande schema de volgende zaken in: - De tijd dat je op school zit - Momenten dat je andere afspraken hebt (Sport, muziek, andere hobby’s, etc.) - Momenten dat je met je schoolwerk aan de slag kan Algemene weekplanner 84