De fiscale behandeling van de uitstapvergoeding van een coöperatieve vennoot Als een vennoot uit een vennootschap treedt, dan heeft hij recht op de uitkering van zijn aandeel in die vennootschap. Hoeveel hij precies zal krijgen, hangt onder meer af van de statutaire bepalingen. Belangrijk in deze context is uiteraard de vraag hoe die uitstapvergoeding fiscaal belast zal worden. De vennoot in kwestie zal uiteraard vooral geïnteresseerd zijn in de netto vergoeding die hem zal toekomen. 1. Situatie Het uittreden van een vennoot kan het gevolg zijn van zijn overlijden, van een vrijwillige uittreding of van een gedwongen uitsluiting. De uittreding van een vennoot leidt tot een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen. In de praktijk kan deze situatie enkel voorkomen in een V.O.F. en in een Coöperatieve Vennootschap. Uittreding van een vennoot, gevolgd door gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen, moet duidelijk onderscheiden worden van de gevallen waarin de vennoot zijn aandelen overdraagt aan een andere persoon (die op zijn beurt al dan niet vennoot kan zijn). Een overdracht van aandelen heeft geen enkele impact op het vermogen van de vennootschap zelf. We hebben het in deze bijdrage niet over deze overdrachten van aandelen. 2. Uitstapvergoeding De statuten zullen veelal bepalen waarop de uittredende vennoot recht heeft. De uitstapvergoeding omvat in de regel: - zijn aandeel in het kapitaal van de vennootschap; - zijn aandeel in de belaste reserves van de vennootschap; - eventueel ook zijn aandeel in de vrijgestelde reserves van de vennootschap. De fiscale behandeling –bij de uittredende vennoot enerzijds en bij de uitkerende vennootschap anderzijds- verschilt in elk van deze gevallen. We bekijken ze hierna één na één. Soms bepalen de statuten in de coöperatieve vennootschap dat de uittredende vennoot enkel aanspraak kan maken op het door hem gestorte kapitaal en de door hem betaalde inkomgelden (uitgiftepremie). In dat geval is de fiscale behandeling eenvoudig. De uitstapvergoeding is volledig belastingvrij. Ook voor de vennootschap zelf is er geen enkele fiscale implicatie. Als een vennoot méér krijgt dan de door hem gestorte sommen, dan wordt dat surplus als een dividend beschouwd. Het dividend stemt overeen met het verschil in meer tussen: - de uitkeringen of toekenningen in geld, in effecten of in enige andere vorm aan de belanghebbende of zijn rechthebbenden; - en zijn aandeel in het nog terugbetaalbare gestort en eventueel gerevaloriseerd maatschappelijk kapitaal. 2.1. Uitkering van het aandeel van de vennoot in het kapitaal van de vennootschap a) Fiscale implicaties voor de uittredende vennoot Het aandeel van de vennoot in het volstort kapitaal van de vennootschap kan hem belastingvrij worden uitgekeerd. Dit geldt ook voor het aandeel van de vennoot in de uitgiftepremies. Uitgiftepremies worden fiscaal met gestort kapitaal gelijkgesteld, voor zover zij: - hetzij in het kapitaal zijn geïncorporeerd; - hetzij worden geboekt op een afzonderlijke rekening die slechts kan worden verminderd door een nieuwe beslissing van de algemene vergadering, genomen volgens de regels die gelden voor een statutenwijziging. Reserves die in het kapitaal zijn geïncorporeerd kunnen daarentegen niet belastingvrij worden uitgekeerd. In dat geval gelden de regels die zijn uiteengezet in 2.2. of in 2.3. In bepaalde gevallen kan zelfs méér dan het volstort kapitaal worden uitgekeerd. De wetgever spreekt immers van het gerevaloriseerd maatschappelijk kapitaal. Onder de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal wordt verstaan: de waarde van het gestorte kapitaal na herwaardering van dat kapitaal met de revalorisatiecoëfficiënten die zijn vermeld in artikel 2 §6 van het W.I.B. 92. De coëfficiënt waarmee het gestorte kapitaal moet worden vermenigvuldigd hangt af van het jaar waarin dat kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald. De revalorisatiecoëfficiënten bedragen: 1918 en vorige 16,33 1919 11,49 1920 6,15 1921 6,30 1922 6,43 1923 4,37 1924 3,89 1925 4,02 1926 2,72 1927 tot 1934 inbegrepen 2,35 1935 1,86 1936 tot 1943 inbegrepen 1,70 1944 tot 1948 inbegrepen 1,14 1949 1,10 1950 en volgende 1,00 Aangezien de in artikel 2 §6 W.I.B. 92 bepaalde revalorisatiecoëfficiënt vanaf het jaar 1950 gelijk is aan 1, heeft de revalorisatie van het gestorte kapitaal slechts belang voor het kapitaal dat vóór 1950 is gestort, verminderd of terugbetaald. b) Fiscale implicaties voor de vennootschap De uitkering van het aandeel van de uittredende vennoot in het gestort kapitaal heeft geen enkele fiscale implicatie voor de vennootschap zelf. Het gestorte kapitaal wordt verminderd met het aandeel van de overleden, uitgetreden of uitgesloten vennoot in dat kapitaal. Deze uitkeringen hebben geen weerslag op de belastbare winst. 2.2. Uitkering van het aandeel van de vennoot in de belaste reserves van de vennootschap a) Fiscale implicaties voor de uittredende vennoot De uitkering van het aandeel van de vennoot in de belaste reserves van de vennootschap wordt beschouwd als een dividend. Tot 31/12/2001 was op dit dividend geen roerende voorheffing verschuldigd (oud artikel 264 W.I.B. 1992). De Wet van 24 december 2002 wijzigde deze situatie. Een roerende voorheffing van 10 % moet nu door de vennootschap worden ingehouden en doorgestort. Deze verplichting geldt voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 1 januari 2002. De ingehouden roerende voorheffing werkt bevrijdend. De latere opname van deze dividenden in de aangifte personenbelasting van het betreffende jaar is dus facultatief. Als de uitkerende vennoot een vennootschap zou zijn, dan kan de uitkering van belaste reserves mogelijks genieten van de D.B.I.-regeling. In dit geval zou 95 % van het inkomen vrijgesteld zijn. Roerende voorheffing moet niet worden ingehouden als aan de betreffende voorwaarden is voldaan (o.m. minimumbezit van 25 %, bezitsduur van één jaar; zie verder). b) Fiscale implicaties voor de vennootschap De gedeeltelijke uitkering van belaste reserves naar aanleiding van een uittreding van een vennoot is in principe belastingsneutraal voor de vennootschap. Deze uitkering werd weliswaar als dividend beschouwd en als dusdanig opgenomen in de belastbare grondslag. De belaste reserves zullen evenwel voor een zelfde bedrag verminderen en deze opname compenseren. 2.3. Uitkering van het aandeel van de vennoot in de vrijgesteld reserves van de vennootschap a) Fiscale implicaties voor de uittredende vennoot Voor de uittredende vennoot maakt het geen fiscaal verschil of zijn uitkering voortkomt van belaste dan wel van vrijgestelde reserves. In beide gevallen zal in de regel 10 % roerende voorheffing worden ingehouden. b) Fiscale implicaties voor de vennootschap Voor de vennootschap zelf is het verschil wél wezenlijk. Waar de gedeeltelijke uitkering van belaste reserves in de praktijk geen weerslag zal hebben op de belastbare grondslag, is dit niet geval voor vrijgestelde reserves. De opname van deze uitkering als dividend wordt immers niet gecompenseerd door een afname van reserves. Gevolg: het bedrag dat wordt uitgekeerd wordt dus opgenomen in de belastbare grondslag en zal de gewone regeling van de vennootschapsbelasting ondergaan. 3. Vrijstelling van roerende voorheffing Er is niet altijd 10 % roerende voorheffing verschuldigd. Zo is er vrijstelling van roerende voorheffing in volgende gevallen: - voor dividenden toegekend aan vennootschappen, wanneer de Belgische of buitenlandse moedervennootschap over een minimumdeelneming van 25 % beschikt in het kapitaal van de dochteronderneming en dit gedurende een ononderbroken periode van minimum één jaar; - voor dividenden toegekend aan Belgische en buitenlandse beleggingsvennootschappen die in het land van hun fiscale woonplaats een belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht. Hiermee worden de reorganisaties van vastgoedvennootschappen in vastgoed-BEVAKS bedoeld; - voor roerend inkomen dat als dividend wordt verleend of toegekend bij gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen door een door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschap. 4. Formaliteiten Aangezien de gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen als een dividenduitkering wordt beschouwd, moet de vennootschap in kwestie binnen de vijftien dagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden, een aangifte roerende voorheffing indienen én de verschuldigde roerende voorheffing betalen. Dit gebeurt via het formulier 273 A. Merkwaardig is wel dat dit formulier nog niet echt is aangepast aan de Wet van 24 december 2002. Er zijn immers wel kolommen voorzien voor 25%, 15% en 0% roerende voorheffing op dividenden, maar niet voor 10% roerende voorheffing. Voor wie dus een correcte aangifte wil doen, is het nog wel even “improviseren” geblazen … Peter Verschelden 23 juni 03