Vooraf gestelde vragen commissie Ruimte en

advertisement
Vragen raadsleden cie. RR 15-5-2012 n.a.v. te behandelen
raadsvoorstellen (inclusief antwoorden)
Raadsvoorstel 12.0028: Knellende kaders in geval van planvorming bij vastgoed- en
gebiedsontwikkelingen
Indiener
CU
Nr.
1a.
Vraag en antwoord
Hoe wordt op dit moment omgegaan met situaties waarin een bovenwettelijk gemeentelijke
kader een in de ogen van het College gewenste ontwikkeling blokkeert?
Antwoord:
Ter verduidelijking van de in het raadsvoorstel gehanteerde terminologie van wettelijke en
bovenwettelijke kaders:
Er zijn twee soorten bestuursrechtelijke kaders:
 wetten in formele zin (vastgesteld zijn door regering en Staten-Generaal gezamenlijk (art.
81 Grondwet), zoals de Wro en de Wabo) en wetten in materiële zin (vastgesteld op grond
van een bevoegdheid in een wet in formele zin (bijvoorbeeld op grond van de
Gemeentewet of de Wro) door een lagere overheid (zoals minister, provinciale staten, of
gemeenteraad). Gemeentelijke voorbeelden zijn verordeningen (zoals de
Bouwverordening) en het bestemmingsplan. Maar ook het Bouwbesluit (algemene
maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens de Woningwet door de minister) en de
provinciale verordening op grond van de Wro.
 door een bestuursorgaan vastgesteld beleid, waarin het bevoegd gezag aangeeft hoe zij
gebruik maakt van bevoegdheden die zij toebedeeld gekregen heeft krachtens wetten in
formele of materiële zin (bijvoorbeelden een structuurvisie op basis van de Wro; of beleid
in welke gevallen medewerking verleend wordt via een omgevingsvergunning aan afwijking
van een bestemmingsplan).
Waar het in het raadsvoorstel om gaat zijn kaders van de tweede categorie:
1. In de huidige praktijk is het zo dat projecten vertraging oplopen doordat op
ambtelijk en/of bestuurlijk niveau (met de beste bedoelingen) (te) vaak en lang
wordt geprobeerd om niet of moeilijk verenigbare beleidsuitgangspunten toch te
verenigen. Met andere woorden: er is vaak sprake van te lang non-interventie
en/of het uitstellen van besluitvorming.
2. Als gevolg van deze te lange non-interventie en/of het uitstellen van besluitvorming
lopen de plankosten onnodig op.
3. Het inwilligen van (enige) eisen levert bovendien vaak hogere bouwkosten op.
1b.
Waarin verschilt dit van de situatie die het College nu voorstelt?
Antwoord:
In het voorliggend voorstel wil het college deze situatie doorbreken door nog sterker in te
zetten op voortgang en haalbaarheid van projecten door bestuurlijk meer bewegingsruimte te
bieden bij knellende of conflicterende beleidskaders zodat sneller een beargumenteerde keuze
gemaakt wordt met oog op het projectbelang.
CU
2.
Hoe kijkt het college aan tegen het verlies aan rechtszekerheid wanneer bovenwettelijke
raadskaders slechts als een streven zullen gelden?
Antwoord:
Ten aanzien van het afwijken van beleid schrijft de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:84
Awb) voor dat: "het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel [handelt], tenzij dat voor
een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden
onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen." Binnen beperkte
marges is gemotiveerd afwijken dus mogelijk. Daarnaast kan in het geformuleerde beleid zelf
de bevoegdheid zijn opgenomen om af te wijken van het beleid. Bij bovenwettelijke kaders
denkt het college aan bv. de beleidseis dat bij ontwikkelingen waar de gemeente eigenaar is
1
van de grond het Dubo-plus pakket wordt gevolgd of een strengere EPC dan het Bouwbesluit
voorschrijft. Als (inter)gemeentelijk beleid in dit opzicht als knellend en non-productief wordt
ervaren moet er volgens het college de ruimte zijn om daar beargumenteerd van af te wijken.
Aansluitend is het wenselijk om te bezien of het wenselijk en mogelijk is dat beleid of die
beleidskaders structureel aan te passen, om hierover bij voortkomende gevallen wel
helderheid te verschaffen. Van verlies van rechtszekerheid is in dit opzicht geen sprake
aangezien aan de wetgeving in formele en in materiële zin wordt voldaan.
CU
3.
Welke consequenties heeft het wanneer niet voldaan wordt aan de ‘voorwaarde’ van het
gemotiveerd inzichtelijk maken van afwijking van bovenwettelijke kaders zoals beschreven in
besluitpunt 3.?
Antwoord:
Het college voldoet in dat geval niet aan de informatieplicht die het heeft ten opzichte van de
raad. Het is aan de raad om de politieke consequenties daarvan te wegen.
CU
4.
Als ik het goed begrijp heeft het collegevoorstel betrekking op alle bovenwettelijke
gemeentelijke kaders. Deze lopen echter inhoudelijk zeer uiteen, in aard, gewicht en potentiële
knellendheid. Waarom heeft college niet gekozen om de gemeentelijke bovenwettelijke kaders
die het meest ‘knellen’ er uit te lichten en voor wijziging aan de raad voor te dragen?
Antwoord:
De aard van de problemen is zeer breed en divers en verschilt sterk per project. Zoals eerder
geschetst kan het gaan om beleidseisen op het gebied van duurzaam bouwen of milieutechnische beleidsambities, maar het kan ook gaan om aspecten waarin vastgestelde
beleidskaders (nog) niet in voorzien, prestatieafspraken of regionale afspraken over
kwalitatieve invulling van de stedelijke opgave (woningen, kantoren, bedrijven, groen, etc.). Als
(inter)gemeentelijk beleid in dit opzicht als knellend en non-productief wordt ervaren moet er
volgens het college de ruimte zijn om daar beargumenteerd van af te wijken. Het college acht
het zinvoller om per project maatwerk aan te brengen dan in algemene zin wijzigingen in tal
van beleidskaders aan te brengen zonder dat deze een duidelijk en direct praktisch effect heeft
in projecten.
CU
5.
Het collegevoorstel beoogt verantwoording achteraf van het afwijken van raadskaders.
Consequentie hiervan is dat ingeval de raad het niet eens is met de gekozen afwijking, het
kaderbesluit opnieuw moet voorbereid. Dit kan tot zeer grote vertragingen en verspilde
ambtelijke inzet kan leiden. Zou het collegevoorstel RV 12.0028 daarom niet beter kunnen
voorzien in een plicht tot directe melding aan de raad(scommissie) van een geplande afwijking
gedurende het proces?
Antwoord:
In de initiatieffase van een project valt vaak nog niets te zeggen over eventueel knellende
kaders. Dat blijkt pas na verdere uitwerking van het project richting een kaderbesluit.
CU
6.
Bepaalde gemeentelijke bovenwettelijke kaders zijn vastgelegd in regionale afspraken. Wil het
college het hier ook per kaderbesluit van af kunnen wijken indien deze ‘knellen’?
Antwoord:
Ja.
D66
7.
D66 denkt graag mee over het aanbrengen van een hiërarchie/weging bij de kaders, maar
heeft daarvoor wel meer info nodig. Ik heb behoefte aan kwantificering en kwalificering om een
inschatting te kunnen maken van welke kaders zeer knellend zijn en welke maar een beetje.
Welke van de genoemde kaders zijn makkelijk realiseerbaar?
Antwoord:
In de praktijk blijkt het een voortdurende opgave te zijn om binnen de realisatie van een
project, de diverse beleidskaders met elkaar te verbinden. Soms lukt het wel als de
beleidsambities niet wringen met bijvoorbeeld de financiële haalbaarheid van een project. Maar
2
in heel veel gevallen wringen deze beleidsambities wel, en wordt realisatie van alle ambities te
samen in een project, zeer complex.
D66
8.
Welke kaders veroorzaken vaak problemen?
Antwoord:
Het gaat in de praktijk vaak om kaders op het gebied van duurzaam bouwen of andere
milieubeleidsambities, maar het kan ook gaan om aspecten waarin vastgestelde beleidskaders
(nog) niet in voorzien, prestatieafspraken of regionale afspraken over kwalitatieve invulling van
de stedelijke opgave (woningen, kantoren, bedrijven, groen, etc.).
D66
9.
Zijn er kaders waaraan vrijwel nooit kan worden voldaan?
Antwoord:
Aan elk kader afzonderlijk kan altijd worden voldaan. Het is de optelsom en de combinatie van
de gezamenlijke kaders die het lastig maakt om een project te realiseren.
D66
10.
Hoe vaak is het in de afgelopen 5 jaar voorgekomen dat een project onrendabel was en is
afgeblazen?
Welke projecten waren dat en te wijten aan welke kaders?
Antwoord:
Het besluit om een project om financiële afwegingen stop te zetten staat niet direct in verband
met de in het raadsvoorstel opgenomen uitgangspunten.
D66
11.
Er wordt aangegeven dat de parkeernormen wettelijk zijn voorgeschreven. Welke sanctie staat
er op het niet voldoen aan dat kader?
Antwoord:
Bij wetten in formele en materiële zin (zoals wettelijk voorgeschreven parkeernormen) kan het
in uiterste gevallen gaan om onrechtmatige besluitvorming, vernietiging door de rechter en
plicht tot schadevergoeding.
D66
12.
Pagina 2: er wordt een nieuw besluitvormingstraject geschetst met een hiërarchie in kaders,
waarbij de afwegingen op een geautomatiseerde manier binnen handbereik komen.
Hoe verloopt het huidige besluitvormingstraject? Is er nu ook al informele hiërarchie
aangebracht? Wie besluit nu of en waar van de kaders wordt afgeweken? Wordt het actief
afwijken van bovenwettelijke kaders actief aan de raad gemeld?
Antwoord:
Ja, indien er sprake zal zijn van het actief afwijken van bovenwettelijke kaders zal dit via een
raadsvoorstel aan de raad worden voorgelegd.
3
Download