Breken met verschil Mogelijkheden om via sectoraal toezicht sociaal economische gezondheidsverschillen te verkleinen Den Haag, 2 december 2010 Breken met verschil | 2 december 2010 Inhoud 1 INLEIDING.......................................................................................................................8 1.1 1.2 1.3 2 CONCLUSIES .................................................................................................................11 2.1 2.2 2.3 3 AANLEIDING EN BELANG ................................................................................................8 ONDERZOEKSVRAGEN ....................................................................................................9 METHODE ........................................................................................................................9 INDICATOREN ...............................................................................................................11 TOEZICHTMOGELIJKHEDEN ..........................................................................................11 ADVIES OVER VERVOLG VAN HET PROJECT ................................................................11 INDICATOREN .............................................................................................................13 3.1 THEORETISCH KADER...................................................................................................13 3.2 INDICATOREN VOOR INSPECTIE WERK EN INKOMEN (IWI) ....................................15 3.3 INDICATOREN VOOR INSPECTIE VOOR HET ONDERWIJS (IVHO) ............................17 3.4 INDICATOREN VOOR VROM INSPECTIE (VI) ............................................................18 3.5 INDICATOREN VOOR INTEGRAAL TOEZICHT JEUGD (ITJ) EN INSPECTIE JEUGDZORG (IJZ) ..................................................................................................................19 3.6 INDICATOREN VOOR ARBEIDSINSPECTIE (AI) ..........................................................20 3.7 INDICATOREN VOOR INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG (IGZ) ..................21 3.8 ACTORANALYSE ............................................................................................................21 4 LANDELIJK BEELD OP BASIS VAN INDICATOREN ..................................23 5 TOEZICHTMOGELIJKHEDEN ................................................................................24 5.1 TOEZICHT DOOR INSPECTIE WERK EN INKOMEN (IWI) ...........................................24 5.2 TOEZICHT DOOR INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS (IVHO) .....................................25 5.3 TOEZICHT DOOR VROM-INSPECTIE (VI) .................................................................26 5.4 TOEZICHT DOOR INTEGRAAL TOEZICHT JEUGD (ITJ) EN INSPECTIE JEUGDZORG (IJZ) 28 5.5 TOEZICHT DOOR ARBEIDSINSPECTIE (AI) ................................................................29 5.6 TOEZICHT DOOR INSPECTIE VAN DE GEZONDHEIDSZORG (IGZ) ...........................30 Pagina 3 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Voorwoord Voor u ligt het rapport ‘Breken met verschil’. In dit rapport wordt verslag gedaan van het proces dat zes samenwerkende inspecties in de periode van november 2008 tot december 2010 hebben doorlopen om een advies te kunnen uitbrengen aan de Inspectieraad. De samenwerkende inspecties zijn: de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de VROM inspectie (VI), Integraal Toezicht Jeugd (ITJ), Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Met dit rapport is gevolg gegeven aan een projectvoorstel van de IGZ, dat in november 2008 de steun ontving van de Inspectieraad. De voorliggende vraag was of inspectorale ondersteuning van het kabinetsbeleid tot reductie van sociaalmaatschappelijk oorzaken van sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) zinvol kan zijn. Het beperken van de negatieve maatschappelijke gevolgen van de SEGV is een publiek belang. Volgens het rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) 2010 zijn de SEGV in Nederland groot en hardnekkig. Met dit rapport geven de samenwerkende inspecties een eerste invulling aan de aanbeveling in de VTV 2010 om diverse ontwikkelingen ten aanzien van de sociaalmaatschappelijke determinanten van de SEGV te volgen. De eerste ervaringen met dit project laten zien, dat deze werkwijze potentie heeft. Met dit project kunnen de sectorale activiteiten die een relatie hebben met het terugdringen van de SEGV in samenhang worden gepresteerd. Daardoor wordt de bijdrage van het toezicht aan de inspanningen om de SEGV te verminderen zichtbaar. Het blijkt, op basis van de gekozen indicatoren, in het algemeen twijfelachtig gesteld met het terugdringen van de SEGV via de sociaal-maatschappelijke invalshoek. Begin maart 2011 hebben de deelnemende inspecties op basis van dit rapport hun medewerking toegezegd om dit project te vervolgen. Aangezien het huidige instrumentarium nog verder ontwikkeld moet worden, heeft de projectgroep besloten, dit rapport als discussiestuk beschikbaar te stellen aan experts en organisaties die een bijdrage kunnen en willen leveren aan de verdere ontwikkeling van de indicatoren. De projectgroep wil de indicatorenset zo mogelijk graag uitbreiden. Ook wil de projectgroep verder onderzoek doen naar de bronnen die informatie geven over de trend die voor de verschillende indicatoren geldt. Tenslotte wil de projectgroep zichtbaar maken welke inspanningen de inspecties met betrekking tot de SEGV leveren en deze in relatie brengen met de verschillende indicatoren. Op deze wijze kan een beeld worden geschetst van de bijdrage die de inspecties leveren om de SEGV te verminderen. Uw bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de indicatoren, in welke vorm dan ook, stelt de projectgroep zeer op prijs. Namens de leden van de projectgroep, J.K. van Wijngaarden, arts MPH Hoofdinspecteur Publieke en Geestelijke Gezondheidszorg Pagina 5 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Samenvatting Het is zorgwekkend dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen in Nederland constant blijven. Het verschil tussen de levensverwachting van laag- en hoogopgeleiden blijft groot: laagopgeleide Nederlanders leven gemiddeld 14 jaar minder zonder beperkingen dan hoogopgeleiden en leven gemiddeld 7 jaar korter. Naast leefstijl en genetische achtergrond zijn diverse sociaal-maatschappelijke oorzaken bekend (bijvoorbeeld participatie, cohesie, jeugdervaringen) die een (on)gunstig effect hebben op de gezondheid. In 2009 heeft het Kabinet expliciet aandacht gevraagd voor een verbeterde aanpak om de SEGV terug te dringen. Diverse partijen zijn nu aan zet. De Inspectieraad heeft in november 2008 besloten om een projectvoorstel van de IGZ te ondersteunen inzake de vraag: óf - en zo ja hoe - een samenhangend en afgestemd (inter)sectoraal toezicht een impuls kan geven aan de uitvoering van beleidsvoornemens op centraal en lokaal niveau, gericht op de reductie van sociaalmaatschappelijk oorzaken van sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV). Dit rapport schetst een beeld van de huidige situatie op basis van een aantal determinanten (indicatoren) en geeft aan hoe inspecties met toezicht een impuls kunnen geven aan de verbetering van deze determinanten. In totaal zijn 13 indicatoren geïdentificeerd die een indicatie geven van de situatie van determinanten. Domein Inkomen en Maatschappelijke participatie (IWI) 1 Toepassing langdurigheidstoeslag 2 Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten 3 Deelname re-integratietrajecten Domein Onderwijs (IvhO) 4 Deelname vroeg- en voorschoolse educatie 5 Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie 6 Schoolverzuim in het voortgezet onderwijs (VO) en Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO) Domein Woon- en Buurt (omgeving) (VI) 7 Woonkwaliteit 8 Kwaliteit fysieke leefomgeving 9 Leefbaarheid wijk Domein Jeugdomstandigheden(ITJ/IJZ) 10 Deelname buitenschoolse activiteiten 11 Meldingen vermoedens kindermishandeling 12 Overgewicht bij jongeren Domein Volksgezondheid (IGZ) 13 Roken Voor het Domein Arbeidsomstandigheden (AI) is het (nog) niet mogelijk gebleken een indicator te definiëren. Op basis van beschikbare data over de indicatoren kan gesteld worden dat het beeld niet rooskleurig is. Nagenoeg alle indicatoren staan op rood of oranje, dat wil zeggen, dat de situatie de afgelopen jaren niet verbeterd is. Extra aandacht om iets aan deze situatie te doen, is dan ook wenselijk. Ook al hoeven we niet te Pagina 6 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 verwachten dat het probleem via toezicht volledig wordt verholpen. Het is vooral een maatschappelijke opgave om iets aan deze problematiek te doen. De verschillende inspecties geven aan dat zij diverse toezichtactiviteiten verrichten die gericht zijn op de verschillende determinanten en uiteindelijk een bijdrage kunnen leveren aan het verkleinen van de SEGV. De mogelijkheden voor het toezicht wordt in sterke mate bepaald door de wijze waarop de inspectie toezicht kan houden op de actor. Bij de actor ‘gemeente’ is dit in de meeste gevallen beperkt, maar dat geldt niet voor andere actoren zoals scholen, bedrijven en zorginstellingen. Van belang is om al deze initiatieven in samenhang te brengen en te relateren aan de al dan niet behaalde reductie van de SEGV. Het is dan ook zinvol om dit project te continueren. De projectgroep kan met beperkte inspanning de volgende opdracht uitvoeren: ontwikkel de indicatorenset verder; doe verder onderzoek naar de bronnen die informatie geven over welke richting de indicatoren uitgaan; inventariseer de inspanningen van de inspecties; maak een periodieke rapportage die bestaat uit een verklarend onderzoeksdeel over de ontwikkeling van de indicatoren en een deel over de inspanningen van de inspecties om de indicatoren in gunstige zin te beïnvloeden met conclusies en aanbevelingen. Pagina 7 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en belang Volgens het rapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) 2010 zijn de sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) in Nederland groot en hardnekkig1. Laagopgeleide Nederlanders leven gemiddeld 14 jaar minder zonder beperkingen dan hoogopgeleiden en leven gemiddeld 7 jaar korter. Sinds 2001 zijn deze SEGV feitelijk nauwelijks kleiner geworden. Het beperken van de negatieve maatschappelijke gevolgen van sociaal-economische verschillen is een publiek belang. Ziekte, ziektekosten en ziekteverzuim, maar ook de verminderde weerbaarheid, draagkracht en veerkracht binnen deze kwetsbare groep huishoudens hebben aanzienlijke gevolgen voor onder andere het ontwikkelingsperspectief voor kinderen, het uiteindelijke opleidingsniveau en de geletterdheid, de arbeidsparticipatie, arbeidsproductiviteit, uitkeringsafhankelijkheid c.q. algemene lastendruk. Sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn het resultaat van allerlei factoren welke niet direct samenhangen met het domein van de (preventieve) gezondheidszorg en zijn, zo blijkt uit allerlei onderzoek, niet enkel te wijten aan individuele gedragskeuzes. Mackenbach2 concludeert dat een aanzienlijk deel van het SEGV probleem een verklaring vindt in de zogenaamde omgevingsfactoren. Om effect te bereiken in het terugdringen mag men verwachten dat beleidskeuzes hierop aansluiten, ook al zullen effecten jarenlang op zich laten wachten. Dit benadrukt het belang van gunstige omstandigheden voor met name kinderen. Het Kabinet heeft met de nota ’Naar een weerbare samenleving: beleidsplan aanpak gezondheidsverschillen op basis van sociaal- economische achtergronden’ van 22 december 2008 en de aanvullende kabinetsbrief ‘aanvulling op beleidsplan SEGV ‘ van 19 oktober 2009 weer expliciet aandacht gevraagd voor een verbeterde aanpak voor het terugdringen van SEGV 3,4. Daarin staat de verwachting dat de uitwerking van dit plan effect zal hebben en dat de ambitie van de commissie Albeda (3 gezonde levensjaren erbij in periode 2001-2020) naar alle waarschijnlijkheid gerealiseerd gaat worden. De VTV 2010 geeft aan dat in Nederland systematisch onderzoek moet plaatsvinden naar de effecten van de ingezette beleidsmaatregelen. Diverse ontwikkelingen ten aanzien van de sociaal-maatschappelijke determinanten worden wel gemonitord, maar worden zelden bezien in relatie tot het beoogd beleid om gezondheidsachterstanden te nivelleren. Dit is nodig om adequate impulsen te kunnen geven aan integrale SEGV- beleidsprioriteiten of deze gericht te kunnen bijstellen. Het onderwerp SEGV reikt verder dan het domein van de (preventieve) gezondheidszorg en overstijgt daarmee het domein van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De Inspectieraad vond daarom in november 2008 voldoende aanleiding om steun te verlenen aan een projectvoorstel van de IGZ om te onderzoeken welke mogelijkheden toezicht biedt voor een ondersteunende (stuwende) impuls aan de totstandkoming van het beoogd beleid en de noodzakelijke samenwerking te stimuleren en te volgen. Op basis van het benoemen en beschouwen van de indicatoren en trends in data zal het SEGV-MD project een advies formuleren of– en zo ja hoe – samenhangend en afgestemd (inter)sectoraal toezicht een impuls kan geven aan de centrale en lokale Pagina 8 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 beleidsuitvoering. Zo blijkt of inspectorale ondersteuning van het kabinetsbeleid tot reductie van sociaal-maatschappelijke oorzaken van de SEGV zinvol kan zijn, zoals gesuggereerd aan de Tweede Kamer. Een intersectorale benadering van samenwerkende inspecties, die bovendien aansluit bij het Programma Vernieuwend Toezicht waarbij de toezichtlast zo klein mogelijk gehouden wordt, werd ingezet. 1.2 Onderzoeksvragen Het voorgaande leidt tot de volgende onderzoeksvragen: 1 Welke (integraal) samengestelde set indicatoren, gerelateerd aan bekende sociaal-maatschappelijke determinanten van de SEGV, kan de gemaakte vorderingen volgen bij het terugdringen van deze sociaal-maatschappelijke determinanten van de SEGV? 2 Welke risico’s zijn hieruit af te leiden en wat kunnen de inspecties zeggen over de activiteiten die betrekking hebben op deze risico’s? 3 Wat luidt, binnen de context van de vigerende wet- en regelgeving, het advies hieromtrent aan de relevante inspectiediensten, verenigd binnen de Inspectieraad? 1.3 Methode Geheel passend bij het beleid van Vernieuwend Toezicht, groepeerden zich vijf inspectiediensten om zich in samenwerking met de IGZ te beraden op het ontwikkelen van relevante indicatoren. Deelnemende inspecties zijn: de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Arbeidsinspectie (AI), de Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI), de Inspectie Jeugdzorg (IJZ gedelegeerd aan Integraal Toezicht Jeugd (ITJ)), de VROM Inspectie (VI) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die dit project verder faciliteerde. In bijlage 1 staan de namen van de projectleden vermeld. Op basis van eigen expertise vanuit deze inspectiediensten ten aanzien van de eigen kennisdomeinen en de beperkende begrenzing van bijbehorend wettelijk kader, is een verkenning uitgevoerd naar mogelijke geschikte indicatoren. Voor deze potentiële indicatoren (circa 50 in getal; gebundeld in de zogenaamde ‘groslijst’) is rekening gehouden met het advies van een methodoloog en een aantal selectiecriteria, die voor een indicator van belang5 geacht worden. Het Verwey-Jonker Instituut heeft vervolgens een literatuur-search uitgevoerd om te bezien welke items van de opgestelde groslijst valide onderbouwd konden worden in relatie tot (on)gezondheid en de zogenaamde SES groepen in Nederland 6. Op basis van deze search en de ingeschatte verbanden is de voorgenomen conceptlijst tot 20 ingekort. Daarbij kregen de meest sterke aspecten per domein voorrang. Door middel van een schriftelijke expert-raadpleging onder deskundigen en stakeholders in de betreffende domeinen en een vervolgoverleg naar aanleiding van de resultaten hiervan heeft de projectgroep de conceptset verbeterd en verder ingeperkt tot 12. Tevens ontstond hiermee een beeld van het draagvlak. Zie bijlage 1 voor de namen van de betrokken experts en stakeholders. Daarna is nog een indicator toegevoegd die een relatie heeft met de inspanningen van de IGZ. Aan de hand van beschikbare data zijn de indicatoren ingevuld en geven daarmee een beeld van de huidige situatie. Pagina 9 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 De betreffende indicatorenset is zo geselecteerd dat deze bruikbaar is voor inspectiediensten als signaleringsinstrument en levert, pragmatisch, vergelijkbare informatie over inspanningen waarmee betrokken partijen en organisaties de bedoelde groep determinanten kunnen beïnvloeden om ongezondheid te verminderen. Daarnaast zijn de deelnemende inspecties nagegaan welke activiteiten ze (kunnen) verrichten om de determinanten en daarmee de SEGV in gunstige zin te beïnvloeden. Pagina 10 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 2 Conclusies 2.1 Indicatoren In totaal zijn 13 indicatoren geïdentificeerd die een indicatie geven van de situatie van de sociaal-maatschappelijke determinanten. Te weten: Domein Inkomen en Maatschappelijke participatie (IWI) 1 Toepassing langdurigheidtoeslag 2 Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten 3 Deelname re-integratietrajecten Domein Onderwijs (IvhO) 4 Deelname vroeg- en voorschoolse educatie 5 Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie 6 Schoolverzuim in het voortgezet onderwijs (VO) en Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO) Domein Woonomgeving (VI) 7 Woonkwaliteit 8 Kwaliteit fysieke leefomgeving 9 Leefbaarheid wijk Domein Jeugd (ITJ/IJZ) 10 Deelname buitenschoolse activiteiten 11 Meldingen vermoedens kindermishandeling 12 Overgewicht bij jongeren Domein Volksgezondheid (IGZ) 13 Roken 2.2 Toezichtmogelijkheden Elke inspectie acht het mogelijk om via sectoraal toezicht in meer of mindere mate een bijdrage te leveren aan het beïnvloeden van sociaal-maatschappelijke determinanten van de SEGV. De mate waarin inspecties mogelijkheden zien, wordt vooral bepaald door de mate waarin de inspectie toezicht kan houden op de actor die invloed heeft op de desbetreffende determinant. De gemeente is veelal de actor, waarbij de inspecties maar een beperkte toezichtmogelijkheid hebben. Echter bij andere actoren zoals scholen, bedrijven, zorginstellingen kunnen de inspecties met toezicht de actoren de goede kant uit laten bewegen. 2.3 Advies over vervolg van het project Het is aan te bevelen om dit project te continueren. Met dit project kunnen de sectorale activiteiten in relatie tot de SEGV in samenhang worden gepresteerd, waardoor de bijdrage van het toezicht aan de inspanningen om de SEGV te verminderen zichtbaar wordt. Daarvoor moet de projectgroep in 2011 het monitorsysteem van de indicatoren verder vervolmaken, mede op basis van het rapport van Verwey-Jonker Instituut. Het gaat daarbij zowel om het verder door ontwikkelen van de indicatorenset als om een verdere uitbreiding van de set. Ook moet de projectgroep verder onderzoek doen naar de bronnen die informatie geven over de trend die voor de verschillende indicatoren geldt. Tenslotte is het van belang dat het project inzicht geeft in de inspanningen van de inspecties (op basis van werkplannen) en deze in relatie brengen met de verschillende indicatoren. Dit geeft een beeld van de bijdrage van de inspecties om Pagina 11 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 de indicatoren de goede kant uit te duwen. Deze terugkoppeling kan de projectgroep in de vorm van een jaarlijkse rapportage sturen aan de I-raad, die dit doorgeleidt naar betrokken bewindslieden. De opdracht van de projectgroep kan als volgt zijn: ontwikkel de indicatorenset verder; doe verder onderzoek naar de bronnen, die informatie geven over welke richting de indicatoren uitgaan; inventariseer de inspanningen van de inspecties; maak een periodieke rapportage die bestaat uit een verklarend onderzoeksdeel over de ontwikkeling van de indicatoren en een deel over de inspanningen van de inspecties om de indicatoren in gunstige zin te beïnvloeden met conclusies en aanbevelingen. Al met al betekent dit een beperkte inspanning voor de betrokken inspecties, omdat extra toezichtactiviteiten niet nodig zijn. Pagina 12 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 3 Indicatoren In dit hoofdstuk wordt eerst een theoretisch kader geschetst van determinanten die invloed hebben op de sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV). Daarna volgt per domein van elke inspectie een beschrijving van een aantal relevante sociaal-maatschappelijke indicatoren. Indien bekend zijn de actoren, die invloed kunnen uitoefenen op de indicator, onderstreept. Aan het eind van het hoofdstuk staat een overzicht van alle actoren. In bijlage 2 staat elke indicator uitgebreider beschreven. 3.1 Theoretisch kader Sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn een resultante van allerlei factoren die niet direct samenhangen met het domein van de (preventieve) gezondheidszorg en zijn, zo blijkt uit allerlei onderzoek, niet enkel te wijten aan individuele gedragskeuzes. Voor de toestand van de gezondheid is uitgegaan van het concept van M. Lalonde7, die een aantal (groepen) determinanten onderscheidt zoals externe factoren gezondheidszorg gedrag en leefstijl omgevingsfactoren In figuur 18 staat samengevat hoe de relaties tussen de sociaal-economische positie (SES) en gezondheid lopen via de situatie van wonen, werken, psychosociale omstandigheden en persoonlijke leefstijl. Directe en indirecte correlaties tussen de sociaal-maatschappelijke determinanten en de toestand van gezondheid, maar ook tussen de (groepen) determinanten onderling, bepalen waar relevante aangrijpingspunten te vinden zijn voor gericht beleid. De nummers 1 t/m 4 in figuur 1 verwijzen naar deze aangrijpingspunten ter verkleining van de SEGV. 1 Het verkleinen van verschillen in de sociaal-economische status zelf, bijvoorbeeld in opleiding, beroepsklasse en inkomen. 2 Het verminderen van de invloed van gezondheidsproblemen op opleiding, beroepsklasse en inkomen. 3 Het verkleinen van de SEGV door verminderen van blootstelling aan ongunstige determinanten van gezondheid, zoals materiële-, psychosociale- (denk bijvoorbeeld aan participatie) en gedragsfactoren. 4 Het aanbieden van extra toegesneden (preventieve en curatieve) gezondheidszorg aan de lagere sociaal-economische bevolkingsgroepen om gezondheid te bevorderen. Pagina 13 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 participatie onderwijs/educatie DOMEINEN van SZW/OCW/VWS 2 1 f y Sociaal-economische positie: opleiding beroep, inkomen Wonen/Werken/ Leefstijl/ Psychosociale omstandigheid Gezondheid 3 4 curatief preventie DOMEIN van VWS inkomensomstandigheden onderwijs/educatie arbeidspositie DOMEINEN van SZW/OCW woon& buurtomstandigheden (ook veiligheid is relevant) jeugdomstandigheden arbeidsomstandigheden participatie DOMEINEN van IM/BZK/SZW/OCW/VWS Figuur 1: schematisch kader van invloed van determinanten op de SEGV Stronks relateert de invalshoeken 1-3 met determinanten die zij rangschikt onder de fysiek-materiële omgevingsfactoren (d.w.z. inkomensniveau, arbeidsmarktparticipatie, woonomstandigheden, arbeidsomstandigheden, buurtkenmerken) en de psychosociale omgevingsfactoren (d.w.z. jeugdomstandigheden, opleidingsniveau, de stress t.g.v. financiële problemen, deprivatie en persoonlijkheidskenmerken zoals bijvoorbeeld de individuele mate van vijandigheid en het besef van ‘control’). Volgens Mackenbach verklaren de omgevingsfactoren een aanzienlijk deel van de SEGV. Aansluiting hierop van de diverse departementale beleidskeuzes is daarom logisch. Daarbij is de inzet om de goede dingen te doen. Omdat effecten van risico’s vaak pas jaren later zichtbaar worden, is – zeker in verband met de SEGV - het belang van algemene gunstige jeugdomstandigheden zeer groot. In aansluiting op reeds lang bekende determinanten spreidt het SEGV- beleid zich uit over meerdere departementen die ieder op hun beurt eigen relevante wetgeving kent met relaties naar ‘eigen’ toezichthouders. Mede hierom zijn de indicatoren pragmatisch geordend per domein. Dit garandeert mogelijkheden voor eventuele eigenstandige toepassing. Onderscheiden worden respectievelijk de volgende determinanten per departementaal domein en bij behorende rijksinspectiedienst Inkomensomstandigheden (SZW-IWI) Participatie (WWI/SZW-IWI) Onderwijs (OCW-IvhO) (Woon)omgeving (IM/BZK-VI) Jeugdomstandigheden (VWS/ IJZ-ITJ) Arbeidsomstandigheden (SZW-AI) Zorg (VWS-IGZ) Pagina 14 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 3.2 Indicatoren voor Inspectie Werk en Inkomen (IWI) Domein Inkomen Uitgangspunt is dat het besteedbaar inkomen toereikend moet zijn om in de meest basale levensbehoefte te kunnen voorzien en te kunnen participeren in de maatschappij. Uit onderzoek blijkt dat het verbeteren van de inkomenssituatie van laag opgeleiden de ongelijkheid in sterftecijfers substantieel reduceert. Algemeen bekend is dat de stressfactor van inkomensonzekerheid groot is. Daarom is de indirecte relatie met de ervaren (on)gezondheid zeer aannemelijk. Over het algemeen geldt dat de maatregel op het gebied van inkomen in eerste instantie succesvol is wanneer die doelgroep in haar geheel bereikt wordt met voorzieningen die het rijk ter beschikking stelt. Maar een echt succesvol beleid betekent dat minder mensen een beroep moeten doen op regelingen en dat de doelgroep kleiner wordt. 1 Toepassing langdurigheidtoeslag Inkomenszekerheid komt onder druk te staan wanneer de armoedegrens is bereikt; zeker bij hen die dit langdurig treft. Het ontvangen van inkomensondersteuning geeft dan stabiliteit, vermindert de stress en maakt dat men het leven beter aan kan (‘in control’ zijn). Het ontvangen van de langdurigheidtoeslag is niet alleen gunstig voor het feitelijk besteedbaar inkomen maar bevordert ook de psychosociale omstandigheden. De langdurigheidtoeslag wordt relevant geacht in de aanvullende kabinetsbrief SEGV van 19 oktober 2009. In de kabinetsnota van 19 december 2008 worden inkomensvoorzieningen en aanvullende bijstand genoemd om de SEGV te helpen terugdringen. Sinds 1 januari 2009 is de Langdurigheidtoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. De langdurigheidtoeslag is beschikbaar uit het Gemeentefonds en gold tot 1 januari 2009 alleen voor mensen tussen 21 en 65 jaar die vijf jaar of langer een lage inkomenspositie innemen en een uitkering ontvangen. In 2008 is echter vastgesteld dat er een aanzienlijke groep is van mensen (vooral werkenden) die in eenzelfde financiële omstandigheid kunnen verkeren en geen recht hadden op deze toeslag. Per 1 januari 2009 kan deze laatste groep ook een toeslag aanvragen. Voor gemeenten geldt dat ze in een Verordening regels dienen te stellen over de hoogte van de toeslag en de invulling van de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief. Via de VNG is er een uniforme modelverordening beschikbaar. Deregulering van de langdurigheidtoeslag betekent dat gemeenten onderling (kunnen) afwijken in de toekenning van de toeslag. Als procesindicator zijn de feitelijke toekenningresultaten van een bepaalde gemeente gerelateerd aan de inspanning van een gemeente om de SEGV terug te dringen. Groei van dit kengetal mag daarom als positief worden gewaardeerd. 2 Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten Huishoudens met problematische schulden zijn vaker laag opgeleid, alleenstaand, niet-werkzaam en hebben vaker een laag inkomen. Bij problematische schulden zijn financiële en psychosociale oorzaken en gevolgen vaak verweven. Problematische schulden leiden tot (verdere) verarming van huishoudens en ontwrichting van de totale leefsituatie. Problematische schulden belemmeren mensen in hun arbeidsPagina 15 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 participatie. Het gebruik maken van schuldhulpverlening geeft stabiliteit, vermindert de stress en maakt dat men het leven beter aan kan (‘in control’ zijn) en krijgt hiermee een gezondheidsbevorderend effect. Schuldhulpverlening wordt voor de SEGV relevant geacht door het Kabinet. De integrale aanpak van schulden binnen de lage SES-groep biedt niet alleen financiële oplossingen voor gemaakte schulden, maar heeft ook aandacht voor budgetbegeleiding, gedragsverandering en voor de psychosociale factoren die samenhangen met de schuldenproblematiek. Er is een zogenaamd minnelijk en een zo nodig verplicht wettelijk traject. Toepassing van schuldhulpverlening aan personen in de lage SES-groep is gunstig voor het verkleinen van de SEGV. Gemeenten worden geacht vanuit hun zorgplicht het voortouw te nemen in het organiseren van het minnelijke schuldhulpverleningstraject. Zij bemiddelen tussen schuldeisers en schuldenaar. Het resultaat kan zijn een gedeeltelijke kwijtschelding of afbetalingsregeling. Gemeenten hebben echter veel beleidsvrijheid in de vormgeving van de schuldhulpverlening. Als procesindicator is het aantal trajecten minnelijke schuldhulpregeling door gemeenten een maat voor de inspanning om dit probleem onder controle te krijgen. Groei van dit kengetal mag daarom als positief worden gewaardeerd. Domein participatie 3 Deelname re-integratietrajecten Het hebben van werk is een belangrijke determinant van de SEGV. Uit onderzoek blijkt dat er een negatief effect is op de mentale gezondheid bij het verlies van een baan en een positief effect bij herintreding op de arbeidsmarkt. Het is daarom alleszins aannemelijk dat het proces van sociale uitsluiting naar insluiting: van ‘geïsoleerd’ naar ‘sociale contacten buitenshuis’, ‘deelname aan georganiseerde activiteiten’, ‘onbetaald werk’, ‘betaald werk met ondersteuning’ en ‘betaald werk’ (ook wel het bestijgen van de participatieladder) de kans op gezondheid bevordert. Dit geldt eens te meer omdat het hebben van een chronische aandoening en het ontbreken van een goede gezondheid de kans op sociale uitsluiting verder verhogen. Het belang van participatiebevorderende maatregelen wordt relevant geacht in de kabinetsnota over de SEGV van 19 december 2008: de mogelijkheid om te presteren naar vermogen, integratie van minderheden en het wegnemen van laaggeletterdheid worden genoemd. Vanaf 2009 is de Wet participatiebudget in werking getreden. Met het participatiebudget worden de gemeentelijke middelen voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Gemeenten hebben via deze wet middelen voor re-integratie ter beschikking. Daarnaast wordt het UWV geacht bepaalde uitkeringsgerechtigden een re-integratietraject aan te bieden. Zij heeft daarvoor een eigen budget ter beschikking. Daarnaast hebben ook werkgevers een rol bij het re-integratietraject bij werknemers. Deelname aan re-integratietrajecten is een procesindicator voor de gemeentelijke inspanningsverplichting en het UWV. Hoe groter dit kengetal des te beter. Pagina 16 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 3.3 Indicatoren voor Inspectie voor het Onderwijs (IvhO) Domein Onderwijs 4 Deelname vroeg- en voorschoolse educatie 5 Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie Inmiddels zijn er behoorlijke aanwijzingen9 dat Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) bijdraagt aan gezondheid op latere leeftijd; zeker voor de groep laagopgeleiden c.q. de lage SES- groep. Hiermee is een sterk argument geboren om uitbreiding van het bereik van VVE te stimuleren en lokale bestuurders te bevragen naar het bereik van het VVE-aanbod. Hoe meer jonge kinderen, afkomstig uit lage SES-milieus, des te groter het compenserende effect op de ongezonde levensjaren. Daarnaast is er ook een indirect effect op de gezondheid door de beoogde effecten op taalontwikkeling, onderwijskansen en sluitende voorzieningen. Lang niet alle kinderen die recht hebben op VVE, krijgen dit en VVE wordt soms ook gegeven aan andere kinderen dan waarvoor het bedoeld is. In het regeerakkoord staat: kinderen met een grote taalachterstand gaan met dwang en drang deelnemen aan vroeg- en voorschoolse educatie. Het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen voor Kwaliteit en Educatie (afgekort de wet OKE) wordt per 1 januari 2011 van kracht. Het kabinet heeft hiermee de ambitie dat gemeenten aan alle kinderen die dat nodig hebben voor hun ontwikkeling - in het bijzonder de taalontwikkeling - voorschoolse educatie aanbieden via scholen, peuterspeelzalen en kindercentra. Daarnaast is de ambitie dat gemeenten zich samen met betrokken partijen inspannen om al deze kinderen aan voorschoolse educatie te laten deelnemen. De gemeente heeft dus de inspanningsverplichting een dekkend aanbod voor alle kinderen te realiseren. Daarnaast zijn de (besturen van) scholen en andere uitvoerders verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van VVE. Hoe groter het bereik van de doelgroep (deelname) des te groter de ontwikkelkansen van betrokken kinderen. Er is dan, bijvoorbeeld, een betere health literacy mogelijk en gunstige copingstijlen kunnen worden aangeleerd om met problemen om te gaan. Een goede kwaliteit van de VVE heeft invloed op betere schoolprestaties en daarmee meer kans op een zo hoog mogelijk opleidingsniveau. Hoe hoger het bereik en de kwaliteit, des te beter deze kengetallen scoren. 6 Schoolverzuim in het Voortgezet Onderwijs (VO) en Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Al sinds een aantal jaren is het beleid gericht om het terugdringen van het aantal jongeren zonder startkwalificatie. Uit onderzoek blijkt dat de alertheid en snelheid van optreden bij dreigende schooluitval door schoolverzuim van grote invloed zijn op het voorkomen van definitief schoolverlaten. Aangezien school en opleiding van groot belang zijn in het perspectief van de SEGV-bestrijding, is het actief bestrijden van schoolverzuim van juist de leerlingen uit lage SES- milieus een belangrijk referentiegegeven. De mate van schoolverzuim van leerlingen in het VO en MBO kan beschouwd worden als een voorspeller van het voortijdig schoolverlaten. Hoe lager het verzuim des te beter voor de jeugd. In de verzuimfase kan er nog geïntervenieerd worden terwijl dit bij voortijdig schoolverlaten vaak te laat is. Pagina 17 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Sinds 2009 geven scholen via een digitaal standaardformulier de informatie over de spijbelende leerling door aan het verzuimregister, dat beheerd wordt door DUO in Groningen (voorheen de Informatiebeheergroep), die het verzuim doorgeeft aan de leerplichtambtenaar van de gemeente waar de leerling woont. Hoe beter schoolverzuimuren op de school sluitend worden geregistreerd, des te beter. Kinderen in Tel signaleert sinds 2000 een oplopend landelijk gemiddelde van 1,05% (2000) tot 1,81% (in 2009). Daarbij is de kanttekening op zijn plaats dat de registratie tot op heden niet eenduidig en compleet is geweest. Toch zijn de jaarlijkse verschillen aanzienlijk (0,79%-3,54%). Dit is een aanwijzing geweest voor het in gang zetten van verbetermogelijkheden via een verzuimregister zoals dat nu in beheer komt bij DUO en vanaf 2010 integraal moet gaan werken. In eerste instantie kan toename gezien worden als het steeds beter zicht krijgen op de doelgroep (mogelijke bereik). Daarna is een daling van het kengetal gewenst. 3.4 Indicatoren voor VROM inspectie (VI) Domein Woon- en Buurt(omgeving) Uit eerdere publicaties van het RIVM is naar voren gekomen dat negatieve milieuomstandigheden lijken te cumuleren bij bepaalde groepen van de bevolking in specifieke wijken. Dit is dan ook de basis geweest voor de lopende wijkenaanpak in 40 achterstandswijken. De onderstaande indicatoren en aspecten op het terrein van milieu, ruimtelijke ordening en wonen zijn gekozen uit ‘Monitoring Milieu en Gezondheid’, een project in Rotterdam, in opdracht van VROM uitgevoerd door de GGD in samenwerking met het RIVM 10. Deze indicatoren zijn vervolgens aangepast n.a.v. het rapport van het Verwey-Jonker Instituut en definitief gemaakt in overleg met het RIVM. 7 Woonkwaliteit Deze indicator is samengesteld uit: het aantal meters woonoppervlak van de woning, of het een huur- of koopwoning betreft, de economische waarde van de woning en het soort verwarming (dit gaat met name om verwarming met verbrandingstoestellen in de woonruimten zelf). De hoeveelheid CO2 wordt als een parameter gebruikt voor de kwaliteit van de binnenlucht in de woning. De belangrijkste bronnen voor gezondheidseffecten in het binnenmilieu zijn: de luchtkwaliteit, vocht en schimmels, verbrandingsproducten en het ventilatiesysteem. Dit leidt tot problemen als astma, hart- en vaatziekten, aspecifieke klachten en verder ook tot chronische bronchitis, longkanker, koolmonoxide vergiftiging en luchtwegaandoeningen. In het Nationale bouwbesluit liggen normen besloten voor deze risico’s in het binnenmilieu. Bij blootstelling hieraan krijgt 10-30% van de mensen daadwerkelijk gezondheidsklachten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, toezicht bij uitvoering en oplevering en ook de handhaving ervan. Hoewel de grootste verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten, zijn ook bedrijven verantwoordelijk, zoals bijvoorbeeld: woningbouwverenigingen voor onderhoud, aannemers voor de juiste bouwkundige toepassingen en installateurs voor gas- en elektra installaties. Hoe hoger de woonkwaliteit, des te gunstiger is dit kengetal. Pagina 18 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 8 Kwaliteit fysieke leefomgeving Dit betreft de mate van dichtheid waarmee de woningen zijn gebouwd. Verder spelen de volgende factoren hierbij een rol: de luchtkwaliteit ten aanzien van met name fijnstof en stikstofoxiden, de feitelijke geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer en spoor, alsook de ervaren tevredenheid met de woonomgeving. Er zijn Europese richtlijnen opgesteld als referentiekader voor deze samengestelde uitkomstindicator(en). In geval van kritische afwijking hiervan zijn gezondheidsrisico’s aangetoond en betreft het soms velen tegelijk. De (bouw)plannen van de bedrijven (bouwverenigingen en projectontwikkelaars) beïnvloeden de leefbaarheid van de wijk. Ook de wegaanleg gepland door rijk of provincie heeft invloed op de leefbaarheid. De gemeente heeft hierbij de belangrijkste rol ten aanzien van de ruimtelijke plannen, verkeersregelplannen en vergunningverlening en toezicht naar bedrijven. Hoe minder de belemmeringen, des te gunstiger is dit kengetal. 9 Leefbaarheid wijk Dit betreft de mate van sociale cohesie, het aantal allochtonen, de SES van de wijk, de tevredenheid en de mobiliteit (aantal verhuisbewegingen). Gemeenten voeren eigen lokaal beleid om de leefbaarheid te verbeteren. Bestemmingsplannen dienen hiermee rekening te houden. Het psychosociale welbevinden kan sterk beïnvloed raken door ongunstige leefomstandigheden. Daarnaast hebben bedrijven zoals woningbouwcoöperaties en projectontwikkelaars via hun bouwplannen invloed op de leefbaarheid van de wijk. Hoe minder het aantal belemmeringen, des te gunstiger is dit kengetal. 3.5 Indicatoren voor Integraal Toezicht Jeugd (ITJ) en Inspectie Jeugdzorg (IJZ) Domein Jeugdomstandigheden 10 Deelname buitenschoolse activiteiten Er zijn grote verschillen (circa 25%) aangetoond in maatschappelijke deelname tussen arme en niet-arme jeugdigen. Gebrek aan deelname remt de (sociale) ontwikkeling van kinderen en is een remmende factor voor de ervaring van sociale steun en daarmee nadelig voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld sociale vaardigheden en gunstige ‘copingstijlen’. Een zo hoog mogelijke participatiegraad is het gunstigst. Er zijn prestatienormen vastgelegd in convenanten met lokale gemeenten (Kinderen doen mee 2008). Hoe beter de deelname binnen de doelgroep, des te gunstiger. 11 Meldingen vermoedens kindermishandeling Kindermishandeling is een ernstige bedreiging voor de gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Wanneer het Algemeen Meldpunt voor Kindermishandeling (AMK) reden heeft of zou hebben om een nader onderzoek te starten, stijgt de omvang van de potentiële doelgroep. Bovendien hebben slachtoffers een grotere kans om zelf ook hun kinderen te gaan mishandelen. Er is uit studies bekend dat dit probleem vaker voorkomt in lage SES-groepen11. Een geringe sociale cohesie speelt hierbij een rol. Pagina 19 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Het AMK krijgt meldingen van 3 soorten groepen: melders uit het sociale circuit (familieleden, buren en kennissen), beroepsbeoefenaars (zoals leerkrachten, kinderopvangmedewerkers, huisartsen, schoolartsen, wijkverpleegkundigen en politie) en professionele hulpverleners (die een directe hulpverleningsrelatie hebben met het kind, de jongere of het gezin waarover zij melden, zoals medewerkers van GGZ, jeugdhulpverlening en maatschappelijk werkers). Hoe beleidsgevoeliger dit onderwerp is, hoe meer meldingen het AMK zal ontvangen, wat uiteindelijk tot gevolg heeft dat het aantal kinderen dat mishandeld wordt afneemt. Dus hoe hoger het aantal AMK-meldingen, des te gunstiger. 12 Overgewicht bij jongeren Overgewicht en obesitas komen meer voor in de lage SES-groep dan in andere bevolkingsklassen. Dit komt omdat bepaalde omgevingsfactoren leiden tot minder gunstige gedragskeuzen. Ze hebben een riskanter leefpatroon. Het opsporen van overgewicht leidt relatief vaak naar gezinnen die in een buurt wonen met een lage SES-factor. Overgewicht bij jongeren is een redelijke indicator voor ongezonde lage SES omdat een gezond voedselpatroon een dure aangelegenheid is en goedkoop voedsel relatief veel vetten en koolhydraten bevat (d.w.z. obesogeen voedsel). Bovendien stijgt het overgewicht bij mensen met een lage SES sneller dan bij mensen met een hoge SES 12. Overgewicht heeft een relatie met psychische gezondheid. Kinderen en jongeren met overgewicht worden vaker gepest en hebben vaker depressieve klachten 13. Ook kwam uit het onderzoek naar voren dat kinderen met overgewicht vaker ontevreden zijn met hun gewicht. Veel van de oorzaken van overgewicht liggen niet op het vlak van gezondheid: het gaat onder meer over: gebrekkige opvoedvaardigheden, weinig speelruimte, onveiligheid in de buurt, ongezond aanbod in schoolkantines, etc. De professionals uit de gemeenten die ITJ in het verleden onderzocht hebben, waren bijna unaniem van mening dat de belangrijkste risicogroepen voor overgewicht gezinnen zijn met meerdere/verschillende sociaal-maatschappelijke problemen; waar bijvoorbeeld naast overgewicht ook gedragsproblemen, schulden etc. spelen. De actoren die overgewicht kunnen beïnvloeden zijn heel divers, bijvoorbeeld gemeenten, scholen, zorgaanbieders. Hoe minder overgewicht, des te gunstiger voor de SEGV. 3.6 Indicatoren voor Arbeidsinspectie (AI) Domein Arbeidsomstandigheden Voor het domein AI is nog geen geschikte indicator geïdentificeerd. Dat werkplekken waar werknemers relatief grote gezondheidsrisico’s lopen vanuit SEGV-invalshoek relevant zijn lijkt een redelijke veronderstelling. Dergelijke werkplekken zijn in meerdere branches en sectoren te vinden en de inzet van de Arbeidsinspectie richt zich met voorrang daarop. In dat verband valt te denken aan de zogeheten “onderkant”. Maar een en ander laat zich (vooralsnog) niet kwantificeren, en leidt daarom niet tot een SEGV-indicator. Pagina 20 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Met betrekking tot de gevolgen van het worden blootgesteld aan genoemde relatief grote gezondheidsrisico’s komen beroepsziekten in beeld. De ontwikkeling van de incidentie van beroepsziekten in sectoren en branches zou in principe een goede "SEGV-parameter" kunnen zijn. Maar probleem is dat daar geen betrouwbare gegevens over zijn. Bedrijfsartsen zijn wettelijk verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, maar er is sprake van een grote onderregistratie. Jaarlijks worden circa 7.000 beroepsziekten gemeld, maar naar ruwe schatting zouden dat er minstens 50.000 moeten zijn. Deze grote onzekerheid maakt dat ook de incidentie van beroepsziekten geen bruikbare SEGVindicator oplevert. Al met al zijn nog geen getalsmatige arbo-indicatoren met SEGVzeggingskracht beschikbaar. 3.7 Indicatoren voor Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Domein Volksgezondheid 13 Roken Roken veroorzaakt de grootste ziektelast. Wanneer niemand in Nederland zou roken zal de gezonde levensverwachting in de bevolking met 2 jaar toenemen. Op individueel niveau is de winst nog groter. Het percentage roken bij lage SES is hoger dan bij hoge SES. Veel gezondheidswinst is dus te halen uit het verminderen van het percentage rokers en met name bij de lage SES-groep 14. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft roken benoemd tot één van de vijf speerpunten van het preventiebeleid. Als doelstelling is geformuleerd het percentage rokers terug te brengen van 28% in 2005 tot 20% in 2010 15. Dit beleid is deels een verantwoordelijkheid van het rijk vanwege accijnzen en weten regelgeving. Maar gemeenten hebben een grote verantwoordelijkheid in het lokale gezondheidbeleid. Daarnaast spelen zorgaanbieders een belangrijke rol bij de begeleiding van het stoppen met roken (zoals: GGD, huisarts, specialist, verloskundige, thuiszorg etc.). Dus hoe meer dit kengetal de 20% of lager nadert, hoe beter. 3.8 Actoranalyse Om te bepalen of het instrument toezicht een bijdrage kan leveren, is het nodig om een actoranalyse uit te voeren. Immers de inspecties kunnen alleen invloed uitoefenen op die indicatoren waar ze toezicht hebben op de desbetreffende actor. Uit voorafgaande toelichtingen blijkt wie de actoren zijn die invloed hebben op de uitkomst van de indicator. In onderstaande tabel staat dit overzichtelijk weergegeven. Domein Indicator Actoren IWI 1. Toepassing langdurigheidstoeslag Gemeenten 2. Toepassing minnelijke Gemeenten en werkgevers schuldhulpverleningstrajecten 3. Deelname re-integratietrajecten Gemeenten, UWV en werkgevers Pagina 21 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Domein Indicator Actoren IvhO 4. Deelname vroeg- en voorschoolse educatie Gemeenten en betrokken partijen zoals scholen 5. Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie Scholen, peuterspeelzalen en kinderopvang 6. Schoolverzuim in het VO en MBO Gemeenten en scholen 7. Woonkwaliteit Gemeenten en bedrijven 8. Kwaliteit fysieke leefomgeving Gemeenten, bedrijven, rijk en provincie 9. Leefbaarheid wijk Gemeenten en bedrijven 10. Deelname Buitenschoolse activiteiten Gemeenten 11. Meldingen vermoedens kindermishandeling Melders uit het sociale circuit, beroeps- VI ITJ beoefenaars en professionele hulpverleners 12. Overgewicht bij jongeren Divers zoals gemeenten, scholen, zorgaanbieders IGZ 13. Roken Rijk, gemeenten, zorgaanbieders Uit de tabel blijkt dat de gemeente een belangrijke actor is. De inspecties hebben daar echter maar beperkte toezichtmogelijkheden. Daarnaast is nog een aantal belangrijke actoren aanwezig is zoals: scholen, bedrijven en zorginstellingen, waar de inspecties wel degelijk toezicht op hebben en daarmee invloed kunnen uitoefenen om de indicatoren de juiste richting op te laten bewegen. Pagina 22 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 4 Landelijk beeld op basis van indicatoren In het onderstaand schema wordt aan de hand van relevante en beschikbare gegevens, per domein aangegeven hoe de indicatoren zich de laatste jaren ontwikkeld hebben ten opzichte van het voorgenomen beleid om de SEGV te verminderen. Deze ontwikkelingen zijn gewogen tegen het licht van risico op ongezondheid en aangemerkt met de onderstaande kleuren. Groen: de ontwikkelingen lijken in de pas te lopen met het Kabinetsbeleid ten aanzien van de SEGV en/of zijn geen belemmerend risico (meer) voor het krachtig terugdringen van de SEGV. Oranje: de ontwikkelingen worden twijfelachtig geacht in relatie tot het beoogde Kabinetsbeleid ten aanzien van de SEGV en/of zijn nog onvoldoende voor het krachtig terugdringen van risico’s voor de SEGV. Rood: de ontwikkelingen zijn zorgelijk in relatie tot het beoogd beleid en/of zijn niet in lijn met het krachtig terugdringen van risico’s voor de SEGV. Domein Indicator Waardering IWI 1. Toepassing langdurigheidstoeslag Waarschijnlijk oranje 2. Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten Onbekend 3. Deelname re-integratietrajecten Oranje 4. Deelname van vroeg- en voorschoolse educatie Oranje 5. Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie Onbekend 6. Schoolverzuim in het VO en MBO Waarschijnlijk oranje 7. Woonkwaliteit Oranje 8. Kwaliteit fysieke leefomgeving Minimaal oranje 9. Leefbaarheid wijk Onbekend IvhO VI ITJ IGZ 10. Deelname Buitenschoolse activiteiten Oranje 11. Meldingen vermoedens kindermishandeling Rood 12. Overgewicht bij jongeren Oranje 13. Roken Rood Concluderend blijkt het, op basis van de gekozen indicatoren, in het algemeen twijfelachtig gesteld met het terugdringen van de SEGV via de sociaal-maatschappelijke invalshoek. In landelijk perspectief komt nog geen enkele gekozen indicator 'op groen' uit de bus omdat de uitkomstgegevens niet corresponderen met de (richting van) gewenste beleidsresultaten en/of (het risico op) schadelijke gezondheidseffecten nog aanmerkelijk zijn. Ernstig is dat 2 van de 13 indicatoren op ‘rood’ staan (dit zijn no. 12: het vermoeden van kindermishandeling en no. 13: roken) terwijl tegelijkertijd 6 van de 13 indicatoren op (minimaal) oranje worden ingeschaald. Bovendien is het aannemelijk dat nog eens 2 van de 13 indicatoren op ‘waarschijnlijk oranje’ ingeschat kunnen worden. Voor 3 indicatoren is het nog niet mogelijk om een trend aan te geven. In bijlage 3 staat per indicator de onderbouwing van de kleur met achterliggende gegevens gepresenteerd. Pagina 23 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 5 Toezichtmogelijkheden Hieronder staat per inspectie aangegeven in hoeverre de inspectie als toezichthouder invloed kan uitoefenen op de actoren waardoor de indicatoren zich in positieve zin ontwikkelen (richting ‘groen’). 5.1 Toezicht door Inspectie werk en inkomen (IWI) IWI is een signalerende toezichthouder. Dit houdt in dat zij niet zoals de AI zelf kan interveniëren bij de uitvoering van de wet- en regelgeving op het terrein van werk en inkomen, als dat volgens haar niet juist geschiedt. Zij kan (indirect) invloed uitoefenen op de actoren gemeenten, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en de Sociale Verzekeringsbank. IWI heeft als wettelijke taak om de minister inzicht te bieden in de effectiviteit van de werking van het stelsel van werk en inkomen. Daarbij kijkt zij onder andere naar de bijdrage die de actoren/uitvoeringsorganisaties daaraan leveren. IWI doet hierbij uitspraken op stelselniveau en doet dus geen uitspraken over individuele ZBO’s of gemeenten. Het bieden van inzicht in het stelsel doet IWI door op basis van risicoanalyses jaarlijks een aantal onderzoeken uit te voeren. Daarnaast kan zij ook op verzoek van de minister onderzoek verrichten. IWI houdt de ontwikkelingen in de uitvoering nauwlettend in het oog, maar doet niet aan permanente monitoring van bepaalde aspecten middels jaarlijkse uitvraag daarvan bij de uitvoeringsorganisaties. Het inzicht dat IWI in haar onderzoeksrapporten biedt en het oordeel dat zij daar bij geeft, maakt het voor de minister mogelijk om af te wegen of hij maatregelen wil nemen richting de uitvoeringsorganisaties. De invloed van IWI op de actoren is dus indirect van aard. Door bijvoorbeeld een landelijk beeld te geven van de bijdrage van de gemeenten en UWV met betrekking tot de deelname aan re-integratietrajecten of schuldhulpverlening, kan de minister besluiten om maatregelen te nemen richting de uitvoering. De rapporten van IWI worden niet alleen naar het parlement gestuurd, maar ook altijd naar alle uitvoeringsorganisaties. Kennisname daarvan kan voor UWV en/of gemeenten aanleiding zijn om zelf maatregelen te nemen. Zelfs de aankondiging van IWI dat zij naar een bepaald aspect op het terrein van werk en inkomen onderzoek zal verrichten, kan er al toe leiden dat de uitvoeringsorganisatie aan dat facet meer aandacht gaat besteden. Ook op deze wijze kan IWI dus invloed uitoefenen op de actoren. Wat betreft de indicatoren onderneemt IWI de volgende activiteiten: Indicator 1: Toepassing langdurigheidtoeslag Op dit moment legt IWI de laatste hand aan een onderzoek naar de wijze waarop de gemeenten invulling geven aan de hen gegeven beleidsvrijheid inzake de langdurigheidtoeslag. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de minister. Er staat voorlopig geen vervolgonderzoek naar dit onderwerp op het programma. Indicator 2: Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten Voor 2011 staat een onderzoek naar de schuldhulpverlening door gemeenten gepland. Het betreft een nulmeting naar de stand van zaken van de uitvoering van de schuldhulpverlening (voor invoering van de nieuwe Wet gemeentelijke schuldhulpverlening). Pagina 24 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 3: Deelname re-integratietrajecten Ook zal IWI in 2011 een onderzoek uitvoeren naar de scherpere selectie (vanwege de crisis) van cliënten die in aanmerking komen voor re-integratieondersteuning. 5.2 Toezicht door Inspectie van het Onderwijs (IvhO) In haar jaarwerkplan onderscheidt de IvhO diverse activiteiten. In haar toezicht richt de Inspectie zich de komende jaren steeds sterker op de effectiviteit van het onderwijs en de borging hiervan. Dit wordt uitgewerkt in 5 thema’s: opbrengsten en aandacht voor kwetsbare leerlingen (beide inhoudelijk); kwaliteit van de leraar, van het management en het bestuur en het financiële toezicht (alle drie voorwaardelijk). Dit betreft het reguliere, risicogerichte toezicht met programmatische handhaving. Daarnaast heeft de IvhO speciale categorieën van toezicht: voor- en vroegschoolse educatie (VVE), kinderopvang, niet bekostigd onderwijs, Nederlands onderwijs in het buitenland, Europese scholen en dergelijke. Verder is er sprake van overige (wettelijke) taken: Vertrouwensinspectie, adviezen en ontheffingen en publieksvragen. De IvhO kan toezicht houden op scholen (als eerste verantwoordelijke voor goed onderwijs en als aanspreekpunt voor de Inspectie van het Onderwijs) door zich te richten op de beantwoording van de volgende vraagstellingen: Is de deelname aan en de kwaliteit van VVE voldoende om de doelgroep een goede start te bieden in het Basisonderwijs. Worden schoolverzuimuren op de school/instelling sluitend geregistreerd zodat gericht beleid op terugdringen van het schoolverzuim ingezet kan worden? Wat betreft de indicatoren onderneemt IvhO de volgende activiteiten: Indicator 4 en 5 : Deelname en kwaliteit voor- en vroegschoolse educatie (VVE) In het wetsvoorstel OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie, sinds 1 januari 2011 van kracht) staat dat de Inspectie van het Onderwijs toezicht gaat houden op voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Dit toezicht is signaalgestuurd. In 2007 startte de inspectie al met een bestandsopname in de vier grote steden. In 2010 wordt een deel van deze bestandsopname verder uitgevoerd in de middelgrote steden en volgt wederom een rapportage. Voor de kwaliteit van de voorschool (kinderopvang, peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) voert de inspectie sinds 1 januari 2008 tweedelijnstoezicht uit. Het eerstelijnstoezicht valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij laten (bij wet verplicht) de feitelijke inspecties bij de kinderopvangbedrijven door de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) uitvoeren. De gemeenten gaan op basis van de GGD-inspectierapporten zonodig over tot handhaving. Als tweedelijnstoezichthouder bevordert de inspectie van het onderwijs de prestaties van het eerstelijnstoezicht van de gemeenten. Dit doet zij door het uitbrengen van een landelijk oordeel over de uitvoering van dat toezicht door de gemeenten en daarnaast door het verrichten van onderzoeken naar aspecten van het eerstelijnstoezicht. Tevens informeert de inspectie de staatssecretaris van onderwijs over de ontwikkelingen in het eerstelijns toezicht. Daarmee heeft de inspectie indirect invloed op de indicator deelname VVE. De groepen 1 en 2 van de basisschool vormen ‘de vroegschool’. Basisscholen vallen onder het reguliere toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. In het onderzoek dat de inspectie uitvoert naar de kwaliteit van VVE betrekt zij alleen die locaties waar de implementatie van VVE al gevorderd is en waar zowel de Pagina 25 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 peuterleidsters (kinderopvang en dergelijke) als de leraren van groep 1 en 2 van de basisscholen gecertificeerd zijn om VVE te verzorgen. Dit onderzoek wordt in samenwerking met GGD uitgevoerd. De inspectie was vooral geïnteresseerd in de kwaliteit van de uitvoering van VVE. Wat de effecten zijn van een VVE-traject was in dit stadium nog niet te beoordelen. De inspectie kan in de toekomst uitspraken doen over wat de kwaliteit is van de uitvoering van VVE. Ook is het mogelijk indicatoren uit het toetsingskader te selecteren die betrekking hebben op opbrengsten of aanbod, omdat die mogelijkerwijs (aanname) van invloed zijn op betere schoolprestaties en daarmee meer kans bieden op een zo hoog mogelijk opleidingsniveau. De betrokken actoren zijn de gemeenten en schoolbesturen als primair aanspreekbaren. Bij de instellingen voor kinderopvang, peuterspeelzaal en dergelijke en de scholen vinden de onderzoeken plaats. Indicator 6: Schoolverzuim in het VO en MBO De indicator schoolverzuim (VO en MBO) valt binnen het thema ’aandacht voor kwetsbare leerlingen’. Aandacht voor kwetsbare leerlingen verkleint de kans op schoolverzuim en -uitval en draagt daarmee ook bij aan de verhoging van onderwijsopbrengsten. Voortijdig schoolverlaten begint vaak met het verzuim van lessen. Als daarop niet alert wordt gereageerd, wordt het van kwaad tot erger en kan voortijdig schoolverlaten het gevolg zijn. Een goede verzuimregistratie is van belang om adequaat actie te kunnen ondernemen. Naast pedagogische overwegingen zijn hierbij wettelijke voorschriften van toepassing rond het melden van langdurig verzuim en voortijdig schoolverlaten. Deze wettelijke voorschriften hebben een hoge prioriteit bij de programmatische handhaving (in samenhang met onderwijstijd in VO en MBO). De Inspectie heeft hier al eerder onderzoek naar gedaan en rapporteert hier wederom over in 2009/2010. Vanaf 2007 doet de inspectie onderzoek naar de wettelijke verplichting van Voortgezet Onderwijs (VO) en Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (BVE) tot het melden en registreren van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. Door gebrekkige registratiesystemen waren de meldingen onbetrouwbaar. In 2008 is het ministerie van OCW gestart met de uitrol van een systeem van centrale melding bij DUO (dataverzameling). In 2009/2010 is de leerplichtwet gewijzigd en heeft de Inspectie een wettelijke taak op schoolniveau. De inspectie kan uitspraken doen over: In welke mate voert de school goed verzuimbeleid. De inspectie doet onderzoek op scholen en instellingen. De inspectie spreekt de eerst verantwoordelijken voor goed onderwijs, de besturen, hierop aan. Zij zijn de belangrijkste actoren. 5.3 Toezicht door VROM-inspectie (VI) De VI is de landelijke inspectiedienst op het terrein van de fysieke leefomgeving. De VI bevordert de naleving en uitvoering van wet- en regelgeving op het terrein van bouwen, wonen, ruimte en milieu door bedrijven, instellingen, burgers en andere overheden. De VI doet dit vanuit vier rollen: 1 Toezicht op de naleving van wet- en regelgeving waarvoor de minister van VROM eerstelijns bevoegd gezag is. 2 Opsporing van criminaliteit binnen het VROM-domein. 3 Stelselverantwoordelijkheid waarbij de inspectie onderzoekt of het stelsel om de VROM-doelen te realiseren goed functioneert en hiertoe indien nodig intervenieert. 4 Interbestuurlijk toezicht om te bepalen of gemeenten en provincies hun VROMtaken goed uitvoeren. De VI heeft de uitvoering van haar taken georganiseerd in landelijke programma’s. Pagina 26 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Middels een jaarplanning worden de te ondernemen activiteiten in prioriteiten ingedeeld. Deze kunnen gericht zijn op bedrijven, gemeenten of op de keten. Met het overdragen van de verantwoordelijkheden naar de provincie heeft de VI geen toezichtrol ten aanzien van de gemeenten anders dan voortvloeiend uit de verantwoordelijkheid voor het stelseltoezicht. Het beleid ten aanzien van de fysieke leefomgeving is voor een groot deel gedecentraliseerd naar gemeenten en provincies. De gemeenten zijn veelal de actoren die de belangrijkste invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de leefomgeving. Dit betreft zowel de ruimtelijke ordening als ook de zaken die onder de omgevingsvergunning vallen inclusief bouwen en wonen. Naar aanleiding van de verzamelde gegevens kan de VI de gemeenten aanspreken op hun taken slechts voor zover dit past binnen het ketentoezicht dan wel het toezichtstelsel. Veelal zal het ook de taak van de provincie zijn om de gemeente aan te spreken bij onvoldoende uitvoering van beleid en regelgeving. Het werkplan van VI is verdeeld over 17 programma’s. De duidelijkste aangrijpingspunten liggen er bij de programma’s ‘bouwen aan veiligheid’ en ‘wonen’ en ook bij het ‘veiligheidstoezicht’. De VI verricht in 2011 de onderstaande activiteiten die betrekking hebben op de 3 indicatoren. Indicator 7: woonkwaliteit Binnen programma ‘bouwen aan veiligheid’ verricht de VI in 2011 onderzoek naar naleving van eisen ten aanzien van binnenmilieu en energieprestatie bij 75 (nieuwbouw) woonprojecten, 15 scholen en 10 kinderdagverblijven. Binnen het programma ‘wonen’ verricht de VI de volgende activiteiten: De VROM-Inspectie heeft het Meldpunt Integriteit Woningcorporaties opgericht om signalen van fraude en zelfverrijking op te vangen en te onderzoeken. Rapporteren over activiteiten toezichthouders ten aanzien van Taakstellingen huisvesting statushouders. Uitvoeren monitor woonfraude om landelijk actueel beeld te krijgen; zonodig interveniëren. Ondersteuning gemeentelijke aanpak van vrijplaatsen woonwagenlocaties. Indicator 8: kwaliteit fysieke leefomgeving Binnen programma 3 ‘ruimte’ monitort de VI de kwaliteit van handhaven van bestemmingsplannen: groepsrisico’s in ruimtelijke plannen; doorwerking watertoets. Tevens handhaaft de VI op spoorweglawaai. Binnen programma 4 ‘milieugevaarlijke stoffen’ houdt VI toezicht op REACH; biociden, GGO’s, brandstoffen, ozonlaagafbrekende stoffen, asbest (asbestwegen, asbestsanering en illegale sloop). Binnen programma 5 ‘veiligheidstoezicht’ houdt de VI toezicht op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en andere milieu- en veiligheidsregelgeving: betere naleving, voorkomen calamiteiten. De aandacht is daarbij gericht op defensie-inrichtingen, vuurwerk, buisleidingen, stoffen voor terroristisch gebruik. Binnen programma 6 ‘prioritaire bedrijven’ houdt de VI zich bezig met het realiseren rijksdoelen op gebied van luchtemissies, klimaat en externe veiligheid door toezicht op de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving door gemeenten en provincie. Activiteiten bestaan uit versterking van het stelsel, adviesring TOPbedrijven en thema-onderzoeken luchtemissies onder andere intensieve veehouderij, externe veiligheid o.a. bij overslagbedrijven. Binnen programma 8 ‘bodem en afval nationaal’ houdt de VI zich bezig met duurzaam bodembeheer. De VI heeft een meldpunt en houdt toezicht bij zwaardere signalen van misstanden. Ook verricht de VI asbestonderzoek in grond- en bouwstoffen. Pagina 27 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Binnen programma 9 ‘schoon en veilig water’ houdt de VI toezicht op drinkwaterbedrijven en eigenaren van eigen winningen in het kader van de verantwoordelijkheid voor de drinkwaterkwaliteit. Daarbij gaat het om legionellapreventie bij drinkwaterinstallaties en legionellapreventie bij koeltorens, de VI voert inspecties uit bij 50 eigen winningen. Binnen programma 10 ‘nucleaire en stralingstoezicht’ probeert de VI de situatie ten aanzien van nucleaire veiligheid en straling conform de internationale benadering voortdurend te verbeteren en te handhaven. Het gaat daarbij om nucleaire installaties, ongevallen en incidenten. Indicator 9:leefbaarheid wijk Binnen het programma ‘wonen’ heeft de VROM-Inspectie in 2010 een handreiking ‘aanpak woonoverlast en verloedering‘ gemaakt voor gemeenten met daarin alle mogelijkheden die zij hebben om woonoverlast te bestrijden. 5.4 Toezicht door Integraal Toezicht Jeugd (ITJ) en inspectie Jeugdzorg (IJZ) De inspectie Jeugdzorg (IJZ) houdt onafhankelijk toezicht op de jeugdzorg. De inspectie richt zich vooral op de veilige ontwikkeling van het kind. De inspectie signaleert waar de grootste risico’s zitten en brengt die onder de aandacht van de instellingen en de overheid. De Inspectie jeugdzorg doet onderzoek naar het werk van de volgende organisaties: de Bureaus Jeugdzorg, de instellingen voor jeugdhulpverlening, de Raad voor de kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de organisaties voor adoptie uit andere landen, de opvang en voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de schippersinternaten. Organisatorisch maakt Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) deel uit van de Inspectie jeugdzorg. Bij ITJ werken vijf rijksinspecties samen: de inspecties voor de gezondheidszorg, onderwijs, jeugdzorg, openbare orde en veiligheid en werk en inkomen. Het belang van het kind staat centraal. Het gaat bijvoorbeeld om problemen als kindermishandeling, overgewicht, jeugdcriminaliteit, verslaving en armoede. De vijf inspecties hebben gezamenlijk toezicht over de volle breedte van voorzieningen voor jeugd en het toezicht richt zich op de kwaliteit van de samenwerking tussen organisaties en voorzieningen voor jeugd binnen gemeenten. De actoren die ITJ in haar toezicht tegenkomt zijn afhankelijk van de maatschappelijke problematiek die onderzocht wordt en zeer divers. Dat kunnen zijn: politie, jeugdgezondheidszorg, huisartsen, GGD’en, centra voor jeugd en gezin, (speciaal) basis- en voortgezet onderwijs, bureau jeugdzorg, peuterspeelzalen, kinderopvang, veiligheidshuizen, zorg- en adviesteams, welzijnsorganisaties, jeugdzorginstellingen, jongerenwerk, verslavingszorg, UWV, gemeentelijke diensten, woningbouwcorporaties, vroeg- en voorschoolse educatie, sport- en horeca ondernemers, jongerenwerk, Bureau HALT, OM, enzovoorts. De onderzoeken van ITJ vinden plaats op lokaal niveau en de gemeenten spelen daar een belangrijke rol in. Het toezicht van de gezamenlijke inspecties is stimulerend van aard en als zodanig probeert ITJ gemeenten te helpen bij het nemen van hun regierol en bij te dragen aan de verbetering van de samenwerking op lokaal niveau. Een aantal ITJ-onderzoeken geeft informatie over de benoemde indicatoren. Deze onderzoeken zijn of afgerond of zullen op korte termijn worden gestart. IJZ en ITJ voeren de onderstaande actviteiten uit die bijdragen aan de benoemde indicatoren. Pagina 28 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 5: deelname vroeg-en voorschoolse educatie In 2010 rondt ITJ het onderzoek “Goed voorbereid naar school’” af. Hierin onderzoekt ITJ hoe door partijen als peuterspeelzalen, CJG’s, basisscholen, thuiszorg, jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg wordt samengewerkt om jonge kinderen goed voorbereid qua taal en algehele ontwikkeling aan groep 3 van de basisschool te laten beginnen. Vooral voor de risicogroepen speelt vroeg- en voorschoolse educatie hierin een belangrijke rol en of de juiste kinderen het goede aanbod krijgen. Indicator 10: deelname buitenschoolse activiteiten Begin 2010 rondt ITJ de overall rapportage af naar een onderzoek van ‘Armoede onder jongeren’. Aangezien armoede veel méér is dan alleen een inkomenstekort, is een integrale benadering van de problematiek noodzakelijk. Het gaat dan om een brede aanpak, waarbij naast inkomensbeleid ook jeugdbeleid, gezondheidsbeleid, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, cultuur en sport een rol spelen. Daarom kan dit onderzoek waardevolle informatie bieden ten aanzien van het wel of niet (kunnen) deelnemen aan buitenschoolse activiteiten door kinderen en jongeren. Indicator 11: meldingen vermoedens kindermishandeling In de nieuwe inhoudelijke onderzoekslijnen van ITJ neemt het onderwerp kindermishandeling een belangrijke plaats in. Naast de wijze waarop gemeenten, centra voor jeugd en gezin en andere partijen in de jeugdketen op dit terrein met elkaar samenwerken, is sectoraal (in ieder geval bij IGZ en wellicht ook bij meerdere sectorale inspecties) onderzoek voorgenomen naar de invoering van de meldcode. Daarnaast doet IJZ nog dit jaar onderzoek naar het functioneren van de 15 AMK’s. Indicator 12: overgewicht bij jongeren ITJ heeft in 2009 de overall rapportage gepubliceerd over ’Overgewicht bij kinderen en jongeren’ en op dit moment leggen de vier gemeenten waarin dit onderzoek is uitgevoerd de laatste hand aan hun actieplannen. Al dan niet ‘gelinkt’ aan hun lokale gezondheidsbeleid en sportbeleid. 5.5 Toezicht door Arbeidsinspectie (AI) De Arbeidsinspectie is een landelijk georganiseerde en opererende inspectiedienst. Het werkveld is opgedeeld in sectoren en branches. Voor ca 18 prioritaire sectoren en branches worden sectorstrategieën opgesteld, uitgaande van de door de AI in betreffende sectoren en branches als prioritair benoemde arborisico’s. Die strategieën zijn erop gericht de arbosituatie in de bedrijven in betreffende sectoren en branches structureel te verbeteren. Dit gebeurt via inzet van meerdere instrumenten, zoals het geven van voorlichting en het uitvoeren van werkplekinspecties. Naast dit zogeheten actieve werk, is ook sprake van reactief werk, zoals uitvoering van ongevalsonderzoek en de behandeling van klachten en meldingen. Indien de AI in een bedrijf vaststelt dat een aangetroffen situatie niet aan de wettelijke regels, zoals vastgelegd in de Arbowet (en lagere regelgeving) voldoet, kunnen sancties worden opgelegd, zoals waarschuwingen, eisen en boetes. Te denken valt aan machines die niet of onvoldoende beveiligd zijn, geluidsniveaus die te hoog zijn, situaties waarin te zwaar getild wordt, enzovoorts. In voorkomende gevallen kan het werk ook worden stilgelegd. Met betrekking tot de SEGV-kwestie rijst de vraag in welke mate er een relatie is tussen SES, het werk dat verricht wordt en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden. Uitgaande van een laag opleidingsniveau mag worden verondersteld dat relatief vaak laag gekwalificeerd werk wordt verricht, aan de zogeheten ‘onderkant van de arbeidsmarkt’. Uit door het Nederlands Centrum voor Pagina 29 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Beroepsziekten (NCvB) uitgevoerd literatuuronderzoek (veelal buitenlandse literatuur) dringt zich het beeld op dat er aan de onderkant van de arbeidsmarkt, door onderling vaak samenhangende factoren, sprake is van grotere gezondheidsrisico’s op het werk en ook van minder goede toegang tot adequate gezondheidszorg. Het Verwey-Jonker Instituut heeft voor de indicator laag gekwalificeerd werk onderbouwing gevonden voor de relatie met de SEGV. Op grond van een arbowettelijke verplichting moeten bedrijfsartsen door hen geconstateerde gevallen van beroepsziekten melden bij het NCvB. Jaarlijks worden op deze wijze ca 6.000-7.000 beroepsziekten gemeld. Er is echter sprake van een zeer aanzienlijke ondermelding. Het NCvB schat dat het werkelijke aantal op circa 50.000 ligt. Jaarlijks worden, in het kader van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), grote aantallen werknemers bevraagd over hoe zij hun arbeidssituatie beleven en in hoeverre ze ervaren dat ze worden blootgesteld aan arbeidsrisico’s. Dat geeft zicht op sectoren en branches waar werknemers relatief zwaar belast en blootgesteld worden. Al met al is er flink zicht op sectoren en branches waar werknemers relatief grote gezondheidsrisico’s lopen, maar de omvang van de groep ‘extra belaste werknemers’ laat zich niet zodanig kwantificeren om als SEGV-arbo-indicator bruikbaar te zijn. Omdat de Arbeidsinspectie een veld van circa 700.000 bedrijven moet bewerken met circa 300 inspecteurs, moet stevig geprioriteerd worden. Dat brengt de AI met voorrang bij sectoren, branches en bedrijven waar werknemers de grootste risico’s lopen. Op die wijze zijn de hier bovengenoemde 18 prioritaire sectoren geselecteerd. De AI komt zo ook met voorrang op werkplekken waar laag gekwalificeerd werk wordt verricht en sprake is van blootstelling aan één of een combinatie van belastende factoren (geluid, stoffen, fysieke belasting, enzovoorts). 5.6 Toezicht door Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) De IGZ richt zich op kwaliteit van de gezondheid, waarbij de zorgaanbieders actoren (zoals ziekenhuizen, huisartsen, thuiszorgorganisaties en GGD’en) zijn. Daarnaast houdt de inspectie tevens toezicht op gemeenten op basis van de Wet Publieke Gezondheid (Wpg). Het terugdringen van de SEGV is voor de IGZ een belangrijk onderwerp. De IGZactiviteiten die direct betrekking hebben op 3 indicatoren staan hieronder vermeld. Indicator 11: meldingen vermoedens kindermishandeling Een van de onderwerpen waar de inspectie zich mee bezighoudt is de signalering van kindermishandeling door een zorginstelling. Speciale aandacht heeft de inspectie op dit moment voor dit onderwerp bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ), de eerste hulp bij ziekenhuizen (SEH) en de huisartsenposten (HAP’s). Als vervolg op het thematisch toezicht in 2008 voert de inspectie in 2011 een thematisch toezicht JGZ uit, waarbij dit aspect één van de aandachtspunten is. In 2008-2010 heeft de IGZ twee achtereenvolgende thematisch toezichten uitgevoerd om de signalering door de eerste hulpposten bij ziekenhuizen te verbeteren. Inmiddels voldoen alle ziekenhuizen, op één na, aan de voorwaarden om goed te kunnen signaleren en daar waar nodig door te verwijzen naar het AMK. Het aantal meldingen is intussen verdubbeld. In 2010 heeft de IGZ soortgelijk onderzoek uitgevoerd bij de huisartsenposten en gaat dit onderzoek begin 2012 weer herhalen. De IGZ zal in de toekomst op verzoek van het Ministerie van VWS ook toezicht houden op de uitvoering van de Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld die geldt voor alle zorginstellingen. Pagina 30 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 12: overgewicht bij jongeren De signalering van overgewicht bij kinderen is ook een thema van het thematisch toezicht JGZ dat in 2011 herhaald wordt. In 2012 toetst de IGZ via indicatoren of de GGD’en voldoende inzicht hebben in het percentage overgewicht bij jongeren in de GGD-regio. De GGD heeft - ter ondersteuning van het lokale gezondheidsbeleid - als taak inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand van de bevolking, ook wat betreft overgewicht bij kinderen. Indicator 13: roken Hart- en vaatziekten zijn grotendeels te verklaren door ongezonde leefstijl (vooral door roken); dit is vaker bij laagopgeleide Nederlanders het geval. In 2011 voert de IGZ een project uit dat zich richt op de samenwerking tussen diverse partijen (zoals huisarts, thuiszorg, GGD en gemeente) in achterstandwijken, gericht op de cardiovasculaire aandoeningen en vooral op de begeleiding van zorgaanbieders bij het stoppen van roken om de incidentie van hart- en vaatziekten bij groepen met een lage sociaaleconomische status (SES) te verminderen. Daarnaast voert de inspectie drie andere projecten uit op het gebied van de SEGV, maar daarvoor zijn nog geen indicatoren beschikbaar. Het gaat om de volgende projecten: de kwaliteit van de zorg bij cardiovasculaire aandoeningen in ziekenhuizen. Uit recent onderzoek blijkt dat na ziekenhuisopname vanwege cardiovasculaire aandoeningen de kans op overlijden 45% groter is bij mensen met een lage SES dan bij mensen met een hoge SES. Via een thematisch onderzoek onder ziekenhuizen wil de IGZ de sterfteverschillen reduceren. de patiëntveiligheid in relatie tot etniciteit. Uit onderzoek blijkt dat de uitkomsten van de ziekenhuiszorg voor verschillende etnische groepen uiteenlopen. Zo is bij etnische groepen vaker sprake van verlengde ligduur en meer ongeplande heropnames in het ziekenhuis dan bij autochtone Nederlanders. De IGZ gaat de zorggerelateerde factoren die het verschil in opnameduur en ongeplande heropnames veroorzaken, aanpakken via een thematisch toezicht in ziekenhuizen. de tijdige signalering van hulpbehoevende thuiswonende ouderen met geringe sociale redzaamheid. Zowel de media als de IGZ vangen met steeds grotere regelmaat signalen op over problemen met de zorg (thuis) voor ouderen. Zeker ouderen met een andere etniciteit en/of een lage SES zijn kwetsbaar en beperkt in staat voor zichzelf op te komen. Dit komt mede doordat de huidige systematiek van wetgeving en van zorgaanbod een hoge mate van zelfredzaamheid veronderstelt. Via toezicht wil de IGZ zorgen voor een effectief functionerend zorgnetwerk voor ouderen met een lage SES en voor migrantenouderen in achterstandswijken om tijdig zorgbehoefte te signaleren en adequate zorg te organiseren. Pagina 31 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Bijlage 1 Betrokkenen Samenstelling van de projectgroep: Drs. A.M. Brockhoff, programmamanager, IvhO Dr. C.J.M. van den Bogaard,vakspecialist gezondheid, VI Drs. J.P. Verdonk, senior adviseur, Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) Dr. P.C. Noordam, senior adviseur, Arbeidsinspectie (AI) Drs. J.M, Nieuwenhuisen, senior onderzoeker, IWI (sinds 1 augustus 2010) Dhr. J.K. van Wijngaarden, arts, hoofdinspecteur, IGZ (sinds 1 juli 2010) Dr. P.G.J. Reulings, programmaleider IGZ (sinds 1 juli 2010) Mevr. D. Bijlhout, programmamedewerker IGZ Drs. C.W.J. Janssen, IGZ (voormalig lid) Dhr. A. de Rooij, ministerie SZW (voormalig lid) Dhr. J. Seidel, IWI (voormalig lid) Drs. J. Diepenhorst, IWI (voormalig lid) Bij de expertmeeting waren betrokken: ALGEMEEN Prof. dr. K. Stronks, AMC/UvA VROM Dr. L. van Bree, Planbureau Leefomgeving (PBL) Prof dr. Ir. B. Brunekreef, IRAS, Universiteit Utrecht Dr. C. Kamphuis, Erasmus MC ARBEID Dhr. R. de Leij, DECP en AWVN/VNO-NCW Dhr. B. Koning, VNO-NCW Dhr. W.van Veelen, FNV Drs. A. Woltmeijer, CNV Dr. D. Spreeuwers, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) Prof. dr. ir. B. Brunekreef, IRAS, Universiteit Utrecht ONDERWIJS Dhr. T. Vogels, TNO Kwaliteit van leven Mw. M. Klein Veldman, TNO Kwaliteit van Leven Mw. W. van Velden, VO Raad Mw. R. Bronneman, SCP Prof. dr. T. Mooij, ITS Nijmegen Mw. E. van Bokhorst, PO raad onderwijs/zorg Mw. M. J. Linders, MBO raad INKOMEN EN PARTICIPATIE Dhr. M. Schut, Stimulansz Prof. G. Engbersen, Erasmus FSW/UvA Mw. J. Huis, TNO Prof. dr. J. de Koning, SEOR BV/Erasmus Universiteit Dhr. I. van Straaten, UWV/Kenniscentrum Mw. L Bruijnzeel, Divosa Dr. A. Bartelds, Divosa Drs. J.C. Vrooman, SCP/ Onderzoeksgroep Arbeid, Inkomen & Sociale zekerheid (AIS) Mw. M. Schrijver, VNG werk en inkomen JEUGD Prof. dr. S. Buitendijk, TNO Kwaliteit van Leven Mw. S. Keuzenkamp, onderzoeksgroep Emancipatie, jeugd en gezin, SCP emancipatie jeugd en gezin Mw. J. Harting, AMC UvA Dhr. L. de Vries, GGD Nederland Mw. J. de Vries, Actiz Pagina 32 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Bijlage 2 Beschrijving van de indicatoren Indicator 1 Toepassing langdurigheidstoeslag (%) Teller: Aantal personen dat op de peildatum een langdurigheidtoeslag ontvangt Noemer: Aantal huishoudens dat op de peildatum langdurig rond het sociaal minimum zat Bron Inkomenspanelonderzoek (IPO), Regionaal Inkomensonderzoek (RIO), Armoedebericht CBS/SCP, Statline CBS Wetgeving De Langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Indicator 2 Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten (%) Teller: Aantal personen dat op de peildatum gebruik maakt van minnelijke schuldhulpverleningstrajecten door gemeenten Noemer: Aantal huishoudens met een inkomen onder modaal op de peildatum Bron Jaarverslag 2009 NVVK Wet Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) Indicator 3 Deelname re-integratie trajecten (%) Teller: Aantal personen dat op de peildatum deelneemt aan een re-integratietraject Noemer: Aantal personen dat op de peildatum uitkeringsgerechtigd is Bron Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG) van het CBS, UWV-bestanden, CBS Personen met een uitkering Wet Wet op het Participatiebudget (2009) Indicator 4 Deelname voor- en vroegschoolse educatie (VVE) (%) Teller: Aantal deelnemers VVE (voor- en vroegschoolse educatie splitsen) op peildatum Noemer: Het totaal aantal kinderen uit de doelgroep in klas 1 en 2 op peildatum Het totaal aantal kinderen uit de doelgroep van 2½ - 4 jaar in de voorschoolse doelgroep Bron Landelijke monitor VVE (www.Sardes.nl) Wet Het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen voor Kwaliteit en Educatie (wet OKE) wordt per 1 januari 2011 van kracht Pagina 33 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 5 Kwaliteit voor- en vroegschoolse educatie (VVE) (%) Teller: De beoogde kwaliteit volgens waarderingskader Noemer: De gevonden kwaliteit (evidence based) Bron Inspectie van het Onderwijs Wet Het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen voor Kwaliteit en Educatie (wet OKE) wordt per 1 januari 2011 van kracht Indicator 6 Schoolverzuim in het VO en MBO (%) Teller: Totaal aantal leerlingen onder de 23 jaar in VO en MBO met (n)verzuimdagen (>4) op peildatum (cumulatief op jaarbasis) Noemer: Totaal aantal leerlingen in het VO en MBO op peildatum. Bron Verzuimregister DUO Groningen. Wet Indicator 7 Gewijzigde Leerplichtwet van 1969 (in 2009) Woonkwaliteit: Met de subindicatoren: Inhoud woning, type, bouwjaar, prijsklasse Ventilatievoorziening/vochtproblemen/opn verbrandingstoestellen Dichtheid van de woningen Ervaren geluidhinder Teller: Noemer: Bron Genoemde subindicatoren zijn voornamelijk overgenomen uit ‘Monitoring Milieu en Gezondheid’, een project in Rotterdam in opdracht van VROM uitgevoerd door de GGD in samenwerking met het RIVM (december 2004). Deze samengestelde indicatoren zijn nog niet uitontwikkeld met het RIVM en vergen voor gebruik nog een tussenstap. Wet Pagina 34 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 8 Kwaliteit fysieke leefomgeving: Groen/blauw in de wijk Speelgelegenheid Luchtkwaliteit (in relatie tot verkeer: NO2 en fijn stof) Geluidbelasting Teller: Noemer: Bron Genoemde subindicatoren zijn voornamelijk overgenomen uit ‘Monitoring Milieu en Gezondheid’, een project in Rotterdam in opdracht van VROM uitgevoerd door de GGD in samenwerking met het RIVM (december 2004). Deze samengestelde indicatoren zijn nog niet uitontwikkeld met het RIVM en vergen voor gebruik nog een tussenstap. Wet Indicator 9 Leefbaarheid wijk: Sociale cohesie Allochtonen Tevredenheid Mobiliteit Teller: Noemer: Bron Genoemde subindicatoren zijn voornamelijk overgenomen uit ‘Monitoring Milieu en Gezondheid’, een project in Rotterdam in opdracht van VROM uitgevoerd door de GGD in samenwerking met het RIVM (december 2004). Deze samengestelde indicatoren zijn nog niet uitontwikkeld met het RIVM en vergen voor gebruik nog een tussenstap. Wet Indicator 10 Deelname buitenschoolse activiteiten (%) Teller: Aantal kinderen lid van vrijetijdsvereniging Noemer: Aantal kinderen in een uitkeringsgezin Bron Jeugdmonitor, SCP Wet Convenanten Stas SZW-Gemeenten ‘Kinderen doen mee!’ (2008) Pagina 35 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Indicator 11 Meldingen vermoedens kindermishandeling(%) Teller: Aantal onderzochte meldingen bij AMK Noemer: Totaal aantal jeugdigen Bron MO Groep, jeugdmonitor, Kinderen in Tel Wet IVRK (Rechten van het kind, Grondwet Wet op de Jeugdzorg en Wetboek van Strafrecht. Diverse meldcodes zijn normstellend Indicator 12 Overgewicht bij jongeren (%) Teller: Aantal kinderen met BMI van 25-30 op contactmomenten Noemer: Aantal kinderen gezien op contactmoment 3,9 jaar Aantal kinderen gezien op contactmoment 10,9 jaar Bron VTV, CBS Pols en Jeugdmonitor CBS, IGZ basisset Publieke Gezondheid Wet Wet Publieke Gezondheidszorg, Wet op de jeugdhulpverlening Indicator 13 Roken (%) Teller: Aantal rokers Noemer: Aantal inwoners Bron VTV, CBS, Stivoro, IGZ basisset Publieke Gezondheid Wet Wet Publieke Gezondheidszorg Pagina 36 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Bijlage 3 Onderbouwing van de waardering per indicator Domein Inkomen en Maatschappelijke participatie (IWI) 1. Toepassing langdurigheidstoeslag: waardering WAARSCHIJNLIJK ORANJE In 2007 ontvingen 105.100 huishoudens een langdurigheidstoeslag. In 2008 ontvingen 111.100 huishoudens een langdurigheidstoeslag. Dit is een positieve ontwikkeling, maar diverse groepen met een laag inkomen konden in 2007 en 2008 geen gebruik maken van deze toeslag. In 2009 is dit gewijzigd (zie blz. 14). Dit heeft in 2009 geleid tot het verstrekken aan 145.740 huishoudens van een langdurigheidstoeslag 16. De cijfers zijn nog niet afgezet tegen het aantal huishoudens onder modaal. Toepassing minnelijke schuldhulpverleningstrajecten: waardering ONBEKEND Het aantal bedroeg in 2007 30.400, in 2008 28.848 en in 2009 31.750 17. Er lijkt sprake te zijn van een twijfelachtige schommeling. De aantallen zijn nog niet afgezet tegen het aantal huishoudens dat tussen de 3 en 5 jaar een laag inkomen heeft. 2. 3. Deelname re-integratietrajecten: waardering ORANJE Beoogd wordt om door deelname aan re-integratietrajecten de uitstroom uit werkeloosheid naar arbeidsparticipatie te bevorderen. Het aantal reintegratietrajecten stijgt niet (190.800 xtrajecten in 2008 en 187.500 xtrajecten in 2009 18) terwijl de WIA instroom in absolute aantallen wel stijgt (21.000 WIA in 2006, 22.000 WIA in 2007 en 23.000 WIA in 2008). Divosa concludeert dat > 40% uiteindelijk op onderste treden van de participatieladder belandt 19. Domein Onderwijs (IvhO) 4. Deelname vroeg- en voorschoolse educatie: waardering ORANJE Beleidsmatig wordt beoogd: verbetering van taalonderwijs, vergroten van ontwikkelkansen en sluitende voorzieningen. De doelstelling van het gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid voor 2006-2011 is 70% bereik van doelgroep. Cijfers worden pas sinds 2009 beter en fijnmaziger geregistreerd. Er zijn grote verschillen naar grote van gemeente (G4, G27 en rest) 20. De deelname aan voorschoolse opvang neemt toe (53% in 2007, 62% in 2008 en 80% in 2009). Alarmerend is de terugval van de vroegschoolse educatie (67% in 2007, 63% in 2008 en 57% in 2009). 5. Kwaliteit vroeg- en voorschoolse educatie : waardering ONBEKEND Er zijn nog geen trendgegevens over de kwaliteit van de VVE. Maar in de toekomst wel omdat de inspectie dan zelf cijfers ter beschikking heeft. 6. Schoolverzuim in het VO en MBO: waardering WAARSCHIJNLIJK ORANJE Het beleid beoogt om minder voortijdige schooluitval te bewerkstelligen (halvering in 2012 ten opzichte van 2002). Uit de gegevens blijkt dat er een toename is maar dat is het gevolg van een betere registratie. (KiT 1,05% in 2000, 1,55% in 2006 en 1,81% in 2008). Het is wettelijk beleid om de reeds jarenlang beschikbare leerplichtambtenaar in te schakelen en verzuim zorgvuldig te registreren. Pas vanaf 2009 is de registratie van schoolverzuim betrouwbaar. Pagina 37 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Domein Woonomgeving (VI) 7. Woonkwaliteit: waardering ORANJE Het oordeel inzake de woonkwaliteit is met name gericht op binnenmilieu 21 . De overschrijding van de normen voor binnenmilieu in 2009 vertoont weliswaar een daling ten opzichte van 2007 maar betreft nog altijd erg veel woningen (50% in de winterperiode). Voor overige aspecten als woonoppervlak, huur/koop, woningwaarde en verwarming zijn op nationaal niveau geen streefnormen opgesteld. Wel geldt een groot verschil in kwaliteit tussen sociaal-economische groepen. 8. Kwaliteit fysieke leefomgeving: waardering MINIMAAL ORANJE Of ten aanzien van de luchtkwaliteit aan de gestelde normen wordt voldaan is onvoldoende tot twijfelachtig. Ook is de geluidbelasting en geurbelasting nog onvoldoende 22. Het percentage bevolking dat is blootgesteld aan de normoverschrijding van geluidsbelasting is iets gedaald (van 30% in 2000, 29% in 2007 en 25% in 2008), maar het ligt nog wel boven de gestelde norm. In 2006 is 84% (zeer) tevreden over de woonomgeving, waarbij het percentage tevredenheid in vier grote steden en Randstad lager is (resp. 76% en 82%). 9. Leefbaarheid wijk: waardering ONBEKEND Er zijn nog te weinig gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de leefbaarheid van de wijk. Wel is bekend dat de sociale cohesie in de periode 2006 t/m 2009 gelijk is gebleven (20%) 23. Te verwachten is dat in verband met de economische crisis de mobiliteit (tijdelijk) is afgenomen. Domein Jeugd (ITJ) 10. Deelname buitenschoolse activiteiten: waardering ORANJE De percentages zijn een indicatie voor een vermoedelijke overall daling van deelname aan buitenschoolse activiteiten. In hoeverre dit gecompenseerd wordt door activiteit buiten clubverband is onbekend. Arme kinderen doen veel minder mee dan niet-arme kinderen. In 2007 was 74% van de 6-18 jarigen lid van een club 24. In 2008 is 49% van de arme kinderen (5-17 jarigen) lid van een sportclub versus 74% van de niet- arme kinderen. En respectievelijk 17% versus 26% neemt deel aan culturele activiteiten 25. 11. Meldingen vermoedens kindermishandeling: waardering ROOD Het aantal onderzoeken door het AMK naar aanleiding van meldingen is toegenomen (9.820 in 2004, 13.815 in 2006, 16.932 in 2007 en 16.156 in 2008 26). Deze stijgende trend duidt op beleidsgevoeligheid, maar er is een stagnatie in deze ontwikkeling in 2008, ondanks de druk op het meldingsbeleid. Er is tevens sprake van onderrapportage. Uit gegevens van de Nationale Preventiestudie Kindermishandeling blijkt dat jaarlijks meer dan 100.000 kinderen slachtoffer worden. In absolute zin behoeven veel meer kinderen hulp. 12. Overgewicht bij jongeren: waardering ORANJE Risicogroepen voor overgewicht zijn laagopgeleiden en bepaalde groepen allochtonen. Volgens de cijfers van de jeugdmonitor van het CBS had 1 op de 7 kinderen van 2 tot 9 jaar overgewicht en 4% obesitas. Het percentage kinderen met overgewicht is tussen 1980 en 2003 fors toegenomen. De trend is mogelijk gestabiliseerd 27. Het percentage overgewicht bij 2 tot 25 jarigen is in 2004 15,0%, in 2005 13,2%, in 2006 13,6%, in 2007 13,1%, in 2008 15,1% en in 2009 14,4% 28. De doelstelling van VWS dat het aantal kinderen met overgewicht moest dalen van 2005 ten opzichte van 2010 is echter niet gehaald 29. Pagina 38 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Domein Volksgezondheid (IGZ) 13. Roken: waardering ROOD Bij mensen met een lage opleiding (lager onderwijs, lbo of mavo) is het percentage rokers duidelijk groter dan bij mensen met een hoge opleiding (hbo of universiteit). In 2008 rookte 33% van de mannen met een lage opleiding en 23% van de mannen met een hoge opleiding. Bij vrouwen zijn die percentages 26% (lage opleiding) en 17% (hoge opleiding). De verschillen in rookpercentage is in de periode 1990-2007 zelfs toegenomen, omdat vooral de hoogopgeleiden stoppen met roken. Voor mensen in alle opleidingsgroepen geldt dat het percentage rokers tussen 2001 en 2008 licht gedaald is. Het percentage rokers was in 2004 28% en is in 2008 gedaald met 1% tot 27%. Maar de doelstelling van VWS (20% in 2010) is niet gehaald 30. Pagina 39 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 Bijlage 4 Literatuurlijst 1 Lucht van der, F. en Polder, J.J. Van gezond naar beter. Rapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen 2010. RIVM: Bilthoven, 2010. 2 Mackenbach J.P. e.a.: Socio-economic Inequalities in Health in 22 European Countries. N Engl J Med 2008; 358:2468-2481. 3 Ministerie van VWS. Naar een weerbare samenleving. TK 2008-2009, 22 894. nr 209. 22 december 2008. 4 Ministerie van VWS. Aanvulling op beleidsplan SEGV. TK 2009-2010,22 894, nr. 237. Oktober 2009. 5 Inspectie voor de Gezondheidzorg. Leidraad gefaseerd toezicht. Utrecht: IGZ, 2008. 6 Huygen, A, Vliet van K, Nederland, T. Onderbouwing van indicatoren voor sociaaleconomische gezondheidsverschillen: Literatuuronderzoek. Verwey- Jonker Instituut: Utrecht, Oktober 2009. 7 Lalonde M. A new perspective on the health of Canadians: a working document. Ottawa: Government of Canada, 1974. 8 Stronks, K., & Hulshof, J. De kloof verkleinen: Theorie en praktijk van de strijd tegen sociaal-economische gezondheidsverschillen. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2001. 9 Heckman, J. J., S. H. Moon, R. Pinto, P. A. Savelyev, and A. Q. Yavitz, "A Reanalysis of the HighScope Perry Preschool Program," unpublished manuscript, University of Chicago, Department of Economics, 2009. 10 Monitoring Milieu en Gezondheid”, een project in Rotterdam in opdracht van VROM uitgevoerd door de GGD in samenwerking met het RIVM,december 2004. 11 Baartman, H., & Hoefnagels, C. Over zwakke wijken en sterke moeders. Tijdschrift Kindermishandeling 2008 (1), 46-47. 12 RIVM, Nationaal Kompas Volkgezondheid. Beschikbaar via: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/licha amsgewicht/verschillen-sociaaleconomisch 13 Jansen A, Havermans R, Nederkoorn C, Roefs A.Jolly fat or sad fat? Subtyping non-eating disordered overweight and obesity along an affect dimension. Appetite, 2008; 51: 635-640. 14 Idem 1. 15 Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Preventie nota “Kiezen voor gezond gedrag. VWS: Den Haag, 6 oktober 2006. 16 CBS 17 NVVK, Jaarverslag 2009: Hulp onder druk: schuldhulpverleners ten tijde van economische crisis. NVVK: Den Haag, 2010. 18 Inspectie werk en inkomen. Participatie in uitvoering; stand van zaken uitvoering participatie 2009. IWI: Den Haag, 2009. 19 Divosa. Divosa-monitor 2009. Meer dan ooit: Sociale diensten en participatiebevordering: Utrecht Divosa, 2009. ( en ook voor 2007) 20 Beekhoven S, e.a., Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie VVE 2009, Sardes: Utrecht, 2009. Beschikbaar via http://www.sardes.nl/publicaties_detail.php?nav=100&publ=13 21 onderzoeken TNO/ RIVM. 22 Planbureau voor de leefomgeving. Milieubalans 2009. Pbl: Bilthoven, 2009. 23 Ministerie van Vrom, WoON database 2006. 24 CBS. Jaarrapport 2009 van de Jeugdmonitor en het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO). CBS: Den Haag/Heerlen 2009. Pagina 40 van 41 Breken met verschil | 2 december 2010 25 Jehoel-Gijsbers, G. Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Sociaal Cultureel Planbureau:Den Haag, mei 2009 26 Brancherapportage jeugdzorg 2008. MOgroep jeugdzorg; Utrecht. juli 2009. 27 Idem 1. 28 Idem 22. 29 Inspectie voor de gezondheidszorg, SGZ 2010: Preventie effectiever maken, IGZ: Utrecht, 2010. 30 Idem 21. Pagina 41 van 41