1 - Unizo

advertisement
KRACHTLIJNEN
voor een
ONDERNEMERSVRIENDELIJK LOKAAL ECONOMIEBELEID
December 2009
1. gemeentelijke dienstverlening voor ondernemers
2. participatie van ondernemers aan het gemeentebeleid
3. gemeentelijke belastingen
4. mobiliteit en hinder bij openbare werken
5. ruimtelijke ordening
6. lokale distributie
7. toerisme
8. veiligheid
9. milieu
10. lokale werkgelegenheid
2
1. Gemeentelijke dienstverlening voor ondernemers
Voorwaarden/pijlers gemeentelijk economisch beleid
 Schepen lokale economie
 Ambtenaar lokale economie
 Beleidsplan lokale economie met duidelijke ambities
 Overleg met ondernemers
Krachtlijnen:

Uitwerken en uitbouwen van een uniek gemeentelijk aanspreekpunt waar
ondernemers met al hun vragen terecht kunnen, zowel via een fysiek als via
een digitaal loket (bv. in de vorm van een ondernemersrubriek met alle
ondernemersrelevante items op de gemeentelijke website). De ambtenaar
lokale economie is de link tussen het bedrijfsleven en de administratie. De
ondernemer komt bij hem of haar terecht met vragen, waarna de ambtenaar
lokale economie op zoek gaat naar een antwoord. Hierbij dienen op initiatief
van de ambtenaar lokale economie regelmatig andere diensten betrokken te
worden. Een goede samenwerking en afstemming tussen gemeentelijke
diensten is dan ook onontbeerlijk, alsook een netwerk waarbij externe
overheidsdiensten en andere instellingen, zoals UNIZO, kunnen aangesproken
worden. Interne afstemming kan bereikt worden door een goede en regelmatige
communicatie tussen bv. de ambtenaar lokale economie en de dienst die de
milieuvergunningen afhandelt. Het is van belang dat beiden van elkaar weten
waar
ze
mee
bezig
zijn.

Ook algemene klantvriendelijkheid nastreven dient als prioritair beschouwd te
worden. Opvolgen van dossiers, vragen en afspraken en het respecteren van
termijnen en afspraken. Idealiter wordt ook voorzien in een opvolgsysteem
waardoor de ondernemer snel kan weten hoe ver het staat met zijn dossier.
Ook de ambtenaar lokale economie kan hierop beroep doen, doordat via zulk
systeem opvolging bij bv. de dienst die milieuvergunningen behandelt verzekerd
wordt. Een goede organisatie is de sleutel.

Een correcte en degelijke informatievoorziening, zowel via het fysiek loket
als via een digitaal platform (bijvoorbeeld de gemeentelijke website). De
dienstverlening dient gespecialiseerd en accuraat te zijn. D.w.z. dat een
uitgebreide kennis van o.a. reglementering, wetgeving en organisatiestructuur
aanwezig dient te zijn. Er moet correcte en actuele informatie aan de
ondernemer doorgespeeld worden voor allerhande specifieke dossiers, gaande
van een terrasvergunning tot een stedenbouwkundige vergunning of
milieuvergunning.

Het verminderen van de administratieve lasten voor ondernemers is een
absolute prioriteit. In dat kader is het eveneens belangrijk een duidelijke
besluitvorming na te streven, alsook overbodige regels te vermijden. Het
creëren van een ondernemersvriendelijk klimaat door het wegnemen van
belemmeringen m.b.t. het ondernemen is van groot belang.

Goede communicatie tussen gemeentebestuur en ondernemers en het op
regelmatige basis betrekken van ondernemers in topics die hen aanbelangen
3
kan leiden tot een constructieve samenwerking en een dynamisch gemeentelijk
economisch beleid. Ook de communicatie m.b.t. dossiers of vragen dient op
een snelle en efficiënte manier te verlopen, zowel via persoonlijk contact,
telefoon en briefverkeer als via e-mail.

Ten slotte is inzicht in de eigen lokale economie ook een belangrijk punt. Dat
kan door bv. een databank aan te leggen van allerhande informatie over lokale
ondernemingen (welke, aantal). Ook beschikt de gemeente best over informatie
m.b.t. lokale ondernemingsverenigingen, vestigingsmogelijkheden voor
ondernemingen, alsook de bezettingsgraad van bedrijventerreinen.
4
2. Participatie van ondernemers aan het gemeentebeleid
Het wegnemen van belemmeringen voor de dynamiek van het ondernemen, én het
bevorderen van het ondernemingsklimaat in de gemeente is het voorwerp van
gestructureerd contact tussen economische actoren en gemeentebestuur.
Dit overleg kan plaatsvinden in de Raad Lokale economie.
UNIZO-krachtlijnen:

De Raad Lokale Economie moet één van de belangrijkste organen worden om
een doeltreffende participatie door ondernemers vorm te geven.

Het adviseren van het gemeentebestuur bij de planning en uitvoering van het
gemeentelijke economisch beleid is de kernopdracht van deze raad. De
organisatie van commerciële activiteiten behoort tot de werking van lokale
ondernemersverenigingen en handelaarscomité’s.

Voor UNIZO bestaat de raad lokale economie idealiter uit:
- het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door burgemeester en/of schepen
lokale economie, en de ambtenaar lokale economie en/of de secretaris;
- vertegenwoordigers van de representatieve ondernemersorganisaties en dus
bijvoorkeur geen individuele ondernemers.

UNIZO pleit dat de schepen lokale economie en de ambtenaar zich engageren
om de vergaderingen van de raad bij te wonen en dat men tot een advies komt
dat ook door de schepen wordt gedragen. Hierdoor stijgt immers de kans dat het
beleid ingaat op het advies.
5
3. Gemeentelijke belastingen
Wat is een ondernemersvriendelijke fiscaliteit?
Gemeenten leveren heel wat dienstverlening aan ondernemingen. Bijvoorbeeld de
inspanningen voor de inrichting van KMO-zones, de middelen die aan de lokale
economie worden gespendeerd, enz. Deze dienstverlening moet in rekening worden
gebracht. Daarom pleit UNIZO niet met een gemakkelijke slogan als zou de
gemeentelijke fiscaliteit voor ondernemingen de volledige afschaffing van
gemeentebelastingen betekenen.
Wat is volgens UNIZO dan een ondernemersvriendelijke belasting? Een belasting die
voldoet aan volgende principes: - administratief eenvoudig
- economisch verantwoord
- in verhouding tot de geleverde dienst
I.
EEN ONDERNEMERSVRIENDELIJKE BELASTING IS ADMINISTRATIEF EENVOUDIG
Het aantal lokale belastingen waaraan een KMO onderworpen is, verschilt van
gemeente tot gemeente. In éénzelfde gemeente vinden we soms meer dan 20
verschillende KMO-relevante belastingen terug.
Belastingaangifte en –inning brengen zowel voor de gemeentebesturen als voor de
zelfstandige ondernemer veel administratieve lasten met zich mee. En vaak dekt de
opbrengst van een gemeentelijke belasting niet eens de administratieve kost ervan.
Afschaffing en bundeling van gemeentebelastingen en een gebundelde aangifte en
inning kunnen voor een vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten
zorgen.
1. AFSCHAFFING EN BUNDELING VAN KMO-RELEVANTE GEMEENTEBELASTINGEN
Afschaffing van bepaalde belastingen betekent zowel voor ondernemers als voor de
gemeente een administratieve vereenvoudiging en kostenbesparing.
Afschaffing is tevens aangewezen wanneer er te veel belastingreglementen zijn in
vergelijking tot de diensten die de gemeente levert.
Ook bundeling van allerlei kleine lokale belastingen leidt tot een daling van de
administratieve lasten (aangifte, aanslag, controle, inning) zowel bij de bedrijven als bij
de gemeente.
Maar: de afschaffing en bundeling van belastingen mag in geen geval leiden tot een
verhoging van de fiscale druk op ondernemingen.
Een voorbeeld van administratieve vereenvoudiging vinden we terug in de stad
Mechelen die in 2004 zeven kleinere belastingen afschafte (milieubelasting
zelfstandigen, tapperijen, drijfkracht, terrassen, lichtreclame, banken en hotels) en
bundelde in één belasting op bedrijfsruimten, belast op basis van de oppervlakte.
6
2. GEBUNDELDE AANGIFTE EN INNING
Een ondernemer besteedt heel wat tijd aan het invullen van verschillende
belastingaangiftes, en soms ontstaat zelfs verwarring tussen de aangifte voor de lokale
belasting en de aangifte voor de provinciale belasting.
Bundelen van belastingen is misschien niet altijd mogelijk, maar de gemeente zou wel
werk kunnen maken van het bundelen van de verschillende aangiftes tot één aangifte
en het vooraf invullen van bepaalde gegevens van de aangifte. Gevolg: een verlaging
van de administratieve lasten en een tijdsbesparing voor ondernemers, en een daling
van de verwerkingskosten van de diverse aangiftes voor de gemeente.
II.
EEN ONDERNEMERSVRIENDELIJKE BELASTING IS ECONOMISCH VERANTWOORD
Een lokaal fiscaal beleid kan ondernemingen aan trekken, maar kan ook
concurrentieverstorend zijn. Als een belasting in de naburige gemeenten niet wordt
geheven, is de zelfstandige ondernemer in de heffende gemeente duidelijk slechter af.
Bij een KMO-vriendelijke belasting houdt de gemeente rekening met:
- de belastinggrondslag
- de hoogte van de tarieven
- het al dan niet toekennen van vrijstellingen
- de draagkracht van de KMO’s
- bijzondere plaatselijke omstandigheden. Zo is het economisch
onverantwoord dat ondernemers zouden belast worden op het
plaatsen van reclameborden wanneer zij getroffen worden door
hinder bij openbare werken. Net in die periode dienen ondernemers
immers alle middelen te gebruiken om klanten aan te trekken en is
het voeren van reclame broodnodig.
III.
TEGENOVER EEN FISCAAL BELEID STAAT EEN DEGELIJKE DIENSTVERLENING
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen belastingen en retributies. Bij een retributie
moet er een duidelijke link zijn tussen de betaling en een geleverde prestatie door de
overheid; bij een belasting niet.
Toch zijn heel wat KMO-relevante gemeentebelastingen eveneens gelinkt aan een
prestatie. Zelfs de belasting op de kosteloze verspreiding van reclamedrukwerk: deze
moest oorspronkelijk de kosten dekken voor de gemeentelijke ophalings- en
verwerkingskosten van het papier.
Het onderscheid tussen een belasting en een retributie is dan ook vaak erg klein.
De vraag is of bij deze belastingen/retributies de vergoeding in verhouding staat tot de
geleverde dienst en of er geen gelijkaardige vergoedingen zijn betaald op andere
momenten. Bijvoorbeeld: de gemeentebelasting op de afgifte van stukken voor
gevaarlijke en hinderlijke inrichtingen, én de vergoedingen die moeten worden betaald
voor het verkrijgen van een milieuvergunning van een bepaalde klasse, én de
milieubelasting.
7
4. Mobiliteit en hinder bij openbare werken
Mobiliteit staat voor:



openbare werken: herinrichting van straten en plein (gunstig voor ondernemers,
parkeerplaatsen, laad- en loszones, rijrichtingen, hinder tijdens de werken,
enzovoort)
parkeerbeleid (tarieven, zones, bewegwijzering, hoffelijkheidskaart voor
leveranciers, laad- en loszones, enzovoort)
mobiliteits- en circulatieplannen (verkeersvrije of –luwe gebieden,
eenrichtingsstraten, parkeertarieven, openbaar vervoer, enzovoort)
Voorwaarden/pijlers:








schepen openbare werken
schepen lokale economie
mobiliteitsambtenaar (indien in functie)
informatiedienst
mobiliteitsconvenant (en Gemeentelijke Begeleidingscommissie)
verkeerscommissie (in geïnstalleerd)
GECORO
overleg met ondernemers
Krachtlijnen:

Uitbouw van een mobiliteitsbeleid dat rekening houdt met de noden van
zelfstandigen en ondernemers: bereikbaarheid van het centrum en
handelszaken, aangenaam en leefbaar winkelklimaat. Hoe is de balans tussen
de toegang voor bestemmingsverkeer en het vermijden van doorgaand verkeer?

Uitbouw van een parkeerbeleid met een evenwicht aan voldoende
parkeerplaatsen met een tarifering die het parkeren stuurt en een aangenaam
winkel- en verblijfsklimaat. Ook aandacht voor werknemersparkeren en de
specifieke noden van leveranciers. De controle door privébedrijven mag niet
betekenen dat het gemeentebestuur de sturing van het parkeerbeleid en de –
tarieven
verliest.

Goede communicatie en tijdig overleg vooraf bij de planning van wegenwerken
en tijdens de uitvoering. Commerciële ondersteuning tijdens de uitvoering van
werken. Overleg vooraf zorgt voor een breder draagvlak en tevredenheid na
uitvoering van de werken. Werkt de gemeente voor prijsaanvragen op basis van
het standaardbestek 250 waarin minderhindermaatregelen staan beschreven,
en/of de Code voor infrastructuur- en wegeniswerken langs gemeentewegen van
de VVSG? Hoe verloopt de coördinatie en de samenwerking met
nutsmaatschappijen? Wordt er tijdens de uitvoering van werken
bestemmingssignalisatie
toegepast.

Bestaat er een mobiliteitsconvenant en wordt er actief mee gewerkt? Is er een
vertegenwoordiging van de zelfstandigen/ondernemers in de Gemeentelijke
Begeleidingscommissie? Ligt er al een mobiliteitsplan aan de basis en wanneer
is het aan evaluatie en bijsturing toe? Is er een globale visie of heerst het
kortetermijndenken? Is er een evenwichtige aandacht voor alle vervoersmodi (te
voet, fiets, openbaar vervoer, auto, vrachtwagens)?
8

Zijn bedrijventerreinen voldoende ontsloten, zowel voor het vrachtvervoer als
door het openbaar vervoer? Is de bewegwijzering efficiënt georganiseerd?

Hoe wordt de belevering georganiseerd? Bestaan er venstertijden en andere
maatregelen die de toegang tot het handelscentrum regelen? Zijn er voldoende
laad- en loszones?
9
5.
Ruimtelijke ordening
Feiten :
 Alle 308 gemeenten zijn verplicht tot :
Opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan ( GRS)
aanstelling van een gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar
Opmaak van een Register onbebouwde percelen
Opmaak van een vergunningenregister
Opmaak van een plannenregister
Oprichting van een GECORO

Een GRS bevat de toekomstvisie over het grondgebied van de gemeente, met
name ook over lokale bedrijventerreinen, het vestigingsbeleid van detailhandel

Tot nu toe (dec 09) hebben 248 gemeenten een goedgekeurd structuurplan. Dit
betekent dat velen onder hen ook met de opmaak van Ruimtelijke
Uitvoeringsplannen zijn gestart. Deze RUPs vormen de basis voor het afleveren
van vergunningen.
Vaststellingen :
 Nogal wat gemeenten hebben de opmaak van het GRS teveel als een
verplichting gezien, en niet als een kans om het ruimtelijk beleid uit te denken
en uit te tekenen.

De GECORO heeft een aantal vastgelegde taken en verplichte adviezen. Ook
hier hebben aardig wat gemeenten last met deze nieuwe vorm van inspraak en
adviesverlening. De advisering wordt dan ook tot het minimum herleid, of wordt
helemaal niet betrokken.
Andere gemeenten hebben, zeker sinds de tweede legislatuur van het werken
met GECORO een goede relatie ontwikkeld met deze adviesraad.
Prioriteiten voor ondernemers :
 Structureel overleg met UNIZO bij opmaak van gemeentelijke plannen, met de
mogelijkheid om pro-actief inspraak en samenspraak te organiseren.

Gemeentelijke informatie en communicatie naar ondernemers over plannen die
voor hen gevolgen kunnen hebben.

GECORO niet enkel voor de verplichte adviezen inschakelen, maar ook als
actieve partner in het RO-beleid.

Aandacht voor en opvolgen van de noden en ruimtebehoefte van de
productiebedrijven, dit via aanpak van zonevreemde bedrijven, verkenning van
en aanleg van KMO-zones, te vertalen in gemeentelijke RUPs of aan te sluiten
of te integreren in provinciale RUPs.

Binnen het GRS en opmaak van RUPs aandacht voor detailhandel en de
vestigingsmogelijkheden ( zie distributiebeleid)
10
6.
Lokale distributie
Feiten:
 De ‘Ikeawet’ heeft sinds 1 maart 2005 grote bevoegdheden overgeheveld naar
de gemeenten. Voor alle vestigingen vanaf 400 m² heeft elke gemeente, klein of
groot, de eindbeslissing over de vestiging of uitbreiding van een
detailhandelszaak.
Deze beslissing dient genomen binnen zeer korte termijnen; bij afwezigheid van
beslissing volgt automatisch een goedkeuring.

De gemeente is tevens bevoegd voor de aflevering van een
stedenbouwkundige vergunning, weliswaar binnen de geldende bestemmingen
en rekening houden met de stedenbouwkundige voorschriften.

De Dienstenrichtlijn vernietigt nu één van de 4 criteria voor aflevering van een
socio-economische machtiging, het economisch aspect ( of de weerslag op de
bestaande handel).
Dit criterium werd zeer recent wel vervangen door (op vraag van UNIZO) :
ligging van de vestiging / bescherming van stedelijk milieu / bescherming van de
consument / naleven van sociale en arbeidswetgeving
Vaststellingen:
 Veel gemeenten hebben geen zicht op het aantal en de aard van de
handelszaken op hun grondgebied.

Weinig gemeenten beschikken over een onderbouwde basisvisie voor het
nemen van dergelijke belangrijke beslissingen, zeker op de korte termijnen. De
toepassing van de ‘nieuwe’ criteria zal voor extra verwarring zorgen bij het
nemen van beslissingen.

Binnen het GRS vindt men weinig terug over detailhandelsbeleid.
Ook al hebben enkele gemeenten een strategisch commerciëel plan; de
effectieve uitwerking laat het vaak afweten.
Prioriteiten voor ondernemers:
 Opmaak inventaris van handelszaken als basis voor de opbouw van een
strategisch commercieel plan; mét garanties voor een concrete uitvoering ervan
via structurele partners en financiering.
Vastleggen van planning en acties zowel op korte als op langere termijn.

Het voeren van een kernversterkend beleid :
aandacht voor concentratie en verweving van detailhandel in de kern
aandacht voor verweving detailhandel met andere centrumfuncties
streven naar goede mix van branches en volledigheid van het aanbod
zoeken naar complementariteit met bestaande of nieuwe grootschalige
detailhandel in de kern of periferie

Overleg met UNIZO over aanvragen nieuwe of uitbreiding (grootschalige)
detailhandelszaken.
11
7. Toerisme
Investeren in de kwaliteit van het toeristisch product van de gemeente of streek, is
tegelijkertijd investeren in de leefomgeving van de bewoners. Het ontwikkelen van
authenticiteit en eigenheid. Met kansen voor lokale zelfstandige ondernemers: de
promotie van streekproducten en streekgastronomie is daar het meest typische
voorbeeld van.


Hoe worden de gemeente en de zelfstandige ondernemers beter van de
bezoekersstromen?
Wat zijn de economische effecten en meerwaarden?
Voorwaarden:




Schepen Lokale economie
Schepen Toerisme
Ambtenaar Toerisme
Overleg met ondernemers
Het beleidsdomein ‘toerisme’ heeft een aparte status op het gemeentelijk niveau. Er
zijn gemeenten die omwille van de afwezigheid van een toeristische traditie of omwille
van de (vermeende) afwezigheid van enig potentieel ter zake geen beleidsdomein
‘toerisme’ kennen. Als er een ontluikende of minimale aandacht voor het toeristisch
aspect bestaat, kan dit aanleiding geven om dit belang te benadrukken door
aanhechting bij een ander beleidsdomein. De combinatie toerisme met cultuur komt
vaak voor. Of
met feestelijkheden. Of soms neemt de burgemeester dit mee als bijkomende
restbevoegdheid. In een aantal gevallen wordt toerisme gecombineerd met lokale
economie. Een zeldzame keer is toerisme een volwaardig en zelfstandig
beleidsdomein.
Krachtlijnen:
1. Zorgen voor een duidelijke bevoegdheidstoewijzing (schepen) en specifieke
beleidsnota ‘Toerisme’ en laat het toeristisch beleid geen aanhangseltje zijn van
bijvoorbeeld de bevoegdheid ‘Cultuur’.
2. Zorgen voor een voldoende en specifiek budget voor de toeristische
productontwikkeling en promotie.
3. Randvoorwaarden behartigen die het toeristische gebeuren flankeren
(bereikbaarheid via openbaar vervoer, een aangepast parkeerbeleid, toezicht inzake
veiligheid, een goede bewegwijzering…).

Het openbaar domein is de ontvangstruimte en het visitekaartje van de
gemeente voor de bezoekers. Bijzondere aandacht voor de gemeentegrenzen:
inrichting rotondes of plaatsen waar men de gemeente binnenkomt met
bewegwijzering, infoborden, ‘welkom’-boodschappen. Investeren in elementen
die het toeristische aanbod verrijken: aanleg en onderhoud van openbare
parken, het inrichten en openstellen van een gemeentelijk museum, het
aankopen, beheren en ontsluiten van het bouwkundig patrimonium, kunst in het
openbaar domein, … .
12

Een toeristisch actieve gemeente beschikt over een goed parkeerplan dat
rekening houdt met specifieke behoeften: hoe vangt men de druk op bij
belangrijke publieke evenementen, waar kunnen touringcars terecht, hoe biedt
men automobilisten interessante overstapmogelijkheden naar een andere
vervoermodus?, … .
4. Verkoop, promotie, bekendmaking van streekproducten en actief gebruik ervan bij
ontvangsten op het gemeentehuis, recepties en dergelijke.
5. Een evenwichtig en goed gespreid programma aan animatie (muziek, theater,
braderijen …) dat diverse categorieën bezoekers (kinderen, volwassenen …) aantrekt,
met een goede link naar de commerciële functie.
6. De gemeente stuurt aan op win-wineffecten bij de organisatie van evenementen
door haar ‘regisseursrol’ waar te nemen en zo te komen tot een optimale
samenwerking tussen alle actoren.
7. Initiatieven nemen om evenementen in te richten die bezoekers trekken (culturele
evenementen, sportevenementen, festivals …). De gemeente kan hierbij inspelen en
gebruik maken van bovenlokale platforms (Mooiste Dorp van Vlaanderen, Beaufort,
…). Ondernemers betrekken bij toeristische arrangementen.
8. Onthaal en informatie (toeristisch infokantoor, evenementenkalender
uitgeven, infobrochures samenstellen…).
9. De dialoog opzetten met de zelfstandige ondernemers over het toeristisch
beleidsplan en de concrete kengetallen met betrekking tot het toeristisch gebeuren
(aantallen bezoekers, overnachtingen, bezoekersprofielen, evenementenkalender met
effecten op openingstijden en bereikbaarheid …).
13
8. Veiligheid
Op het vlak van criminaliteit loopt de zelfstandige ondernemer een verhoogd risico in
vergelijking met de burger: een open systeem, heel wat beweging door klanten,
leveranciers, medewerkers, heel wat verrichtingen.
Het aantal winkeldiefstallen gaat in stijgende lijn, tijdens de kerst- en koopjesperiode
stijgt het risico op vals geld, ramkraken, … .
Het is nodig dat de ondernemer zijn verantwoordelijkheid neemt, maar gemeente en de
lokale politiediensten moeten mee zorgen voor een leefbare omgeving.
Krachtlijnen:

Elke politiezone stelt de krachtlijnen van het veiligheidsbeleid op in het zonaal
veiligheidsplan. Dat steunt op het federaal veiligheidsplan en de daarin vermelde
prioriteiten. Een van die prioriteiten is de veiligheid van ondernemers.
Ondernemers moeten bij de opmaak van dit veiligheidsplan gehoord en betrokken
worden. Gemeentebestuur en politie zouden tijdens minstens één hoorzitting voor
ondernemers uitleg moeten geven geven bij het opstellen van het zonaal
veiligheidsplan.

Stimuleren en ondersteunen van BIN-Z:
Samenwerkingsverbanden zoals het BIN-Z versterken het veiligheidsgevoel, helpen
criminele
feiten
te
voorkomen
en
daders
sneller
te
vatten.
Van de lokale overheid mag men verwachten dat de onafhankelijkheid van en de
toegankelijkheid tot het BIN gewaarborgd wordt en dat alle bestaande en eventueel
volgende BIN projecten in de stad en in de politiezone op een gelijke manier beroep
kunnen doen op dezelfde kwaliteitsondersteuning.

Gemeenten die aan bepaalde voorwaarden voldoen, krijgen van de hogere
overheid een veiligheids- en preventiecontract en dus een financiële impuls in ruil
voor een geïntegreerd lokaal preventiebeleid. Om de vier jaar bepaalt het lokaal
bestuur haar prioriteiten, doelstellingen en te verwachten resultaten aan de hand
van een veiligheidsdiagnostiek. Van de lokale overheid mag men verwachten dat zij
afspraken maken met de lokale ondernemers om bij de opmaak van de volgende
contracten voorstellen af te toetsen vooraleer ze ingediend worden.
14
9. Milieu
Het milieu is een gemeenschappelijk goed dat niet alleen ons maar ook de komende
generaties toebehoort. En dat het milieu uiterst kwetsbaar is, wordt de laatste decennia
steeds duidelijker: het gat in de OZON-laag, de afname van biodiversiteit, de
voedselveiligheid, de klimaatsveranderingen, de gegarandeerde bevoorrading met
zuiver drinkwater, het uitputten van traditionele energiebronnen om slechts enkele van
de mondiale aandachtspunten te noemen. Effecten die het gevolg zijn van het gedrag
van iedereen: gezinnen, maar ook bedrijven en landbouw.
Kort samengevat: zowel voor individuen als voor bedrijven kan of mag niet alles eender
hoe. Milieueffecten moeten zo klein mogelijk gehouden worden en tegelijkertijd mag de
milieubekommernis niet elke economische activiteit onmogelijk maken. In dit moeilijke
evenwicht heeft de gemeente een vijftal taken, overkoepeld door haar
milieubeleidsplanning:
• vergunningen afleveren voor bepaalde gereglementeerde activiteiten
• toezicht houden op de naleving, met inbegrip van klachtenbehandeling
• wenselijk gedrag stimuleren door toekennen van allerlei subsidies
• concrete dienstverlening: afvalverwijdering, rioleringsnet
• algemene en specifieke sensibilisatie van de bevolking
Concrete bevoegdheden van de gemeente:
 Milieuvergunningen en VLAREM-meldingen (Vlaams Reglement betreffende
de Milieuvergunning):
Afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten, de omvang, de milieu-impact en de
potentiële hinder voor omwonenden is er een milieuvergunning ‘klasse 1’,
milieuvergunning ‘klasse 2’ of een VLAREM-melding (klasse 3) vereist. De
aanvraagformulieren zijn te verkrijgen bij de gemeentelijke milieudienst. De
gemeenten zijn bevoegd voor de klasse 2 –milieuvergunningsaanvragen (in
eerste aanleg) en de VLAREM-meldingen (klasse 3).
 Natuurvergunningen:
In het kader van de wetgeving rond wijzigen van vegetatie en kleine
landschapselementen (KLE's).
 Vergunningen voor het kappen van bomen.
Afhankelijk van de plaats waar de boom staat, de grootte en het aantal is
een gemeentelijke kapvergunning, een natuurvergunning, een bouwvergunning
of een kapmachtiging van Bos & Groen vereist. Aanvraagformulieren bij de
gemeentelijke milieudienst.
 Diverse subsidieaanvragen:
Nuttig gebruik van regenwater, individuele afvalwaterzuiveringsinstallaties,
groendaken, fotovoltaïsche panelen, zonneboiler, infiltratievoorziening, aanleg
van kleine landschapselementen. Informatie en aanvraagformulieren bij de
gemeente.
 Aanvraagformulieren afleveren voor gratis kwaliteitsonderzoek van putwater.
15
 Aanvraagformulieren
afleveren
voor
een
bodemattest.
 Toezicht en controle op de milieuwetgeving bij kleinere ondernemingen die
minder milieubelastend zijn (in vakjargon: ‘klasse 2’- en ‘klasse 3’ ondernemingen). De controle bij grote, milieubelastende bedrijven en KMO’s met
aanzienlijke milieu-impact (klasse 1 – bedrijven) gebeurt door de Afdeling Milieuinspectie van AMINAL.
 Klachtenbehandeling inzake lawaai- en geurhinder, sluikstorten,
bodem- of waterverontreiniging.
 VLAREM-meldingsformulieren voor overname van een
vergunde onderneming.
 Milieubeleidsplanning via de instrumenten ‘milieujaarprogramma’s’
en ‘milieubeleidsplannen’.
 Inzameling huishoudelijk afval:
Inzake het al dan niet toelaten van afvalstoffen van zelfstandigen en kleine
ondernemingen bij huis-aan-huisophalingen en op containerparken bestaat een
gemeentelijke autonomie. Binnen vastgelegde marges kan de gemeente dus
autonoom beslissen of ze zelfstandigen en KMO’s toelaat of niet en tegen welke
randvoorwaarden.
 Gemeentelijke rioleringen.
Grotere gemeenten en steden beschikken over een heuse milieudienst, vaak met een
concreet milieuloket. Gemeenten hebben in principe een gemeentelijke
milieuambtenaar, soms ook een natuur- en/of duurzaamheidsambtenaar.
Sedert 1992 stimuleert het Vlaams gewest de deskundige aanpak van de
gemeentelijke
milieutaken
door
het
afsluiten
van
een
vrijwillige
samenwerkingsovereenkomst, ook wel ‘milieuconvenant’ genoemd. In ruil voor het
uitvoeren van een aantal taken ontvangt de gemeente financiële en inhoudelijke
ondersteuning.
Zij kan - binnen zekere marges - zelf kiezen welke onderdelen van de overeenkomst
ondertekend worden en welke ambitieniveaus ze wenst te behalen. Er is tevens een
subsidiebesluit voor de aanleg en vernieuwing van gemeentelijke riolen.
De gemeente hoeft niet alles zelf te doen: huis-aan-huisinzameling van huishoudelijk
afval wordt soms uitbesteed aan private ondernemingen. Containerparken worden
veelal uitgebaat in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Afvoer van afvalwater
via rioleringen wordt meer en meer intergemeentelijk aangepakt.
Wat zijn voor
milieubeleid?
ondernemers
belangrijke
prioriteiten inzake
gemeentelijk
1. Vlaamse gemeenten moeten hun afvalinzamelsystemen in principe openstellen voor
afvalstoffen van kleine bedrijven en zelfstandige ondernemers die wat aard,
samenstelling en hoeveelheid betreft vergelijkbaar zijn met huishoudelijk afval. Dat
is zo geregeld in het uitvoeringsplan ‘Gescheiden inzameling bedrijfsafval van kleine
ondernemingen’, kortweg KMO-afvalplan, dat op 28 januari 2000 werd goedgekeurd
door de Vlaamse Regering. Spijtig genoeg is het plan te vrijblijvend t.o.v. de
16
gemeenten en intercommunales. Het voorziet geen verplichting om de voorgestelde
acties in alle gemeenten ingang te laten vinden.
2. Vaak hebben zelfstandigen en KMO’s nood aan eerstelijnsadvies en bijstand om een
vergunningsaanvraagdossier conform alle voorschriften te kunnen indienen.
Milieuambtenaren zijn geschikte personen om info te geven, op een klantvriendelijke
manier.
3. Afbouw van de ‘milieu’-belastingen: de gemeentelijke fiscale autonomie heeft ook op
milieuvlak geleid tot een wildgroei aan belastingen: folderbelastingen, extra
dossiertaksen
voor
vergunningsaanvragen,
forfaitaire
afvalbelastingen,
rioleringsbelastingen, e.d.
17
10.
Lokale werkgelegenheid
Het lokaal werkgelegenheidsbeleid.
Waar tot voor kort het arbeidsmarktbeleid zich vooral bovenlokaal afspeelde, wordt een
steeds belangrijkere taak weggelegd voor de gemeenten. Denken we maar aan de
werking van de vele PWA’s, de werkwinkels of de dienstenchequebedrijven. Bovendien
gaan meer en meer gemeenten en OCMW’s ook eigen werkgelegenheidsinitiatieven,
voornamelijk buurt- en nabijheidsdiensten opzetten .
In vele gemeenten is zit de bevoegdheid tewerkstellingsbeleid. werk bij de schepen van
sociale zaken. En ook het OCMW speelt een actieve rol op. Dit verklaart waarom
zoveel gemeenten en OCMW’s een belangrijke motor zijn van lokale sociaal economieinitiatieven.
Deze evolutie vraagt dat het lokaal UNIZO-bestuur het lokaal werkgelegenheidsbeleid
en de verschillende activiteiten van nabij volgt. Hetzij om samen te werken in het
informeren van de ondernemers over mogelijkheden voor ondernemers in de eigen
gemeente, hetzij om te voorkomen dat initiatieven worden genomen die deloyale
concurrentie zou kunnen vormen voor het regulier ondernemerschap.
De activiteiten van de gemeenten concentreren zich rond een viertal punten:




Lokale Werkwinkel
PWA en dienstencheques
Sociale en meerwaarden economie
Tewerkstelling via het OCMW
1. Lokale Werkwinkel
Vandaag zijn in Vlaanderen een 140-tal werkwinkels actief. De meeste werkwinkels
hebben bovendien zogenaamde antennes: kleinere posten in kleinere gemeenten. De
werkwinkels bundelen de dienstverlening van stad of gemeente, VDAB, OCMW, ATB
(begeleidingsdienst voor personen met een handicap), PWA en verwante organisaties.
De Lokale Werkwinkels worden aangestuurd door een partnerschap; OCMW,
gemeente, PWA, enz. Op initiatief van VDAB en de gemeente wordt een Forum Lokaal
Werkgelegenheidsbeleid opgericht. Het Lokale Werkgelegenheidsforum (LLW) brengt
alle partners samen, ook de werkgeversorganisaties, zoals UNIZO.
In elke werkwinkel kunnen werkzoekenden via computer terecht voor alle relevante
info over jobs, hoe solliciteren, over opleidingen, werkloosheidsreglementering en
beschikbare buurtdiensten. De werkzoekenden kunnen er ook zelf hun dossier
invoeren, bekijken en wijzigen. En dit onder begeleiding
Werkgevers kunnen in de werkwinkel terecht voor assistentie bij het werven van
kandidaten voor hun vacatures.
Particulieren kunnen er terecht voor individuele nabijheidsdiensten zoals
huishoudelijke hulp, kleine herstellingswerken, kinderopvang, boodschappendienst,
klein tuinierwerk. Concreet vertaalt zich dat meestal in de PWA’s en dienstenchequeondernemingen.
Meer informatie over de werking van de werkwinkel vind je op www.werkwinkel.be
18
→ Wat kan UNIZO doen?
UNIZO kan ervoor zorgen dat De Lokale Werkwinkel er alles aan doet om werkgevers
uit de eigen gemeente of regio te bereiken, hen in te lichten over de manieren om de
best passende werknemers te vinden en te houden, hen te informeren over de
verschillende steunmaatregelen voor werkgevers, enz.
Dit kan bvb. door:



Het inrichten van een infosessie “Geschikte medewerkers vinden” in samenwerking
met UNIZO en Jobkanaal
Het inrichten van een jobbeurs, verwijsbeurs,… gericht op werkgevers en
werkzoekenden uit het zorggebied van de LWW i.s.m. Unizo, VDAB,…
Het organiseren van een opendeurdag voor werkgevers bij de Lokale Werkwinkel
2. PWA en dienstencheques
Een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap is een autonome VZW, erkend door de
minister van tewerkstelling en arbeid, die aan werkzoekenden de kans biedt op een
volledig wettelijke manier bezoldigde activiteiten uit te oefenen, met behoud van de
werkloosheidsuitkering. De meest gekende activiteiten zijn de klusjes aan huis, het
kleine tuinonderhoud, poetsen, enz.
Het bestuursorgaan van een PWA wordt aangesteld door de gemeenteraad en bestaat
uit vertegenwoordigers van de gemeente, werkgevers (UNIZO) en
werknemersorganisaties.
De Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening (RVA) kent aan het PWA een jaarlijkse
vergoeding toe tot dekking van de administratiekosten en stelt voor een of meerdere
PWA personeelsleden ter beschikking.
Door het invoeren van de dienstencheques voor huishoudelijke hulp heeft het PWAstelsel aan belang als organisator van nabijheidsdiensten ingeboet. Ook zijn de
werkzoekenden minder gemotiveerd om in het onaantrekkelijke PWA-statuut in te
stappen. Het dienstenchequestelsel is gericht op het creëren van (reguliere) jobs. Een
werknemer wordt bij particulieren voor huishoudelijke hulp tewerkgesteld door een door
de RVA erkende onderneming. Dit kan het PWA zijn, OCMW’s en gemeentebesture,
maar ook privé-ondernemingen.
→ Wat kan UNIZO doen?
De meeste UNIZO-afdelingen hebben vertegenwoordigers in de Raad van Bestuur van
het PWA; zij moeten er mee voor zorgen dat er geen oneerlijke concurrentie met de
reguliere economie optreedt en bovendien zorgen dat het PWA zijn opdracht ter harte
neemt om werkzoekenden klaar te stomen om aan de slag te gaan in de reguliere
arbeidmarkt.
De PWA’s hebben de opdracht om activeringsmaatregelen te promoten, ook naar
werkgevers. UNIZO kan samen met de PWA-beambte een informatie-initiatief nemen
naar de werkgevers uit de gemeente. De middelen kunnen van het PWA komen.
19
3. Sociale en meerwaarden economie.
De jongste jaren zijn ‘sociale economie’ en ‘meerwaardeneconomie’ geen onbekende
meer. Vroeger doelde men op de sociale en beschutte werkplaatsen. De meest
voorkomende vormen van diensteneconomie zijn beschutte en sociale werkplaatsen,
de lokale diensteneconomie en de invoegbedrijven.
Gemeenten, ook via verzelfstandigde diensten, en zeker OCMW’s zijn dikwijls motor
van initiatieven in het kader van lokale diensteneconomie. Het gaat om initiatieven,
men spreek over buurt- en lokale diensten, die de brug willen slaan tussen lokale
behoeften en lokale werkgelegenheid. Zoals boodschappendiensten, sociale
restaurants, energiesnoeiers,…
Uitgebreide informatie over sociale economie en het UNIZO-standpunt staat in de
UNIZO-brochure ‘ Sociale economie, van apartheid naar samenwerking” juli 2009.
→ Wat kan UNIZO doen?
UNIZO kan reguliere en sociale economie dichter bij elkaar brengen. Als er Sociale of
Beschutte Werkplaatsen in de buurt zijn kunnen dit goede toeleveranciers zijn voor
reguliere bedrijven.
Tegelijkertijd moet UNIZO waakzaam zijn dat er geen oneerlijke concurrentie ontstaat
met bestaande reguliere bedrijven. Fietspunten zijn daar een voorbeeld van. Een
goede opvolging en overleg via de raad lokale economie is aangewezen.
Richt een infosessie in voor de Ondernemers uit uw stad of gemeente met sprekers uit
de sociale economie; Sociale of Beschutte Werkplaatsen, enz. Zo kunnen de reguliere
werkgevers mee genieten van de voordelen en subsidies die het beleid inzake sociale
economie biedt.
4. Tewerkstelling via het OCMW
OCMW’s kunnen door hen financieel ondersteunde personen begeleiden in hun
zoektocht naar een voor hen passend werk of opleiding, al of niet op de reguliere
arbeidsmarkt. Het gaat om een persoonlijke benadering startend vanuit de eigen
mogelijkheden en beperkingen van de persoon. Dit gebeurt steeds in samenwerking
met andere organisaties zoals ATB-diensten (begeleidingsdienst voor personen met
een handicap), VDAB, werkwinkel, enz.
De intensiteit van deze dienstverlening verschilt van gemeente tot gemeente en van
stad tot stad. Hoe groter de gemeente of stad, hoe beter uitgebouwd deze
dienstverlening is.
→ Wat kan UNIZO doen?

OCMW’s zorgen ook voor tewerkstelling, ondermeer in het kader van de
zogenaamde Activa-banenplannen. Op een voor de werkgever voordelige manier
worden OCMW-klanten begeleid naar werk. Een overleg tussen het OCMW en het
lokale UNIZO-bestuur kan voor een win-win-situatie zorgen.
20
Download