DS2 1 mensenkennis

advertisement
1. Mensenkennis versus wetenschappelijke kennis over de mens
“Hoe zit de mens in elkaar?” Deze vraag boeit zowat iedereen. Doorheen de geschiedenis
zijn hier heel wat antwoorden op gekomen, maar toch blijft de vraag leven, vandaag en in de
toekomst. Een eenduidig antwoord blijkt niet te bestaan, maar af te hangen van het tijdperk,
cultuur en context waarin het wordt geformuleerd.
Bijlage 1: opdracht 1
De opdracht heeft wellicht duidelijk gemaakt dat we de antwoorden op de vraag “Hoe zit de
mens in elkaar?” kunnen onderverdelen in twee groepen: enerzijds de alledaagse
mensenkennis en anderzijds wetenschappelijke kennis over de mens. In dit eerste hoofdstuk
wordt het onderscheid hiertussen verder toegelicht. Wat houdt dat in: alledaagse
mensenkennis? Wat is er zo verschillend tussen alledaagse kennis en wetenschappelijke
kennis? Welke wetenschappen onderzoeken hoe de mens en zijn gedrag ineen zit?
1.1 Mensenkennis
We menen allemaal te weten wie we zijn (zelfkennis) en we menen zelf te kunnen bepalen
wat we doen (zelfbepaling). Deze zelfkennis en zelfbepaling blijken echter geen objectieve
beschrijving te geven van onszelf als persoon.
Opdracht 2
Geef een omschrijving van je eigen persoonlijkheid in enkele kernwoorden :
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Geef een omschrijving van de persoonlijkheid van de leerling naast jou:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Doorheen je levensjaren bouw je als mens een stuk kennis over jezelf op. Opdracht 2 maakte
duidelijk dat onze zelfkennis geen objectieve beschrijving is van ons als persoon. Het zijn
onze relaties met andere mensen die mee het beeld en de kennis die we over onszelf
ontwikkelen, kleuren. Anderzijds gebruiken we die kennis ook in onze relaties met anderen én
hebben we ze nodig om zin en richting te geven aan ons persoonlijke leven. Kortom, de
ontwikkeling van zelfkennis is een uitermate complex proces waarin de anderen een zeer
belangrijke rol spelen..
Opdracht 3
Een vraagje: waarom heb je gekozen voor de studierichting sociale en technische
wetenschappen?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
We kunnen allemaal op een of andere manier motiveren waarom we in het 5de jaar sociale en
technische wetenschappen verzeild zijn geraakt. Soms is het een positieve motivatie, soms
een negatieve, soms een logisch gevolg van, soms een eerder toevallig gebeuren, … maar
iedereen heeft een reden. Niemand vindt dat hij er zomaar in beland is.
In het algemeen gaan we ervan uit dat we zelfstandige, bijna volwassen mensen zijn die min
of meer zelf hun gedrag bepalen. We maken min of meer redelijke afwegingen om te bepalen
wat we doen. Maar is dit wel zo? Zijn we overwegend redelijke wezens?
Bijlage 2: opdracht 4
Wanneer we wat kritischer nadenken over deze stelling blijkt dat de mens soms redelijk is,
maar soms ook niet. Er lijken nog heel wat andere factoren in het spel die ons gedrag sterk
mee bepalen.
We kunnen al die beïnvloedingsfactoren in twee grote groepen verdelen. Externe en interne
factoren. Geef telkens een voorbeeld.
-
Externe factoren

sociale en relationele factoren
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

situationele factoren
………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………….....

opvoeding
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

geografische factoren
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

culturele factoren
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
-
Interne factoren

Meningen
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

Verlangens
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

Emoties
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………

Motivatie
………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
Ons alledaagse weten staat dus onder grote invloed van allerlei factoren. Alledaagse
mensenkennis heeft dus een subjectief karakter.
1.1.1
Omschrijving en kenmerken van het alledaagse weten
Elke mens heeft een eigen theorie over belangrijke domeinen van het leven. We ‘weten’ hoe
mensen in elkaar zitten, waarom we bepaalde dingen doen en waarom we bepaalde dingen
juist niet doen. We ontwikkelen ideeën over kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen.
Over samen leven met elkaar, relaties, vriendschappen, culturen, vreemdelingen,… Niemand
of niets ontsnapt aan onze interpretatie van de werkelijkheid. We doen dit graag. Het is eigen
aan de mens dat hij gedrag van zichzelf of van anderen beschrijft, tracht te voorspellen of
tracht te verklaren. Op deze manier bouwen we een beeld op van die manier.
Iemand met intuïtieve mensenkennis tracht een individu in zijn eigenheid, zoals de ander
volgens hem écht is, te begrijpen. Hij probeert het individuele gedrag te voorspellen.
Toch blijft dit intuïtief, alledaags en voorwetenschappelijk weten… geen waarheid… geen
wetenschappelijke kennis. Want wat blijkt? Iedereen vertrekt bij het opstellen van zijn
theorieën vooral vanuit het eigen standpunt. Zo komt het dat we nogal vaak een verschillende
mening over eenzelfde persoon hebben.
Kenmerken van het alledaags weten
1. Het alledaagse weten is subjectief: het berust op persoonlijke toevallige ervaringen.
Hierdoor is het weten beperkt, eenzijdig en gekleurd door een persoonlijke mening.
Het persoonlijke karakter van het alledaagse weten maakt dat het niet controleerbaar
is.
2. De bronnen van het alledaagse weten zijn: intuïtie, persoonlijke ervaringen, verhalen
van anderen, traditie, toeval, volkswijsheden, cultuur, eigen gevoelens.
Bovenstaande kenmerken maken duidelijk dat we niet al te hoog mogen oplopen met onze
alledaagse mensenkennis. Dit alledaags weten heeft immers vele nadelen en is weinig
betrouwbaar. Toch is het ook belangrijk en helpt het ons in het dagelijkse leven.
De belangrijkste nadelen van de ‘alledaagse mensenkennis’:
1. tè subjectief en dus niet controleerbaar
2. gebaseerd op een eerste indruk en daardoor vol vooroordelen en mogelijk foute
opvattingen
3. zonder structuur, chaotisch en daardoor van weinig kwaliteit
4. vaag en algemeen en daardoor weinig betekenisvol
Maar er zijn ook enkele voordelen aan het ‘alledaags weten’:
1. het helpt je snel en gemakkelijk situaties in te schatten (zonder eerst wetenschappelijk
onderzoek te moeten doen)
2. het is vanzelfsprekende kennis voor de gebruiker waarbij geen kritische vragen
worden gesteld
3. het maakt het menselijk gedrag meer voorspelbaar
Opdracht 5
Probeer hieronder zelf een definitie (omschrijving) te geven van ‘alledaagse mensenkennis’op
basis van de hierboven vermelde eigenschappen, voor- en nadelen:
………………………………………………………………………………………………..…
………………………………………………………………………………………………..…
………………………………………………………………………………………………..…
…………………………………………………………………………………………………..
1.2 Wetenschappelijke kennis over de mens
1.2.1 Omschrijving van wetenschappelijke kennis
De mens wil steeds weten hoe alles precies ineen zit. Hierdoor zijn de wetenschappen
ontstaan. In de wetenschappen wil men via onderzoek nieuwe kennis verwerven om het
algemene inzicht in de werkelijkheid te vergroten (fundamenteel wetenschappelijk onderzoek)
of om praktijkproblemen op te lossen (toegepast wetenschappelijk onderzoek). De kennis die
zulke onderzoeken opleveren noemen we ‘wetenschappelijke kennis’.
Een wetenschapper zal fenomenen systematisch trachten te beschrijven, te ordenen, te
registreren, te begrijpen en te verklaren. Zo probeert hij de fenomenen voorspelbaar te maken
om de werkelijkheid beter te beheersen.
1.2.2 Criteria voor wetenschappelijke kennis
Hierboven staat in grote lijnen uitgelegd wat we onder wetenschappelijke kennis verstaan.
Om na te gaan of bepaalde kennis echt (zuiver) wetenschappelijk is, zijn er een aantal criteria
opgesteld om te spreken van wetenschappelijke kennis. We zetten ze even op een rijtje:
1. Wetenschappelijke kennis moet methodisch verworven zijn. Dit houdt ondermeer in
dat de wetenschappers gebruik maken van wetenschappelijke instrumenten
(methoden) om tot hun bevindingen te komen, bijvoorbeeld tests, experimenten,
observaties,…
2. Wetenschappelijk kennis moet objectief zijn. Objectiviteit betekent dat andere
onderzoekers die onafhankelijk van elkaar hetzelfde onderwerp bestuderen, tot
dezelfde resultaten moeten komen. Het resultaat van het onderzoek mag dus niet
afhangen van de persoonlijke voorkeuren, meningen of vooroordelen van de
onderzoekers.
3. Wetenschappelijke kennis moet controleerbaar zijn. Dit criteria vloeit voort uit de
vorige twee. Een andere wetenschapper moet het onderzoek opnieuw kunnen doen,
om na te gaan of hij tot dezelfde resultaten komt. Om een onderzoek te kunnen
herhalen moet deze tweede wetenschapper tot in detail weten hoe de eerste
onderzoeker te werk is gegaan en wat zijn resultaten waren. Zo weet de onderzoeker
op welk manier hij het onderzoek moet overdoen en kan hij de resultaten vergelijken
met het eerste onderzoek.
4. Een wetenschapper moet kritisch zijn tegenover de verkregen kennis. Wat
wetenschappers beweren moet verschillende keren in vraag gesteld worden vooraleer
het als wetenschappelijke kennis benoemd kan worden. “Is dit wel zo?”, “Kan het niet
anders zijn?”, “Waarom is dit zo?”, “Zijn er geen andere verklaringen mogelijk?” Op
die manier kunnen de wetenschappen vooruitgaan. Denk maar aan de aarde waarvan
met vroeger overtuigd was dat ze plat was, maar ondertussen als redelijk rond wordt
beschouwd.
5. Wetenschappelijk kennis is empirisch verkregen. Iets is empirisch als het in de
werkelijkheid getoetst en bewezen werd. In feite is empirie het tegenovergestelde van
theorie. Een theoretisch inzicht is wel zinvol, maar heeft wetenschappelijk niet veel
waarde tot het in de praktijk (in de empirie) bewezen wordt. Dat wil zeggen dat een
idee slechts wetenschappelijk wordt, wanneer het verkregen werd op basis van
wetenschappelijk onderzoek, op basis van meetbare gegevens.
6. Het wetenschappelijke weten is systematisch geordend, in tegenstelling tot het
alledaagse weten dat eerder chaotisch is. Wetenschap is immers de systematische
beschrijving van de wereld en een poging om de onderzochte gegevens te ordenen en
samen te vatten aan de hand van wetten en regels.
1.2.3 Soorten van wetenschappelijke kennis
We weten nu dat er naast ‘alledaagse kennis’ ook ‘wetenschappelijke kennis’ bestaat en op
basis van welke criteria we mogen spreken van wetenschappelijke kennis. Ondanks deze
(strenge) criteria heeft de mens heel wat wetenschappelijke kennis vergaard. Toch merken we
grote verschillen binnen die hoop wetenschappelijke kennis. Dit heeft ervoor gezorgd dat men
langzamerhand een onderscheid is gaan maken in verschillende soorten kennis. De twee grote
groepen die men onderscheidt, zijn de exacte wetenschappen en de humane wetenschappen.
De exacte wetenschappen bestuderen alles wat meetbaar is. We denken aan wiskunde,
chemie, fysica. Deze wetenschappen zullen vooral op zoek gaan naar oorzaken van bepaalde
fenomenen en hopen daar tevens een verklaring voor te vinden.
De humane wetenschappen: onderzoeken alles wat het resultaat is van menselijke activiteiten.
De psychologie, de sociologie, de pedagogie zijn voorbeelden van deze humane
wetenschappen. Zij zullen vooral trachten te begrijpen waarom mensen iets doen/gedaan
hebben of net niet doen / gedaan hebben.
1.2.4 Wetenschappen die de mens bestuderen
Opdracht 6:
Er zijn heel wat wetenschappen die zich bezig houden met de studie van de mens en het
menselijk gedrag. We denken hierbij in de eerste plaats aan wetenschappen als
‘geneeskunde’, ‘pedagogie’, ‘psychologie’, ‘sociologie’ en ‘filosofie’. Ga op zoek naar een
volgens jou correcte en begrijpbare definitie van deze wetenschappen. Geef hierbij telkens
aan op welke manier er naar de mens wordt gekeken.
1. Geneeskunde is: ………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2. Pedagogie is: ………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
3. Psychologie is: ………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
4. Sociologie is: ………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
5. Filosofie is: ………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Binnen
deze
verschillende
wetenschappen
worden
op
zich
weer
verschillende
onderzoeksdomeinen onderscheiden die zich op een specifiek element van de mens focussen
en hierbij een specifieke werkwijze hanteren. Zo is cardiologie een onderzoeksdomein binnen
de geneeskunde die zich focust op het hart, terwijl de neurologie zich bezighoudt met het
zenuwstelsel. Onder de pedagogische wetenschappen vind je orthopedagogen die zich
focussen op mensen met een bepaald gebrek en specifieke noden, terwijl de
onderwijskundigen volledig begaan zijn met het onderwijs en ander soorten vorming voor de
mens.
Bijlage 3: opdracht 7
In bijlage 3 vind je een opdracht waarin de inhoud van het voorafgaande nog eens op een rij
wordt gezet.
In het volgende onderdeel gaan we dieper in op één wetenschap die zich bezighoudt met de
mens, namelijk de psychologie.
1.3 Psychologie
1.3.1 Definitie van psychologie
De psychologie bestudeert menselijk gedrag. Psychologen willen alles weten over hoe en
waarom mensen zich gedragen zoals ze doen en dus is psychologie de wetenschap van de
mens. Dit is zeker juist, maar voldoet niet als definitie. Er zijn immers nog andere
wetenschappen die zich bezighouden met het bestuderen van de mens, zoals je in opdracht 6
zelf hebt uitgelegd. Dat er meerdere wetenschappen bestaan die de mens bestuderen, maakt
dat er ook meerder verklaringen worden gegeven voor een bepaald fenomeen, afhankelijk van
de invalshoek van waaruit men naar de mens kijkt.
Voorbeeld: verschillende invalshoeken voor de verklaring van zelfmoord.
Je kan zelfmoord verklaren vanuit de sociologie. Durkheim toonde in 1987 aan dat het aantal
zelfmoorden per jaar afhankelijk is van het al dan niet voorkomen van een sterke solidariteit
tussen de mensen. Is er sterke solidariteit, dan komen er beduidend minder zelfmoorden voor.
Deze bevindingen kunnen leiden tot bepaalde strategieën door de politiek om zelfmoord tegen
te gaan.
Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de psychologie. Uit testresultaten is gebleken dat er
een sterk verband is tussen zelfmoord en een laag zelfbeeld, een hoge prestatiedruk op school
waaraan men niet kan voldoen of een opvallende identificatie met een overleden figuur.
Deze bevindingen leiden naar therapie en een goed schoolbeleid als oplossing.
Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de biologie. De persoon met zelfmoordneigingen heeft
een tekort aan neurotransmitters (= overbrengers van impulsen) in de hersenen. De persoon
kan niet voor elementaire activiteiten geprikkeld worden,dus vertoont hij een totale
desinteresse. Een oplossing vanuit deze invalshoek kan onder andere medicatie zijn om de
neurotransmitters te activeren.
Voor een nauwkeurigere definitie van psychologie kunnen we best beginnen met een
vertaling van het woord ‘psychologie’. In de Griekse mythologie was ‘Psyché’ een
koningsdochter van Kreta en ook de minnares van Eros, de god van de liefde. Psyché werd er
beschreven als ‘de verpersoonlijking van de zien’. Psyché betekent namelijk ‘hart’, ‘ziel’, ‘het
innerlijke van de mens’ in het Grieks. Samen met Logos dat ‘kennis’, ‘wetenschap’ betekent
kan psychologie dus vertaald worden als ‘zielkunde’.
Ondertussen is men van het woord ‘ziel’ afgestapt; dit woord zegt vandaag immers niet veel
meer.
Bij de aanvang van de psychologie als wetenschap concentreerden men zich op de studie van
het mentale leven, de bewuste ervaringen. Hierbij lieten ze mensen hun waarnemingen en
gevoelens beschrijven. In deze periode kon men psychologie het best beschrijven als ‘de
studie van de geest en de mentale processen’. Enkele decennia later (1930-1950) verwierpen
de behavioristen deze benadering. Zij gingen ervan uit dat alleen uiterlijk gedrag bestudeerd
kon worden, omdat enkel dit aspect van de mens objectief observeerbaar en meetbaar was. De
behavioristen definieerden de psychologie als ‘de studie van het menselijk gedrag’. In de
jaren 1950-1960 zijn de psychologen zich opnieuw gaan interesseren voor de mentale
ervaringen en belevingen (zoals het geheugen, dromen, verbeelding), maar vanaf dan trachtte
men deze zaken op een meer objectieve, wetenschappelijk manier te bestuderen.
En zo komen we uiteindelijk aan de huidige definitie van psychologie:
“De psychologie is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale processen van
individuen”.
Deze definitie omvat vier essentiële elementen:
1. Het is een wetenschappelijk studie. Dat betekent:
……………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………….
2. Het gaat om de studie van het gedrag. Dat betekent:
……………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………….
3. Het gaat om de studie van de mentale processen. Dat wil zeggen:
…………………………………………………………………………………………….…
……………………………………………………………………………………………….
4. Het gaat om de studie van het individu. Dat wil zeggen:
…………………………………………………………………………………………….…
……………………………………………………………………………………………….
Bijlage 4: Psychologie als studie van de menselijke ijsberg (opdracht 8)
1.3.2 Doelen van de psychologie
Binnen de psychologie wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen de fundamentele of
theoretische psychologie en de toegepaste psychologie.
De fundamentele psychologie (= theoretische psychologie) heeft tot doel (a) kennis te
verzamelen, (b) theorieën op te bouwen en (c) verklaringen te zoeken voor het menselijk
gedrag.
De toegepaste psychologie heeft tot doel – op basis van de kennis van de fundamentele
psychologie – het gedrag te beïnvloeden op specifieke terreinen van het menselijk leven.
Opmerking: de fundamentele en toegepaste psychologie zijn in de praktijk niet altijd zo strikt
gescheiden als hier wordt voorgesteld, maar vinden vaak in wisselwerking met elkaar plaats.
Zo kan goed toegepast onderzoek bijvoorbeeld meer klaarheid brengen in fundamentele
processen van het gedrag, of juist een bepaalde theorie in vraag stellen.
Bijlage 5: opdracht 9 en 10
In bijlage 5 vind je een overzicht van de verschillende onderzoeksgebieden binnen enerzijds
de fundamentele en anderzijds de toegepaste psychologie.
In het algemeen heeft de wetenschappelijke psychologie volgende doelstellingen voor ogen:
1. Beschrijven: voor de onderzoeker vragen kan beantwoorden, moet hij eerst het
fenomeen nauwkeurig omschrijven. Daartoe moet hij in eerste instantie heel wat
gegevens verzamelen.
2. Verklaren: na een nauwkeurige beschrijving van het fenomeen, kan de onderzoeker
trachten de oorzaken ervan te ontdekken. Hiervoor worden ‘hypothesen’
geformuleerd. Dit zijn voorlopige uitspraken over het mogelijk verband tussen de
onderzochte factoren. Om te weten of de hypothesen correct zijn of niet, moet er
verder onderzoek gebeuren.
3. Voorspellen: wanneer de oorzaak van een fenomeen gekend is, weet de psycholoog
dat het fenomeen zich opnieuw zal voordoen als de oorzaak nog eens optreedt. Men
spreekt dan van een causaal verband (oorzaak-gevolg relatie). Dit maakt dat heel wat
menselijk gedrag voorspelbaar is. Toch blijft het onmogelijk het menselijk gedrag
volledig te vatten: de mens is immers een unieke persoonlijkheid en dat maakt
waterdichte voorspellingen onmogelijk.
4. Beïnvloeden: de kennis van het menselijk gedrag vormt tenslotte de basis waarop
hulpverleners steunen als ze mensen begeleiden naar verandering.
1.3.3 Ontwikkelingspsychologie
In doelstelling 2 voor de richting technische en sociale wetenschappen staat het
onderzoeksgebied van de ontwikkelingspsychologie centraal. Dit is een deelgebied van de
fundamentele psychologie.
Definitie: “De ontwikkelingspsychologie bestudeert de ontwikkeling van het menselijk
gedrag.”
Het begrip ‘gedrag’ moet je bij deze definitie zo ruim mogelijk op vatten. Gedrag omvat dan
zowel de uiterlijk waarneembare motorische gedragingen als de cognitie, de perceptie, het
sociale
en
het
emotionele.
Het
omvat
bovendien
alle
bewustzijnsniveaus.
Ontwikkelingspsychologie tracht zowel bewuste als onbewuste processen te verklaren.
De ontwikkelingspsychologen hebben specifieke doelen voor ogen:
1. beschrijvingen geven van de gedragingen en mentale processen die veranderen met de
leeftijd
2. het gedrag en de mentale processen verklaren
3. op zoek gaan naar de gevolgen van het gedrag en de mentale processen die typisch
zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep.
Vroeger beperkte de ontwikkelingspsychologen zich tot het bestuderen van de kinderjaren,
maar tegenwoordig geloven onderzoekers steeds meer dat de mens zich levenslang blijft
ontwikkelen. Daarom tracht men vandaag de volledige levenscyclus van de mens (conceptie
tot dood) in kaart te brengen. Ook wij zullen in hoofdstuk 3 de hele levensloop opnemen.
Download