Verband tussen de Fietstekening, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal Emotionele Ontwikkeling bij Kinderen tussen de 8 en 14 jaar Eva van der Burg ANR: 866702 Universiteit van Tilburg Faculteit Sociale Wetenschappen Afstudeerrichting: Kinder- en Jeugdpsychologie Begeleider: Dr. O. van der Stelt Juli 2010 Tweede Beoordelaar: Drs. M. Adriaans-Teodosio Ogando 2 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Abstract Verschillende kindertekeningen, waaronder de ‘menstekening’, zijn in diverse onderzoeken reeds in verband gebracht met intelligentie en andere cognitieve factoren. Met de ‘fietstekening’ is dit echter nog niet gedaan. Door middel van een dossieranalyse binnen het Eindhovens Psychologisch Instituut, is bij 75 kinderen onderzocht of de ‘fietstekening’ een correleert met specifiek aspect van cognitief functioneren en of emotioneel functioneren van invloed is op het tekenen van een fiets. Het huidige onderzoek toont, na een factoranalyse, een significante correlatie tussen de ‘fietstekening’ en executief functioneren. Er is geen significante correlatie met geheugen of intelligentie. Daarnaast hebben kinderen die hoog scoren op de fietstekening minder vaak een klinische diagnose. Een replicatie van het onderzoek in een normale populatie met gebruik van Nederlandse normen voor de ‘fietstekening’ is in vervolgonderzoeken noodzakelijk. Keywords: fietstekening; cognitief functioneren; sociaal-emotioneel functioneren; kindertekening. 3 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Inleiding De wetenschappelijke belangstelling voor kindertekeningen is rond het begin van de 19e eeuw opgebloeid (Feltzer, 1975). Aanvankelijk was men geïnteresseerd in de ontwikkeling van het tekenen op zich (Luyten, 2005). Later begon de invloed van projectieve technieken, zoals de ‘Rorschach’ (Rorschach, 1921) en de ‘Thematic Apperception Test’, zichtbaar te worden. Veronderstelt wordt dat kinderen hun emoties, motieven en attituden projecteren in tekeningen (van de Vijfeijken, 2001). Met de komst van de ontwikkelingspsychologie (Piaget, 1971) en de pedagogiek (Gage, 1963), begon men de kindertekening te onderzoeken als een mogelijke maat voor intelligentie (Luyten, 2005). Intelligentie wordt vaak berekend aan de hand van een formule, waaruit de zogehete Intelligentie Quotiënt (IQ) volgt. Deze wordt berekend door de mentale leeftijd te delen door de chronologische leeftijd en deze te vermenigvuldigen met 100. Het meest intensieve onderzoek naar een verband tussen intelligentie en kindertekeningen is gedaan met de zogenaamde ‘menstekening’ (Feltzer, 1975). Goodenough (1926) ontwierp een tekentest voor het meten van het algemene ontwikkelingsniveau van kinderen, de zogenaamde ‘Draw-a-Man test’. Later heeft Koppitz (1968) deze test aangepast en hernoemd als de ‘Human Figure Drawing test’ (HFD test). Koppitz (1968) stelt dat tekendetails in de ‘menstekening’ aanwijzingen kunnen geven over de ontwikkeling van kinderen. Er wordt aan kinderen gevraagd een ‘gehele persoon’ te tekenen. De tekening kan gescoord worden op twee verschillende objectieve tekens, namelijk ontwikkelingstekens en emotionele indicatoren. De ‘HFD’ test werd na onderzoek van Koppitz (1968), door middel van een vergelijking van scores op de ‘HFD’ test met scores op zowel de ‘Wechsler Intelligence Scale for Children’ (WISC) als de ‘Stanford Binet’, beoordeeld als een snelle en makkelijke manier om de hoogte van mentale ontwikkeling te meten in kinderen van vijf tot 4 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. twaalf jaar oud. Vervolgens heeft Naglieri (1988, in: Luyten, 2005) de ‘Draw a Person Test’ gevormd aan de hand van de eerder vastgestelde menstekeningen. De ‘Bender Gestalt Test’, die perceptuele motorische vaardigheden zoals rotatie, herhaling, vervorming en integratie (Bender, 1938 ) meet, en de ‘menstekening’ zijn testen die tegenwoordig worden gebruikt voor het meten van onder andere schoolvaardigheden zoals snelheid van leren lezen, snelheid van leren rekenen en aanwezigheid op school. Onderzoek toont aan dat deze testen een valide meetmethode zijn voor academisch presteren bij kinderen (Ozer, 2009). In deze studie werd academische prestatie gemeten aan de hand van het oordeel van leraren op verschillende schoolonderdelen, waaronder leessnelheid en huiswerk maken. De scores op de ‘Bender Gestalt test’ waren significant negatief gecorreleerd met het oordeel van leraren op verschillende onderdelen. Kinderen die een lage score haalden op de ‘Bender Gestalt test’ (dus weinig fouten maakten) verkregen een hoger oordeel van leraren. Een hoge score op de ‘menstekening’ correleerde significant met een hoog oordeel van leraren (Ozer, 2009). Recentelijk onderzoek toont aan dat er concensus bestaat tussen de waarde van de ‘menstekening’ als maat voor intelligentie. Er zijn verschillende gestandaardiseerde en valide scoringssystemen aanwezig voor ‘menstekeningen’, zoals die ontwikkeld door Goodenough (1926), Koppitz (1986) en Naglieri (1988) (in: Lim & Slaughter, 2008). Intelligentie is een onderdeel van de cognitieve vaardigheden waarover een persoon bezit. Freeman (1980, 1987 in: Lee & Hobson, 2006) geeft aan dat kinderen verschillende cognitieve vaardigheden nodig hebben om een tekening de produceren. Zo moeten kinderen een mentaal beeld vormen van het getekende object; vervolgens moeten ze dat beeld gebruiken als een grafisch plan van actie, en aan de hand daarvan een lijst maken van typische details die het meest informatief zullen zijn. Behalve intelligentie zijn er andere cognitieve vaardigheden die ook gerelateerd zijn aan tekeningen, met name geheugen (Ericsson, Winblad & Nilsson, 2001), executief functioneren (Watanabe et al. 2005) en aandacht ( Kibby, Cohen 5 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. & Hynd 2002). Het onderzoek van Ericsson, Winblad, en Nilsson (2001), die onderzoek hebben verricht naar het verband tussen de ‘menstekening’ en geheugen bij volwassenen, wees uit dat een goed geheugen zorgde voor betere score op de ‘menstekening’. Watanabe et al. (2005) deden onderzoek naar de ‘Rey-Osterrieth Complex Figure’ taak, een tekentaak die onder andere visueel-constructioneel functioneren bij kinderen meet. Zij bevonden dat een hoge score op de ‘Rey’ verband hield met een hoge score op verschillende executieve functie taken, waaronder de ‘Wisconsin Card Sorting Task’. Uit het onderzoek van Kibby, Cohen en Hynd (2002) naar kinderen met een aandachtsstoornis en het verband met de ‘kloktekening’, die onder andere visueel-ruimtelijke perceptie meet, kwam naar voren dat kinderen met een aandachtsstoornis significant slechter presteerden dan kinderen uit de controlegroep. Naast het meten van cognitieve vaardigheden, kan een kindertekening ook gebruikt worden als maat voor emotionele ontwikkeling. Wanneer kinderen tekenen, onthullen ze niet alleen hun algemene intellectuele vaardigheden, maar ook hun bewustzijn en conceptie van zichzelf en van anderen, de zogenaamde sociale relaties (Lee & Hobson, 2006). In een tekening kunnen kinderen hun gevoel op een letterlijke manier aanduiden, bijvoorbeeld de emotie verdriet door een triest gezicht te tekenen. Maar ook op een indirecte manier kan dit gebeuren, door middel van een figuurlijke betekenis, bijvoorbeeld verdriet in de vorm van een triest huis (Picard, Brechet, & Baldy, 2007). Onderzoek naar de ‘huistekening’ en de ‘boomtekening’ wijst uit dat zowel directe als indirecte gevoelsuitdrukkingen van de emoties vrolijkheid en verdriet, kwalitatief en kwantitatief beter worden wanneer kinderen ouder zijn (Jolley, Fenn, & Jones, 2004). Onderzoek naar de ‘mens’- en ‘huistekening’ bij kinderen met Autisme (een sociaal-emotionele stoornis) wijst uit dat deze kinderen weinig verschillen aangeven in tekeningen van mensen in vergelijking met verschillen in tekeningen van huizen. Kinderen met een leerstoornis zijn wel consequent in het aangeven van verschillen in tekeningen (Lee & Hobson, 2006). In hetzelfde onderzoek is geen bewijs gevonden voor een 6 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. “Autisme manier” van tekenen. Hiermee wordt bedoeld dat kinderen met een sociaalemotionele stoornis geen significant verschillende ‘menstekeningen’ maakten in vergelijking met kinderen met een leerstoornis. Lim en Slaughter (2007) vonden daarentegen wel bewijs voor verschil in het tekenen van een mens tussen kinderen met een sociaal-emtionele stoornis, in dit geval Asperger, en kinderen zonder een stoornis. Op de ‘menstekening’ scoorden kinderen met het syndroom van Asperger significant slechter dan de controlegroep. Er werd geen significant verschil gevonden op de ‘boomtekening’ en de ‘huistekening’. Behalve de ‘menstekening’, de ‘huistekening’ en de ‘boomtekening’, is er een andere kindertekening, de ‘fietstekening’, die mogelijk gebruikt zou kunnen worden om een verband te vinden met cognitieve vaardigheden. De ‘fietstekening’ wordt namelijk gebruikt als een methode om visuoconstructionele vaardigheden te meten (Lezak, 1995). De ‘fietstekening’ heeft als voordeel dat de fiets een complex maar toch alledaags object is waar zowel volwassen als kinderen zich een voorstelling van kunnen maken (Hubley & Hamilton, 2002). Kolb en Whishaw (1985) ontwikkelden een scoringsmethode voor het gebruik van de ‘fietstekening’ als neuropsychologische test in een klinische setting. Zij scoorden de ‘fietstekening’ op twee dimensies: 1) aantal relevante onderdelen ofwel constructie en 2) integratie. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de meeste fietstekeningen links op het blad getekend werden. Greenberg, Rodriguez, en Sesta (1994) presenteerden een aangepaste scoringsmethode en gestandaardiseerde afname-instructies voor de ‘fietstekening’. Door middel van een vergelijking van de scores op de ‘fietstekening’ met scores op een complexe en simpele visuele taak, twee fijne motorieke taken en drie visuele perceptie taken, was deze vernieuwde scoringsmethode bruikbaar gebleken als valide meetmethode van visuoconstructionele, motorische en perceptuele vaardigheden (Kasmen, Bums, DeFilippis, Johnson, O’Toole, & Wagner, 1998). Helaas is het niet duidelijk of de ‘fietstekening’ verband houdt met een specifiek aspect van cognitie, bijvoorbeeld alleen intelligentie, of dat de 7 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. tekening een algemene relatie heeft met alle aspecten van cognitief functioneren. Wel lijkt de ‘fietstekening’ geschikt als een test om cognitieve vaardigheden te meten, en die gemakkelijk af te nemen is bij zowel normale als klinische populaties (Kasmen et al. 1998). De ‘fietstekening’ kan ook gebruikt worden om te kijken naar sociaal-emotionele ontwikkeling. Uit het eerder genoemde onderzoek van Lim en Slaugther (2007) kan gesuggereerd worden dat kinderen met een sociaal-emotionele stoornis, zoals Autisme of Asperger, niet significant slechter zullen presteren op het aantal onderdelen. Hun visueelconstructieve vaardigheden lijken voldoende te zijn ontwikkeld, aangezien zij niet significant verschillen in het tekenen van een boom of huis. Aan de hand van het onderzoek van Lee en Hobson (2006) kan opgemaakt worden dat kinderen met een sociaal- emotionele stoornis wel slechter zullen presteren op integratie wanneer het gaat om niet-emotioneel geladen tekeningen zoals een huis, omdat zij de neiging hebben meer op details te letten en minder op het geheel. Uit het onderzoek van Kibby, Cohen en Hynd (2002) kwam naar voren dat kinderen met een aandachtstoornis slechter presteerden op visueel-ruimtelijke perceptie. Zij zouden dus ook een lagere score kunnen behalen op de ‘fietstekening’. In het huidige onderzoek zal onderzocht worden of de ‘fietstekening’ een maat is voor cognitief functioneren en of er een verband is met sociaal-emotioneel functioneren. De maten die voor cognitief functioneren zullen worden gebruikt zijn: een Intelligentie Quotient (IQ) (totaal, performaal en verbaal), het executief functioneren, het geheugen, de aandacht en de visuocontructionele vaardigheden. Deze verschillende cognitieve vaardigheden zijn weinig tot niet onderzocht in eerdere studies, die onderzoek deden naar de ‘fietstekening’. Om antwoord te kunnen geven op de vraag of er een algemene of specifieke relatie bestaat tussen de ‘fietstekening’ en cognitieve vaardigheden worden de uitkomsten van kinderen tussen de 8 en 14 jaar oud met elkaar vergeleken. Er wordt een verband verwacht tussen de ‘fietstekening’ en intelligentie. Meer specifiek performale intelligentie, dit onderdeel van intelligentie is 8 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. namelijk meer handelingsgericht. Kinderen die hoog scoren op de ‘fietstekening’ zouden over een beter performale intelligentie, aandachtsvermogen, geheugen, executief functioneren en visuomotorische vaardigheden beschikken. Er zal eveneens worden gekeken naar het verband tussen de ‘fietstekening’ en sociaal- emotioneel functioneren. Dit zal worden gedaan door te kijken naar een aanwezige diagnosestelling, aandachtsproblemen en mogelijke internaliserende of externaliserende problematiek. Er wordt verwacht dat er geen verschil bestaat tussen het hebben van sociaal-emotionele problematiek en scores op de ‘fietstekening’ op de variabele aantal onderdelen. Wel wordt er een lagere score verwacht op het onderdeel integratie wanneer kinderen sociaal-emotionele ontwikkelingstoornissen vertonen. De bovengenoemde vraagstellingen en verwachtingen zullen worden onderzocht aan de hand van een dossieranalyse van kinderen met gedragsproblemen tussen de acht en veertien jaar. Voor de minimale leeftijd van acht jaar is gekozen vanwege de scoringsmethode van verschillende andere testen waarmee de ‘fietstekening’ vergeleken zal worden. Sommige van deze testen kunnen pas worden afgenomen vanaf de leeftijd van acht jaar. Voor de maximale leeftijd van veertien jaar is gekozen, omdat volgens Harris (1963) vanaf de leeftijd van vijftien jaar geen vooruitgang meer plaats vindt in tekeningen maken. Aangezien er veel cognitieve vaardigheden worden onderzocht, sommige met behulp van meerdere tests, staat in Figuur 1, ter verduidelijking dit gedeelte van het onderzoek schematisch weergegeven. 9 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Figuur 1. Weergave van het onderzoeksmodel; cognitieve vaardigheden en onderdelen van de ‘fietstekening’ . NB: Wisconsin Card Sorting Task (WCST); Wechsler Intelligence Scale III-NL (WISC); Kortetermijngeheugen (Ktm); Langetermijngeheugen (Ltm) 10 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Methode Onderzoeksgroep Door middel van een dossieranalyse zijn de onderzoeksgegevens verkregen. De dossiers zijn afkomstig van een particuliere psychologenpraktijk, het Eindhovens Psychologisch Instituut (EPI) te Eindhoven. Het betreft de dossiers van kinderen tussen de acht en veertien jaar. Het zijn met name kinderen met gedrags- en/of leerproblemen die naar het EPI komen. Zij zijn allen door de desbetreffende ouders of verzorgers voor cognitief onderzoek bij een psycholoog aangemeld. In de onderzoeksgroep bevinden zich enerzijds kinderen met verschillende diagnoses, waaronder Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), Autisme, Asperger, Dyslexie, Dyscalculie, Non verbale leerstoornis (NLD) en Attention Deficit Disorder (ADD), allen vastgesteld aan de hand van de DSM IV criteria, anderzijds zijn er kinderen die niet volledig aan deze criteria voldeden voor een diagnose. Deze kinderen vertonen meestal wel een bepaald beeld of alleen de symptomen, die bij een bepaalde diagnose past. In verband met de beschikbaarheid van de scores op de ‘Tower-Test’, zijn alleen de dossiers van kinderen die na 2006 getest zijn meegenomen. Verder zijn alle kinderen die geen intelligentieonderzoek hebben gedaan of alleen voor herhalingsonderzoek zijn gekomen, ook niet in de analyses meegenomen. Voor het onderzoek zijn 75 subjecten gebruikt met een gemiddelde leeftijd van 10.9 jaar en een standaarddeviatie van 1.7, range [8.1-14.7]. Er is gekozen voor de specifieke testen, omdat het EPI deze bij vrijwel ieder kind standaard afneemt. Dit vergroot de kans op een dataset met weinig missende data. Procedure De verkregen dossiers zijn met toestemming van het EPI gebruikt. Alle gegevens zijn anoniem behandeld en in de dataset opgenomen. 11 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Materiaal Al het materiaal is gescoord volgens de beschikbare normeringen en afgenomen aan de hand van de standaardprocedures bij het EPI. Fietstekening: de ‘fietstekening’ wordt getekend op een wit tekenpapier van A4 formaat. De tekeningen zijn gescoord volgens de scoringsmethode van Kolb en Wishaw (1985) op de twee verschillende variabelen, zie Appendix 1. Deze zijn gescoord als voldoende of onvoldoende aan de hand van een genormaliseerde leeftijdstabel, met een standaarddeviatie van het gemiddelde als voldoende score. Van de oude scoringsmethode die gebruikt wordt op het EPI is geen betrouwbaarheid of validiteit bekend. Dit zal kritisch beoordeeld worden in de discussie. Intelligentie: van de ‘Wechsler Intelligence Scale for Children’ (WISC-III NL) is een, in het Nederlands vertaalde intelligentietest gebruikt voor kinderen van zes tot zestien jaar, met als doel het algemeen niveau van cognitief functioneren te bepalen. Door middel van dertien subtests (Figuur 2) meet de test: totaal IQ, performaal IQ (handelingsgericht) en verbaal IQ (Wechsler, 2005). De ruwe scores van de ‘WISC’ zijn omgezet in genormaliseerde standaardscores, met een gemiddelde IQ score van 100 en een standaarddeviatie van 15. De commissie testaangelegenheden Nederland (COTAN), die de kwaliteit van testen in Nederland beoordeelt op theoretische uitgangspunten, testmateriaal, handleiding, normen, betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit, beoordeelde de ‘WISC-III-NL’ met respectievelijk; goed, goed, goed, voldoende, voldoende, voldoende en onvoldoende. 12 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Figuur 2. Subtesten van de ‘Wechsler Intelligence Scale for Children III-NL’. Verbaal Performaal 1. Informatie 1. Onvolledige tekeningen 2. Overeenkomsten 2. Substitutie 3. Rekenen 3. Plaatjes ordenen 4. Woordkennis 4. Blokpatronen 5. Begrijpen 5. Figuur leggen 6. Cijferreeksen 6. Symbolen vergelijken 7. Doolhoven. Executieve functies: om de executieve functies te meten zijn twee testen gebruikt, de ‘Wisconcin Card Sorting Task’ (WCST) (Grant & Berg, 1948) en de ‘Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS) Tower’ test (Delis, Kaplan, Kramer, 2001). Bij de ‘WCST’ moet men door middel van een computertaak kaarten sorteren volgens een steeds veranderende regel, bijvoorbeeld sorteren naar kleur of vorm. Hierbij wordt a) flexibiliteit en b) het aantal goed gehanteerde categorieën gemeten. Flexibiliteit is gescoord aan de hand van het aantal preservatieve fouten. Beide categorieën zijn aan de hand van een normtabel omgescoord naar T-scores. De ‘Tower’ test omvat de taak om schijven van oplopende grootte te gebruiken om een toren te maken op een van de drie aanwezige staafjes. Dit gebeurt volgens bepaalde regels en in oplopende moeilijkheidsgraad. De totale score van deze test is voor dit onderzoek gebruikt. Deze is omgescoord aan de hand van een geschaalde normeringstabel met als gemiddelde een score van 10 en een standaarddeviatie van 3. Onderzoek naar construct validiteit wijst uit dat de ‘WCST’, onafhankelijk van geheugen en aandacht, executief functioneren meet (Paolo, Troster, Axelrod, & Koller, 1995). Geen enkel aspect van de 13 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. ‘WCST’ scoort op betrouwbaarheid hoger dan .80 (Heaton, et al. 1993). De ‘D-KEFS’ testen, waaronder de ‘Tower’ test, zijn bewezen als voldoende valide in vele klinische populaties. 17% van de onderdelen heeft een betrouwbaarheid van .80 of hoger (Delis, Kramer, Kaplan, & Holdnack, 2004). Aandacht: de aandacht is gemeten door middel van twee taken, één om de gerichte aandacht te meten en één om de volgehouden aandacht te meten. Deze taken zijn respectievelijk: 1) de ‘Stroop’ test (Stroop, 1935) en 2) de ‘Bourdon-Vos’ test (Vos, 1988). De ‘Stroop’ test omvat een taak die de gerichte aandacht nagaat waarbij de cognitieve interferentie wordt gemeten. Dit wordt gedaan door middel van drie leestaken. De eerste taak omvat het lezen van de geschreven woorden blauw, groen, rood en geel. De tweede taak omvat het benoemen van de zojuist genoemde kleuren. De derde taak (interferentie conditie) omvat het oplezen van de kleur waarin woorden geschreven staan. De cognitieve interferentiefactor is berekend door middel van de totale leestijd op de derde taak minus de totale leestijd op de tweede taak. Deze score is vergeleken met normscores per leeftijd. De ‘Bourdon-Vos’ betreft een taak waarbij de volgehouden aandacht, de nauwkeurigheid en het tempo wordt gemeten. De test omvat een bladzijde van A4 formaat met daarop groepjes van drie, vier of vijf stipjes. De groepjes van vier stipjes moeten regel voor regel doorgestreept worden. Voor dit onderzoek is alleen de score van volgehouden aandacht meegenomen. Deze is gedefinieerd als de standaarddeviatie van de totale gemiddelde regeltijd. De standaarddeviatie is berekend en vergeleken met normscores van dezelfde leeftijd. De ‘Stroop’ test heeft een COTAN beoordeling van goed, goed, voldoende, onvoldoende, onvoldoende, voldoende en onvoldoende. De ‘Bourdon’ scoort onvoldoende op betrouwbaarheid, ook scoort de test onvoldoende op criteriumvaliditeit. 14 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Visuomotoriek: voor het meten van de visuomotoriek is de ‘Beery’ tekentest (Beery, 1997) gebruikt. Dit is een kopieertaak. Kinderen moeten figuren van oplopende moeilijkheidsgraad zo goed mogelijk natekenen. Deze tekeningen zijn vervolgens gescoord aan de hand van de normering. De totaalscore op de test is vergeleken met een normtabel van leeftijden. Onderzoek wijst uit dat de ‘Beery’ voldoende valide (Demsky, Carone, Burns, & Sellers, 2000) en betrouwbaar (Reyckman & Rentfrow, 1971) is. Geheugen: voor het meten van het geheugen is de ‘15-woorden’ test (Saan & Deelman, 1998) gebruikt. Deze test meet zowel het korte- als het langetermijngeheugen. Het kortetermijngeheugen is gemeten door kinderen vijftien woorden te laten horen en vervolgens te vragen deze te herhalen. Dit wordt 5 keer herhaald, waardoor er een leercurve ontstaat. Het langetermijngeheugen is gemeten door na ongeveer dertig minuten te vragen welke woorden ze nog weten. Het totaal aantal onthouden woorden op zowel de korte termijn als de lange termijn gaf twee scores. Deze zijn vergeleken met een normtabel op leeftijd. De ‘15-woorden’ test krijgt een onvoldoende Cotan beoordeling voor betrouwbaarheid en criterium validiteit. Op de andere onderdelen haalt de test wel een voldoende tot goede score. Hoewel het onderzoek zich primair gezien richt op een verband met cognitieve vaardigheden zal de mogelijke relatie van de ‘fietstekening’ met sociaal-emotionele ontwikkeling wel worden onderzocht door de relatie te bekijken tussen de ‘fietstekening,’ de ‘Child Behavior Check List’ (CBCL) en mogelijke diagnosestelling. Sociaal-emotionele ontwikkeling: de ‘CBCL’ voor ouders, de ‘Teacher Report Form’ (TRF) voor leerkrachten en de ‘Youth Self Report’ (YSR) voor kinderen (Achenbach, 1991) scoren op 8 verschillende gedragingen: angstig/depressief gedrag, teruggetrokken gedrag, lichamelijke klachten, sociale problematiek, denkproblemen, aandachtsproblemen, grensoverschrijdend gedrag en agressief gedrag. De eerste drie probleemgedragingen vormen de schaal internaliserend gedrag, de laatste twee de schaal externaliserend gedrag. Een derde 15 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. schaal die gehanteerd wordt in dit onderzoek is één van de acht subschalen, zijnde aandachtsproblemen. De ruwe scores zijn per schaal opgeteld en vergeleken met normtabellen naar leeftijd. Aan de hand daarvan zijn T-scores berekend. Voor de subschalen zijn T-scores onder de 65 gemiddeld, scores tussen de 65 en 70 liggen in het klinisch grens gebied, en scores boven de 70 zijn klinisch significant. In 1999 is de ‘CBCL’ voor kinderen van 4-18 jaar oud beoordeeld door de COTAN: normen: goed, betrouwbaarheid: voldoende, begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Diagnose: de diagnose is meegenomen wanneer deze in de bekeken dossiers is vastgesteld. Een diagnose is gesteld aan de hand van de DSM IV classificatie. De diagnoses zijn vooral Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), Autisme, Asperger, Dyslexie, Dyscalculie, Non verbale leerstoornis (NLD) of Attention Deficit Disorder (ADD). Sommige kinderen hadden geen vastgestelde diagnose, maar bleken soms wel kenmerken van een stoornis te hebben. Deze kenmerken waren echter niet voldoende om de diagnose te kunnen stellen. Statistische analyse De afhankelijke variabelen zijn intelligentie, geheugen, executief functioneren, visuoconstructief functioneren en concentratie. Ook de CBCL-factorscores en de aanwezigheid van een diagnose zijn afhankelijke variabelen. Als onafhankelijke variabele zijn de scores op de ‘fietstekening’ op de twee verschillende variabelen gebruikt, namelijk 1) aantal onderdelen, en 2) integratie. De statistische analyses zijn uitgevoerd in ‘PASW statistic’ versie 17.0. Allereerst is door middel van descriptieve statistiek gekeken naar de onderzoeksgroep. Door middel van de Pearson - correlatie zijn de correlaties tussen de ‘fietstekening’ en de 16 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. verschillende cognitieve vaardigheden onderzocht. Ook is gekeken naar de onderlinge correlaties tussen de onderdelen van de ‘fietstekening’ en de cognitieve vaardigheden. Door middel van dezelfde Pearson-correlatie is onderzocht of de onderdelen van de fietstekening samenhangen met sociaal-emotionele problematiek. Vervolgens is door middel van een principale factorenanalyse (PCA) gekeken naar de samenhang tussen de cognitieve vaardigheden onderling. Dit om te exploreren in hoeverre de verschillende variabelen hetzelfde meten. Met behulp van Bartlett’s Test of Sphericity is gecontroleerd of de dataset geschikt is voor factoranalyse. Daarna is aan de hand van een regressieanalyse gekeken of de twee dimensies van de ‘fietstekening’ een afhankelijke, gezamenlijke, of onafhankelijke, unieke, bijdrage leveren aan de voorspelling van cognitief functioneren. Het significantieniveau gebruikt bij deze analyse is kleiner of gelijk aan een alpha van .05. Resultaten In Tabel 1 staat een schematische weergave van de variabelen gebruikt voor de analyses. Uit de descriptieve analyse komt naar voren dat er 63 jongens en 12 meisjes zijn meegenomen. Deze hebben een gemiddelde leeftijd van ongeveer 11 jaar. Er zijn gemiddeld 9 onderdelen per fiets getekend (aantal onderdelen = 9.4), met een lage integratie daarvan (score = 0.4). In vergelijking met normscores hebben de kinderen een gemiddelde intelligentie (IQ = 104). In de onderzoeksgroep komen wat problemen voor betreffende de volgehouden aandacht. Daar wordt een laaggemiddelde score op behaald (score = 3.6). Ook de visuomotoriek is laaggemiddeld (T = 40.9). Er is eveneens sprake van internaliserende problematiek (T = 60.6), maar in mindere mate van externaliserende problematiek en van algemene aandachtsproblemen. 17 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Vervolgens zijn de verschillende aanwezige diagnoses bekeken. Deze staan schematisch weergegeven in Tabel 2. Per diagnose is eveneens gekeken naar het gemiddeld aantal getekende onderdelen. In de onderzoeksgroep zijn er 33 kinderen met een diagnose. De meeste voorkomende diagnose heeft betrekking op een leerstoornis, zoals dyslexie. Bij 13 kinderen is er alleen sprake van kenmerken van een diagnose. Deze kenmerken zijn echter onvoldoende om de diagnose te kunnen stellen. In totaal hebben 29 kinderen geen diagnose. De kinderen met een algehele mentale achterstand scoren in vergelijking met de andere diagnoses het laagst op de fietstekening (M = 7.9). Opvallend is dat kinderen met alleen kenmerken van een diagnose respectievelijk lager scoorden dan kinderen zonder diagnose, maar ook lager dan veel kinderen met wel een diagnose (M = 8.8). Kinderen met een aandachtsstoornis behaalden de hoogst gemiddelde score (M = 10.8). Tabel 2. Aanwezige diagnoses binnen de onderzoekgroep en de gemiddelde ruwe score op de ‘fietstekening’ aantal onderdelen. Score aantal onderdelen fietstekening Subjecten Diagnose 29 Geen M = 9.9 SD = 2.6 13 Kenmerken M = 8.8 SD = 2.6 16 Leerstoornis M = 9.2 SD = 2.4 9 Sociaal-emotionele stoornis M = 9.8 SD = 1.9 4 Aandachtsstoornis M = 10.8 SD = 3.4 4 Algehele mentale achterstand M = 7.9 SD = 2.7 NB: Sociaal-emotionele stoornis is: PDD-NOS en Asperger. 18 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Tabel 1. Beschrijving van variabelen in onderzoeksgroep. Variabelen (eenheden) M SD Min-Max Leeftijd (jaar) 10.9 1.7 8.1-14.7 Intelligentie (IQ) 104.4 15.6 69-145 WCST (norm-score) 4.4 1.3 1-7 Tower (norm-score) 5.6 1.1 3-8 Gerichte (norm-score) Aandacht 4.2 2.7 1-9 Volgehouden (norm-score) Aandacht 3.6 2.0 1-9 Visuomotoriek (T-score) 40.9 7.3 23-56 Geheugen Korte Termijn (T-score) 52.6 11.1 28-79 Geheugen Lange Termijn (T-score) 51.6 9.7 31-70 Fiets Constructie (aantal onderdelen) 9.4 2.7 4-16 Fiets Integratie (aantal integratie punten) 0.4 0.9 0-5 Internaliserende Problematiek (T-score) 60.6 9.9 39-84 Externaliserende Problematiek (T-score) 57.0 10.2 33-78 Aandachtsproblemen (Tscore) 64.1 9.5 50-93 NB: gemiddelde normscore = 5.0; WCST: ‘Wisconcin Card Sorting Task’. Correlaties met betrekking tot de ‘fietstekening’, cognitieve vaardigheden en sociaalemotionele problematiek. In Appendix 2 zijn de resultaten in tabelvorm (A 2.1) weergegeven. Alleen de significante resultaten worden besproken. Er is een Pearson correlatie uitgevoerd om de correlaties tussen de (variabelen van de) ‘fietstekening’, cognitieve vaardigheden en sociaalemotionele problematiek te vergelijken. Uit de resultaten komt naar voren dat de ruwe scores 19 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. van aantal onderdelen bij de ‘fietstekening’ significant samenhangt met visuomotoriek (r = .285, p < .05). Kinderen die meer onderdelen tekenden hadden ook een betere visuomotoriek. De genormeerde scores van aantal onderdelen bij de ‘fietstekening’ hangt daarentegen significant samen met performaal IQ (r = .229 p < .05), en met genormeerde scores van de ‘Tower’ (r = .287, p < .05). Kinderen die meer onderdelen tekenden hadden een hoger performaal IQ en een beter executief functioneren. Genormeerde scores op de ‘fietstekening’ op de variabele integratie hangt significant samen met performaal IQ (r = .267 p < .05), en met het niet toegewezen krijgen van een diagnose (r = -.243, p < .05). Dit betekent dat kinderen die hoog scoren op de variabele integratie van de ‘fietstekening’, een hoger performaal IQ en vaak geen stoornis hebben. Omdat dit onderzoek geen leeftijdseffecten en sekseverschillenen onderzoekt wordt verder alleen nog maar gewerkt met de normscores. Principale componentenanalyse op de verschillende onderdelen van de ‘fietstekening’ en cognitieve vaardigheden. In de correlatiematrix komt eveneens naar voren dat er sterke onderlinge correlaties bestaan binnen de verschillende cognitieve vaardigheden (r = .240 – .886) en binnen de variabelen van de ‘fietstekening’ (r = .590 p < 0.01). Er is daarom besloten om middels een factoranalyse de cognitieve vaardigheden en de variabelen van de ‘fietstekening’ te analyseren. In Tabel 3 zijn de ladingen van de cognitieve vaardigheden op de gevonden factoren weergegeven. Bartlett’s test of sphericity is significant. Volgens het Kaizer criterium worden alleen de factoren met een eigenwaarde van 1 of hoger gebruikt. In dit geval zijn dat er 3: zij verklaren respectievelijk 33.8%, 15.6% en 10.9% van de variantie. Factor I lijkt vooral te maken te hebben met ‘intelligentie’, factor II met ‘geheugen’ en factor III met ‘executief functioneren’. Dit betekent dat de verschillende testen die één soortgelijke cognitieve vaardigheid meten, zoals bijvoorbeeld geheugen, samengevoegd kunnen worden 20 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. tot een enkele factor In Tabel 3 zijn de ladingen van de vaardigheden op de factoren weergegeven, geroteerd volgens de ‘Varimax’ methode. Tabel 3. Factorladingen van de cognitieve variabelen per factor I II III .754 .363 .071 .739 .126 .312 .870 .270 .215 Executieve functies WCST .734 -.102 .224 Aantal categorieën .503 -.314 .036 .049 .090 .837 Volgehouden aandacht .662 .059 -.427 Gerichte aandacht .619 .286 -.326 .308 .026 .393 Korte termijn geheugen .170 .840 .097 Lange termijn geheugen .064 .859 .145 Verbaal IQ Performaal IQ Totaal IQ Tower Visuomotoriek NB: I = Factor I; II = Factor II; III = Factor III. Voor verduidelijking zijn de hoogste ladingen per factor dikgedrukt. Ook de twee variabelen (constructie en integratie) van de ‘fietstekening’ zijn via een factoranalyse samengevoegd tot één factor: ‘fietstekening’. Bartlett’s test of sphericity is significant. De factor Fietstekening verklaarde 79.5% van de variantie. In Tabel 4 zijn de ladingen op de factor weergegeven. 21 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Tabel 4. Factorladingen fietstekening factor 1 Fietstekening, aantal .891 onderdelen Fietstekening, Integratie .891 Een schematische weergave van de uiteindelijke factoren, staat weergegeven in Figuur 3. Figuur 3. Schematische weergave van de factoren van de principale componentenanalyse NB: Wisconsin Card Sorting Task (WCST); Wechsler Intelligence Scale III-NL (WISC); Kortetermijngeheugen (Ktm); Langetermijngeheugen (Ltm) 22 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Enkelvoudige Regressieanalyse Aan de hand van de principale factoranalyse, zijn drie enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd. In deze analyse worden de bivariatecorrelaties tussen de factoren Intelligentie, Geheugen, Executief functioneren en Fietstekening gemeten. Er is een niet-significante correlatie gevonden tussen de factor Fietstekening en de cognitieve factor Intelligentie (r = .143, p < .05). De factor Fietstekening verklaart 2.1% van de totale variantie van de eerste cognitieve factor Intelligentie. Tussen de factor Fietstekening en de factor Geheugen bestaat eveneens een niet-significante correlatie (r = .272, p < .05). Er lijkt echter wel een trend duidelijk te zijn, er wordt 7.4% van de totale variantie verklaard. De factor Fietstekening correleert echter wel significant met de factor Executief functioneren (r = .520, p < .01). Hoge scores op de ‘fietstekening’ valt samen met een beter executief functioneren. Van de factor Executief functioneren wordt dan ook 27.1% van de totale variantie verklaard. In Tabel 5 is de correlatiematrix weergegeven. Tabel 5. Correlaties tussen de factoren. Factor Factor Fietstekening Intelligentie Factor Factor Executief Geheugen funtioneren Factor Fietstekening 1 .143 .272 .520** Factor Intelligentie .143 1 .000 .000 Factor Geheugen .272 .000 1 .000 .520** .000 .000 1 Factor Executief funtioneren NB: ** p < .01 23 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Discussie Dit onderzoek zocht naar een mogelijk verband tussen de ‘fietstekening’ enerzijds en cognitief en sociaal-emotioneel functioneren anderzijds. Uit de resultaten komt naar voren dat de twee verschillende variabelen van de fietstekening, namelijk 1) ‘aantal onderdelen’ en 2) ‘integratie’, positief correleren met verschillende cognitieve vaardigheden. De variabele ‘aantal onderdelen’, de ruwe scores, correleert samen met visuomotoriek, zoals gemeten met de ‘Beery’ (Beery, 1997). Een kind dat meer onderdelen tekende, bleek over een betere visuomotoriek te beschikken. Hoge genormeerde scores van eveneens de variabele ‘aantal onderdelen’ bleek samen te gaan met een hoger performaal IQ, zoals gemeten met de ‘WISC III-NL’ (Wechsler, 2005), en met een beter executief functioneren, gemeten met de ‘D-KEFS Tower test’ (Delis, Kaplan & Kramer, 2001). De genormeerde scores van de variabele ‘integratie’ hangt samen met eveneens een hoger performaal IQ. Er werden echter geen significante correlaties bevonden met de andere cognitieve vaardigheden; geheugen, aandacht, verbaal IQ en totaal IQ. De variabelen van de ‘fietstekening’ lijken, gezien de gemeten correlaties, vooral te maken te hebben met executief functioneren, performaal IQ, en visuomotoriek. Verwacht werd dat de ‘fietstekening’ het sterkst zou correleren met intelligentie en dat er eveneens correlaties zouden zijn met de overige cognitieve vaardigheden. Dit wordt met de correlatie analyse maar gedeeltelijk bevestigd. Er werd wel een verband bevonden met intelligentie, maar alleen met performale intelligentie en niet met verbale of totale intelligentie. Verder worden correlaties gevonden met visuomotoriek en executief functioneren, maar niet met geheugen of aandacht. Het verband tussen kindertekeningen en executief functioneren van dit onderzoek wordt bevestigd door Kibby, Cohen en Hind (2002). Kinderen met de klinische diagnose ADHD, die ook een slecht executief functioneren hadden, presteerden slechter op de ‘clock face’ tekening. In het huidige onderzoek presteerden kinderen met een slechter executief 24 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. functioneren ook slechter op de fietstekening. Holthuis en Takiddine (2005) vonden een matig verband tussen performaal IQ en de ‘menstekening’, een andere kindertekening. Zij vonden echter ook een verband tussen verbaal IQ en de ‘menstekening’. Een verband met verbaal IQ en de ‘fietstekening’ wordt niet bevonden in het huidige onderzoek. Holthuis en Takiddine (2005) bevonden eveneens een matig verband tussen de scoringssystemen van de ‘menstekening’ en visuo-constructieve vaardigheden. De gevonden correlaties tussen de ‘fietstekening’ en cognitieve vaardigheden worden door de literatuur bevestigd (Holthuis & Takiddine, 2005 en Kibby, Cohen & Hind, 2002). De ‘fietstekening’ correleert, evenals andere soorten tekeningen, met cognitieve vaardigheden, waaronder visuomotoriek, performale intelligentie en executief functioneren. De bevonden verbanden worden echter niet even sterk waargenomen. Ook wordt in de literatuur de ‘menstekening’ gerelateerd aan zowel performaal als verbaal en totaal IQ (Abell, Wood & Liedman, 2001). Dit is echter een ander soort tekening dan de ‘fietstekening’, gezien de fiets een object is, terwijl de ‘menstekening’ meer aanspraak doet op het aspect subjectieve interpretatie. Dit kan mogelijk de aanwezigheid van een verband met verbaal IQ verklaren bij de ‘menstekening’, terwijl deze bij de ‘fietstekening’ uitblijft. Verbanden tussen de ‘fietstekening’ en sociaal-emotionele problematiek zijn eveneens onderzocht. Scores op het genormeerde variabele ‘integratie’ van de ‘fietstekening’ correleren negatief met het aanwezig zijn van een klinische diagnose, gemeten door te kijken naar een klinisch vastgestelde diagnose aan de hand van de DSM IV. Dit wil zeggen dat kinderen die een goede integratie vertoonden in hun tekening, minder vaak een klinische diagnose hadden. Vanwege eerder gevonden negatieve verbanden tussen kindertekeningen en Autisme spectrum stoornissen (Lim & Slaugther, 2007), werd dit in het huidige onderzoek, op de variabele integratie van de ‘fietstekening’, ook verwacht. Er blijkt geen specifiek verband tussen de ‘fietstekening’ en externaliserende of internaliserende problematiek, hier gemeten 25 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. door de ‘CBCL’ (Achenbach, 1991). Er werd eveneens geen verband bevonden tussen de ‘fietstekening’ en aandachtsproblemen, ook gemeten aan de hand van de ‘CBCL’. Een mogelijke verklaring voor het vinden van een correlatie met het hebben van een diagnose, maar geen correlatie met de specifieke probleemgebieden, kan zijn dat een diagnose vaak ernstige problematiek betekent, terwijl de ‘CBCL’, die gebruikt is voor de specifieke probleemgebieden, een milder beeld geeft van mogelijke problematiek. Ook meet de ‘CBCL’ geen leerproblematiek, terwijl deze diagnose het vaakst voorkomt in de huidige onderzoeksgroep. De vele cognitieve variabelen en een grote onderlinge samenhang tussen deze variabelen, hebben doen besluiten de data te reduceren door middel van een principale componentenanalyse. De cognitieve variabelen konden worden teruggebracht tot drie factoren: I ‘intelligentie’, II ‘geheugen’ en III ‘executief functioneren’. Ook de twee variabelen van de ‘fietstekening’ konden worden teruggebracht tot één factor: ‘fietstekening’. Door middel van een correlatieanalyse en een lineaire regressieanalyse is de samenhang tussen de factoren gemeten. Er bleek een samenhang tussen de factor Executief functioneren en de factor Fietstekening. Geen samenhang werd bevonden met de factor Intelligentie, maar er was echter een lichte trend aanwezig tussen de factor Fietstekening en de factor Geheugen. De fietstekening lijkt dus een sterk verband te hebben met executief functioneren, en kan daarom gebruikt worden als mogelijk maatstaf om executief functioneren te meten. Gezien het beperkte onderzoek naar de ‘fietstekening’ in het algemeen, worden in de literatuur geen soortgelijke analyses bevonden. Er zijn echter wel verbanden gevonden tussen tekeningen en executief functioneren (Kibby, Cohen & Hind 2002), en tussen tekeningen en geheugen (Ericsson, Winblad, & Nilsson, 2001). Deze zijn moeilijk te vergelijken met het huidige onderzoek, vanwege verschillen in bijvoorbeeld gemiddelde leeftijd van de 26 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. onderzoeksgroep en soort tekening. In het huidige onderzoek is verder gewerkt met de normscores van de ‘fietstekening’, er is dus niet gekeken naar sekse- of leeftijdsverschillen. Uit een eerder onderzoek naar de ontwikkeling van de ‘fietstekening’ is gebleken dat jongens beter zijn in het tekenen van trappers en kettingkast (Meel, 2003). Uit het huidige onderzoek komt naar voren dat de ‘fietstekening’ voornamelijk een goede methode kan zijn om in een klinische setting snel het niveau van executief functioneren vast te stellen. Er moet daarbij wel gelet worden op in het huidige onderzoek spelende kwesties, die mogelijk ook een verklaring zijn voor de discrepantie tussen de literatuur en de huidige bevindingen. De interne validiteit van de ‘fietstekening’ zou hoger kunnen zijn omdat een oudere scoringsmethode is gebruikt om deze te scoren. Een nieuwere scoringsmethode ontwikkeld door Greenberg, Rodriguez, en Sesta (1994) leidt mogelijk tot sterkere verbanden. Deze scoringsmethode is namelijk uitgebreider en heeft gestandaardiseerde afname-instructies voor de ‘fietstekening’. In het huidige onderzoek ontbraken deze gestandaardiseerde instructies. Vanwege de afhankelijkheid van de dossieranalyse en het niet aanwezig zijn van gestandaardiseerde instructies is er weinig bekend over de betrouwbaarheid. Er zijn verschillende psychologen werkzaam op het EPI waarvan allemaal dossiers zijn gebruikt. Deze dossiers waren niet altijd compleet waardoor er veel missende data voorkwam. De kinderen waar de dossiers van zijn gebruikt, zijn allen aangemeld bij het hulpverlenercircuit en ervaren dus problemen in het dagelijks leven. Hierdoor zijn de resultaten moeilijk te genereren naar de algemene populatie. Toekomstig onderzoek zou zich dan ook moeten richten op het repliceren van het huidige onderzoek in algemene populatie of mogelijkerwijs een vergelijkende studie tussen een normale en een klinische populatie. Er zou, in een klinische populatie, nader onderzocht kunnen worden hoe kinderen met specifiek verschillende diagnoses presteren op de ‘fietstekening’. Verder onderzoek wordt aangeraden met de nieuwe scoringsmethode. Het zou eveneens aan te raden zijn om Nederlandse normen 27 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. te ontwikkelen voor de ‘fietstekening’. In vergelijking met andere landen wordt in Nederland meer van de fiets gebruik gemaakt. De bevinding dat de ‘fietstekening’ voornamelijk verband houdt met executief functioneren suggereert dat de ‘fietstekening’ een tekening is waarbij hogere cognitieve functies belangrijk zijn. De fiets is een alledaags object met een toch ingewikkelde constructie. Deze ingewikkelde constructie samengevoegd met de twee variabelen van meting, constructie en integratie, geven de klinische setting een makkelijke en snelle meetmethode om hoger cognitief functioneren zoals executief functioneren te meten. 28 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Literatuurlijst Abell, S. C., Wood, W., & Liebman, S. J. (2001). Children's human figure drawings as measures of intelligence: The comparative validity of three scoring systems. Journal of Psychoeducational Assessment, 19(3), 204-215. Achenbach, T. M. (1991) Integrative Guide to the 1991 CBCL/4-18, YSR, and TRF Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychology Beery, K. (1997). Developmental test of visual-motor integration, New Jersey: Modern Curriculim Press. Bender, L. (1938). The bender visual motor gestalt test for children. New York: American Orthopsychiatric Associates. Delis, D. C., Kaplan, E., & Kramer, J. H. (2001). Asses key factor of executive functions. Delis, D. C., Kramer, J. H., Kaplan, E., & Holdnack, J. (2004). Reliability and validity of the Delis-Kaplan executive function system: an update. Journal of the International Neuropsychological Society, 10, 301–303. Demsky, Y., Carone, D. A.Jr., Burn, W. J., & Seller, A. (2000). Assessment of visual-motor coordination in 6- to 11-years olds. Perceptual and Motor skills, 91 (1), 311-321 Ericsson, K., Winblad, B., & Nilsson, L. (2001). Human-figure drawing and memory functioning across the adult life span. Archives of Gerontology and Geriatrics, 32, 151–166 Feltzer, M. F. (1975). De tekening in de ontwikkelinspsychologie. Gedrag, tijdschrift voor psychologie , 4/5, 283-313. Gage, N. L. (1963.) Handbook of research on teaching: A project of the American Educational Research Association, Chicago: Rand McNally. Goodenough, F. (1926). Measurements of intelligence by drawings. New York: Harcourt, Brace & World. 29 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Grant, D. A., & Berg, E. (1948). A behavioral analysis of degree of reinforcement and ease of shifting to new responses in a weigl-type card sorting problem. Journal of Experimental Psychology, 38, 404-411 Greenberg, G. D., Rodriguez, N. M., & Sesta, J. J. (1994). Revised scoring, reliability, and validity investigations of Piaget’s Bicycle Drawing Test. Assessment, 1, 89-101. Harris, D. B. (1963). Children’s drawings as measures of intellectual maturity. New York: Harcourt, Brace & World. Heaton, R. K., Chelune, G. J., Talley, J. L., Kay, G. G., & Curtiss, G. (1993). Wisconin Card Sorting Test Manual. Odessa: Psychological Assessment Resources Holthuis, K. A., & Takiddine, N. (2005). Validiteit van de cognitieve scoringssystemen voor de menstekening van Koppitz en Naglieri met betrekking tot intelligentie en in het bijzonder visuo-constructieve vaardigheden bij kinderen in een klinische setting. Academisch proefschrift, Universiteit van Tilburg. Hubley, A., & Hamilton, L. (2002). Using the bicycle drawing test with adults. Poster op wetenschappelijke conferentie. Vancouver: University of British Columbia. Jolley, R., Fenn, K., & Jones, L. (2004). The development of children’s expressive drawing. British Journal of Developmental Psychology , 22, 545-567. Kasmen, L. J., Bums, T. G., DeFilippis, N. A., Johnson, A., Neale, K. M., O’Toole,K., & Wagner, B. (1998) The clinical utility of the bicycle drawing test as a measure of visuo- constructional, motor and perceptual skills in a pediatric population. Abstracts from the 17th Annual Meeting, Pediatric Neuropsychology II. Kibby, M. Y., Cohen, M. J., & Hynd, G.W.(2002) Clock face drawing in children with attention- deficit/hyperactivity disorder. Archives of Clinical Neuropsychology, 17, 531-546. 30 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Kolb, B., & Whishaw, I. Q. (1985). Fundamentals of human neuropsychology. New York: Freeman and Company. Koppitz, E. M. (1968). Expected and exceptional itam on the human figure drawing and IQ scores of children ages 5 to 12. Board of Cooperative Educational Services, 81-83. Lee, A., & Hobson, R. (2006). Drawing self and others: How do children with autism differ from those with learning difficulties? British Journal of Developmental Psychology, 24, 547-565. Lezak, M. (1995). Neuropsychological assessment (3rd ed.). New York: Oxford University Press. Lim, H. K., & Slaughter, V. (2008). Brief report: human figure drawings by children. Journall of autisme and developmental disorders , 38, 988-994. Luyten, E. (2005). Vergelijking tussen de cognitieve scoringssystemen voor de menstekening, huistekening en de boomtekening bij de kinderen van 6 tot 14 jaar. Academisch proefschrift, Universiteit van Tilburg. Meel, R. B. (2003). Kindertekeningen: De ontwikkeling in de mens-, huis- en fietstekening bij kinderen van 6 t/m 12 jaar. Academisch proefschrift, Universiteit van Tilburg. Ozer, S. (2009). Relationship of bender gestalt developmental scores and human drawing developmental scores in a sample of turkish preschool children. School Psychology International , 30, 137-147. Piaget J. (1971) J. Piaget, Developmental stages and developmental processes. In: D.R. Green, M.P. Ford and G.B. Flamer, Editors, Measurement and Piaget, McGraw-Hill, New York (1971), pp. 172–188. Picard, D., Brechet, C., & Baldy, R. (2007). Expressive Strategies in Drawing are Related to Age and topic. Journal of nonverbal behavior, 31, 243-257. 31 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Paolo, A. M., Troster, A. I, Axelrod, B. N., & Koller, W. C. (1995). Constrcut validity of the WCST in normal elderly and persons with Parkinson’s disease. Archives of clinical neuropsychology, 10 (5), 463-473 Rorschach, H., (1921). Psychodiagnostik, Bircher: Berne. Ryckman, D. B., & Rentfrow, R. K. (1971). The beery developmental test of visual-motor integration: an investigation of reliability. Journal of learning disabilities, 4 (6), 333334 Saan, R. J., & Deelman, B. G. (1998) Nieuwe 15-Woorden Test A en B. In Handboek Neuropsychologische Diagnostiek. Edited by: Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V; Stroop, J., R. (1935). Studies of interference in serial verbal reactions. Journal of Experimental Psychology, 18, 643-662 Vijfeijken, K. van de. (2001) De menstekening als screeningsinstrument voor de cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele problematiek. Academisch proefschrift, Universiteit van Leiden. Vos, P.G. (1988). Bourdon-Vos test. Lisse: Swets test Services. (3d revised edition 1998) Watanabe, K., Ogino, T., Nakano, K., Hattori, J., Kado, Y., Sanada, S. (2005). The ReyOsterrieth complex figure as a measure of executive function in childhood. Brain Devevelopment, 27, 546-555 Wechsler, D., Wechsler Intelligence Scale for Children-III-NL. Nederlandse bewerking: Kort, W., Schittekatte, W., Bosmans M., Compaan, E. L., Dekker, P. H., Vermeir, G., & Verheaghe, P. (2005). Harcourt Assesment, Nederlandse Uitgever: Nederlands Instituut voor psychologen. 32 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Appendix 1 Tabel A 1.1 Normsores van de fietstekening. Bron: Kolb & Wishaw (1985) Draw-a-bicycle test (Means and standard deviations) Age Sex (n) Mean S.D. Age Sex (n) Mean S.D. 2-4 F M Total (16) (15) (31) 3.0 3.7 3.2 1.7 2.5 2.1 13 F M Total (115) (119) (134) 9.8 12.8 11.3 2.8 .6 3.6 5 F M Total (22) (15) (37) 4.6 6.2 5.3 2.4 3.8 2.9 14 F M Total (129) (120) (249) 10.8 12.6 11.6 3.3 3.5 3.5 6 F M Total (20) (19) (39) 6.5 6.4 6.5 2.3 2.7 2.5 15 F M Total (197) (188) (385) 10.6 13.6 12.0 2.8 3.4 3.4 7 F M Total (24) (29) (53) 6.1 8.0 7.1 2.1 2.8 2.7 16 F M Total (182) (207) (389) 10.7 13.5 12.2 3.9 3.6 3.6 8 F M Total (22) (16) (38) 7.5 9.3 8.3 2.0 2.4 2.3 17 F M Total (174) (187) (361) 10.9 13.5 12.2 3.0 3.8 3.7 9 F M Total (24) (16) (40) 8.2 10.1 9.0 1.9 2.9 2.3 18 F M Total (119) (98) (217) 12.1 14.2 13.1 3.4 3.9 3.8 10 F M Total (27) (27) (54) 9.6 11.4 10.5 2.3 4.0 3.3 19 F M Total (46) (35) (81) 12.6 14.2 13.3 3.7 4.0 3.9 11 F M Total (17) (25) (42) 9.1 11.8 10.8 1.7 3.8 3.3 20-29 F M Total (116) (133) (249) 11.4 14.1 12.8 3.9 4.0 4.1 12 F M Total (47) (60) (107) 10.6 12.0 11.4 3.4 3.4 3.5 30-50 F M Total (43) (16) (59) 11.1 11.4 11.0 3.9 3.9 3.9 33 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Tabel A 1.2 Scoringsprocedure van de fietstekening. Bron: Kolb & Wishaw (1985) Scoring procedure for draw-a-bicycle test Part Representation Score Wheels 2 circles 2 tires Spokes 2 (1 for each wheel) 1 2 (any spokes; 1 for each wheel) Frame Front wheel Back wheel Middle “V” Seat Handlebars 1 1 1 1 1 Drive Rear wheel sprocket Front sprocket Chain 2 pedals 2 pedal supports 1 1 1 1 1 Function Can coast Can be driven Parts in the right place Parts in proportion Well drawn 1 1 1 1 1 34 Appendix 2 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. Tabel 2.1 Correlaties. WISC WISC WISC WCST WCST WCST WCST TOWER TOWER Bourdon Bourdon Stroop Stroop Beery 15V P T 1 R.1 WISC V Pearson 1 15- CBCL CBCL CBCL CBCL DSM- Fiets Fiets Fiets Fiets ,539** ,886** -,140 N.1 R.2 N.2 -R N R N R N WT WT KT LT ,282* ,228 ,240* -,063 ,015 -,115 ,252* -,300** ,406** ,285* ,334** ,216 ,119 ,868** -,125 ,314** ,246* ,321** ,051 ,152 -,183 ,413** -,083 IV 2 3 4 C.1 I.1 C.2 I.2 ,051 -,151 ,048 -,226 ,107 ,062 ,058 ,114 Correlation WISC P Pearson ,539** 1 ,239* ,213 ,190 ,181 ,002 -,083 -,176 -,111 ,306** Correlation WISC T Pearson ,886** ,868** 1 ** -,152 ,357 ,265* ,315** -,014 ,090 -,156 ,370** ** * * -,213 ,373 ,275 ,297 ,216 ,060 -,019 -,190 -,033 Pearson - ,169 ,151 ,175 ,217 ** ,302 Correlation WCSTR.1 * * ,194 ,178 ,229 ,267 - -,140 -,125 -,152 1 -,640** -,556** -,475** -,087 ,146 ,287* -,148 ,442** -,276* -,023 -,181 -,065 ,023 ,413** ,312** ,058 ,119 -,222 ,149 -,267* ,288* ,072 ,175 ,037 -,055 -,236 ,008 -,163 -,148 ,112 -,004 ,087 ,045 ,808** ,067 ,010 -,256* ,292* -,308* ,299* ,137 ,103 -,058 -,199 -,073 -,057 -,112 -,028 ,220 ,107 ,160 ,051 1 ,039 ,008 -,050 ,223 -,184 ,287* ,182 ,092 ,014 -,169 ,010 -,137 -,064 ,043 -,015 -,084 -,016 -,089 ,145 -,032 ,082 ,099 -,105 -,104 ,013 ,091 Correlation WCSTRN.1 Pearson ,282* ,314** ,357** -,640** 1 Correlation WCSTR.2 Pearson * * ** ** ,228 ,246 ,265 -,556 ,413 1 Correlation WCSTN.2 Pearson Correlation ,240* ,321** ,315** -,475** ,312** ,808** 35 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. TowerR Pearson -,063 ,051 -,014 -,087 ,058 ,067 ,039 1 ,177 -,045 ,020 ,007 * -,109 -,269 -,234 -,107 ,065 ,015 ,119 ,010 ,008 ,177 1 ,233 -,096 ,253* -,078 ,054 ,036 ,051 -,058 -,166 -,063 -,119 -,070 - * -,230 -,021 ,099 ,047 ,287 ,172 Correlation TowerN Pearson ,152 ,090 ,146 ,150 ,072 ,176 -,086 -,173 ,405** Correlation BourdonR Pearson * -,115 -,183 -,156 ,287 * -,222 -,256 -,050 -,045 ,233 1 -,780** ,252* ,413** ,370** -,148 ,149 ,292* ,223 ,020 -,096 -,780** 1 ** * * -,083 -,213 ,442 -,267 -,308 -,184 ,007 ,253* ,470** -,311** ,470** -,275* -,041 -,124 -,040 ,035 ,135 ,068 ,155 ,221 -,138 -,224 -,027 -,118 Correlation BourdonN Pearson -,311** ,308** ,133 ,053 ,062 -,042 -,106 -,189 -,141 -,215 ,025 ,064 -,016 -,011 Correlation StroopR Pearson - 1 -,694** -,106 ** Correlation ,300 StroopN Pearson - * -,132 -,083 -,015 -,127 -,058 ,264 -,132 -,157 -,083 -,156 ,344** ,406** ,239* ,373** -,276* ,288* ,299* ,287* -,109 -,078 -,275* ,308** -,694** 1 ,285* ,213 ,275* -,023 ,072 ,137 ,182 -,269* ,150 -,041 ,133 -,106 ,145 ,334** ,190 ,297* -,181 ,175 ,103 ,092 -,234 ,072 -,124 ,053 -,344** ,294* ,216 ,037 -,058 ,014 -,107 ,176 -,040 ,062 -,132 * ,145 ,294 ,208 ,059 -,093 -,086 -,047 -,066 ,120 ,022 ,166 ,058 Correlation Beery Pearson 1 * ,166 ,096 -,006 ,045 -,045 -,013 -,095 ,285 ,182 ,133 ,201 Correlation 15-wt K Pearson ,166 1 ,724** ,022 ,138 -,097 ,100 -,193 -,053 ,078 ,100 ,122 Correlation 15-wt L Pearson Correlation ,181 ,216 -,065 ,208 ** ,096 ,724 1 ,039 ,093 -,079 ,049 -,090 -,101 ,099 ,029 ,084 36 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. CBCL1 Pearson ,119 ,002 1 ,409** ,274* ,790** ,103 ,070 ,001 -,030 -,152 ,060 ,023 -,055 -,199 -,169 ,065 -,086 ,035 -,042 -,083 ,059 -,006 ,022 ,039 ,051 -,083 -,019 ,145 -,236 -,073 ,010 ,054 -,173 ,135 -,106 -,015 -,093 ** ,045 ,138 ,093 ,409 -,151 -,176 -,190 -,032 ,008 -,057 -,137 ,036 -,405** ,068 -,189 -,127 * -,086 -,045 -,097 -,079 ,274 ,219 ,048 -,111 -,033 ,082 -,163 -,112 -,064 ,051 -,230 ,155 -,141 -,058 ** ** ** -,047 -,013 ,100 ,049 ,790 ,759 ,530 - ,099 -,148 -,028 ,043 -,058 -,021 ,221 -,215 ,264* -,066 -,095 -,193 -,090 ,103 Correlation CBCL2 Pearson 1 ** ,219 ,759 ,057 -,206 -,032 -,025 -,033 Correlation CBCL3 Pearson 1 ,530** ,012 -,049 ,111 ,038 ,018 Correlation CBCL4 Pearson 1 ,142 -,062 ,022 ,032 -,098 Correlation DSM-IV Pearson -,226 ** Pearson ,057 ,012 ,142 1 -,002 -,116 -,161 ** ,243* ,306 ,302 ,107 ,194 ,169 -,105 ,112 ,220 -,015 -,166 ,099 -,138 ,025 -,132 ,120 ,285* -,053 -,101 ,070 -,206 -,049 -,062 -,002 ,062 ,178 ,151 -,104 -,004 ,107 -,084 -,063 ,047 -,224 ,064 -,157 ,022 ,182 ,078 ,099 ,001 -,032 ,111 ** ,022 -,116 ,427 * ,058 ,229 ,175 ,013 ,087 ,160 -,016 -,119 ,287* -,027 -,016 -,083 ,166 ,133 ,100 ,029 -,030 -,025 ,038 ** ** ,032 -,161 ,655 ,390 * ,114 ,267 ,217 ,091 ,045 ,051 -,089 -,070 ,172 -,118 -,011 -,156 ,058 * ** ** ** ,201 ,122 ,084 -,152 -,033 ,018 -,098 -,243 ,464 ,598 ,590 Correlation FietsC.1 - 1 ,427** ,655** ,464** Correlation FietsI.1 Pearson 1 ,390** ,598** Correlation FietsC.2 Pearson 1 ,590** Correlation FietsI.2 Pearson Correlation 1 37 ‘Fietstekening’, Cognitieve Vaardigheden en Sociaal-Emotionele ontwikkeling. NB: Ruwe scores aangegeven met R, Normscores aangegeven met N; Wechsler Intelligence Scale III-NL (WISC); Wisconsin Card Sorting Task (WCST); 15- woorden test Kortetermijngeheugen (15-wt K); 15- woorden test Langetermijngeheugen (15-wt L); Child Behavior Checklist (CBCL), 1 = internaliserend, 2= externaliserend, 3= aandachtsproblemen, 4 = totaal; ‘Fietstekening’ Categorieën = FietsC, ‘Fietstekening’ Integratie = FietsI. ‘Fietstekening’ Ruwe scores aangegeven met cijfer 1, normscores aangegeven met cijfer 2.