Economie Arbeidsmarkt – hoofdstuk 4 Cao en arbeidsvoorwaarden Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten voor de duur van 1 (maximaal 2) jaar tussen vakbonden en werkgeversbonden. Bedrijfstakken hebben een bedrijfstak-cao, grote ondernemingen een bedrijfs-cao. De arbeidsvoorwaarden worden onderverdeeld in primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Onder de primaire arbeidsvoorwaarden vallen alleen het loon en de normale werktijd. Regelingen voor verlof, kinderopvang, scholing e.d. zijn secundaire arbeidsvoorwaarden. Als een cao algemeen verbindend wordt verklaard – dit gebeurt door de minister en is gebruikelijk – geldt deze voor alle bedrijven en alle werknemers in de bedrijfstak. Vakbonden Een vakbond is een organisatie die de belangen van de werknemers in een bepaalde bedrijfstak behartigt. De vakbonden zijn op hun beurt verenigd in een vakcentrale (FNV, CNV, MHP). De organisatiegraad is het percentage werknemers dat lid is van een vakbond. Vakbondsleden betalen contributie aan hun bond en dat geld wordt gebruikt voor het voeren van onderhandelingen, voor rechtsbijstand in geval van een arbeidsconflict en voor het betalen van stakingsuitkeringen. Voor werknemers kan het verleidelijk zijn om geen lid te worden van een vakbond. Je betaalt dan geen contributie, maar profiteert wel van de gunstige arbeidsvoorwaarden die dankzij de vakbond zijn verkregen. Dit gedrag, profiteren van inspanningen van anderen, wordt free-ridergedrag of meeliftersgedrag genoemd. Als alle werknemers zich opstellen als een meelifter komt er geen vakbond. Dat gaat ten koste van de arbeidsvoorwaarden waardoor uiteindelijk alle werknemers slechter af zijn. De werkgevers zijn net als de werknemers per bedrijfstak georganiseerd in een werkgeversbond. De werkgeversbonden kunnen lid zijn van een werkgeverscentrale (CNONCW en MKB-Nederland) Productiefactoren Voor productie zijn productiefactoren of productiemiddelen nodig. We maken onderscheid tussen de volgende productiefactoren: arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. Onder kapitaal verstaan we zowel geldkapitaal als kapitaalgoederen zoals gebouwen en machines. Productiefactoren en de beloning ervoor: Arbeid loon (salaris) Kapitaal rente, huur Natuur pacht Ondernemerschap winst Produceren is het toevoegen van waarde aan de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen. De toegevoegde waarde is gelijk aan de omzet minus de inkoopwaarde van grondstoffen en hulpstoffen. Met deze toegevoegde waarde worden de inkomens (huur, lonen, pacht, rente en winst) van de productiefactoren betaald. Productie leidt dus tot inkomen. De winst is dat deel van het totale inkomen dat overblijft voor de productiefactor ondernemerschap nadat de andere productiefactoren hun beloning hebben ontvangen. Wanneer we de productie van alle bedrijven in een land optellen, vinden we het binnenlands product. In Nederland bedraagt het binnenlands product in 2010 € 600 miljard. Ongeveer 75% daarvan is looninkomen. Loon en winst Als de lonen stijgen of de huur of de rente hoger wordt, zal de winst afnemen. De winst is steeds een restpost. Rente, huur of pacht spelen in de loononderhandelingen geen rol. De loononderhandelingen worden daarom wel gezien als een strijd om loon en winst. Een stijging van de lonen leidt tot hogere kosten van de onderneming. Economie Arbeidsmarkt – hoofdstuk 4 Een stijging van de arbeidsproductiviteit verlaagt de kosten van de onderneming. Als de loonstijging in procenten gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit en de inflatie samen, dan verandert het loonaandeel (of winstaandeel) in de productie niet. Het totale percentage waarmee de lonen kunnen stijgen terwijl het loonaandeel gelijk blijft, wordt de loonruimte genoemd. De loonruimte wordt door de vakbonden gebruikt als richtsnoer bij de cao-onderhandelingen. Is de feitelijke loonstijging kleiner dan de loonruimte dan is er sprake van loonmatiging: het loonaandeel in de productiewaarde daalt. Prijscompensatie, initiële en incidentele loonstijging Een loonstijging gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil heet prijscompensatie. Wanneer werknemers op grond van de gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgen, noemen we dat een initiële loonstijging. Een incidentele loonstijging geldt niet voor iedereen: het is een loonstijging per individu (promotie). Koopkracht of reëel loon Met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) kan de reële verandering van een loonstijging en dus de verandering van de koopkracht worden berekend. Indexcijfer nominale loon Indexcijfer reëel loon =——————————- x 100 Prijsindexcijfer (CPI) De lonen in de collectieve sector De overheid is de grootste werkgever van Nederland, maar voor haar diensten wordt meestal geen prijs in rekening gebracht. De loonruimte is voor de overheid niet te bepalen. Daarom stelt de overheid jaarlijks een budget vast voor verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. De overheid volgt veelal de loonontwikkeling in het bedrijfsleven. Principaal-agentrelatie De relatie tussen werkgever en werknemer is een voorbeeld van een principaal-agentrelatie. De principaal weet niet of de agent zich maximaal inspant, maar de agent zelf weet dat wel. De informatie over de prestatie is asymmetrisch. Door een deel van de beloning variabel te maken, bijvoorbeeld afhankelijk te maken van de productie, kan de principaal de agent prikkelen om meer te presteren. Het berovingsprobleem De kosten die een bedrijf maakt om de kwaliteit van het personeel te verbeteren, zijn verzonken kosten. De opgedane kennis is gekoppeld aan de werknemer en kan niet meer gebruikt worden of verkocht worden als de werknemer opstapt. De investering van de werkgever is dan voor niets geweest. Op die manier houdt de werknemer zijn baas onder schot. In de economie staat dit probleem bekend als het berovingsprobleem (holdupprobleem). Het berovingsprobleem ontstaat als in een relatie de ene partij meer investeert in de samenwerking dan de andere partij waardoor de machtsverhouding verandert. Doordat de werkgever investeert in de scholing van de werknemer heeft de werknemer meer macht omdat hij kan dreigen met opstappen en is de werkgever kwetsbaar omdat hij zijn investering kwijt kan raken.