Sectoren in beeld

advertisement
Sectoren in beeld
Ontwikkelingen, kansen en uitdagingen op
de arbeidsmarkt
Hoofdlijnen
4 december 2014
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Inleiding
Sectoren na zes jaren van crisis
Werkgelegenheids- en beroepenstructuur verandert
Over de hele linie overschotten, tekorten in specifieke niches
Kansen en mogelijkheden voor verschillende doelgroepen
Werkgelegenheid voor lager opgeleiden
Ontwikkeling flexibele arbeid
Uitdagingen
Literatuur
Colofon
Sectoren in beeld
2
2
4
7
7
9
9
11
13
15
1
1. Inleiding
UWV maakt sinds 2012 arbeidsmarktbeschrijvingen van sectoren. Daarbij wordt intensief samengewerkt
met arbeidsmarktprofesionals uit de betreffende sectoren. Deze sectorbeschrijvingen zijn een initiatief van
sociale partners, gemeenten en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (S-BB).
Inmiddels zijn 15 sectorbeschrijvingen gepubliceerd op www.werk.nl/arbeidsmarktinformatie. Dit
Hoofdlijnenrapport Sectoren in beeld zet de belangrijkste ontwikkelingen in sectoren op een rij. Bij de
samenstelling van het rapport is gebruik gemaakt van cijfermateriaal van CBS, UWV, het
Researchcentrum Onderwijs Arbeidsmarkt, S-BB, van banken en van sectoren zelf, voor zover dit is uit te
splitsen naar sectoren.
Dit rapport schetst kernachtig de belangrijkste ontwikkelingen in sectoren. Afzonderlijk hiervan verschijnt
het Analyserapport Sectoren in beeld. Dit uitgebreide rapport bevat een onderbouwing van het beeld dat
in dit hoofdlijnenrapport wordt gepresenteerd. Het is te gebruiken als naslagwerk en bevat veel cijfers
over afzonderlijke sectoren. Ook bronverwijzingen zijn in het uitgebreide analyserapport te vinden; in
deze analyse op hoofdlijnen is hiervan ten behoeve van de overzichtelijkheid afgezien.
Paragraaf 2 beschrijft hoe sectoren er na zes jaren van crisis voorstaan. Daarbij wordt ook alvast vooruit
gekeken naar de komende jaren. Paragraaf 3 beschrijft over een langere periode de structurele
veranderingen in sectoren en beroepen. Paragraaf 4 laat zien dat er sprake is van een mismatch op de
arbeidsmarkt: aan de ene kant (grote) aanbodoverschotten, aan de andere kant zijn er niches waar
werkgevers moeite hebben met het vinden van geschikt personeel. Paragraaf 5 beschrijft de kansen en
mogelijkheden voor afgestudeerden, voor WW’ers en voor mensen met een Wajong-uitkering. Het
rapport bevat ook twee thematische paragrafen. Paragraaf 6 gaat in op de werkgelegenheid voor
laagopgeleiden en paragraaf 7 beschrijft de ontwikkelingen rond flexibele arbeid. In paragraaf 8 worden
tenslotte de belangrijkste uitdagingen voor het arbeidsmarktbeleid samengevat.
2. Sectoren na zes jaren van crisis
Meeste sectoren nog niet op het niveau van 2008
Sinds begin dit jaar trekt de economie voorzichtig aan: een goed moment om eens te bezien hoe
sectoren er na zes crisisjaren voorstaan. Tabel 1 vergelijkt de situatie in 2013 met 2008: het laatste jaar
voor de crisis toen er nog sprake was van economische voorspoed. De analyse is gebaseerd op de
werkgelegenheids- en productiecijfers die het CBS in de loop van 2014 heeft herzien.
De totale productie in de Nederlandse economie was in 2013 1 procent lager dan in 2008. Het aantal
banen van werknemers was in de tussenliggende periode gekrompen met 3 procent (van 8 miljoen naar
7,8 miljoen). Tegelijkertijd waren er in 2013 nog flink minder vacatures dan in 2008, een daling van 40
procent. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat werknemers in tijden van crisis minder van baan
wisselen en er dus ook ook minder vervangingsvacatures zijn. Tussen sectoren onderling zien we echter
grote verschillen tussen de ontwikkeling van de productie en de ontwikkeling van de werkgelegenheid.
In meer dan de helft van de sectoren kwamen zowel de productie als de werkgelegenheid in 2013 lager
uit dan in 2008. De grootste krimp in productie kenden de bouwnijverheid (-24 procent) en de
uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling (-15 procent). Het aantal banen van werknemers kromp met 19
procent in de bouwnijverheid en met 15 procent bij de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling. De
financiële dienstverlening, de chemische branches en de overige industrie combineerden een relatief lichte
krimp in de productie met een forse krimp in het aantal banen (meer dan 10 procent).
In een aantal sectoren is de productie inmiddels (wat) hoger dan in 2008, maar is het aantal banen van
werknemers tussen 2008 en 2013 (soms fors) afgenomen. Dit geldt voor exportgerichte sectoren als de
landbouw, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de groothandel. Maar ook het openbaar bestuur,
het onderwijs en de sector Verhuur en exploitatie van onroerend goed combineren een productiegroei
met een krimpende werkgelegenheid. In de regel volgt herstel op de arbeidsmarkt ook altijd later dan het
economisch herstel, maar waarschijnlijk heeft zich in deze sectoren tijdens de crisis ook een forse
verhoging van de arbeidsproductiviteit voorgedaan.
In drie sectoren is zowel de productie als het aantal banen van werknemers gestegen tussen 2008 en
2013. Hieronder vallen de kleinere sectoren winning van delfstoffen en de energie-, water- en
afvalbedrijven. Maar ook in zorg en welzijn was er tussen 2008 en 2013 zowel sprake van productie- als
werkgelegenheidsgroei. Sinds 2012 vertoont de werkgelegenheid in zorg en welzijn echter een dalende
trend. In alle drie sectoren is het aantal vacatures in 2013 nog wel fors lager dan in 2008.
Opvallend is dat zowel de detailhandel als de horeca, catering en verblijfsrecreatie een lagere productie
combineren met een groter aantal banen van werknemers in 2013 ten opzichte van 2008. Daar wordt
dus minder verdiend en geproduceerd, maar met meer mensen. In de detailhandel groeide het aantal
banen van werknemers met 1 procent, in de horeca, catering en verblijfsrecreatie zelfs met 7 procent.
Waarschijnlijk is er sprake van een verschuiving tussen segmenten in de horeca. Zo doet de fastservicesector het de afgelopen jaren relatief goed. Deze branche bevindt zich in het goedkopere segment.
Sectoren in beeld
2
Tabel 1: Productie, werkgelegenheid en vacaturemarkt: 2013 vergeleken met 2008
Groei/krimp in procenten (na revisie*) ten opzichte van 2008
Productie*
Banen
werknemers
Aantal vacatures
Landbouw, bosbouw en visserij
+3%
-7%
-36%
Delfstoffenwinning
+8%
+25%
-50%
Voedings- en genotmiddelenindustrie
Chemische, aardolie, pharma en
kunststofindustrie
+4%
-2%
-30%
-4%
-12%
Sector
-37%
Metalektro en metaalbewerking
-1%
-9%
-38%
Overige industrie
Energievoorziening, waterbedrijven en
afvalbeheer
-8%
-12%
-59%
+1%
+4%
-48%
Bouwnijverheid
-24%
-19%
-62%
Motorvoertuigen en tweewielers
-11%
-8%
-55%
Groothandel
+4%
-1%
-41%
Detailhandel
-6%
+1%
-25%
Vervoer en opslag
-1%
-4%
-39%
-10%
+7%
-23%
Informatie- en communicatie
-5%
-6%
-35%
Financiële dienstverlening
-3%
-11%
-56%
+7%
-14%
-63%
Horeca, catering en verblijfsrecreatie
Verhuur en exploitatie van onroerend goed
-5%
-10%
-44%
-15%
-15%
-42%*
-2%
-3%
-43%
Openbaar bestuur en overheidsdiensten
+4%
-2%
-47%
Onderwijs
+1%
-2%
-36%
+15%
+10%
-38%
Cultuur, sport en recreatie
-3%
-2%
-42%
Overige diensten
-4%
-2%
-45%
Nvt
+35%
**
-1%
-3%
-40%
Specialistische zakelijke diensten
Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling
Overige zakelijke diensten
Zorg en welzijn
Huishoudens en extraterritoriale organisaties
Totaal
Bron: UWV (op basis van cijfers CBS)
*Bruto toegevoegde waarde uitgedrukt in basisprijzen (2010)
**Cijfers over de vacaturemarkt geven een onderschatting van het aantal uitzendvacatures, De cijfers geven wel een beeld van de
richting waarin de vacsturemarkt voor deze sector zich ontwikkelt. De sector huishoudens en extraterritoriale organisaties
heeft te weinig vacatures om betrouwbare aantallen te geven.
De tabel beperkt zich tot de ontwikkeling tot 2013; over 2014 zijn nog geen gegevens op het niveau van
de 25 genoemde sectoren beschikbaar. In de tweede helft van 2013 heeft een voorzichtig economisch
herstel ingezet. Zo was de productie in het derde kwartaal van 2014 1,1% hoger dan het jaar ervoor. Dit
herstel is nog niet zichtbaar in het aantal banen van werknemers. Vergeleken met een jaar geleden waren
er in het derde kwartaal van 2014 nog minder banen. Wel is het aantal banen van werknemers tussen het
tweede en derde kwartaal van 2014 gegroeid. In vier clusters van sectoren is het aantal banen van
werknemers het afgelopen jaar gegroeid:
 zakelijke dienstverlening (waarschijnlijk voor een belangrijk deel door de groei van het uitzendvolume
van eind 2013)
 handel, vervoer en horeca
 informatie en communicatie
 onderwijs
Afgezet tegen de situatie in het derde kwartaal van 2008, het begin van de crisis, is er alleen sprake van
banengroei in zorg en welzijn. Hier heeft zich juist recent een sterke werkgelegenheidskrimp ingezet.
Sectoren hebben zich tijdens de crisis op een verschillende manier ontwikkeld
Tabel 1 vergelijkt de situatie in 2013 met die in 2008. Maar de tussenliggende periode kenmerkte zich
door een krimp van productie en werkgelegenheid in het begin van de crisis (2008 en 2009), een licht
herstel tot in 2012, en daarna een werkgelegenheidskrimp tot 2014. Waar werkgevers in het
bedrijfsleven in het begin van de crisis nog probeerden kun vakmensen in dienst te houden en de
publieke sector nog amper werd geraakt, kromp de werkgelegenheid in de publieke sectoren met name in
het laatste deel van de crisis sterk.
Sectoren in beeld
3
Sectoren hebben zich tijdens de crisis op een verschillende manier ontwikkeld. In het analyserapport
besteden we hier uitgebreid aandacht aan. Zo deed de werkgelegenheidskrimp eerder zijn intrede in de
sectoren zoals bouw, land- en tuinbouw en de industrie. Met name de chemische industrie en de
metaalindustrie kregen in het begin van de crisis (2009) de grootste klappen te verwerken. Daarna is de
werkgelegenheid er (na een korte opleving) verder gekrompen, maar minder sterk. Ook in de bouw zette
de krimp al vroeg in maar kwam deze pas later, in 2013, tot een hoogtepunt. Dat verklaart ook het
enorme werkgelegenheidsverlies in deze sector. Hier speelt de combinatie van economische crisis en de
crisis op de woningmarkt waarschijnlijk een belangrijke rol.
In de detailhandel en de groothandel bleef het werkgelegenheidsverlies tijdens de crisis relatief beperkt.
Daar steeg het aantal banen na een krimp in 2009. In 2013 was er echter weer een krimp in het aantal
banen, (iets) sterker dan aan het begin van de crisis. De financiële dienstverlening en de verhuur en
exploitatie van onroerend goed laten na 2010 oplopende en forse krimpcijfers zien. De sector
motorvoertuigen en tweewielers en de sector vervoer en opslag kenden een korte opleving in 2011, maar
krimpen sindsdien weer. De piek van de werkgelegenheidskrimp en het moment van opleving lag dus
niet in elke sector op hetzelfde moment.
De publieke sectoren, zoals openbaar bestuur, onderwijs en zorg en welzijn laten vanaf 2008 nog een
groei van het aantal banen zien, maar vertonen pas later in de crisis een (soms forse) krimp. Toen tijdens
de eerste jaren van de crisis het aantal banen in het bedrijfsleven flink afnam, groeide de
werkgelegenheid in de publieke sector. Hier is niet zozeer de economie maar veel meer het
overheidsbeleid bepalend voor de ontwikkeling op de arbeidsmarkt. Bij het openbaar bestuur is met name
na 2010 sprake van een forse krimp van de werkgelegenheid. In het onderwijs zien we een lichte krimp
van het aantal banen na 2011. In de sector zorg en welzijn groeide de werkgelegenheid tot 2012, maar is
er sindsdien sprake van een krimp in met name de thuiszorg en de verpleging en verzorging. Ook in de
branches Welzijn, jeugdzorg en kinderopvang is de werkgelegenheid de afgelopen jaren gedaald (soms
vooruitlopend op maatregelen die in 2015 ingaan).
De uitzendsector kent een sterk conjunctureel verloop. Na een enorme groei van het aantal banen tot
2008 was er sprake van een forse krimp kort na het uitbreken van de crisis in 2009 (-10%) en 2010 (6%). In 2011 was er kortstondig werkgelegenheidsherstel, maar in 2012 en 2013 daalde het aantal
banen weer. Momenteel (in 2014) groeit de sector het sterkst van alle sectoren.
Komende jaren komt werkgelegenheidsgroei vooral van uitzendbanen
Voor de komende jaren duiden de prognoses op een licht (maar kwetsbaar) economisch herstel. Er zal in
zeer geringe mate sprake zijn van banengroei. Daarbij is het herstel broos, ontwikkelingen in voor
Nederland belangrijke afzetmarkten kunnen deze geringe groei ook nog in de weg zitten. In totaal groeit
het aantal banen van werknemers tussen 2014 en 2019 met zo’n 2 procent, ofwel 165 duizend.
Met de groei in de werkgelegenheid neemt de komende jaren ook het aantal vacatures toe. Die groei is
(veel) groter dan de groei van het aantal banen, omdat er met het aantrekken van de economie ook de
vervangingsvraag zal toenemen. Naar verwachting neemt het aantal vacatures tussen toe maar wordt tot
2019 het niveau van 2007 – dat qua vacatures een topjaar was – niet gehaald.
Met name bij de uitzendbureaus en intermediairs zullen de komende jaren veel nieuwe banen ontstaan.
Hierbij gaan uitzendkrachten aan de slag in sectoren waar de vraag toeneemt. Ook in de specialistische
zakelijke dienstverlening en de (herstellende) bouwnijverheid zullen de komende jaren behoorlijk wat
nieuwe banen ontstaan. Andere sectoren vertonen een beperkte groei van het aantal banen. In de
landbouw, de industrie, de financiële dienstverlening en het openbaar bestuur zal het aantal banen van
werknemers ook de komende jaren verder krimpen. Hier spelen ook meer structurele factoren een rol die
in de volgende paragraaf aan de orde komen. In deze sectoren wordt de komende jaren wel een licht
herstel van de vacaturemarkt verwacht, omdat (vooral vanwege vergrijzing en een toenemende
arbeidsmobiliteit bij het aantrekken van de economie) vertrekkend personeel moet worden vervangen.
3. Werkgelegenheids- en beroepenstructuur verandert
Krimp- en groeisectoren
De crisis brengt vooral conjuncturele ontwikkelingen met zich mee, maar er zijn ook aanwijzingen dat zich
in verschillende sectoren meer structurele arbeidsmarktveranderingen voordoen. Als we over een langere
periode terugkijken kunnen we die structurele ontwikkelingen makkelijker in beeld brengen. Afgezien van
korte perioden van groei en krimp zien is in de afgelopen tien tot twintig jaar een geleidelijke verandering
in de werkgelegenheidsstructuur te zien. Van een aantal sectoren neemt het aandeel in de
werkgelegenheid geleidelijk af, van anderen neemt het aandeel geleidelijk toe. Er zijn dus sectoren en
branches in de economie die harder groeien dan de gemiddelde werkgelegenheidsgroei. Vaak gaat het
daarbij om specifieke branches en niet om hele sectoren. Box 1 en 2 geven een beeld van structurele
groei- en krimpsectoren (of branches), gebaseerd op de ontwikkeling in de afgelopen tien jaar.
Sectoren in beeld
4
Box 1: Structurele krimp in afgelopen 10 jaar
De landbouw en industrie. De krimp wordt voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door een almaar stijgende
arbeidsproductiviteit vanwege schaalvergroting, automatisering en robotisering. Daarnaast is een deel van de
werkgelegenheid verschoven naar andere sectoren (bijvoorbeeld maintenancebedrijven of uitzendbureaus) of verplaatst
naar het buitenland. Overigens zijn er binnen de industrie ook branches die over een langere periode juist groei vertonen
(zie onder structurele groei)
De bouwnijverheid. De werkgelegenheid in de bouw groeide tot begin deze eeuw, maar verliest sindsdien fors terrein
vanwege de crisis op de woningmarkt. De komende jaren wordt een herstel verwacht, maar niet tot het niveau van begin
deze eeuw.
Vervoer en opslag. De werkgelegenheid kromp de afgelopen 10 jaar met name bij post- en koeriersbedrijven en bij
vervoer over land en door de lucht. Er zijn daarnaast branches, zoals opslag en dienstverlening voor het vervoer, die de
afgelopen 10 jaar juist gegroeid zijn.
De financiële sector. Vooral de digitalisering en centralisering van dienstverleningsprocessen leidt tot een
personeelsreductie die ook de komende jaren nog zijn beslag zal krijgen. De sterkste krimp deed zich voor in het
bankwezen.
Het openbaar bestuur. Het werkgelegenheidsaandeel van het openbaar bestuur neemt de afgelopen twee decennia al
af. Sinds 2010 is er sprake van een forse werkgelegenheidskrimp, die de komende jaren door zal zetten. Belangrijke
oorzaken zijn de kleiner wordende overheid en de digitalisering van dienstverleningsprocessen.
Box 2: Structurele groei in afgelopen 10 jaar
De uitzendbranche/intermediairs. Het aandeel van de sector in de werkgelegenheid lijkt in belang toe te nemen. Het
aantal uitzendkrachten beweegt vooral mee met de economische conjunctuur, en neemt naar verwachting de komende
de jaren fors toe. Ook andere vormen van inleen, zoals detacheringen en payrolling, lijken te groeien.
Specifieke industriële branches. Waar het aantal banen in de industrie als geheel daalde, is een aantal branches de
afgelopen 10 jaar juist gegroeid. Het gaat om de machine-industrie, de overige transportmiddelenindustrie
(scheepsbouw, railvoertuigen, vliegtuigen, militair materieel en fietsen) en de installatie en reparatie van machines.
Opwekking duurzame energie. Ook tijdens de crisis groeide de werkgelegenheid bij energiebedrijven flink. Volgens de
Nationale energieverkenning liggen er de komende jaren vooral groeikansen voor de duurzame energiesector. Dit levert
tevens veel werk op voor bijvoorbeeld de bouwnijverheid en industrie.
Online winkels. Binnen de detailhandel staat de werkgelegenheid bij fysieke winkels onder druk en neemt deze vooral
bij online-winkels toe. Dit leidt ook tot een verschuiving in de aard en samenstelling van de werkgelegenheid
(bezorgservice bijvoorbeeld).
Groothandel. Het aantal banen van werknemers in de groothandel groeide in de afgelopen twintig jaar, met korte
perioden van krimp. De stijgende arbeidsproductiviteit kon hier worden opgevangen door een nog sterker stijgende
productie. De groei van de online-verkopen is voor de groothandel een kans: webwinkels moeten worden beleverd, maar
ook het zelf openen van een webwinkel behoort voor bedrijven in de sector tot de mogelijkheden.
Opslag, dienstverlening voor vervoer. Gekoppeld aan de grotere toegang tot internet neemt ook de
werkgelegenheid in deze branche toe. Met name de logistieke dienstverlening heeft wel groeimogelijkheden, als
logistieke activiteiten kunnen worden overgenomen van industriële en handelsbedrijven. Het aantal banen van
werknemers in vervoer over water is licht gegroeid.
Fastservicesector. Waar de cafés en sommige restaurants het moeilijk hebben is de werkgelegenheid in de
fastservicesector de afgelopen tien jaar fors gegroeid.
Specialistische zakelijke diensten. Met name de technische dienstverleners vertoonden een sterke groei van het
aantal banen in de afgelopen twintig jaar, die voorheen deels bij industriële bedrijven waren te vinden. De crisis leidde tot
een tijdelijke krimp van het aantal banen, maar voor de komende jaren wordt een behoorlijke groei verwacht. Over de
afgelopen tien jaar groeide het aantal banen van werknemers bij architecten en ingenieursbureaus en in de research.
IT-bedrijven. Waar de werkgelegenheid in de totale sector Informatie en communicatie sinds 2003 een lichte krimp laat
zien, springt de sterke groei van de IT-branche eruit. Ontwikkelingen als big data, digitalisering van klantprocessen en
industriële automatisering maken van deze branche steeds meer een factor van belang voor de economie.
Overige diensten. Opvallend is tenslotte de substantiële groei van de werkgelegenheid de afgelopen tien jaar in een
aantal andere dienstverlenende sectoren, als de persoonlijke dienstverlening (waaronder kappers, wellness,
uitvaartverzorging en wasserijen). Ook groeide de werkgelegenheid bij huishoudens.
Andere sectoren zijn moeilijker te duiden als groei- of krimpsector. De zorg vertoont op dit moment een
sterke krimp, maar was tot in 2012 een duidelijke groeisector. De maatregelen die op dit moment worden
genomen zijn vooral bedoeld om de groeiende kosten voor de zorg beheersbaar te houden. Tegen het
eind van dit decenium wordt wel weer groei verwacht, als gevolg van een nog steeds groeiende zorgvraag
(met name in de thuiszorg). In het onderwijs was de afgelopen twintig jaar sprake van lichte
werkgelegenheidsgroei die overging in een korte periode van werkgelegenheidskrimp in 2012-2013. De
komende jaren wordt een lichte groei verwacht.
Verschillende dienstverlenende sectoren bewegen tot nu toe wat meer mee met ontwikkelingen in de
economie. Daarbij gaat het om de detailhandel, de horeca, de motorvoertuigen en tweewielers en de
Sectoren in beeld
5
schoonmaak. Tegelijkertijd doen zich wel substantiële veranderingen voor in deze sectoren: winstmarges
in de motorvoertuigen en tweewielers staan onder druk, sommige segmenten van de horeca hebben het
moeilijk, winkeliers ondervinden veel concurrentie van webwinkels en schoonmaakbedrijven begeven zich
op de markt van de thuiszorg. De komende jaren zal moeten blijken wat dit betekent voor de
werkgelegenheid in deze sectoren.
Upgrading van de beroepenstructuur
Zaken als automatisering, digitalisering en veranderende klantwensen beïnvloeden ook de
beroepenstructuur in sectoren. Ook beleidswijzigingen, bijvoorbeeld de hervormingen in de zorg, zorgen
voor veranderingen. Er werken steeds meer mensen in een beroep op hoger/ wetenschappelijk niveau en
steeds minder mensen in het middensegment (beroepen op lager/middelbaar niveau). Het aantal
werkenden in beroepen op het laagste niveau is in de afgelopen 10 jaar juist weer gegroeid. Overigens
werkt nog steeds bijna de helft van de werkzame beroepsbevolking (42 procent) in een beroep op
lager/middelbaar niveau; het proces van upgrading gaat dus heel geleidelijk.
In het algemeen is er minder behoefte aan werknemers op de lagere mbo-niveaus, en meer behoefte aan
werknemers op mbo-niveau 3 en 4 (bijvoorbeeld voor het beheer van productieprocessen). Bovendien
worden regelmatig voor functies die voorheen openstonden voor mensen op mbo-niveau 4 hbo’ers
gevraagd, bijvoorbeeld werkvoorbereiders of calculators in de techniek. Dit kan deels een tijdelijk effect
zijn, omdat werkgevers door de crisis in staat zijn hogere eisen te stellen bij het aannemen van
personeel. Maar er zijn ook signalen dat veranderingen in de inhoud van dit soort functies aanleiding zijn
voor een verhoging van het gevraagde opleidingsniveau.
In alle sectoren is het aandeel lager opgeleiden afgenomen en het aandeel hoger opgeleiden
toegenomen. Er zijn grote verschillen tussen sectoren in de inzet van middelbaar opgeleiden. In sectoren
met traditioneel veel lager opgeleiden, zoals de landbouw, industrie, de handel, horeca, bouw en vervoer
en opslag bleef het aandeel middelbaar opgeleiden in de periode 2001-2011 stabiel of nam het licht toe.
In sectoren met traditioneel veel hoger opgeleiden nam het aandeel middelbaar opgeleiden juist (wat) af.
Deze ontwikkeling deed zich voor in de informatie en communicatie, financiële dienstverlening, de
verhuur en exploitatie van onroerend goed, de specialistisch zakelijke dienstverlening, het openbaar
bestuur en in zorg en welzijn.
Er is dus in alle sectoren sprake van upgrading, maar de wijze waarop verschilt per sector. Ook de
samenstelling naar beroepsrichting verandert. Structureel verschuift de werkgelegenheid op lager en
middelbaar niveau van techniek en transport naar meer verzorgende en dienstverlenende functies. Op
hoger en wetenschappelijk niveau neemt het aantal technische banen juist toe.
Het is lastig de consequenties van digitalisering en automatisering te kwantificeren, zeker naar de
toekomst toe. Volgens recente schattingen, waarbij een vertaling is gemaakt van een schatting voor de
arbeidsmarkt in de VS, loopt meer dan een derde van alle banen in Nederland de komende decennia het
risico te worden weggeautomatiseerd (zie: De impact van automatisering in Nederland. Een gedegen
verkenning op basis van data analytics). Daarbij is vooral uitgegaan van de vraag of het technisch
mogelijk is, en is minder gekeken naar de wenselijkheid en de kosten-batenkant. Het meest kwetsbaar
zijn vooral de meer routinematige banen in de technische, agrarische en economische- administratieve
richting. Met name beroepen op laag en middelbaar niveau zijn kwetsbaar, maar de digitalisering raakt in
toenemende ook hoger opgeleiden (bijvoorbeeld in de economisch-administratieve richting).
Openbaar beschikbare cijfers tot 2012 laten een duidelijke verschuiving zien, waarbij het aantal banen in
een aantal van de kwetsbare beroepen in de afgelopen tien jaar ook al zichtbaar en soms fors is
afgenomen. Het is daarmee op zich geen nieuw verschijnsel. Het is denkbaar dat de combinatie van crisis
en de snelle technologische ontwikkeling leidt tot een versnelde afbouw van mbo-banen. Mogelijk gaat de
ontwikkeling de komende jaren sneller gaat dan voorheen vanwege de snelle technologische innovaties.
Maar of dat zo zal zijn blijft vooraf niet te voorspellen. Bovendien zullen er ook nieuwe banen (blijven)
ontstaan, bijvoorbeeld in de ICT en de industriële automatisering. Meer in het algemeen kan de stijgende
welvaart onder hoogopgeleiden leiden tot extra banen in de dienstverlening, en wordt het door de
robotisering mogelijk ook aantrekkelijker om productiefaciliteiten (die in het verleden uit
kostenoverwegingen naar het buitenland zijn verplaatst) te ‘re-shoren’.
Sectoren in beeld
6
4. Over de hele linie overschotten, tekorten in specifieke niches
Arbeidsmarkt in 2014 overwegend ruim
De arbeidsmarkt is al langere tijd zeer ruim: de werkloosheid is de afgelopen jaren sterk toegenomen en
het aantal vacatures is gekrompen. Daarmee is er vooral sprake van overschotten van personeel: tussen
januari 2009 en januari 2014 steeg het aantal WW-uitkeringen bijvoorbeeld met 136 procent (een
duidelijke indicator van groeiende overschotten). De afgelopen jaren is de situatie op de arbeidsmarkt te
typeren als ruim tot zeer ruim. Sinds het tweede kwartaal van 2014 lijkt de arbeidsmarkt iets aan te
trekken en is de arbeidsmarkt weer te typeren als ruim. Ook het aantal WW-uitkeringen daalt weer. Het
overschot op de arbeidsmarkt lijkt dus wat te dalen, maar nog steeds is er eerder sprake van
overschotten dan tekorten.
Tegelijkertijd zijn er signalen van een krappe arbeidsmarkt in bepaalde segmenten: zo is er op dit
moment voor informaticaberoepen sprake van een krappe arbeidsmarkt. UWV heeft in mei 2014 een
overzicht gepubliceerd waarin op concreet beroepsniveau is gekeken naar beroepen met een krappe
arbeidsmarkt. Voor de geïnventariseerde beroepen is er naar verhouding veel vraag in relatie tot het
beschikbare aanbod. Mogelijk is er zelfs sprake van tekorten, nu of in de komende jaren. Het overzicht
bevat een zo onderbouwd mogelijk overzicht van krapte-beroepen op dit moment:

op middelbaar niveau zijn er signalen van krapte in uitvoerende technische functies (verschillende
soorten monteurs, CNC-verspaners, lassers) en technisch ‘kader’ (tekenaars, constructeurs en
calculators).

met name op hoger en wetenschappelijk niveau zijn er ook signalen van krapte in andere richtingen,
bijvoorbeeld bepaalde ICT-beroepen (programmeurs), het onderwijs (specifieke vakken) en
specifieke financiële beroepen (bijvoorbeeld actuarissen en fiscalisten). In de zorg zijn er op dit
moment alleen signalen van krapte in heel specifieke functies (bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en
specialisten ouderengeneeskunde).
De analyse van krapte-beroepen brengt een mismatch op de arbeidsmarkt in beeld: aan de ene kant
(grote) overschotten, terwijl werkgevers in bepaalde niches moeite hebben om personeel te vinden. Veel
krapte-beroepen zijn te vinden in de metalektro en metaalbewerking en andere delen van de industrie, de
specialistische zakelijke dienstverlening en de ICT-sector. Maar bijvoorbeeld ook de overheid heeft moeite
met het aantrekken van personeel voor ICT of specifieke financiële functies.
Mismatch neemt toe
Vanuit verschillende sectoren komt daarnaast het signaal dat men zich zorgen maakt over de
beschikbaarheid van personeel op het moment dat de economie blijvend aantrekt en de vergrijzing
(uiteindelijk) leidt tot het vertrek van vakervaren personeel. Vaak is het aantal gediplomeerden uit het
onderwijs onvoldoende om in deze vervangingsvraag te voorzien. De aansluiting tussen onderwijs en
arbeidsmarkt is niet optimaal. Er zijn studierichtingen met een zeer hoge werkloosheid onder
gediplomeerde schoolverlaters, soms zelfs meer dan 25 procent. Bij andere studies, met name in de
techniek, zorg, economisch-financiële richtingen en lerarenopleidingen in specifieke vakken, is vrijwel
iedereen aan het werk op het niveau waarop het diploma is behaald.
Voor de middellange termijn komen voor een belangrijk deel dezelfde krapte-beroepen terug als in de
huidige situatie: als de arbeidsmarkt aantrekt wordt de krapte immers eerder groter dan kleiner. Maar er
zijn bovendien prognoses van krapte in andere beroepsgroepen, bijvoorbeeld in de procestechnische
beroepen, lagere bouwberoepen en bij productieplanners.
5. Kansen en mogelijkheden voor verschillende doelgroepen
In het rapport Sectoren in beeld is voor drie groepen in kaart gebracht wat de perspectieven zijn op werk:
voor afgestudeerden, voor WW’ers en voor Wajongers.
Kansen voor afgestudeerden
Mbo
De beste arbeidsmarktperspectieven op mbo-niveau bieden opleidingen in de clusters Ambachten,
laboratorium- en gezondheidstechniek, Techniek en procesindustrie en in het cluster Voedsel, natuur en
leefomgeving. Daarentegen zijn de arbeidsmarktperspectieven matig in de sector afbouw, hout en
onderhoud, de sector informatie- en communicatietechnologie, in de uiterlijke verzorging en in het
domein zorg en welzijn. Met name de opleidingen in het cluster techniek en procesindustrie vormen een
aandachtspunt: er zijn relatief goede kansen op werk, maar het aantal studenten neemt af.
Wat opvalt, is dat weliswaar de meeste studenten een baan vinden, maar dat die baan vaak onder het
niveau is waarop men is afgestudeerd. Zo vindt 92 procent van de studenten Handel en
ondernemerschap werk, maar 58 procent vindt werk op het niveau waarop men is afgestudeerd. Het
grootste aandeel ‘onder niveau ‘ treffen we aan in transport, scheepvaart en logistiek (42 procent),
Sectoren in beeld
7
AKA/ENTREE (53%), en handel en ondernemerschap (42%). Maar ook in vakspecifieke sectoren als de
bouw (35%) en voedsel, natuur en leefomgeving (37%) werkt een groot deel van de studenten onder
hun niveau.
Hbo en Academici
Onderzoeksbureau SEO publiceert jaarlijks in opdracht van Elsevier de rapportage Studie en Werk. In
2014 kwam de rapportage Studie en Werk 2014 uit. Dit rapport gaat ondermeer in op de
arbeidsmarktperspectieven van hbo’ers en academici. SEO drukt dit uit in de baanzoekduur: hoe lang
hebben afgestudeerden nodig om na hun studie een baan te vinden. En ook hier wordt onderscheid
gemaakt tussen de gemiddelde baanzoekduur voor ‘welke baan dan ook’ enerzijds en de baanzoekduur
voor ‘een baan op niveau’ anderzijds.
De top-20 hbo-opleidingen kennen een baanzoekduur die gemiddeld korter is dan 3 maanden. Aan kop
gaan Financial Services Management, Elektrotechniek en Informatica met een baanzoekduur die zelfs
korter is dan 1,5 maand. Er zijn 17 hbo-studies die een baanzoekduur kennen die korter is dan 3
maanden. Er zijn wel verschillen tussen het vinden van een baan op of onder het niveau. Zo kennen
afgestudeerden FSM weliswaar de kortste baanzoekduur, maar een redelijk contingent begint op een baan
onder het niveau. Dat geldt niet of nauwelijks voor afgestudeerden bouwkunde en small business.
Het moeilijkste aan een baan komen afgestudeerden Creatieve therapie. Zij kennen een gemiddelde
baanzoekduur van bijna 19 maanden.
Een soortgelijke exercitie is te maken voor afgestudeerde academici. Wat als eerste opvalt is dat de
baanzoekduur voor academici gemiddeld genomen langer is dan die voor hbo-afgestudeerden. De korste
baanzoekduur kent de studie Informatica: 4 maanden. Maar ook afgestudeerden Economie en
Elektrotechniek komen gemakkelijk aan het werk. Studenten Archeologie komen het minst makkelijk aan
het werk. Daar doen zij gemiddeld 19,5 maanden over. Ook afgestudeerden Kunstgeschiedenis,
Wijsbegeerte en Romaanse talen kennen een lange baanzoekduur.
Academici beginnen ook meer dan hbo-afgestudeerden onder hun niveau. Veelal beginnen zij op hboniveau. De meeste studenten Fiscaal recht beginnen op het eigen niveau: het aandeel ‘onder niveau’ is
beperkt. Daarentegen kennen academici die Europese talen en culturen hebben gestudeerd weliswaar
een korte baanzoekduur (bijna 6 maanden) maar begint meer dan de helft onder het eigen niveau.
Kansen voor WW’ers
In het rapport Sectoren in beeld is ook gekeken in welke sectoren WW’ers na hun werkloosheid aan het
werk gaan. Ongeveer een derde van de WW’ers die na de WW aan de slag gaan vindt werk via een
uitzendbureau. Voor elementair en lager opgeleiden ligt dit aandeel zelfs nog hoger. In welke sectoren
deze WW’ers als uitzendkracht aan het werk gaan is niet aan te geven. De uitzendsector is in ieder geval
met afstand het belangrijkste baanvindkanaal voor werkloze werkzoekenden. Daarnaast vinden grote
groepen WW’ers werk in de overige zakelijke dienstverlening en in de sector zorg en welzijn. Dat komt
vooral omdat het grote sectoren zijn met veel werkgelegenheid. Een paar sectoren nemen meer WW’ers
op dan er instromen in de WW. Naast de uitzendsector zijn dat vervoer en opslag, de schoonmaak, het
openbaar bestuur en zorg en welzijn.
Kansen voor Wajongers
Met de afspraken uit het Sociaal Akkoord die zijn gemaakt over Garantiebanen en de totstandkoming van
de Werkbedrijven is de maatschappelijke relevantie om te weten wat werkperspectieven zijn van mensen
met een Wajonguitkering groot geworden. Op basis van de Polisadministratie van UWV is een beeld te
maken van het aantal banen van Wajongers naar sector en arbeidsmarktregio.
Gemiddeld zijn er in Nederland 40 Wajongers aan het werk per 10.000 banen. Dat is exclusief de sociale
werkvoorziening. Het meeste perspectief biedt de land- en tuinbouw met 114 Wajongers op 10.000
banen. Ook sectoren als de grafische industrie, de detailhandel, de horeca, de schoonmaak/hoveniers en
de uitzendbureaus bieden veel Wajongers een baan.
In kaart is gebracht in welke arbeidsmarktregio’s het baanperspectief voor Wajongers bovengemiddeld is.
Het gaat dan om de vergelijking met het sectorgemiddelde. Zo biedt bijvoorbeeld de bouw aan Wajongers
in de arbeidsmarktregio’s Groningen, Friesland, Twente, Midden-Gelderland, Gooi- en Vechtstreek een
meer dan (bouw-)gemiddeld perspectief.
Er zijn ook sectoren die maar weinig dienstverbanden voor Wajongers kennen. Dat geldt bijvoorbeeld
voor de financiële dienstverlening (6 op 10.000), het openbaar bestuur (12 op 10.000) en het onderwijs
(16 op 10.000). Het sectorgemiddelde in de marktsectoren ligt hoger dan dat in de collectieve sector. In
de collectieve sector zijn de arbeidsmarktperspectieven voor Wajongers in de zorg en welzijn en in de
sector cultuur het beste.
Sectoren in beeld
8
6. Werkgelegenheid voor lager opgeleiden
Hoewel het opleidingsniveau van de beroepsbevolking stijgt is nog steeds 22 procent van de werkenden
lager opgeleid (maximaal een diploma van vmbo of mbo-1). Ook als we kijken naar het functieniveau van
de banen is er nog veel werkgelegenheid waar elementair en lager opgeleiden aan de slag kunnen. Vaak
werken er echter ook scholieren, studenten, arbeidsmigranten of mensen met een middelbaar of hoger
opleidingsniveau op deze functies. Voor dit soort banen zijn sociale vaardigheden in toenemende mate
belangrijk. Al met al hebben lager opgeleiden een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Zo zijn ze
bijvoorbeeld vaker werkloos dan middelbaar en hoger opgeleiden. Eenmaal werkloos of boventallig is het
voor deze groep extra lastig om aan de slag te komen.
Sectoren verschillen onderling sterk in de kansen op werk voor lager opgeleiden:
 Veruit de meeste lager opgeleide WW’ers gaan aan de slag via een uitzendbureau. Bij elementair
opgeleiden (maximaal basisonderwijs) ligt dit aandeel op 47 procent, bij lager opgeleiden (mensen
met een vmbo- of mbo-1 diploma) op 42 procent.
 Andere sectoren nemen veel minder laagopgeleiden op. Op afstand van de uitzendbureaus volgt de
sector zorg en welzijn, waar 6 procent van de elementair opgeleiden en 8 procent van lager
opgeleiden aan de slag gaat. Deze sector biedt, ondanks de krimp die sinds 2012 is ingezet, nog
steeds een omvangrijke werkgelegenheid voor lager opgeleiden.
 Sectoren met veel vacatures voor elementair en lager opgeleiden zijn de horeca en de detailhandel.
Door de vele tijdelijke contracten en personeelswisselingen zijn daar relatief vaak baanopeningen op
dit niveau. Een belangrijk deel van deze banen wordt echter ingevuld door scholieren en studenten,
die dit werk als bijbaan doen. In de schoonmaak zijn er vooral veel vacatures voor elementair
opgeleiden.
 Waar de industrie een omvangrijke werkgelegenheid kent op elementair en lager niveau komt dit niet
tot uiting in een groot aantal vacatures. Ook de bouwnijverheid heeft veel functies op laag niveau,
maar relatief weinig vacatures in dit segment. De verklaring ligt waarschijnlijk deels in de
werkgelegenheidskrimp in beide sectoren van de afgelopen jaren en deels in het feit dat het in deze
sectoren vaker gaat om vaste banen, waardoor er minder personeelsverloop is. Beide sectoren zijn,
samen met de groothandel, wel belangrijk voor elementair en lager opgeleiden die in een technisch
beroep aan de slag willen. Mogelijk verloopt een belangrijk deel van het technische werk in deze
sectoren ook vooral via uitzendbureaus. Voor werkzoekenden die aan de slag willen als bijvoorbeeld
(huis- of constructie)schilder, arbeider in de wegenbouw of steigermaker lijken er goede kansen op
werk in de bouw. In de industrie lijken de beste kansen te liggen voor lassers, plaatwerkers en
monteurs elektro. Vaak zal voor dit soort functies een diploma op mbo-niveau 2 gevraagd worden,
maar wellicht zijn er mogelijkheden om als beginnend vakman aan de slag te gaan.
 De landbouw voorziet in een klein deel van de vacaturemarkt op elementair en lager niveau, maar
voor werkzoekenden die aan de slag willen als arbeider in de land- of tuinbouw lijken de kansen op
werk desondanks goed.
7. Ontwikkeling flexibele arbeid
De flexibele schil is tussen 1996 en 2013 gegroeid met bijna 70 procent. Dat blijkt uit figuur 1 die de
ontwikkeling van de flexibele schil weergeeft tussen 1996 en 2013. Bedroeg het aantal zelfstandigen en
flexibele werknemers in 1996 1,2 miljoen, in 2013 zijn dat er zo’n 2 miljoen. Als aandeel in het totaal
aantal banen omvat de flexibele schil in 1996 19 procent van de werkgelegenheid en in 2013 25 procent.
De grootste stijging is terug te vinden in:
 Zzp’ers: van 397 duizend naar 784 duizend;
 Tijdelijke contracten: van 263 duizend naar 531 duizend;
 Oproepkrachten: van 165 duizend naar 224 duizend.
Het aantal werkzame uitzendkrachten verschilt van jaar op jaar en is sterker dan bij andere groepen
conjunctureel bepaald.
Sectoren in beeld
9
Figuur 1 Aantal personen met een flexibele baan 1996-2013
Bron: CBS op basis van EBB (2014), bewerking ABU
Tabel 2 laat de ontwikkeling van het aantal banen zien vanaf 1999 tot 2019. Het totaal aantal banen nam
tussen 1999 en 2014 toe met 843 duizend, dat zijn er 53 duizend per jaar. Het grootste contingent wordt
ingenomen door werknemers met een dienstverband, die wellicht wel flexibel zijn, maar geen
uitzendkracht: 29 duizend per jaar. De komende jaren verandert dit beeld naar verwachting radicaal. Tot
2019 is de groei per jaar van het aantal banen kleiner dan in de afgelopen 16 jaar: gemiddeld 39 duizend
banen erbij tot 2019. Het grootste deel daarvan wordt gevormd door uitzendkrachten en zelfstandigen
zonder personeel: 22 duizend. De groei van het aantal banen van werknemers – niet uitzendkracht – blijft
hier met 13 duizend per jaar ver achter. De flexibele schil groeit de komende jaren dus verder door.
Tabel 2 Ontwikkeling van het aantal banen naar aard van de banen 1999-2019 (x 1.000)
Gemiddelde mutatie per jaar, 1999-2014 respectievelijk schattingen voor 2014-2019
Groei banen
1999-2014
Groei banen
2014-2019
(prognoses)
53
39
3
14
Overige banen werknemers (dienstverbanden
tijdelijk en vast)
29
13
Banen van zelfstandigen
21
12
15
8
34%
56%
Banen x 1.000
Totaal groei banen gemiddeld per jaar,
waarvan
Banen van uitzendkrachten (U)
Waarvan zzp’ers (Z)
Aandeel flex (U+Z) in groei aantal banen
Bron: UWV (2014) De schattingen voor 2014-2019 zijn gemaakt op basis van de prognoses van UWV, met een doorrekening
van het aandeel uitzendkrachten en zzp’ers op basis van bestaande verhoudingsgetallen.
Naar sector kunnen de volgende bevindingen worden gedaan:
 De industrie valt op door een relatief kleine flexibele schil (gemiddelde flexschil van 17 procent) en de
aanwezigheid van relatief veel bedrijven met helemaal geen flexibel schil (23 procent van de
industriële bedrijven heeft op de peildatum geen flexwerkers in dienst). Wel vormen uitzendkrachten,
naast tijdelijke contracten, een belangrijk onderdeel van de flexibele schil. Bovendien zijn er signalen
dat de behoefte aan flexibiliteit in de industrie toeneemt.
 De horeca daarentegen valt op door een extreem grote flexibele schil (gemiddelde flexschil van
57procent) en relatief veel bedrijven met een grote flexibele schil (69 procent van de horecabedrijven
bestaat voor meer dan de helft uit flexkrachten). Kijken we naar het type flexibele arbeidsrelaties, dan
vallen de horeca en de zorg op door het hoge percentage oproepkrachten (respectievelijk 23 procent
en 11 procent).
 De bouw valt op door het hoge percentage zzp’ers (9 procent) en de sectoren bouw en vervoer door
het relatief hoge percentage uitzendkrachten (respectievelijk 6 en 7 procent).
Onderzoeksbureau TNO heeft op verzoek van de ABU (Algemene Bond van Uitzendbureaus) in kaart
gebracht hoe de flexibele schil zich verder zal gaan ontwikkelen. Een aantal sectoren verwacht dat de
flexibele schil zal groeien: dat geldt voor de sector zorg en welzijn, voor de financiële en zakelijke
Sectoren in beeld
10
dienstverlening en voor de sectoren overheid en onderwijs. Daarentegen verwachten ondernemingen in
de horeca en in de bouw dat de omvang van flex in hun sector wat zal afnemen.
8. Uitdagingen
De analyse van ontwikkelingen in sectoren brengt een aantal belangrijke uitdagingen in beeld, die
hieronder kort worden beschreven.
Geringe banengroei
Hoewel de arbeidsmarkt zeker tekenen van herstel vertoont, liggen productie en werkgelegenheid in veel
sectoren nog niet op het niveau van voor de crisis. Prognoses voor de arbeidsmarkt duiden voor de
komende jaren op een geringe economische groei en een nog geringere groei van het aantal banen. Dit
herstel is bovendien broos. Maar een paar sectoren zullen de komende vijf jaar een grotere banengroei
laten zien: met name de uitzendsector en daarnaast de specialistische zakelijke dienstverlening en de
bouwnijverheid. De beroepsbevolking groeit de komende jaren bijna even hard als het aantal banen. Dat
betekent dat de werkloosheid de komende jaren niet sterk zal dalen.
Minder vaste banen voor werknemers
Een belangrijk deel van de banengroei komt bovendien voor rekening van de toename van het aantal
zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Daarnaast neemt het aandeel tijdelijke contracten structureel
toe. De inzet van uitzendkrachten is weliswaar tijdens de crisis gedaald, maar de prognoses laten weer
een forse groei van het aantal uitzendbanen zien. Baanopeningen krijgen de komende jaren vaak vorm
via flexibele inzet van personeel. Verschillende sectoren (overheid, onderwijs, zorg en welzijn, financiële
en zakelijke dienstverlening) verwachten tot 2020 ook een groei van de flexibele schil. De Wet Werk en
Zekerheid, die in 2015 wordt ingevoerd, moet zorgen voor een beter evenwicht tussen de positie van
werknemers met een vast en flexibel contract. Het ziet er naar uit dat Nederland zich de komende jaren
moet instellen op een afnemend aandeel van het vaste contract.
Automatisering en upgrading
Zaken als automatisering, digitalisering, beleidswijzigingen en veranderende klantwensen beïnvloeden
ook de beroepenstructuur in sectoren. Kortgezegd groeit de behoefte aan hoger opgeleiden en neemt de
behoefte aan middelbaar en lager opgeleiden af, al blijft hun aandeel in de werkgelegenheid de komende
jaren nog wel substantieel. Daarnaast groeit het belang van sociale competenties. Hoewel het
opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking nog steeds stijgt ligt hier wel een uitdaging, met
name op het terrein van een leven lang leren. Juist volwassenen (werkend en werkloos) moeten de kans
krijgen en grijpen om bij te blijven bij de snelle technologische ontwikkelingen in sectoren en beroepen.
Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat er een groep zal zijn waarvoor dit niet tot de
mogelijkheden behoort en die in de knel komt.
Vergrijzing
De afgelopen tien jaar is het aandeel ouderen in alle sectoren gestegen. In sommige sectoren is (bijna)
één op de vijf werknemers 55 jaar of ouder (overheid, onderwijs, landbouw, nutsbedrijven en verhuur en
exploitatie van onroerend goed). Door de crisis en doordat mensen later met pensioen gaan heeft de
vergrijzing tot nu toe niet geleid tot grote tekorten op de arbeidsmarkt. Toch stelt het grote aantal
ouderen sectoren voor een aantal uitdagingen. Zo vergt het blijvend inzetbaar houden van ouderen de
nodige aandacht. Daarnaast maken verschillende sectoren zich zorgen over de vervanging van
vakmensen en zelfstandig ondernemers die de komende jaren met pensioen gaan. Vaak leveren
opleidingen onvoldoende gediplomeerden af om in de verwachte vraag te voorzien. Voor andere sectoren
ligt er juist een uitdaging in het (extra) stimuleren van de arbeidsmobiliteit, omdat ouderen veel minder
van baan wisselen dan jongere generaties. Tenslotte worden ouderen weliswaar minder snel werkloos,
maar als ze eenmaal werkloos zijn, hebben ze het veel moeilijker om weer aan de slag te komen.
Mismatch
Op de huidige arbeidsmarkt is er vooral sprake van overschotten van personeel. Tegelijkertijd zijn er
signalen van een krappe arbeidsmarkt in bepaalde segmenten: met name in technische en ICT-beroepen.
Verschillende sectoren maken zich bovendien zorgen over de beschikbaarheid van personeel op het
moment dat de economie blijvend aantrekt en de vergrijzing (uiteindelijk) leidt tot het vertrek van
vakervaren personeel. De snelle technologische veranderingen maken de mismatch eerder groter dan
kleiner. Hier ligt dus een noodzaak voor arbeidsmarktbeleid (vanuit sociale partners en overheid).
Werkgevers hebben er belang bij dat deze knelpunten worden opgelost. Tegelijkertijd liggen er in deze
beroepen kansen op werk. Het is van belang om die waar mogelijk te verzilveren. Denk bijvoorbeeld aan
de studiekeuzevoorlichting aan jongeren, om- en bijscholing van werkzoekenden, van Van-werk-naarwerk-activiteiten en het inzetbaar houden van zittend personeel.
Sectoren in beeld
11
Positie lager opgeleiden
Lager opgeleiden zijn structureel vaker werkloos dan middelbaar en hoger opgeleiden. Veel sectoren
bieden werkgelegenheid en instroomkansen op lager niveau, maar voor een deel worden die banen
ingevuld door andere groepen (scholieren en studenten, arbeidsmigranten, werklozen met een
middelbare of hogere opleiding, etc.). Naarmate er door automatisering en digitalisering steeds minder
vraag is naar middelbaar opgeleiden zal dit vooral ten koste gaan van de positie van lager opgeleiden.
Extra aandacht is dus geboden voor verbetering van de zwakke arbeidsmarktpositie van elementair en
lager opgeleiden, die ook de komende jaren nog een substantiële groep vormen op de arbeidsmarkt.
Kansen in sectoren
De rapportage Sectoren in beeld laat zien dat er grote verschillen tussen opleidingen zijn als het gaat om
de duur waarin of het gemak waarmee afgestudeerden een baan vinden. De baanzoekduur tussen de
meest en de minst kansrijke opleiding is een factor 10. Ook in de mate waarin mensen na een opleiding
een baan vinden op hun niveau zijn grote verschillen. Dit duidt op een gebrekkige aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt. De uitdaging is om studenten bij hun studiekeuze nog meer te motiveren om
te kiezen voor een arbeidsmarktrelevante opleiding.
Werkhervatting van WW’ers gaat vaak via een uitzendbureau, met name voor middelbaar en
lageropgeleiden. Dit betekent natuurlijk niet dat andere sectoren geen kansen bieden voor werklozen die
op eigen kracht of na deelname in een project op zoek zijn naar een baan. De 15 tot nu toe verschenen
sectorbeschrijvingen laten in ieder geval een flink aantal inspirerende voorbeelden van projecten zien. Wel
is de uitdaging om de juiste match te vinden tussen werkgevers die op zoek zijn naar geschikt personeel
en werkzoekenden die over de juiste competenties en motivatie (moeten) beschikken.
Ten slotte is gekeken naar de perspectieven voor Wajongers. We staan hier voor een grote
maatschappelijke uitdaging. Door de Participatiewet wordt, met het vooruitzicht dat er anders mogelijk
een quotum wordt ingevoerd, de druk op bedrijven en sectoren groter om vrijwillig mogelijkheden te
bieden voor instroom van Wajongers. Dat kan ervoor zorgen dat de geconstateerde grote sectorale
verschillen in de arbeidsdeelname van Wajongers kleiner zullen worden. Van belang is, dat het
werkgevers en sectoren aantrekkelijk wordt gemaakt om Wajongers aan te nemen: niet zozeer in
financiële zin maar in die zin dat werkgevers en sectoren ook worden ‘ontzorgd’. De adviseurs inclusieve
arbeidsmarkt van UWV en AWVN kunnen hieraan samen met de regionale Werkbedrijven een belangrijke
bijdrage leveren.
Sectoren in beeld
12
Literatuur
Rapporten en artikelen
CBS Webmagazine. CBS: aantal werknemers met twee banen neemt toe. 14 november 2014
Deloitte. De impact van automatisering in Nederland. Een gedegen verkenning op basis van data
analytics. Amstelveen, 30 september 2014.
Ernest Berkhout, E. en S. van der Werff. Studie en werk 2014. Hbo’ers en academici van afstudeerjaar
2011/12 op de arbeidsmarkt. SEO, Amsterdam, 2014.
Frey, C.B. en M.A. Osborne. The future of employment: how susceptible are jobs to computerisation?
September 17, 2013.
Gerards, R., A. de Grip, M. de Hoon, A. Kühn-Nelen en J. van Thor. Arbeidsmarktmonitor Metalektro.
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt in opdracht van A+O Metalektro. Maastricht, april
2014.
Goudswaard, A., E. van Wijk en S. Verbiest. De toekomst van flex. Een onderzoek van TNO naar
flexstrategieën van Nederlandse bedrijven (in opdracht van de ABU), mei 2014.
Hekkenberg, M. en M. Verdonk. Nationale Energieverkenning 2014. Energieonderzoekcentrum
Nederland. 2014
Hilbers, P., H. Houwing en L. Kösters. De flexibele schil – overeenkomsten en verschillen tussen CBS- en
UWV-cijfers in Sociaaleconomische trends 2e kwartaal 2011.
ING Economisch Bureau,Visie op sectoren in 2014.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Werken in de publieke sector 2014. Cijfers
en trends. Deel 2: cijfers. September 2014.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Toespraak van Minister Asscher tijdens het SZWcongres op 29 september 2014: Robotisering: kansen voor morgen.
UWV. Kansrijke beroepen: waar is de arbeidsmarkt krap? Mei 2014
UWV. Vacatures in Nederland 2013. De vacaturemarkt en personeelswerving in beeld. Mei 2014.
Vermeulen, H., R. Schellingerhout, R. Sijbers en E. van de Wetering. Uitzendmonitor 2014. ITS in
opdracht van ABU. Juli 2014.
Volkskrant. Robot bedreigt vier op tien werknemers. 2 oktober 2014.
Winnubst, M.E en P. Vroonhof. Payroll-services in Nederland. Bekendheid, markt en marktpotentie.
Panteia, Zoetermeer, november 2010
Cijfermateriaal
CBS, Statline
Kennisbank Betatechniek op basis van DUO
Kenniscentrum Horeca (www.kenniscentrumhoreca.nl)
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Arbeidsmarktinformatiesysteem
SBB, databank macrodoelmatigheid
UWV (data over WW-uitkeringen, dienstverbanden van werknemers en vacaturemarkt)
Sectoren in beeld
13
Verschenen sectorbeschrijvingen UWV
Ambachten, oktober 2013 (deel 1: algemeen, deel 2: factsheets beroepsgroepen)
Bouwnijverheid, april 2013
Detailhandel, oktober 2013 (in samenwerking met Kenniscentrum Handel)
Financiële dienstverlening, juli 2014 (in samenwerking met Ecabo)
Groothandel, oktober 2013 (in samenwerking met Kenniscentrum Handel)
Horeca, catering en verblijfsrecreatie, mei 2013
Informatie en communicatie, september 0214 (in samenwerking met Ecabo)
Land- en tuinbouw, februari 2013
Metalektro en Metaalnijverheid, januari 2013
Overheid, januari 2013
Procesindustrie, januari 2014
Schoonmaak, juli 2013
Vervoer en opslag, februari 2014
Welzijn, jeugd en kinderopvang, september 2013
Zorg, januari 2013
Sectoren in beeld
14
Colofon
Uitgave
UWV Afdeling Arbeidsmarktinformatie
Postadres
Postbus 58285
1040 HG Amsterdam
Inlichtingen
Tel. 06-22947956, 06-15855370
Redactie
Kees van Uitert
Mechelen van der Aalst
UWV © 2014
Disclaimer
Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen, graag zelfs, maar gebruikt u wel de bronvermelding.
Sectoren in beeld
15
Einde rapport
Sectoren in beeld
16
Download