Sectoren in beeld Ontwikkelingen, kansen en uitdagingen op de arbeidsmarkt Hoofdlijnen 4 december 2014 Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Inleiding Sectoren na zes jaren van crisis Werkgelegenheids- en beroepenstructuur verandert Over de hele linie overschotten, tekorten in specifieke niches Kansen en mogelijkheden voor verschillende doelgroepen Werkgelegenheid voor lager opgeleiden Ontwikkeling flexibele arbeid Uitdagingen Literatuur Colofon Sectoren in beeld 2 2 4 7 7 9 9 11 13 15 1 1. Inleiding UWV maakt sinds 2012 arbeidsmarktbeschrijvingen van sectoren. Daarbij wordt intensief samengewerkt met arbeidsmarktprofesionals uit de betreffende sectoren. Deze sectorbeschrijvingen zijn een initiatief van sociale partners, gemeenten en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (S-BB). Inmiddels zijn 15 sectorbeschrijvingen gepubliceerd op www.werk.nl/arbeidsmarktinformatie. Dit Hoofdlijnenrapport Sectoren in beeld zet de belangrijkste ontwikkelingen in sectoren op een rij. Bij de samenstelling van het rapport is gebruik gemaakt van cijfermateriaal van CBS, UWV, het Researchcentrum Onderwijs Arbeidsmarkt, S-BB, van banken en van sectoren zelf, voor zover dit is uit te splitsen naar sectoren. Dit rapport schetst kernachtig de belangrijkste ontwikkelingen in sectoren. Afzonderlijk hiervan verschijnt het Analyserapport Sectoren in beeld. Dit uitgebreide rapport bevat een onderbouwing van het beeld dat in dit hoofdlijnenrapport wordt gepresenteerd. Het is te gebruiken als naslagwerk en bevat veel cijfers over afzonderlijke sectoren. Ook bronverwijzingen zijn in het uitgebreide analyserapport te vinden; in deze analyse op hoofdlijnen is hiervan ten behoeve van de overzichtelijkheid afgezien. Paragraaf 2 beschrijft hoe sectoren er na zes jaren van crisis voorstaan. Daarbij wordt ook alvast vooruit gekeken naar de komende jaren. Paragraaf 3 beschrijft over een langere periode de structurele veranderingen in sectoren en beroepen. Paragraaf 4 laat zien dat er sprake is van een mismatch op de arbeidsmarkt: aan de ene kant (grote) aanbodoverschotten, aan de andere kant zijn er niches waar werkgevers moeite hebben met het vinden van geschikt personeel. Paragraaf 5 beschrijft de kansen en mogelijkheden voor afgestudeerden, voor WW’ers en voor mensen met een Wajong-uitkering. Het rapport bevat ook twee thematische paragrafen. Paragraaf 6 gaat in op de werkgelegenheid voor laagopgeleiden en paragraaf 7 beschrijft de ontwikkelingen rond flexibele arbeid. In paragraaf 8 worden tenslotte de belangrijkste uitdagingen voor het arbeidsmarktbeleid samengevat. 2. Sectoren na zes jaren van crisis Meeste sectoren nog niet op het niveau van 2008 Sinds begin dit jaar trekt de economie voorzichtig aan: een goed moment om eens te bezien hoe sectoren er na zes crisisjaren voorstaan. Tabel 1 vergelijkt de situatie in 2013 met 2008: het laatste jaar voor de crisis toen er nog sprake was van economische voorspoed. De analyse is gebaseerd op de werkgelegenheids- en productiecijfers die het CBS in de loop van 2014 heeft herzien. De totale productie in de Nederlandse economie was in 2013 1 procent lager dan in 2008. Het aantal banen van werknemers was in de tussenliggende periode gekrompen met 3 procent (van 8 miljoen naar 7,8 miljoen). Tegelijkertijd waren er in 2013 nog flink minder vacatures dan in 2008, een daling van 40 procent. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat werknemers in tijden van crisis minder van baan wisselen en er dus ook ook minder vervangingsvacatures zijn. Tussen sectoren onderling zien we echter grote verschillen tussen de ontwikkeling van de productie en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. In meer dan de helft van de sectoren kwamen zowel de productie als de werkgelegenheid in 2013 lager uit dan in 2008. De grootste krimp in productie kenden de bouwnijverheid (-24 procent) en de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling (-15 procent). Het aantal banen van werknemers kromp met 19 procent in de bouwnijverheid en met 15 procent bij de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling. De financiële dienstverlening, de chemische branches en de overige industrie combineerden een relatief lichte krimp in de productie met een forse krimp in het aantal banen (meer dan 10 procent). In een aantal sectoren is de productie inmiddels (wat) hoger dan in 2008, maar is het aantal banen van werknemers tussen 2008 en 2013 (soms fors) afgenomen. Dit geldt voor exportgerichte sectoren als de landbouw, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de groothandel. Maar ook het openbaar bestuur, het onderwijs en de sector Verhuur en exploitatie van onroerend goed combineren een productiegroei met een krimpende werkgelegenheid. In de regel volgt herstel op de arbeidsmarkt ook altijd later dan het economisch herstel, maar waarschijnlijk heeft zich in deze sectoren tijdens de crisis ook een forse verhoging van de arbeidsproductiviteit voorgedaan. In drie sectoren is zowel de productie als het aantal banen van werknemers gestegen tussen 2008 en 2013. Hieronder vallen de kleinere sectoren winning van delfstoffen en de energie-, water- en afvalbedrijven. Maar ook in zorg en welzijn was er tussen 2008 en 2013 zowel sprake van productie- als werkgelegenheidsgroei. Sinds 2012 vertoont de werkgelegenheid in zorg en welzijn echter een dalende trend. In alle drie sectoren is het aantal vacatures in 2013 nog wel fors lager dan in 2008. Opvallend is dat zowel de detailhandel als de horeca, catering en verblijfsrecreatie een lagere productie combineren met een groter aantal banen van werknemers in 2013 ten opzichte van 2008. Daar wordt dus minder verdiend en geproduceerd, maar met meer mensen. In de detailhandel groeide het aantal banen van werknemers met 1 procent, in de horeca, catering en verblijfsrecreatie zelfs met 7 procent. Waarschijnlijk is er sprake van een verschuiving tussen segmenten in de horeca. Zo doet de fastservicesector het de afgelopen jaren relatief goed. Deze branche bevindt zich in het goedkopere segment. Sectoren in beeld 2 Tabel 1: Productie, werkgelegenheid en vacaturemarkt: 2013 vergeleken met 2008 Groei/krimp in procenten (na revisie*) ten opzichte van 2008 Productie* Banen werknemers Aantal vacatures Landbouw, bosbouw en visserij +3% -7% -36% Delfstoffenwinning +8% +25% -50% Voedings- en genotmiddelenindustrie Chemische, aardolie, pharma en kunststofindustrie +4% -2% -30% -4% -12% Sector -37% Metalektro en metaalbewerking -1% -9% -38% Overige industrie Energievoorziening, waterbedrijven en afvalbeheer -8% -12% -59% +1% +4% -48% Bouwnijverheid -24% -19% -62% Motorvoertuigen en tweewielers -11% -8% -55% Groothandel +4% -1% -41% Detailhandel -6% +1% -25% Vervoer en opslag -1% -4% -39% -10% +7% -23% Informatie- en communicatie -5% -6% -35% Financiële dienstverlening -3% -11% -56% +7% -14% -63% Horeca, catering en verblijfsrecreatie Verhuur en exploitatie van onroerend goed -5% -10% -44% -15% -15% -42%* -2% -3% -43% Openbaar bestuur en overheidsdiensten +4% -2% -47% Onderwijs +1% -2% -36% +15% +10% -38% Cultuur, sport en recreatie -3% -2% -42% Overige diensten -4% -2% -45% Nvt +35% ** -1% -3% -40% Specialistische zakelijke diensten Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling Overige zakelijke diensten Zorg en welzijn Huishoudens en extraterritoriale organisaties Totaal Bron: UWV (op basis van cijfers CBS) *Bruto toegevoegde waarde uitgedrukt in basisprijzen (2010) **Cijfers over de vacaturemarkt geven een onderschatting van het aantal uitzendvacatures, De cijfers geven wel een beeld van de richting waarin de vacsturemarkt voor deze sector zich ontwikkelt. De sector huishoudens en extraterritoriale organisaties heeft te weinig vacatures om betrouwbare aantallen te geven. De tabel beperkt zich tot de ontwikkeling tot 2013; over 2014 zijn nog geen gegevens op het niveau van de 25 genoemde sectoren beschikbaar. In de tweede helft van 2013 heeft een voorzichtig economisch herstel ingezet. Zo was de productie in het derde kwartaal van 2014 1,1% hoger dan het jaar ervoor. Dit herstel is nog niet zichtbaar in het aantal banen van werknemers. Vergeleken met een jaar geleden waren er in het derde kwartaal van 2014 nog minder banen. Wel is het aantal banen van werknemers tussen het tweede en derde kwartaal van 2014 gegroeid. In vier clusters van sectoren is het aantal banen van werknemers het afgelopen jaar gegroeid: zakelijke dienstverlening (waarschijnlijk voor een belangrijk deel door de groei van het uitzendvolume van eind 2013) handel, vervoer en horeca informatie en communicatie onderwijs Afgezet tegen de situatie in het derde kwartaal van 2008, het begin van de crisis, is er alleen sprake van banengroei in zorg en welzijn. Hier heeft zich juist recent een sterke werkgelegenheidskrimp ingezet. Sectoren hebben zich tijdens de crisis op een verschillende manier ontwikkeld Tabel 1 vergelijkt de situatie in 2013 met die in 2008. Maar de tussenliggende periode kenmerkte zich door een krimp van productie en werkgelegenheid in het begin van de crisis (2008 en 2009), een licht herstel tot in 2012, en daarna een werkgelegenheidskrimp tot 2014. Waar werkgevers in het bedrijfsleven in het begin van de crisis nog probeerden kun vakmensen in dienst te houden en de publieke sector nog amper werd geraakt, kromp de werkgelegenheid in de publieke sectoren met name in het laatste deel van de crisis sterk. Sectoren in beeld 3 Sectoren hebben zich tijdens de crisis op een verschillende manier ontwikkeld. In het analyserapport besteden we hier uitgebreid aandacht aan. Zo deed de werkgelegenheidskrimp eerder zijn intrede in de sectoren zoals bouw, land- en tuinbouw en de industrie. Met name de chemische industrie en de metaalindustrie kregen in het begin van de crisis (2009) de grootste klappen te verwerken. Daarna is de werkgelegenheid er (na een korte opleving) verder gekrompen, maar minder sterk. Ook in de bouw zette de krimp al vroeg in maar kwam deze pas later, in 2013, tot een hoogtepunt. Dat verklaart ook het enorme werkgelegenheidsverlies in deze sector. Hier speelt de combinatie van economische crisis en de crisis op de woningmarkt waarschijnlijk een belangrijke rol. In de detailhandel en de groothandel bleef het werkgelegenheidsverlies tijdens de crisis relatief beperkt. Daar steeg het aantal banen na een krimp in 2009. In 2013 was er echter weer een krimp in het aantal banen, (iets) sterker dan aan het begin van de crisis. De financiële dienstverlening en de verhuur en exploitatie van onroerend goed laten na 2010 oplopende en forse krimpcijfers zien. De sector motorvoertuigen en tweewielers en de sector vervoer en opslag kenden een korte opleving in 2011, maar krimpen sindsdien weer. De piek van de werkgelegenheidskrimp en het moment van opleving lag dus niet in elke sector op hetzelfde moment. De publieke sectoren, zoals openbaar bestuur, onderwijs en zorg en welzijn laten vanaf 2008 nog een groei van het aantal banen zien, maar vertonen pas later in de crisis een (soms forse) krimp. Toen tijdens de eerste jaren van de crisis het aantal banen in het bedrijfsleven flink afnam, groeide de werkgelegenheid in de publieke sector. Hier is niet zozeer de economie maar veel meer het overheidsbeleid bepalend voor de ontwikkeling op de arbeidsmarkt. Bij het openbaar bestuur is met name na 2010 sprake van een forse krimp van de werkgelegenheid. In het onderwijs zien we een lichte krimp van het aantal banen na 2011. In de sector zorg en welzijn groeide de werkgelegenheid tot 2012, maar is er sindsdien sprake van een krimp in met name de thuiszorg en de verpleging en verzorging. Ook in de branches Welzijn, jeugdzorg en kinderopvang is de werkgelegenheid de afgelopen jaren gedaald (soms vooruitlopend op maatregelen die in 2015 ingaan). De uitzendsector kent een sterk conjunctureel verloop. Na een enorme groei van het aantal banen tot 2008 was er sprake van een forse krimp kort na het uitbreken van de crisis in 2009 (-10%) en 2010 (6%). In 2011 was er kortstondig werkgelegenheidsherstel, maar in 2012 en 2013 daalde het aantal banen weer. Momenteel (in 2014) groeit de sector het sterkst van alle sectoren. Komende jaren komt werkgelegenheidsgroei vooral van uitzendbanen Voor de komende jaren duiden de prognoses op een licht (maar kwetsbaar) economisch herstel. Er zal in zeer geringe mate sprake zijn van banengroei. Daarbij is het herstel broos, ontwikkelingen in voor Nederland belangrijke afzetmarkten kunnen deze geringe groei ook nog in de weg zitten. In totaal groeit het aantal banen van werknemers tussen 2014 en 2019 met zo’n 2 procent, ofwel 165 duizend. Met de groei in de werkgelegenheid neemt de komende jaren ook het aantal vacatures toe. Die groei is (veel) groter dan de groei van het aantal banen, omdat er met het aantrekken van de economie ook de vervangingsvraag zal toenemen. Naar verwachting neemt het aantal vacatures tussen toe maar wordt tot 2019 het niveau van 2007 – dat qua vacatures een topjaar was – niet gehaald. Met name bij de uitzendbureaus en intermediairs zullen de komende jaren veel nieuwe banen ontstaan. Hierbij gaan uitzendkrachten aan de slag in sectoren waar de vraag toeneemt. Ook in de specialistische zakelijke dienstverlening en de (herstellende) bouwnijverheid zullen de komende jaren behoorlijk wat nieuwe banen ontstaan. Andere sectoren vertonen een beperkte groei van het aantal banen. In de landbouw, de industrie, de financiële dienstverlening en het openbaar bestuur zal het aantal banen van werknemers ook de komende jaren verder krimpen. Hier spelen ook meer structurele factoren een rol die in de volgende paragraaf aan de orde komen. In deze sectoren wordt de komende jaren wel een licht herstel van de vacaturemarkt verwacht, omdat (vooral vanwege vergrijzing en een toenemende arbeidsmobiliteit bij het aantrekken van de economie) vertrekkend personeel moet worden vervangen. 3. Werkgelegenheids- en beroepenstructuur verandert Krimp- en groeisectoren De crisis brengt vooral conjuncturele ontwikkelingen met zich mee, maar er zijn ook aanwijzingen dat zich in verschillende sectoren meer structurele arbeidsmarktveranderingen voordoen. Als we over een langere periode terugkijken kunnen we die structurele ontwikkelingen makkelijker in beeld brengen. Afgezien van korte perioden van groei en krimp zien is in de afgelopen tien tot twintig jaar een geleidelijke verandering in de werkgelegenheidsstructuur te zien. Van een aantal sectoren neemt het aandeel in de werkgelegenheid geleidelijk af, van anderen neemt het aandeel geleidelijk toe. Er zijn dus sectoren en branches in de economie die harder groeien dan de gemiddelde werkgelegenheidsgroei. Vaak gaat het daarbij om specifieke branches en niet om hele sectoren. Box 1 en 2 geven een beeld van structurele groei- en krimpsectoren (of branches), gebaseerd op de ontwikkeling in de afgelopen tien jaar. Sectoren in beeld 4 Box 1: Structurele krimp in afgelopen 10 jaar De landbouw en industrie. De krimp wordt voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door een almaar stijgende arbeidsproductiviteit vanwege schaalvergroting, automatisering en robotisering. Daarnaast is een deel van de werkgelegenheid verschoven naar andere sectoren (bijvoorbeeld maintenancebedrijven of uitzendbureaus) of verplaatst naar het buitenland. Overigens zijn er binnen de industrie ook branches die over een langere periode juist groei vertonen (zie onder structurele groei) De bouwnijverheid. De werkgelegenheid in de bouw groeide tot begin deze eeuw, maar verliest sindsdien fors terrein vanwege de crisis op de woningmarkt. De komende jaren wordt een herstel verwacht, maar niet tot het niveau van begin deze eeuw. Vervoer en opslag. De werkgelegenheid kromp de afgelopen 10 jaar met name bij post- en koeriersbedrijven en bij vervoer over land en door de lucht. Er zijn daarnaast branches, zoals opslag en dienstverlening voor het vervoer, die de afgelopen 10 jaar juist gegroeid zijn. De financiële sector. Vooral de digitalisering en centralisering van dienstverleningsprocessen leidt tot een personeelsreductie die ook de komende jaren nog zijn beslag zal krijgen. De sterkste krimp deed zich voor in het bankwezen. Het openbaar bestuur. Het werkgelegenheidsaandeel van het openbaar bestuur neemt de afgelopen twee decennia al af. Sinds 2010 is er sprake van een forse werkgelegenheidskrimp, die de komende jaren door zal zetten. Belangrijke oorzaken zijn de kleiner wordende overheid en de digitalisering van dienstverleningsprocessen. Box 2: Structurele groei in afgelopen 10 jaar De uitzendbranche/intermediairs. Het aandeel van de sector in de werkgelegenheid lijkt in belang toe te nemen. Het aantal uitzendkrachten beweegt vooral mee met de economische conjunctuur, en neemt naar verwachting de komende de jaren fors toe. Ook andere vormen van inleen, zoals detacheringen en payrolling, lijken te groeien. Specifieke industriële branches. Waar het aantal banen in de industrie als geheel daalde, is een aantal branches de afgelopen 10 jaar juist gegroeid. Het gaat om de machine-industrie, de overige transportmiddelenindustrie (scheepsbouw, railvoertuigen, vliegtuigen, militair materieel en fietsen) en de installatie en reparatie van machines. Opwekking duurzame energie. Ook tijdens de crisis groeide de werkgelegenheid bij energiebedrijven flink. Volgens de Nationale energieverkenning liggen er de komende jaren vooral groeikansen voor de duurzame energiesector. Dit levert tevens veel werk op voor bijvoorbeeld de bouwnijverheid en industrie. Online winkels. Binnen de detailhandel staat de werkgelegenheid bij fysieke winkels onder druk en neemt deze vooral bij online-winkels toe. Dit leidt ook tot een verschuiving in de aard en samenstelling van de werkgelegenheid (bezorgservice bijvoorbeeld). Groothandel. Het aantal banen van werknemers in de groothandel groeide in de afgelopen twintig jaar, met korte perioden van krimp. De stijgende arbeidsproductiviteit kon hier worden opgevangen door een nog sterker stijgende productie. De groei van de online-verkopen is voor de groothandel een kans: webwinkels moeten worden beleverd, maar ook het zelf openen van een webwinkel behoort voor bedrijven in de sector tot de mogelijkheden. Opslag, dienstverlening voor vervoer. Gekoppeld aan de grotere toegang tot internet neemt ook de werkgelegenheid in deze branche toe. Met name de logistieke dienstverlening heeft wel groeimogelijkheden, als logistieke activiteiten kunnen worden overgenomen van industriële en handelsbedrijven. Het aantal banen van werknemers in vervoer over water is licht gegroeid. Fastservicesector. Waar de cafés en sommige restaurants het moeilijk hebben is de werkgelegenheid in de fastservicesector de afgelopen tien jaar fors gegroeid. Specialistische zakelijke diensten. Met name de technische dienstverleners vertoonden een sterke groei van het aantal banen in de afgelopen twintig jaar, die voorheen deels bij industriële bedrijven waren te vinden. De crisis leidde tot een tijdelijke krimp van het aantal banen, maar voor de komende jaren wordt een behoorlijke groei verwacht. Over de afgelopen tien jaar groeide het aantal banen van werknemers bij architecten en ingenieursbureaus en in de research. IT-bedrijven. Waar de werkgelegenheid in de totale sector Informatie en communicatie sinds 2003 een lichte krimp laat zien, springt de sterke groei van de IT-branche eruit. Ontwikkelingen als big data, digitalisering van klantprocessen en industriële automatisering maken van deze branche steeds meer een factor van belang voor de economie. Overige diensten. Opvallend is tenslotte de substantiële groei van de werkgelegenheid de afgelopen tien jaar in een aantal andere dienstverlenende sectoren, als de persoonlijke dienstverlening (waaronder kappers, wellness, uitvaartverzorging en wasserijen). Ook groeide de werkgelegenheid bij huishoudens. Andere sectoren zijn moeilijker te duiden als groei- of krimpsector. De zorg vertoont op dit moment een sterke krimp, maar was tot in 2012 een duidelijke groeisector. De maatregelen die op dit moment worden genomen zijn vooral bedoeld om de groeiende kosten voor de zorg beheersbaar te houden. Tegen het eind van dit decenium wordt wel weer groei verwacht, als gevolg van een nog steeds groeiende zorgvraag (met name in de thuiszorg). In het onderwijs was de afgelopen twintig jaar sprake van lichte werkgelegenheidsgroei die overging in een korte periode van werkgelegenheidskrimp in 2012-2013. De komende jaren wordt een lichte groei verwacht. Verschillende dienstverlenende sectoren bewegen tot nu toe wat meer mee met ontwikkelingen in de economie. Daarbij gaat het om de detailhandel, de horeca, de motorvoertuigen en tweewielers en de Sectoren in beeld 5 schoonmaak. Tegelijkertijd doen zich wel substantiële veranderingen voor in deze sectoren: winstmarges in de motorvoertuigen en tweewielers staan onder druk, sommige segmenten van de horeca hebben het moeilijk, winkeliers ondervinden veel concurrentie van webwinkels en schoonmaakbedrijven begeven zich op de markt van de thuiszorg. De komende jaren zal moeten blijken wat dit betekent voor de werkgelegenheid in deze sectoren. Upgrading van de beroepenstructuur Zaken als automatisering, digitalisering en veranderende klantwensen beïnvloeden ook de beroepenstructuur in sectoren. Ook beleidswijzigingen, bijvoorbeeld de hervormingen in de zorg, zorgen voor veranderingen. Er werken steeds meer mensen in een beroep op hoger/ wetenschappelijk niveau en steeds minder mensen in het middensegment (beroepen op lager/middelbaar niveau). Het aantal werkenden in beroepen op het laagste niveau is in de afgelopen 10 jaar juist weer gegroeid. Overigens werkt nog steeds bijna de helft van de werkzame beroepsbevolking (42 procent) in een beroep op lager/middelbaar niveau; het proces van upgrading gaat dus heel geleidelijk. In het algemeen is er minder behoefte aan werknemers op de lagere mbo-niveaus, en meer behoefte aan werknemers op mbo-niveau 3 en 4 (bijvoorbeeld voor het beheer van productieprocessen). Bovendien worden regelmatig voor functies die voorheen openstonden voor mensen op mbo-niveau 4 hbo’ers gevraagd, bijvoorbeeld werkvoorbereiders of calculators in de techniek. Dit kan deels een tijdelijk effect zijn, omdat werkgevers door de crisis in staat zijn hogere eisen te stellen bij het aannemen van personeel. Maar er zijn ook signalen dat veranderingen in de inhoud van dit soort functies aanleiding zijn voor een verhoging van het gevraagde opleidingsniveau. In alle sectoren is het aandeel lager opgeleiden afgenomen en het aandeel hoger opgeleiden toegenomen. Er zijn grote verschillen tussen sectoren in de inzet van middelbaar opgeleiden. In sectoren met traditioneel veel lager opgeleiden, zoals de landbouw, industrie, de handel, horeca, bouw en vervoer en opslag bleef het aandeel middelbaar opgeleiden in de periode 2001-2011 stabiel of nam het licht toe. In sectoren met traditioneel veel hoger opgeleiden nam het aandeel middelbaar opgeleiden juist (wat) af. Deze ontwikkeling deed zich voor in de informatie en communicatie, financiële dienstverlening, de verhuur en exploitatie van onroerend goed, de specialistisch zakelijke dienstverlening, het openbaar bestuur en in zorg en welzijn. Er is dus in alle sectoren sprake van upgrading, maar de wijze waarop verschilt per sector. Ook de samenstelling naar beroepsrichting verandert. Structureel verschuift de werkgelegenheid op lager en middelbaar niveau van techniek en transport naar meer verzorgende en dienstverlenende functies. Op hoger en wetenschappelijk niveau neemt het aantal technische banen juist toe. Het is lastig de consequenties van digitalisering en automatisering te kwantificeren, zeker naar de toekomst toe. Volgens recente schattingen, waarbij een vertaling is gemaakt van een schatting voor de arbeidsmarkt in de VS, loopt meer dan een derde van alle banen in Nederland de komende decennia het risico te worden weggeautomatiseerd (zie: De impact van automatisering in Nederland. Een gedegen verkenning op basis van data analytics). Daarbij is vooral uitgegaan van de vraag of het technisch mogelijk is, en is minder gekeken naar de wenselijkheid en de kosten-batenkant. Het meest kwetsbaar zijn vooral de meer routinematige banen in de technische, agrarische en economische- administratieve richting. Met name beroepen op laag en middelbaar niveau zijn kwetsbaar, maar de digitalisering raakt in toenemende ook hoger opgeleiden (bijvoorbeeld in de economisch-administratieve richting). Openbaar beschikbare cijfers tot 2012 laten een duidelijke verschuiving zien, waarbij het aantal banen in een aantal van de kwetsbare beroepen in de afgelopen tien jaar ook al zichtbaar en soms fors is afgenomen. Het is daarmee op zich geen nieuw verschijnsel. Het is denkbaar dat de combinatie van crisis en de snelle technologische ontwikkeling leidt tot een versnelde afbouw van mbo-banen. Mogelijk gaat de ontwikkeling de komende jaren sneller gaat dan voorheen vanwege de snelle technologische innovaties. Maar of dat zo zal zijn blijft vooraf niet te voorspellen. Bovendien zullen er ook nieuwe banen (blijven) ontstaan, bijvoorbeeld in de ICT en de industriële automatisering. Meer in het algemeen kan de stijgende welvaart onder hoogopgeleiden leiden tot extra banen in de dienstverlening, en wordt het door de robotisering mogelijk ook aantrekkelijker om productiefaciliteiten (die in het verleden uit kostenoverwegingen naar het buitenland zijn verplaatst) te ‘re-shoren’. Sectoren in beeld 6 4. Over de hele linie overschotten, tekorten in specifieke niches Arbeidsmarkt in 2014 overwegend ruim De arbeidsmarkt is al langere tijd zeer ruim: de werkloosheid is de afgelopen jaren sterk toegenomen en het aantal vacatures is gekrompen. Daarmee is er vooral sprake van overschotten van personeel: tussen januari 2009 en januari 2014 steeg het aantal WW-uitkeringen bijvoorbeeld met 136 procent (een duidelijke indicator van groeiende overschotten). De afgelopen jaren is de situatie op de arbeidsmarkt te typeren als ruim tot zeer ruim. Sinds het tweede kwartaal van 2014 lijkt de arbeidsmarkt iets aan te trekken en is de arbeidsmarkt weer te typeren als ruim. Ook het aantal WW-uitkeringen daalt weer. Het overschot op de arbeidsmarkt lijkt dus wat te dalen, maar nog steeds is er eerder sprake van overschotten dan tekorten. Tegelijkertijd zijn er signalen van een krappe arbeidsmarkt in bepaalde segmenten: zo is er op dit moment voor informaticaberoepen sprake van een krappe arbeidsmarkt. UWV heeft in mei 2014 een overzicht gepubliceerd waarin op concreet beroepsniveau is gekeken naar beroepen met een krappe arbeidsmarkt. Voor de geïnventariseerde beroepen is er naar verhouding veel vraag in relatie tot het beschikbare aanbod. Mogelijk is er zelfs sprake van tekorten, nu of in de komende jaren. Het overzicht bevat een zo onderbouwd mogelijk overzicht van krapte-beroepen op dit moment: op middelbaar niveau zijn er signalen van krapte in uitvoerende technische functies (verschillende soorten monteurs, CNC-verspaners, lassers) en technisch ‘kader’ (tekenaars, constructeurs en calculators). met name op hoger en wetenschappelijk niveau zijn er ook signalen van krapte in andere richtingen, bijvoorbeeld bepaalde ICT-beroepen (programmeurs), het onderwijs (specifieke vakken) en specifieke financiële beroepen (bijvoorbeeld actuarissen en fiscalisten). In de zorg zijn er op dit moment alleen signalen van krapte in heel specifieke functies (bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde). De analyse van krapte-beroepen brengt een mismatch op de arbeidsmarkt in beeld: aan de ene kant (grote) overschotten, terwijl werkgevers in bepaalde niches moeite hebben om personeel te vinden. Veel krapte-beroepen zijn te vinden in de metalektro en metaalbewerking en andere delen van de industrie, de specialistische zakelijke dienstverlening en de ICT-sector. Maar bijvoorbeeld ook de overheid heeft moeite met het aantrekken van personeel voor ICT of specifieke financiële functies. Mismatch neemt toe Vanuit verschillende sectoren komt daarnaast het signaal dat men zich zorgen maakt over de beschikbaarheid van personeel op het moment dat de economie blijvend aantrekt en de vergrijzing (uiteindelijk) leidt tot het vertrek van vakervaren personeel. Vaak is het aantal gediplomeerden uit het onderwijs onvoldoende om in deze vervangingsvraag te voorzien. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is niet optimaal. Er zijn studierichtingen met een zeer hoge werkloosheid onder gediplomeerde schoolverlaters, soms zelfs meer dan 25 procent. Bij andere studies, met name in de techniek, zorg, economisch-financiële richtingen en lerarenopleidingen in specifieke vakken, is vrijwel iedereen aan het werk op het niveau waarop het diploma is behaald. Voor de middellange termijn komen voor een belangrijk deel dezelfde krapte-beroepen terug als in de huidige situatie: als de arbeidsmarkt aantrekt wordt de krapte immers eerder groter dan kleiner. Maar er zijn bovendien prognoses van krapte in andere beroepsgroepen, bijvoorbeeld in de procestechnische beroepen, lagere bouwberoepen en bij productieplanners. 5. Kansen en mogelijkheden voor verschillende doelgroepen In het rapport Sectoren in beeld is voor drie groepen in kaart gebracht wat de perspectieven zijn op werk: voor afgestudeerden, voor WW’ers en voor Wajongers. Kansen voor afgestudeerden Mbo De beste arbeidsmarktperspectieven op mbo-niveau bieden opleidingen in de clusters Ambachten, laboratorium- en gezondheidstechniek, Techniek en procesindustrie en in het cluster Voedsel, natuur en leefomgeving. Daarentegen zijn de arbeidsmarktperspectieven matig in de sector afbouw, hout en onderhoud, de sector informatie- en communicatietechnologie, in de uiterlijke verzorging en in het domein zorg en welzijn. Met name de opleidingen in het cluster techniek en procesindustrie vormen een aandachtspunt: er zijn relatief goede kansen op werk, maar het aantal studenten neemt af. Wat opvalt, is dat weliswaar de meeste studenten een baan vinden, maar dat die baan vaak onder het niveau is waarop men is afgestudeerd. Zo vindt 92 procent van de studenten Handel en ondernemerschap werk, maar 58 procent vindt werk op het niveau waarop men is afgestudeerd. Het grootste aandeel ‘onder niveau ‘ treffen we aan in transport, scheepvaart en logistiek (42 procent), Sectoren in beeld 7 AKA/ENTREE (53%), en handel en ondernemerschap (42%). Maar ook in vakspecifieke sectoren als de bouw (35%) en voedsel, natuur en leefomgeving (37%) werkt een groot deel van de studenten onder hun niveau. Hbo en Academici Onderzoeksbureau SEO publiceert jaarlijks in opdracht van Elsevier de rapportage Studie en Werk. In 2014 kwam de rapportage Studie en Werk 2014 uit. Dit rapport gaat ondermeer in op de arbeidsmarktperspectieven van hbo’ers en academici. SEO drukt dit uit in de baanzoekduur: hoe lang hebben afgestudeerden nodig om na hun studie een baan te vinden. En ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen de gemiddelde baanzoekduur voor ‘welke baan dan ook’ enerzijds en de baanzoekduur voor ‘een baan op niveau’ anderzijds. De top-20 hbo-opleidingen kennen een baanzoekduur die gemiddeld korter is dan 3 maanden. Aan kop gaan Financial Services Management, Elektrotechniek en Informatica met een baanzoekduur die zelfs korter is dan 1,5 maand. Er zijn 17 hbo-studies die een baanzoekduur kennen die korter is dan 3 maanden. Er zijn wel verschillen tussen het vinden van een baan op of onder het niveau. Zo kennen afgestudeerden FSM weliswaar de kortste baanzoekduur, maar een redelijk contingent begint op een baan onder het niveau. Dat geldt niet of nauwelijks voor afgestudeerden bouwkunde en small business. Het moeilijkste aan een baan komen afgestudeerden Creatieve therapie. Zij kennen een gemiddelde baanzoekduur van bijna 19 maanden. Een soortgelijke exercitie is te maken voor afgestudeerde academici. Wat als eerste opvalt is dat de baanzoekduur voor academici gemiddeld genomen langer is dan die voor hbo-afgestudeerden. De korste baanzoekduur kent de studie Informatica: 4 maanden. Maar ook afgestudeerden Economie en Elektrotechniek komen gemakkelijk aan het werk. Studenten Archeologie komen het minst makkelijk aan het werk. Daar doen zij gemiddeld 19,5 maanden over. Ook afgestudeerden Kunstgeschiedenis, Wijsbegeerte en Romaanse talen kennen een lange baanzoekduur. Academici beginnen ook meer dan hbo-afgestudeerden onder hun niveau. Veelal beginnen zij op hboniveau. De meeste studenten Fiscaal recht beginnen op het eigen niveau: het aandeel ‘onder niveau’ is beperkt. Daarentegen kennen academici die Europese talen en culturen hebben gestudeerd weliswaar een korte baanzoekduur (bijna 6 maanden) maar begint meer dan de helft onder het eigen niveau. Kansen voor WW’ers In het rapport Sectoren in beeld is ook gekeken in welke sectoren WW’ers na hun werkloosheid aan het werk gaan. Ongeveer een derde van de WW’ers die na de WW aan de slag gaan vindt werk via een uitzendbureau. Voor elementair en lager opgeleiden ligt dit aandeel zelfs nog hoger. In welke sectoren deze WW’ers als uitzendkracht aan het werk gaan is niet aan te geven. De uitzendsector is in ieder geval met afstand het belangrijkste baanvindkanaal voor werkloze werkzoekenden. Daarnaast vinden grote groepen WW’ers werk in de overige zakelijke dienstverlening en in de sector zorg en welzijn. Dat komt vooral omdat het grote sectoren zijn met veel werkgelegenheid. Een paar sectoren nemen meer WW’ers op dan er instromen in de WW. Naast de uitzendsector zijn dat vervoer en opslag, de schoonmaak, het openbaar bestuur en zorg en welzijn. Kansen voor Wajongers Met de afspraken uit het Sociaal Akkoord die zijn gemaakt over Garantiebanen en de totstandkoming van de Werkbedrijven is de maatschappelijke relevantie om te weten wat werkperspectieven zijn van mensen met een Wajonguitkering groot geworden. Op basis van de Polisadministratie van UWV is een beeld te maken van het aantal banen van Wajongers naar sector en arbeidsmarktregio. Gemiddeld zijn er in Nederland 40 Wajongers aan het werk per 10.000 banen. Dat is exclusief de sociale werkvoorziening. Het meeste perspectief biedt de land- en tuinbouw met 114 Wajongers op 10.000 banen. Ook sectoren als de grafische industrie, de detailhandel, de horeca, de schoonmaak/hoveniers en de uitzendbureaus bieden veel Wajongers een baan. In kaart is gebracht in welke arbeidsmarktregio’s het baanperspectief voor Wajongers bovengemiddeld is. Het gaat dan om de vergelijking met het sectorgemiddelde. Zo biedt bijvoorbeeld de bouw aan Wajongers in de arbeidsmarktregio’s Groningen, Friesland, Twente, Midden-Gelderland, Gooi- en Vechtstreek een meer dan (bouw-)gemiddeld perspectief. Er zijn ook sectoren die maar weinig dienstverbanden voor Wajongers kennen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de financiële dienstverlening (6 op 10.000), het openbaar bestuur (12 op 10.000) en het onderwijs (16 op 10.000). Het sectorgemiddelde in de marktsectoren ligt hoger dan dat in de collectieve sector. In de collectieve sector zijn de arbeidsmarktperspectieven voor Wajongers in de zorg en welzijn en in de sector cultuur het beste. Sectoren in beeld 8 6. Werkgelegenheid voor lager opgeleiden Hoewel het opleidingsniveau van de beroepsbevolking stijgt is nog steeds 22 procent van de werkenden lager opgeleid (maximaal een diploma van vmbo of mbo-1). Ook als we kijken naar het functieniveau van de banen is er nog veel werkgelegenheid waar elementair en lager opgeleiden aan de slag kunnen. Vaak werken er echter ook scholieren, studenten, arbeidsmigranten of mensen met een middelbaar of hoger opleidingsniveau op deze functies. Voor dit soort banen zijn sociale vaardigheden in toenemende mate belangrijk. Al met al hebben lager opgeleiden een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Zo zijn ze bijvoorbeeld vaker werkloos dan middelbaar en hoger opgeleiden. Eenmaal werkloos of boventallig is het voor deze groep extra lastig om aan de slag te komen. Sectoren verschillen onderling sterk in de kansen op werk voor lager opgeleiden: Veruit de meeste lager opgeleide WW’ers gaan aan de slag via een uitzendbureau. Bij elementair opgeleiden (maximaal basisonderwijs) ligt dit aandeel op 47 procent, bij lager opgeleiden (mensen met een vmbo- of mbo-1 diploma) op 42 procent. Andere sectoren nemen veel minder laagopgeleiden op. Op afstand van de uitzendbureaus volgt de sector zorg en welzijn, waar 6 procent van de elementair opgeleiden en 8 procent van lager opgeleiden aan de slag gaat. Deze sector biedt, ondanks de krimp die sinds 2012 is ingezet, nog steeds een omvangrijke werkgelegenheid voor lager opgeleiden. Sectoren met veel vacatures voor elementair en lager opgeleiden zijn de horeca en de detailhandel. Door de vele tijdelijke contracten en personeelswisselingen zijn daar relatief vaak baanopeningen op dit niveau. Een belangrijk deel van deze banen wordt echter ingevuld door scholieren en studenten, die dit werk als bijbaan doen. In de schoonmaak zijn er vooral veel vacatures voor elementair opgeleiden. Waar de industrie een omvangrijke werkgelegenheid kent op elementair en lager niveau komt dit niet tot uiting in een groot aantal vacatures. Ook de bouwnijverheid heeft veel functies op laag niveau, maar relatief weinig vacatures in dit segment. De verklaring ligt waarschijnlijk deels in de werkgelegenheidskrimp in beide sectoren van de afgelopen jaren en deels in het feit dat het in deze sectoren vaker gaat om vaste banen, waardoor er minder personeelsverloop is. Beide sectoren zijn, samen met de groothandel, wel belangrijk voor elementair en lager opgeleiden die in een technisch beroep aan de slag willen. Mogelijk verloopt een belangrijk deel van het technische werk in deze sectoren ook vooral via uitzendbureaus. Voor werkzoekenden die aan de slag willen als bijvoorbeeld (huis- of constructie)schilder, arbeider in de wegenbouw of steigermaker lijken er goede kansen op werk in de bouw. In de industrie lijken de beste kansen te liggen voor lassers, plaatwerkers en monteurs elektro. Vaak zal voor dit soort functies een diploma op mbo-niveau 2 gevraagd worden, maar wellicht zijn er mogelijkheden om als beginnend vakman aan de slag te gaan. De landbouw voorziet in een klein deel van de vacaturemarkt op elementair en lager niveau, maar voor werkzoekenden die aan de slag willen als arbeider in de land- of tuinbouw lijken de kansen op werk desondanks goed. 7. Ontwikkeling flexibele arbeid De flexibele schil is tussen 1996 en 2013 gegroeid met bijna 70 procent. Dat blijkt uit figuur 1 die de ontwikkeling van de flexibele schil weergeeft tussen 1996 en 2013. Bedroeg het aantal zelfstandigen en flexibele werknemers in 1996 1,2 miljoen, in 2013 zijn dat er zo’n 2 miljoen. Als aandeel in het totaal aantal banen omvat de flexibele schil in 1996 19 procent van de werkgelegenheid en in 2013 25 procent. De grootste stijging is terug te vinden in: Zzp’ers: van 397 duizend naar 784 duizend; Tijdelijke contracten: van 263 duizend naar 531 duizend; Oproepkrachten: van 165 duizend naar 224 duizend. Het aantal werkzame uitzendkrachten verschilt van jaar op jaar en is sterker dan bij andere groepen conjunctureel bepaald. Sectoren in beeld 9 Figuur 1 Aantal personen met een flexibele baan 1996-2013 Bron: CBS op basis van EBB (2014), bewerking ABU Tabel 2 laat de ontwikkeling van het aantal banen zien vanaf 1999 tot 2019. Het totaal aantal banen nam tussen 1999 en 2014 toe met 843 duizend, dat zijn er 53 duizend per jaar. Het grootste contingent wordt ingenomen door werknemers met een dienstverband, die wellicht wel flexibel zijn, maar geen uitzendkracht: 29 duizend per jaar. De komende jaren verandert dit beeld naar verwachting radicaal. Tot 2019 is de groei per jaar van het aantal banen kleiner dan in de afgelopen 16 jaar: gemiddeld 39 duizend banen erbij tot 2019. Het grootste deel daarvan wordt gevormd door uitzendkrachten en zelfstandigen zonder personeel: 22 duizend. De groei van het aantal banen van werknemers – niet uitzendkracht – blijft hier met 13 duizend per jaar ver achter. De flexibele schil groeit de komende jaren dus verder door. Tabel 2 Ontwikkeling van het aantal banen naar aard van de banen 1999-2019 (x 1.000) Gemiddelde mutatie per jaar, 1999-2014 respectievelijk schattingen voor 2014-2019 Groei banen 1999-2014 Groei banen 2014-2019 (prognoses) 53 39 3 14 Overige banen werknemers (dienstverbanden tijdelijk en vast) 29 13 Banen van zelfstandigen 21 12 15 8 34% 56% Banen x 1.000 Totaal groei banen gemiddeld per jaar, waarvan Banen van uitzendkrachten (U) Waarvan zzp’ers (Z) Aandeel flex (U+Z) in groei aantal banen Bron: UWV (2014) De schattingen voor 2014-2019 zijn gemaakt op basis van de prognoses van UWV, met een doorrekening van het aandeel uitzendkrachten en zzp’ers op basis van bestaande verhoudingsgetallen. Naar sector kunnen de volgende bevindingen worden gedaan: De industrie valt op door een relatief kleine flexibele schil (gemiddelde flexschil van 17 procent) en de aanwezigheid van relatief veel bedrijven met helemaal geen flexibel schil (23 procent van de industriële bedrijven heeft op de peildatum geen flexwerkers in dienst). Wel vormen uitzendkrachten, naast tijdelijke contracten, een belangrijk onderdeel van de flexibele schil. Bovendien zijn er signalen dat de behoefte aan flexibiliteit in de industrie toeneemt. De horeca daarentegen valt op door een extreem grote flexibele schil (gemiddelde flexschil van 57procent) en relatief veel bedrijven met een grote flexibele schil (69 procent van de horecabedrijven bestaat voor meer dan de helft uit flexkrachten). Kijken we naar het type flexibele arbeidsrelaties, dan vallen de horeca en de zorg op door het hoge percentage oproepkrachten (respectievelijk 23 procent en 11 procent). De bouw valt op door het hoge percentage zzp’ers (9 procent) en de sectoren bouw en vervoer door het relatief hoge percentage uitzendkrachten (respectievelijk 6 en 7 procent). Onderzoeksbureau TNO heeft op verzoek van de ABU (Algemene Bond van Uitzendbureaus) in kaart gebracht hoe de flexibele schil zich verder zal gaan ontwikkelen. Een aantal sectoren verwacht dat de flexibele schil zal groeien: dat geldt voor de sector zorg en welzijn, voor de financiële en zakelijke Sectoren in beeld 10 dienstverlening en voor de sectoren overheid en onderwijs. Daarentegen verwachten ondernemingen in de horeca en in de bouw dat de omvang van flex in hun sector wat zal afnemen. 8. Uitdagingen De analyse van ontwikkelingen in sectoren brengt een aantal belangrijke uitdagingen in beeld, die hieronder kort worden beschreven. Geringe banengroei Hoewel de arbeidsmarkt zeker tekenen van herstel vertoont, liggen productie en werkgelegenheid in veel sectoren nog niet op het niveau van voor de crisis. Prognoses voor de arbeidsmarkt duiden voor de komende jaren op een geringe economische groei en een nog geringere groei van het aantal banen. Dit herstel is bovendien broos. Maar een paar sectoren zullen de komende vijf jaar een grotere banengroei laten zien: met name de uitzendsector en daarnaast de specialistische zakelijke dienstverlening en de bouwnijverheid. De beroepsbevolking groeit de komende jaren bijna even hard als het aantal banen. Dat betekent dat de werkloosheid de komende jaren niet sterk zal dalen. Minder vaste banen voor werknemers Een belangrijk deel van de banengroei komt bovendien voor rekening van de toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Daarnaast neemt het aandeel tijdelijke contracten structureel toe. De inzet van uitzendkrachten is weliswaar tijdens de crisis gedaald, maar de prognoses laten weer een forse groei van het aantal uitzendbanen zien. Baanopeningen krijgen de komende jaren vaak vorm via flexibele inzet van personeel. Verschillende sectoren (overheid, onderwijs, zorg en welzijn, financiële en zakelijke dienstverlening) verwachten tot 2020 ook een groei van de flexibele schil. De Wet Werk en Zekerheid, die in 2015 wordt ingevoerd, moet zorgen voor een beter evenwicht tussen de positie van werknemers met een vast en flexibel contract. Het ziet er naar uit dat Nederland zich de komende jaren moet instellen op een afnemend aandeel van het vaste contract. Automatisering en upgrading Zaken als automatisering, digitalisering, beleidswijzigingen en veranderende klantwensen beïnvloeden ook de beroepenstructuur in sectoren. Kortgezegd groeit de behoefte aan hoger opgeleiden en neemt de behoefte aan middelbaar en lager opgeleiden af, al blijft hun aandeel in de werkgelegenheid de komende jaren nog wel substantieel. Daarnaast groeit het belang van sociale competenties. Hoewel het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking nog steeds stijgt ligt hier wel een uitdaging, met name op het terrein van een leven lang leren. Juist volwassenen (werkend en werkloos) moeten de kans krijgen en grijpen om bij te blijven bij de snelle technologische ontwikkelingen in sectoren en beroepen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat er een groep zal zijn waarvoor dit niet tot de mogelijkheden behoort en die in de knel komt. Vergrijzing De afgelopen tien jaar is het aandeel ouderen in alle sectoren gestegen. In sommige sectoren is (bijna) één op de vijf werknemers 55 jaar of ouder (overheid, onderwijs, landbouw, nutsbedrijven en verhuur en exploitatie van onroerend goed). Door de crisis en doordat mensen later met pensioen gaan heeft de vergrijzing tot nu toe niet geleid tot grote tekorten op de arbeidsmarkt. Toch stelt het grote aantal ouderen sectoren voor een aantal uitdagingen. Zo vergt het blijvend inzetbaar houden van ouderen de nodige aandacht. Daarnaast maken verschillende sectoren zich zorgen over de vervanging van vakmensen en zelfstandig ondernemers die de komende jaren met pensioen gaan. Vaak leveren opleidingen onvoldoende gediplomeerden af om in de verwachte vraag te voorzien. Voor andere sectoren ligt er juist een uitdaging in het (extra) stimuleren van de arbeidsmobiliteit, omdat ouderen veel minder van baan wisselen dan jongere generaties. Tenslotte worden ouderen weliswaar minder snel werkloos, maar als ze eenmaal werkloos zijn, hebben ze het veel moeilijker om weer aan de slag te komen. Mismatch Op de huidige arbeidsmarkt is er vooral sprake van overschotten van personeel. Tegelijkertijd zijn er signalen van een krappe arbeidsmarkt in bepaalde segmenten: met name in technische en ICT-beroepen. Verschillende sectoren maken zich bovendien zorgen over de beschikbaarheid van personeel op het moment dat de economie blijvend aantrekt en de vergrijzing (uiteindelijk) leidt tot het vertrek van vakervaren personeel. De snelle technologische veranderingen maken de mismatch eerder groter dan kleiner. Hier ligt dus een noodzaak voor arbeidsmarktbeleid (vanuit sociale partners en overheid). Werkgevers hebben er belang bij dat deze knelpunten worden opgelost. Tegelijkertijd liggen er in deze beroepen kansen op werk. Het is van belang om die waar mogelijk te verzilveren. Denk bijvoorbeeld aan de studiekeuzevoorlichting aan jongeren, om- en bijscholing van werkzoekenden, van Van-werk-naarwerk-activiteiten en het inzetbaar houden van zittend personeel. Sectoren in beeld 11 Positie lager opgeleiden Lager opgeleiden zijn structureel vaker werkloos dan middelbaar en hoger opgeleiden. Veel sectoren bieden werkgelegenheid en instroomkansen op lager niveau, maar voor een deel worden die banen ingevuld door andere groepen (scholieren en studenten, arbeidsmigranten, werklozen met een middelbare of hogere opleiding, etc.). Naarmate er door automatisering en digitalisering steeds minder vraag is naar middelbaar opgeleiden zal dit vooral ten koste gaan van de positie van lager opgeleiden. Extra aandacht is dus geboden voor verbetering van de zwakke arbeidsmarktpositie van elementair en lager opgeleiden, die ook de komende jaren nog een substantiële groep vormen op de arbeidsmarkt. Kansen in sectoren De rapportage Sectoren in beeld laat zien dat er grote verschillen tussen opleidingen zijn als het gaat om de duur waarin of het gemak waarmee afgestudeerden een baan vinden. De baanzoekduur tussen de meest en de minst kansrijke opleiding is een factor 10. Ook in de mate waarin mensen na een opleiding een baan vinden op hun niveau zijn grote verschillen. Dit duidt op een gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De uitdaging is om studenten bij hun studiekeuze nog meer te motiveren om te kiezen voor een arbeidsmarktrelevante opleiding. Werkhervatting van WW’ers gaat vaak via een uitzendbureau, met name voor middelbaar en lageropgeleiden. Dit betekent natuurlijk niet dat andere sectoren geen kansen bieden voor werklozen die op eigen kracht of na deelname in een project op zoek zijn naar een baan. De 15 tot nu toe verschenen sectorbeschrijvingen laten in ieder geval een flink aantal inspirerende voorbeelden van projecten zien. Wel is de uitdaging om de juiste match te vinden tussen werkgevers die op zoek zijn naar geschikt personeel en werkzoekenden die over de juiste competenties en motivatie (moeten) beschikken. Ten slotte is gekeken naar de perspectieven voor Wajongers. We staan hier voor een grote maatschappelijke uitdaging. Door de Participatiewet wordt, met het vooruitzicht dat er anders mogelijk een quotum wordt ingevoerd, de druk op bedrijven en sectoren groter om vrijwillig mogelijkheden te bieden voor instroom van Wajongers. Dat kan ervoor zorgen dat de geconstateerde grote sectorale verschillen in de arbeidsdeelname van Wajongers kleiner zullen worden. Van belang is, dat het werkgevers en sectoren aantrekkelijk wordt gemaakt om Wajongers aan te nemen: niet zozeer in financiële zin maar in die zin dat werkgevers en sectoren ook worden ‘ontzorgd’. De adviseurs inclusieve arbeidsmarkt van UWV en AWVN kunnen hieraan samen met de regionale Werkbedrijven een belangrijke bijdrage leveren. Sectoren in beeld 12 Literatuur Rapporten en artikelen CBS Webmagazine. CBS: aantal werknemers met twee banen neemt toe. 14 november 2014 Deloitte. De impact van automatisering in Nederland. Een gedegen verkenning op basis van data analytics. Amstelveen, 30 september 2014. Ernest Berkhout, E. en S. van der Werff. Studie en werk 2014. Hbo’ers en academici van afstudeerjaar 2011/12 op de arbeidsmarkt. SEO, Amsterdam, 2014. Frey, C.B. en M.A. Osborne. The future of employment: how susceptible are jobs to computerisation? September 17, 2013. Gerards, R., A. de Grip, M. de Hoon, A. Kühn-Nelen en J. van Thor. Arbeidsmarktmonitor Metalektro. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt in opdracht van A+O Metalektro. Maastricht, april 2014. Goudswaard, A., E. van Wijk en S. Verbiest. De toekomst van flex. Een onderzoek van TNO naar flexstrategieën van Nederlandse bedrijven (in opdracht van de ABU), mei 2014. Hekkenberg, M. en M. Verdonk. Nationale Energieverkenning 2014. Energieonderzoekcentrum Nederland. 2014 Hilbers, P., H. Houwing en L. Kösters. De flexibele schil – overeenkomsten en verschillen tussen CBS- en UWV-cijfers in Sociaaleconomische trends 2e kwartaal 2011. ING Economisch Bureau,Visie op sectoren in 2014. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Werken in de publieke sector 2014. Cijfers en trends. Deel 2: cijfers. September 2014. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Toespraak van Minister Asscher tijdens het SZWcongres op 29 september 2014: Robotisering: kansen voor morgen. UWV. Kansrijke beroepen: waar is de arbeidsmarkt krap? Mei 2014 UWV. Vacatures in Nederland 2013. De vacaturemarkt en personeelswerving in beeld. Mei 2014. Vermeulen, H., R. Schellingerhout, R. Sijbers en E. van de Wetering. Uitzendmonitor 2014. ITS in opdracht van ABU. Juli 2014. Volkskrant. Robot bedreigt vier op tien werknemers. 2 oktober 2014. Winnubst, M.E en P. Vroonhof. Payroll-services in Nederland. Bekendheid, markt en marktpotentie. Panteia, Zoetermeer, november 2010 Cijfermateriaal CBS, Statline Kennisbank Betatechniek op basis van DUO Kenniscentrum Horeca (www.kenniscentrumhoreca.nl) Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Arbeidsmarktinformatiesysteem SBB, databank macrodoelmatigheid UWV (data over WW-uitkeringen, dienstverbanden van werknemers en vacaturemarkt) Sectoren in beeld 13 Verschenen sectorbeschrijvingen UWV Ambachten, oktober 2013 (deel 1: algemeen, deel 2: factsheets beroepsgroepen) Bouwnijverheid, april 2013 Detailhandel, oktober 2013 (in samenwerking met Kenniscentrum Handel) Financiële dienstverlening, juli 2014 (in samenwerking met Ecabo) Groothandel, oktober 2013 (in samenwerking met Kenniscentrum Handel) Horeca, catering en verblijfsrecreatie, mei 2013 Informatie en communicatie, september 0214 (in samenwerking met Ecabo) Land- en tuinbouw, februari 2013 Metalektro en Metaalnijverheid, januari 2013 Overheid, januari 2013 Procesindustrie, januari 2014 Schoonmaak, juli 2013 Vervoer en opslag, februari 2014 Welzijn, jeugd en kinderopvang, september 2013 Zorg, januari 2013 Sectoren in beeld 14 Colofon Uitgave UWV Afdeling Arbeidsmarktinformatie Postadres Postbus 58285 1040 HG Amsterdam Inlichtingen Tel. 06-22947956, 06-15855370 Redactie Kees van Uitert Mechelen van der Aalst UWV © 2014 Disclaimer Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen, graag zelfs, maar gebruikt u wel de bronvermelding. Sectoren in beeld 15 Einde rapport Sectoren in beeld 16