Deel I - Het lichaam-geestprobleem College 1 t/m 3 Hoofdvraag: Subvragen: Wat is de relatie tussen lichaam en geest? Hoe zijn mentale toestanden en processen gerelateerd aan fysieke toestanden en processen? Zijn mentale toestanden reduceerbaar (herleidbaar) tot fysieke toestanden? Kan de geest de dood van het fysieke lichaam overleven? Kan een fysiek systeem zoals een computer mentale toestanden en processen bezitten? Dualisme Substantiedualisme - Cartesiaans dualisme - Populair dualisme Eigenschapdualisme Materialisme Behaviorisme - Methodologisch behaviorisme - Analytisch behaviorisme Functionalisme Identiteitstheorie - Type identity physicalism - Token identity physicalism o Soortspecifieke hersentoestanden o Functionalisme Common-sense functionalisme Wetenschappelijk functionalisme o Eliminative physicalism Fysicalisme - Reductive physicalism - Nonreductive physicalism - Eliminative physicalism 1 Dualisme De geest is niet fysisch verklaarbaar. Lichaam en geest zijn twee verschillende zaken die niet tot elkaar reduceerbaar zijn. 1.1 Substantiedualisme De geest is opgebouwd uit een niet-fysische substantie. Deze substantie gehoorzaamt niet aan de wetten van de ons bekende natuurkunde, scheikunde of biologie. Argumenten voor Religieuze argumenten Veel religies gaan uit van het substantiedualisme en de onsterfelijkheid van de geest. Vrije-wilargument Determinisme: Alle fysische gebeurtenissen volgen volgens de wetten van de natuurwetenschappen uit voorafgaande fysische gebeurtenissen. Determinisme lijkt onverenigbaar met het bestaan van een vrije wil. Als we dat willen volhouden dat we een vrije wil hebben, dan is het substantiedualisme aantrekkelijker dan het materialisme. Kennisargumenten - Introspectieargument Eigenschappen van het lichaam zijn publiekelijk waarneembaar. Mentale toestanden en processen lijken niet publiekelijk waarneembaar, maar alleen kenbaar via introspectie. - Antireductionistisch argument Het is niet goed voorstelbaar hoe sommige mentale toestanden, m.n. waarnemingen en gevoelens, ooit reduceerbaar zouden kunnen zijn tot fysieke toestanden. Argumenten tegen Religieuze argumenten gaan allen uit van onbewezen geloofsartikelen en hebben daarom geen solide basis. Vrije-wilargumenten verklaren niet hoe vrije wil wel kan werken in een niet-fysisch medium. Er zijn daarnaast materialistische theorieën die het determinisme proberen te verenigen met vrije wil: - verwijzing naar causale onbepaaldheid in de kwantummechanica - verwijzingen naar causatie door de hersenen: wij kunnen in onze hersenen ook nieuwe causale ketens beginnen Introspectieargumenten laten alleen zien dat mensen op twee manieren kennen: via hun zintuigen en via introspectie, maar het toont niet aan dat het object van kennis in beide gevallen verschillend is. Antireductionistische argumenten zeggen slechts dat reducties van mentale toestanden niet goed voorstelbaar zijn, maar dat betekent niet dat ze niet mogelijk zijn. Fysische onverklaarbaarheid: Geestessubstanties lijken zeer moeilijk in te passen in het natuurwetenschappelijke wereldbeeld zoals dat nu is opgebouwd. Evolutionaire onverklaarbaarheid: Het is moeilijk te verklaren hoe tijdens het evolutieproces ineens een niet-fysische substantie kan ontstaan. Ook is het onduidelijk of en hoe dergelijke substanties aanwezig zouden zijn bij dieren. 1.1.1 Cartesiaans dualisme René Descartes (1596-1650): Res cogitans en res extensa Wij zijn in essentie een geest of ziel: res cogitans. Dit is een niet-ruimtelijke, denkende substantie is die causale interacties heeft met ons materiële lichaam (res extensa). Descartes kan moeilijk verklaren hoe die causale interacties plaatsvinden (via de pijnappelklier dacht hij.) 1.1.2 Populair dualisme De geest bestaat uit een geestelijke substantie die ruimtelijk gesitueerd is in het lichaam (m.n. de hersenen) 1.2 Eigenschapdualisme Geest en lichaam zijn opgebouwd uit dezelfde substantie, die zowel fysische als nietfysische eigenschappen kan bezitten. De geest wordt gerealiseerd in de hersenen, maar heeft niettemin eigenschappen die zich niet tot hersentoestanden laten herleiden. Soorten eigenschapsdualisme Epifenomenalisme De geest wordt veroorzaakt door de hersenen en heeft geen enkele causale invloed. Interactionistisch eigenschapdualisme De geest heeft wel causale invloed. Argumenten voor Ervaringen hebben een eerste persoonsontologie, fysische verklaringen maken altijd gebruik van een derde persoonsontologie. Ervaringen kunnen daarom niet tot het fysische domein gereduceerd worden. Doet recht aan de ogenschijnlijk zeer verschillende aard van mentale en fysische processen. Niettemin zeer intieme relatie tussen mentale toestanden en hersentoestanden Geen aparte en onverklaarbare substantie Geest is een verzameling eigenschappen Argumenten tegen Causale overgedetermineerdheid. Neuronale verklaring en ‘intellectuele’ verklaring voor een handeling. Is het wel een verklaring? Hoe kan iets een emergente eigenschap zijn, niet fysisch maar toch causaal relevant. Is eigenschapdualisme wel mogelijk? Kan een eigenschap los van en buiten de drager bestaan? 2 Materialisme De geest is fysisch verklaarbaar. Er is slechts één medium (materie) waaruit zowel lichaam als geest zijn opgebouwd. 2.1 Behaviorisme (misschien niet helemaal materialisme, maar iig geen dualisme) Het mentale domein is direct te linken aan (neigingen tot) gedrag. Ontstaan als reactie op introspectieve psychologie en dualisme die beweren dat de kennis bij introspectie direct en ‘ongemedieerd’ is. Nadelen introspectie: Onderzoeksdata is niet openbaar, dus is controle niet mogelijk, dierenexperimenten zijn niet mogelijk en vooronderstelt wat ze wil verklaren (bij verklaren intelligentie). 2.1.1 Methodologisch behaviorisme Psychologische uitspraken moeten in operationele termen gedefinieerd worden. Theorie over wetenschap. (Ook wel wetenschappelijk behaviorisme) Argumenten tegen Mentale toestanden passen niet in het (natuur)wetenschappelijke paradigma. Overtuigingen, verlangens, perceptie etc. zijn niet in natuurwetenschappelijke taal uit te leggen. Hier heerst causaliteit en niet ‘betekenis’. 2.1.2 Analytisch behaviorisme Mentale toestanden zijn niets anders dan neigingen tot een bepaald gedrag. Buiten gedrag of neigingen bestaat er in het mentale domein niets. Analytisch behaviorisme is niet zozeer een theorie van mentale toestanden, maar een theorie om te analyseren hoe we praten over mentale toestanden. Zinnen over mentale toestanden zijn zonder verlies van betekenis te parafraseren in zinnen over gedrag. Theorie over de geest. (Ook wel metafysisch of ontologisch behaviorisme). Argumenten voor Analytisch en methodologisch behaviorisme kunnen op dezelfde manier over de geest praten. Poging intelligentie mechanistisch te verklaren. Niet-circular (‘question-begging’). Argumenten tegen Fenomenologisch bezwaar Kwalitatieve inhoud blijft buiten beschouwing. (b.v. pijn lijkt meer te zijn dan een neiging tot schreeuwen, qualia) Formeel bezwaar Er is niet een noodzakelijke of voldoende voorwaarde te geven voor het zijn in een bepaalde mentale toestand (dus mentale toestanden kunnen niet uitsluitend en in behavioristisch idioom gedefinieerd worden). Behaviorisme zegt niets over het bewustzijn Acteren, bedrog en conflicterende intenties kunnen niet behavioristisch verklaard worden. 2.2 Identiteitstheorie Mentale toestanden zijn volledig identiek met hersentoestanden. Argumenten tegen Voldoet niet aan de wet van Leibniz: Als x=y, dan moeten alle eigenschappen van x ook voor y gelden. Weerwoord IT: Praten over mentale toestanden is misleidend. Mijn mentale toestanden zijn kenbaar dmv introspectie Mijn hersentoestanden zijn niet kenbaar dmv introspectie Dus kunnen hersentoestanden niet hetzelfde als mentale toestanden zijn. Geldt dan ook? Warmte is voelbaar Gemiddelde moleculaire energie is niet voelbaar Dus warmte is niet hetzelfde als gemiddelde moleculaire energie. 2.2.1 Type fysicalisme Bepaalde typen mentale toestanden komen direct overeen met bepaalde toestanden in de hersenen. 2.2.2 Token fysicalisme Een mentale toestand kan met verschillende toestanden in de hersenen overeenkomen. Drie opties: Soortspecifieke hersentoestanden Eliminative physicalism Mentale toestanden bestaan niet. Mentaal idioom is onderdeel van ‘folk psychology’ en dient te worden vervangen. Functionalisme Mentale toestanden corresponderen niet direct met gedrag, maar wel via andere mentale toestanden. Mentale toestanden moeten worden gekarakteriseerd aan de hand van hun functie, de causale rol die ze spelen. Functionalisme beantwoordt de metafysische (waaruit ontlenen ze hun identiteit?) vraag, zonder de ontologische (waaruit zijn ze opgebouwd?) te beantwoorden. - Common-sense functionalisme Functionele definities moeten alledaagse mentale concepten (folk-psychology) beschrijven. - Wetenschappelijk functionalisme Functionele definities moeten psychologisch wetenschappelijke bevindingen beschrijven. (Cognitieve psychologie) Argumenten voor Functionalisme is consistent te maken met zowel eigenschapdualisme als substantiedualisme. In de praktijk is functionalisme een materialistische stroming, met soms eigenschapdualistische aannames. Argumenten tegen Is elke mentale toestand of proces wel formaliseerbaar? Qualia (de onderscheidende eigenschappen van zintuiglijke ervaringen) zijn niet goed communiceerbaar, niet direct vergelijkbaar tussen personen en zijn direct in het bewustzijn waarneembaar. Weerwoord: - Bewuste ervaring is hetzelfde - Er van uit gaan dat qualia fysiek in plaats van functioneel gerealiseerd worden is chauvinistisch - Functionalisme gaat niet over qualia 2.3 Fysicalisme Alle fenomenen (dus ook mentale) bestaan uitsluitend in fysische materie. Reductive physicalism Mentale toestanden kunnen volledig worden gereduceerd tot hersentoestanden Nonreductive physicalism Mentale toestanden kunnen niet volledig worden gereduceerd tot hersentoestanden. Bepaalde (interactie- en organisatie-) aspecten zijn alleen in de terminologie van het hogere abstractieniveau uit te drukken. (Methodologisch: functionalisme; ontologisch: eigenschapdualistisme) Eliminative physicalism Argumenten voor Mens is een fysisch systeem Mens heeft een fysisch evolutionair verleden Het mentale domein is te beïnvloeden via de hersenen Groeiend succes neurowetenschappen Argumenten tegen Argument van introspectie Introspectie levert een rijkdom aan gedachten, emoties, sensaties etc. Argument van intentionaliteit Gedachten, gevoelens e.d. gaan ergens over, materie gaat nergens over. College 4 Bewustzijn Panpsychisme: Sterke AI: Alles is bewust Computers en robots kunnen bewust zijn Criteria voor bewustzijn (5 kunnen noemen): Vermogen tot rapporteren van waarnemingen Vermogen tot autonoom gedrag Vermogen om te reageren op stimuli Vermogen tot herinneren Vermogen om emoties uit te drukken Vermogen tot introspectie Vermogen tot registratie van zichzelf Bewustzijn: Zelfbewustzijn: Omgeving Onszelf (lichaam) Eigenschappen van onze gedachten en ervaringen (introspectie) Theorieën over de functie van het bewustzijn: Geen functie (epifenomenalisme) Flexibiliteit in interactie met de omgeving Zelfbegrip (onze ervaringen en ons gedrag samenbinden en begrijpelijk maken voor onszelf en anderen) Modelleren van het gedrag van anderen (theory of mind) Theorieën van bewustzijn: 1. Cartesiaanse theorie Rene Descartes: Bewustzijn is een noodzakelijk, niet-fysisch kenmerk van mentale toestanden. Bewustzijn wordt beleefd door het ik (cogito). 2. Hogere orde theorieën Een mentale toestand is bewust als deze het object is van een tweede (hogere orde) mentale toestand. William Lycan: We hebben mentale “scanners” die mentale toestanden kunnen scannen en deze representeren. Bewustzijn (‘conscious awareness’) is introspectief bewustzijn: bewustzijn van een mentale toestand doordat hij door ons gescand wordt. Argumenten tegen Veronderstelt een scanner geen ‘zelf’? Lycan: Nee, er zijn meerdere scanners Kunnen er geen scanners zijn die geen bewustzijn genereren? Lycan: Ja, maar bij bewustzijn integreert de scanner informatie om gedrag te kunnen sturen Scanners kunnen fouten maken, maar kunnen we het wel fout hebben dat we bewust zijn? Cunningham: Ja, dat kan 3. Eigenschapdualistische theorie Bewustzijn is een niet-fysische eigenschap: een van de fundamentele, niet-reduceerbare eigenschappen van de wereld, zoals tijd, ruimte, massa, spin, etc (naturalistisch dualisme) Argumenten tegen Panpsychisme Alles kan bewust zijn Epifenomenalisme Hoe kan bewustzijn causaal inwerken op fysische eigenschappen? 4. Multiple drafts theorie Van elke stimulus worden in de hersenen meervoudige representaties (multiple drafts) gevormd. Dergelijke interpretaties sterven soms snel weg maar kunnen ook inwerken op planning, emoties, geheugen en gedrag. Hoe sterker ze doorwerken en (geheugen)sporen achterlaten, hoe meer we ze als bewust ervaren en betitelen. Een mentale toestand is dus bewust als hij op de juiste plekken (geheugen)sporen achterlaat, met een gerichtheid op gedrag. M.n. van belang is de link met taalcentra. Er is geen plaats waar alles samenkomt, geen meester-discriminator Argumenten tegen De theorie beschrijft niet precies welke neurale processen bewustzijn genereren en hoe dit gebeurt De theorie benadrukt de link met taalcentra, maar afasiepatienten en splitbrainpatienten willen we ook bewust noemen. 5. Global workspace theorie Een mentale toestand is bewust als de neurale informatie ervan algemeen toegankelijk is, voor o.a. perceptuele categorisatie, motor controle, planning, besluitvorming en langetermijngeheugenretrieval. (Vergelijk bulletin board) Hypothese: Reticulaire formatie in de hersenstam is poortwachter voor toelating tot ‘global workspace’ en thalamus is global-workspace broadcaster. (Nog onvoldoende getoetst) Argumenten tegen De theorie vertrouwt veel op metaforen (bulletin board) en vage omschrijvingen Deel II – Kennisleer College 5 Kennisleer (epistemologie) De filosofische studie van de aard, bronnen, reikwijdte en beperkingen van menselijke kennis: conceptueel en normatief. Kennispsychologie Descriptief onderzoek naar cognitieve processen en toestanden in individuen. Kennissociologie Descriptief onderzoek naar kennisconstructie door groepen en gemeenschappen. Kennismanagement Studie van de wijze waarop organisaties zo efficiënt en productief mogelijk kunnen omgaan met kennis (kennisontwikkeling, verspreiden en toegankelijk maken van kennis, combineren van kennis) De kennisleer gebruikt andere methoden dan de psychologie: conceptuele analyse, theorievorming, argumentatie, gedachte-experimenten. De doelstelling is ook anders: normatief, evaluerend. In de afgelopen dertig jaar zijn kennisleer en kennispsychologie elkaar dichter genaderd: Kennisleer maakt steeds meer gebruik van resultaten van de kennispsychologie en de kennispsychologie is multidisciplinairder geworden (“Cognitive Science”) en maakt meer gebruik van theorieën uit de kennisleer. Kennis Gerechtvaardigde, ware opvattingen A priori kennis Kennis die onafhankelijk van zintuiglijke waarneming verworven kan worden. Deze is algemeen en noodzakelijk en kan aangeboren zijn of beredeneerd. A posteriori kennis Kennis die door middel van ervaring (waarneming) verworven wordt. Deze is specifiek en contingent. Bronnen van kennis Rationalisme Stelt de rede (verstand, redeneervermogen, denkvermogen) centraal Empirisme Stelt de zintuiglijke waarneming centraal Het fundamentele kernorgaan Oorsprong van begrippen en ideeën Kennis van algemene waarheden Kennis van bijzondere waarheden Model voor kennisverwerving Rationalisme De rede (het denkvermogen) Aangeboren Empirisme De waarneming Gevormd via ervaring Aangevoeld door rede Gevormde relaties tussen ideeën Zintuigen verschaffen zowel zintuiglijke data als begrippen voor oordeelsvorming Natuurwetenschappen Zintuigen geven ruwe zintuiglijke data, de rede verschaft begrippen voor de vorming van oordelen Wiskunde, logica Rene Descartes (1596-1650) (Rationalisme) Leefde ten tijde van de Verlichting. Geinspireerd door de geometrie. Kan menselijke kennis dezelfde axiomatische structuur hebben? Methode van twijfel: een opvatting kan onwaar zijn als hij betwijfelbaar is. Welke opvattingen zijn niet betwijfelbaar? Zintuiglijke waarneming is betwijfelbaar evenals de algemene waarheden van de geometrie en wiskunde. Het enige waar ik niet aan kan twijfelen is twijfel zelf. Conclusie: Het zijn niet mijn zintuigen maar mijn rede die me vertelt wat waar is. De rede verschaft begrippen die de essentiële structuur van de werkelijkheid vatten. Perceptuele (zintuiglijke) kennis is meer dan een zintuiglijke ervaring: vereist oordeelsvorming. De zintuigen kleden slechts verder aan wat de rede verschaft. De zintuigen kunnen ons ook geen algemene, noodzakelijke waarheden geven. Deze komen van de rede. David Hume (1711-1776) (Empirisme) Newton: Ik haal mijn wetenschap uit ervaring. Hume wilde dezelfde methode toepassen in de menswetenschappen. Er zijn twee typen mentale toestanden: Impressies De onmiddellijke effecten van zintuiglijke activiteit Ideeën Vage kopieën van eerdere impressies - Simpele ideeën: b.v. rood, zoet, heet, recht - Complexe ideeën: opgebouwd uit simpele ideeën, b.v. appel, zoogdier De meeste begrippen en ideeën zijn niet aangeboren; sommige wel. Algemene waarheden zijn waargenomen relaties tussen ideeën. Welke begrippen zijn dan aangeboren? O.a. causaliteit, waardoor je een algemene wet kunt afleiden bij herhaaldelijk optreden (=inductie). Inductie is niet te rechtvaardigen; het is een “habit of the mind”. Relatie tussen kennis en werkelijkheid Realisme Er bestaat een geestonafhankelijke werkelijkheid en die is voor ons kenbaar (kennis kan objectief zijn) Argumenten tegen We hebben geen directe toegang tot de externe werkelijkheid, maar vormen representaties. Maar kunnen dan niet alleen die representaties gekend worden? Wat garandeert dat onze representaties lijken op de werkelijkheid? (probleem van de brug) Benaderingen in de psychologie Symbool-systeem benaderingen Gibsons theorie van directe waarneming Idealisme De kenbare werkelijkheid is geestafhankelijk (kennis is subjectief) Argumenten tegen Betekent dit dat de werkelijkheid alleen in onze geest bestaat of dat deze mede door onze geest wordt gevormd? Benaderingen in de psychologie Neurale netwerk benaderingen (radicale versies) Ecologische en belichaamde theorieën van cognitie Rechtvaardiging van kennis Rechtvaardiging gaat over het geven van goede redenen om een opvatting te geloven. Fundamentalisme Er bestaat een type kennis dat onbetwijfelbaar is en het fundament vormt voor onze verdere kennis. Rationalistisch fundamentalisme Er zijn algemene waarheden die we door onze rede met zekerheid kunnen kennen. Alle andere kennis is afhankelijk van onze kennis van deze algemene principes. Empirisch fundamentalisme Er zijn bijzondere waarheden die we door zintuiglijke waarneming met zekerheid kunnen kennen. Alle andere kennis is afgeleid, door inductie of deductie, van zulke zintuiglijke kennis. Coherentisme Elke opvatting is voor zijn geloofwaardigheid afhankelijk van andere opvattingen in ons totale systeem van opvattingen. Een opvatting is gerechtvaardigd als hij goede coherentie heeft met die opvattingen waarin wij het meeste vertrouwen hebben. College 6 Representatie De definitie van representatie bestaat uit vier componenten: Een gerepresenteerde wereld Een representerende wereld Representatieregels - Isomorphisme - Homomorphisme Een proces dat de representaties gebruikt Conceptuele rolsemantiek De betekenis van een representatie wordt vastgelegd door de relaties van de representatie tot andere representaties. Representaties zijn symbolisch en hebben een formele relatie tot elkaar. Argumenten tegen Er moeten bepaalde begrippen vastliggen Holisme: de betekenis van een representatie hangt af van elke andere representatie Wie maakt gebruik van de representaties? College 7 Derde persoonskennis Kennis opgedaan via zintuigelijke waarneming. Eerste persoonskennis Kennis opgedaan via introspectie (interne waarneming) Mentale attributie Uit zichtbaar observeerbaar gedrag van anderen onzichtbare mentale toestanden en processen afleiden. Experimenten: Zijn jonge kinderen in staat tot mentale attributie? Chocolade-experiment (Wimmer & Perner) Zijn autisten in staat tot mentale attributie? (Baron-Cohen, Leslie & Frith) Analogietheorie Wij hebben eerste persoonskennis van onze eigen mentale toestanden en hun relatie tot gedrag. Op basis hiervan generaliseren we naar anderen. Argumenten tegen Onbetrouwbare generalisaties: Je generaliseert op basis van slechts één geval. Misschien ben jij een uitzondering en lijken mensen psychologisch niet zo op elkaar. Parochialisme: Je zou dan nooit mentale toestanden die je zelf niet hebt kunnen toekennen aan anderen. Introspectieve methode onbetrouwbaar: We hebben vaak een simplistisch en onjuist beeld van ons eigen geestesleven. Behavioristische theorie Mentale toestanden zijn niets anders dan disposities tot gedrag. Correlaties tussen mentale toestanden en gedrag zijn daarom waar per definitie. Argumenten tegen Mentale toestanden zijn niet volledig definieerbaar in termen van gedrag. Theorietheorie Deze theorie stelt dat we mentale toestanden toekennen aan anderen op basis van een theorie over de relatie tussen waarneembaar gedrag en niet-waarneembare mentale toestanden. Argumenten tegen De wetten van de psychologie zijn geen ijzeren wetten, maar slechts heuristieken. De theorie-theorie verklaart niet hoe we met alle uitzonderingen om kunnen gaan. De theorieën over het leren van de volkspsychologie zijn problematisch Simulatietheorie Mentale attributie berust op het simuleren van een persoon en de situatie waarin deze zich bevindt en dan beredeneren hoe die persoon zou reageren. Hierbij construeer en toets ik ter plekke hypotheses op basis van deze simulatie en mijn inleving daarin. Ik gebruik niet een bestaande theorie, maar vertrouw mede op kennis van mijn eigen manier van gedragen in een dergelijke situatie. Argumenten voor Betere omgang met ceteris paribus condities: deze ken je uit ervaring, niet van een theorie Kan beter een plaats geven aan emoties en inleving bij mentale attributie Kan gebreken aan mentale attributie bij autisten verklaren: komt door een gebrek aan inlevingsvermogen Argumenten tegen Keuze van geattribueerde mentale toestanden lijkt toch afhankelijk van een theorie Simulatietheorie lijkt toch afhankelijk van introspectie Volkspsychologie De serie grof geschetste concepten, generalisaties en vuistregels die we allemaal standaard gebruiken bij het verklaren van menselijk gedrag. B.v. ‘overtuiging’ en ‘verlangen’. Hoe leren we onze volkspychologie? (Churchland) we leren de begrippen en wetmatigheden van onze ouders Probleem: de wetmatigheden lijken hiervoor te complex en talrijk. (Gopnik & Wellman) We construeren zelf de wetten en passen ze aan op basis van onze ervaringen. We zijn dus zelf wetenschappers. Probleem: onze theorieën lijken sterk op elkaar. (Fodor) Onze wetmatigheden zijn aangeboren. Probleem: hoe kan een zo complexe theorie aangeboren zijn? Ceteris paribus In bijzondere omstandigheden gaan voorspellingen of verklaringen van gedrag niet op en moeten we ze aanpassen. Introspectietheorie van zelfkennis (traditionele theorie) Traditioneel wordt zelfkennis (kennis van je eigen geestestoestanden) gezien als fundamenteel anders dan externe waarneming. Het is waarneming die direct en zeker (onfeilbaar en niet-corrigeerbaar) is. Argumenten tegen Er vindt ook bij mentale toestanden vaak misrepresentatie plaats. Je begrijpt je eigen emoties verkeerd, je dacht dat je iets wist en zelfs: je dacht dat je hitte voelde maar je voelde koude. Theorietheorie van zelfkennis (alternatieve theorie) Introspectie is iets ander dan externe waarneming, maar heeft hij daar veel eigenschappen van gemeen. Ook de innerlijke waarneming is theoriegeladen: hij gaat gepaard met de toepassing van een begrippenkader op een stimulus waarmee de stimulus wordt geïnterpreteerd. Deel III, cognitiewetenschappen College 8 en 9 Cognitiewetenschap De wetenschap van de geest. Het is een multidisciplinair onderzoeksgebied gericht op cognitie (mentale processen van kennen en waarnemen). Cognitiewetenschap is multidisciplinair: Het heeft gemeenschappelijke onderzoeksobjecten en probeert daarover vragen te beantwoorden door middel van bijdragen van meerdere disciplines Vakgebieden cognitiewetenschap psychologie (m.n. cognitieve psychologie) informatica (m.n. AI = kunstmatige intelligentie) filosofie (m.n. kennisleer, logica, philosophy of mind, taalfilosofie) taalwetenschap (m.n. syntaxis, semantiek) neurowetenschappen (m.n. cognitieve neurowetenschappen) Uitgangspunten cognitiewetenschap de menselijke geest is een informatieverwerkend systeem informatieprocessen maken gebruik van mentale representaties informatieprocessen hebben betekenis en zijn doelgericht informatieverwerking is computationeel of computationeel modelleerbaar De eerste cognitieve revolutie (ca. 1965) Van behaviorisme naar cognitieve psychologie Eind 50er jaren steeds meer kritieken op het behaviorisme: Alleen stimulus-respons, geen mentale toestanden of processen; al het bestudeerde moet waarneembaar zijn. Dit bleek vooral beperkend voor onderzoek naar cognitie. - George Miller (1956): Geheugenstudies. Geheugen is beperkt, maar kan worden verbeterd door informatie in te delen in stukken (mentale representaties). - Jerome Bruner (1973, 1983): waarneming is geen stimulus - respons. B.v. waarnemen grootte munten, enge woorden. Vereist verklaring d.m.v. onbewuste mentale processen die in achtergrondkennis voorzien. Van informatica naar AI Digitale computer bestaat sinds ca. 1948. Turing bedacht in 1937 een machine die elk mogelijk algoritme zou kunnen berekenen doormiddel van een band met allemaal nullen en enen en een schrijfhoofd dat posities kan wissen en herschrijven. Von Neuman (1945) heeft hierbij een architectuur bedacht die leidde tot de eerste computers en nog steeds de standaard is. (centrale processor, werkgeheugen, lange termijn geheugenopslag, representatie van informatie is binair bits (0 of 1) gerealiseerd met fysische schakelingen (flip-flops), geheugen bevat programmaregels en data in zelfde vorm (strings van bits), basisacties van CPU zijn fysische acties op het werkgeheugen, alle instructies worden serieel uitgevoerd) Kunstmatige intelligentieonderzoek (AI) sinds 1956: Een computer kan intelligente (d.w.z. cognitieve) taken verrichten op allerlei terreinen. Niet alleen rekenen. Turing test Menselijke ondervrager stelt vragen aan computer en mens achter scherm. Als de ondervrager geen verschil kan ontwaren is de conclusie dat de computer denkt als een mens. Symboolsysteem hypothese (Newell en Simon) Uitwerking van Turings idee. De menselijke geest is een fysisch symboolsysteem en mensen en computers denken op dezelfde manier. Zwakke symboolsysteem hypothese Een fysisch symboolsysteem heeft de capaciteit om algemeen intelligent gedrag te vertonen. Sterke symboolsysteem hypothese Alleen een fysisch symboolsysteem heeft de capaciteit om algemeen intelligent gedrag te vertonen. (wordt standaard in de cognitieve psychologie) Fysisch symboolsysteem Een systeem van fysisch gerealiseerde symbolen (patronen) die in fysische combinaties voorkomen (b.v. naast elkaar) en zo symboolstructuren (expressies) vormen, die volgens een vast aantal processen van creatie, modificatie, reproductie en vernietiging veranderd worden. Dit systeem moet bovendien objecten kunnen representeren (designation) en processen kunnen uitvoeren door de interpretatie van expressies (interpretation). Uitgangspunt klassieke (symbolische) cognitiewetenschap Cognitie is het manipuleren van symbolen volgens formele programmaregels. Preciezer: wij implementeren een fysisch symboolsysteem. Alle cognitie is formeel en algoritmisch. Formeel: onderscheid tussen formele operaties op symbolen en betekenisinhoud van symbolen. De formele operaties zijn blind voor de betekenis, zien alleen de vorm. Algoritmisch: er wordt een eindig, herhaalbaar aantal formele regels uitgevoerd. Analyseniveaus van de klassieke cognitiewetenschap kennisniveau ( = functionele, semantische of intentionele niveau) b.v. Jan neemt een hond waar formele niveau (= algoritmische niveau) b.v. in Jans geest wordt regel H toegepast op sensorische input P neurale niveau (=fysische implementatieniveau) b.v. in Jans occipitale kwab gaan de neuronen naar toestand X1008 na signalen vanuit retina Relatie tussen kennisniveau en formele niveau: relatie functie – structuur (b.v. welke functie wordt gerealiseerd vs. wat is het uitgevoerde computerprogramma) Relatie tussen formele en neurale niveau: fysische implementatiemapping (b.v. wat is het uitgevoerde computerprogramma vs. met welke hardware gebeurt dit) De klassieke cognitiewetenschap is functionalistisch en neigt naar methodologisch dualisme (scheiding tussen de studie van de geest en de studie van de hersenen). De tweede cognitieve revolutie (ca. 1980) Reactie op tekortkomingen van de symbolische benadering: - Beperkt succes op aantal cognitieve gebieden: perceptie, patroonherkenning, taalgebruik, leren, aansturen motoriek, e.a. - Weinig contact met neurowetenschappen - Weinig neurowetenschappelijke aanwijzingen voor fysische symboolsystemen Grote vorderingen in de neurowetenschappen, o.a. door betere onderzoeksmethoden en imaging technieken: ontwikkeling cognitieve neurowetenschappen. Opkomst in de taalwetenschap van de cognitieve taalwetenschap. Deze was minder geïnspireerd door logica en computers en minder gericht op formalisatie. Het ziet syntax en semantiek als verweven met elkaar en cognitieve processen in het algemeen. Opkomst in de cognitieve psychologie, AI en filosofie van benaderingen die een grotere rol toekennen aan de rol van het lichaam, de context en de cultuur in cognitie. Opkomst van dynamische systemen benadering Opkomst van evolutionaire cognitieve psychologie Neurale Netwerken benadering (connectionisme, parallel distributed processing) biedt een alternatief: behoudt het idee van cognitie als informatieverwerking, met representaties en computationalisme (cognitie = computatie). verwerpt de computermetafoor en de notie van een fysisch symboolsysteem en zoekt meer aansluiting bij de werking van de hersenen. Het formele en neurale niveau blijken bij het connectionisme veel dichter bij elkaar te liggen. Computaties geschieden door neuronale eenheden. Dit biedt een betere mogelijkheid voor aansluiting bij neurowetenschappen. Connectionistische modellen signalen worden via connecties doorgegeven naar units en daar verwerkt (excitation of inhibition) units hebben op elk moment een activatiewaarde die het eventueel door te geven signaal bepaalt. representaties zijn activiteitspatronen over meerdere units; informatieverwerking (denken, cognitie) is de opwekking en transformatie hiervan. Opbouw neuronachtige verwerkingseenheden verbindingen tussen deze units drie of meer lagen: input level, output level en hidden level(s) verbindingen hebben verschillende sterktes (gewicht) Neurale netwerken blijken zeer goed in staat tot perceptie, patroonherkenning, taalgebruik, leren, aansturen motoriek, e.a. Ze zijn minder sterk in “hogere” cognitie (probleem oplossen, abstract denken, logica, etc.). Niet door computer maar door hersenen geïnspireerd. Symboolsystemen De geest is een fysisch symboolsysteem Instructies voor de verwerking van informatie zijn vervat in expliciete regels Informatieverwerking is centraal aangestuurd (een centrale verwerker overziet alles) Informatieverwerking is meestal serieel Leren gebeurt door het testen van hypotheses. Symboolstructuren worden getoetst a.d.h.v. data Neurale netwerken De geest is een connectionistisch systeem Instructies voor de verwerking van informatie zijn impliciet aanwezig in de connecties Informatieverwerking gebeurt zonder centrale verwerker (veel processors doen onafhankelijk hun werk) Informatieverwerking is sterk parallel Leren is associationistisch. Het bestaat uit het versterken of verzwakken van connecties op basis van mate van gelijktijdige activiteit van units Connectionistische modellen encoderen geen symbolen of regels (ook niet een deel van onze intelligentie is symbolisch Connectionistische modellen maken bij uitstek gebruik van gedistribueerde representaties. Individuele units hebben geen betekenis, alleen patronen hebben dat Kunnen aangeven waarom Valerie Gray Hardcastle stelt: “Cognitive Science is not Cognitive Psychology.” Kunnen uitleggen welke kritiek ze heeft op de symbolische (“formal”) benadering van cognitie, en welk alternatief ze voorstelt. College 10 Hoofdbenaderingen in het AI-onderzoek Symbolische AI (= klassieke AI) Argumenten voor (sterke) symbolische AI - Successen van de symbolische AI - Plausibiliteit van de hypothese - Psychologische aanwijzingen - Gebrek aan goede alternatieve hypotheses / theorieën Argumenten tegen - tegen sterke SAI: o.a. het argument van Searle o Syntax op zich impliceert geen semantiek (betekenis) o Computer programma's zijn louter formeel (syntactisch) o Menselijke geesten bevatten betekenissen (semantiek) o Dus computerprogramma's komen niet overeen met de structuur van de menselijke geest Kritiek op het Chinese kamerargument en tegenwerpingen daarop kennen! - tegen zwakke SAI: o.a. het relevantieargument o computers kunnen niet op een natuurlijke manier relevante van irrelevante gegevens scheiden. Echte kennis is toepasbaar Toepassing vereist interpretatieregels (volgens de symbolische AI) Interpretatieregels zijn ook kennis en vereisen dus zelf int. regels Er zijn dus oneindig veel regels nodig Conclusie: Echte kennis is voor symbolische AI-systemen onbereikbaar. Mensen doen dit zonder regels met hun ‘gezond verstand’ Connectionistische AI Dit hieronder stond niet als stof in de tentamenwijzer, maar het zou kunnen dat hij dat gewoon vergeten is. Dus voor de zekerheid. Verder staat er ook nog iets meer over het connectionisme (voor- en tegenargumenten) in de sheets. Vijf-stadia model van expertise (Dreyfus & Dreyfus) 1. Beginneling (werkt met context-vrije elementen: dat-kennis) 2. Gevorderde beginner (werkt ook met ‘situationele’ elementen: vroege hoe-kennis) 3. Competentie (werkt planmatig, met doelen en procedures) 4. Vaardigheid (holistisch denken en handelen: intuïtie / hoe-kennis) 5. Expertise (vloeiende vaardigheden met weinig reflectie)