Paulus: bruggenbouwer in een tijd van vreemdelingenhaat Toen Paulus zijn brieven schreef was er in Judea, waar de meeste Joden woonden, een beweging aan de gang die zijn werk steeds meer bemoeilijkten. Daarin ligt ook de aanleiding tot enkele belangrijke brieven. Het was een tijd van toenemende vreemdelingenhaat ‒ onder Joden. Je aarzelt om dat uit te spreken, vanwege de associaties met onze eigen tijd, maar ik ben bang dat de bronnen ons dit leren voor wat betreft de eerste eeuw. In die situatie hield Paulus vast aan het ideaal dat was overeengekomen met de andere apostelen: de gemeente van Jezus bestaat zonder onderscheid uit Joden en niet-Joden, mensen die de Joodse wet houden en mensen die alleen enkele hoofdgeboden houden. In die tijd van vreemdelingenhaat bleef Paulus bruggen bouwen. de brieven van Paulus De meeste geleerden zijn het erover eens dat de brieven die we van Paulus bezitten geschreven zijn in de jaren 50 van de eerste eeuw. Vermoedelijk is 1 Tessalonicenzen de oudste brief die we kennen. Deze is vermoedelijk rond het jaar 50 geschreven aan de kerk van Tessaloniki in Noord-Griekenland. Zoals toen normaal was schreef Paulus trouwens niet zelf maar dicteerde, terwijl hij er af en toe zelf een slot aan schreef, zoals we zullen zien. Zijn brieven zijn gericht aan kerken in verschillende plaatsen rond de Middellandse Zee. De werden zorgvuldig bewaard en na zijn dood, ongeveer in het jaar 64, bijeengebracht en gebundeld. Zo kwamen ze na ongeveer een eeuw terecht in de verzameling geschriftjes die het Nieuwe Testament ging heten. In een verzamelde uitgave krijgt een brief altijd een andere betekenis. Dat is helemaal zo als het gaat om een verzameling ‘heilige geschriften’. Die uitdrukking is ontleend aan de Joodse traditie en verwijst naar geschriften die de gemeenschap geregeld laat voorlezen omdat ze er bijzondere waarde aan toekent ‒ en omgekeerd: ze hebben bijzondere betekenis omdat ze in de gemeenschap worden voorgelezen. Zo kon Augustinus, die eind 4e eeuw als Manicheeër, als lid van de kerk van Mani, was vastgelopen in een groot besef van menselijke zonde en slechtheid, een bevrijdende boodschap ontdekken in Paulus’ brief aan de Romeinen. Hetzelfde gebeurde eeuwen later met Luther, toen die vastliep in de boeteprediking van zijn Augustijnerklooster. Melanchthon, een Lutherse theoloog, zag Romeinen zelfs als een ‘handboek van de christelijke leer’. Wie protestantse belijdenisgeschriften kent zoals de Heidelbergse Catechismus, weet dat daar in de kantlijn naar allerlei schriftplaatsen wordt verwezen, vaak Paulus, en het meest naar Romeinen. Citaten uit Paulus’ brieven als illustratie bij de geloofsleer. Op zich niet verkeerd. Romeinen is een diepzinnige tekst van een bevlogen denker, waarin heel veel te vinden is voor gelovigen en zoekers. Wat verkeerd is, is de inbedding in de protestantse traditie, die zich er als een smorende matras omheen stulpt en het erg moeilijk maakt, de brief te lezen zoals de schrijver hem bedoeld heeft wat toch een eerste doel zou moeten zijn van elke uitlegger. In het spoor van Augustinus en Luther was Romeinen een verhandeling in briefvorm geworden over wet, zonde, geloof en genade in het algemeen. De katholieke kerk had het in de Reformatietijd niet zo op de bijbel en hamerde meer op de traditie. Maar toen in de negentiende eeuw een moderne katholieke exegese van ontstond, ontleende die veel aan de protestantse, ook wat betreft de uitleg van Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p1 Romeinen en Galaten. 1 Korintiërs werd minder bruikbaar gevonden, want daar gaat het over allerlei praktische geboden die niet interessant zijn voor de geloofsleer. vragen waar Paulus’ brieven op ingaan Wat waren dan de vragen waar Paulus voor stond, toen hij zijn brieven schreef? Jammer genoeg schrijft hij dat er niet altijd bij. Dat doe je natuurlijk zelf ook niet als je aan vrienden of familie schrijft die je niet zo lang geleden gezien hebt. Je haakt in op dingen die besproken zijn en die je niet hoeft uit te leggen. In Galaten en Romeinen gaat het vooral over de Joodse wet. Paulus is er in conflict met Joodse christenen over de besnijdenis en de wet en geboden voor heidenchristenen. Wat is er aan de hand? In de traditionele tijdloze, catechismus-gelinkte lezing leest men dit als een conflict dat Paulus had met het Jodendom als zodanig. Men ziet Paulus als de ‘eerste christen’, als degeen die het christendom losmaakte van ‘de kluisters van de Joodse wet’ en tot een universele religie heeft gemaakt. Let wel: de kluisters van de Joodse wet zouden dan nog wel voor Jezus hebben gegolden. In deze lezing van Paulus heeft Jezus dan ook eigenlijk geen plaats meer. Zo kunt u het bv. lezen in de nog steeds enorm invloedrijke Theologie des Neuen Testaments van Rudolf Bultmann. 1 Korintiërs maakt geen melding van conflicten over de wet. Daarom is deze brief echter niet onbelangrijk of oninteressant. Integendeel! De brief is duidelijk gericht tot niet-Joodse gelovigen en gaat over een hele serie praktische vragen, die Paulus er ook nog bij schrijft: Hoe moet het met de man die samenwoont met een vrouw die vroeger met zijn vader leefde? (1 Kor. 5-6). Hoe moet het met je huwelijk of je verloving, wanneer je je wilt afzonderen in gebed en contemplatie? (1 Kor 7). Wat mag je eten en drinken wanneer nietgelovige niet-Joden je uitnodigen op een maaltijd? (1 Kor 8-10). En dan een heel aantal vragen over gebed en eredienst (1 Kor 11-14). En het boeiende is dat in Paulus’ antwoorden op al die praktische vragen Joodse wetstradities doorklinken, zoals blijkt uit vergelijking met de geschriften van Qumran en de vroege rabbijnen. We zien daaruit dat Paulus in zijn onderricht aan niet-Joodse christenen Joodse tradities gebruikte die hij voor hen van toepassing achtte, op het gebied dus van seksuele relaties, huwelijk en scheiding, voedsel en drank van heidenen, gebeden en liturgie.1 De Joodse wet is hierbij een positieve gezagsbron, maar die wordt selectief gebruikt. Niet alle geboden die daaruit voortvloeien acht Paulus van toepassing voor niet-Joodse gelovigen, zoals de sabbat en, heel belangrijk, de besnijdenis. Kortom, we leren hier enorm veel over Paulus’ kerken, over zijn benadering van de problemen die daar leefden, en over zijn positieve houding tegenover de Joodse traditie. Uit zijn brieven komt Paulus naar voren als iemand die snel kan denken op verschillende sporen tegelijk. Je vindt vaak ter illustratie een zijsprong naar een andere gedachtengang. Zoiets gebeurt ook in 1 Kor. 7. Het hoofdstuk gaat zoals gezegd over de vraag hoe je met je relatie moet omgaan wanneer je je tijdelijk wilt wijden aan gebed. Paulus geeft allerlei mogelijkheden aan, maar dringt vooral aan op bezonnenheid. Dan schrijft hij ineens: 17 In het algemeen: laat ieder in de positie blijven die de Heer hem heeft gegeven, blijven wat hij was toen God hem riep. Dat schrijf ik voor aan alle gemeenten. 18Iemand die besneden was toen God hem riep, moet het niet ongedaan laten maken. Iemand die onbesneden was toen God hem riep, moet zich niet laten besnijden. 19Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt. 20Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd. 1 Zie mijn boeken, Paul and the Jewish Law (1990), en Als dit uit de Hemel is (1997/2001), hst. 4. Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p2 Hij gaat dan eerst door op weer een ander gebied waar deze regel geldt, nl. iemands burgerlijke status als slaaf of vrij mens, en keert daarna terug naar het eigenlijke onderwerp, relaties en afzondering. De passage over ‘blijven in de positie waarin je bent geroepen’ komt dus uit een andere samenhang. Paulus zegt het zelfs expliciet: het is een regel die hij ‘in alle gemeenten voorschrijft’. Conclusie: Paulus citeert een regel van zichzelf over de positie die mensen hebben als besnedene of onbesnedene, als Jood of niet-Jood: je moet blijven in de positie waarin je geroepen bent. Paulus vindt de Joodse traditie normatief voor Joden, ook als zij Jezus volgen, maar acht voor niet-Joden slechts een beperkt aantal geboden van toepassing. Dit is zijn ‘apostolische vuistregel’. Deze vernemen we uit de brief die voor de catechismus en de geloofsleer zo oninteressant leek. de vragen van Galaten en Romeinen De twee brieven die de theologen en catechiseermeesters juist wel interessant vonden gaan over andere vragen, ook praktisch, maar uit een ander chapiter. Galaten pakt vanaf het begin uit tegen ‘een ander evangelie’, tegen de boodschap die in Galatië gebracht werd, nl. dat niet-Joodse christenmannen zich moesten laten besnijden om echte christenen te zijn. Met andere woorden, niet-Joodse christenen bestaan niet; om christen te zijn moet je Joods worden en Joods leven. Hiertegen keert Paulus zich fel. Specifiek Joodse geboden zoals sabbat en besnijdenis wil hij juist niet opleggen aan de heidenchristenen. Maar zijn eigen positie is ook in het spel. Die andere predikers vinden dat het Paulus is die een verkeerd evangelie brengt. En zij staan kennelijk in nauw contact met de kerk in Jeruzalem. Vandaar dat Paulus schrijft wat Hans-Dieter Betz noemt een ‘verdedigingsbrief’, een juridisch betoog waarin Paulus zijn eigen positie ten opzichte van de kerk in Jeruzalem en zijn boodschap verdedigt. Doordat hier een gedetailleerd conflict naar voren komt, is deze brief goed in de geschiedenis te plaatsen. Galaten is met andere woorden een belangrijke bron voor de geschiedenis van christenen en Joden halverwege de 1e eeuw. In Romeinen ligt het anders. De aanleiding die brief is niet direkt zichtbaar en kunnen we alleen indirect opmaken uit vergelijking met externe gegevens. Paulus wil naar Rome komen op doortocht naar Spanje, zijn grote toekomstplan, terwijl hij op het moment van schrijven op weg is naar Jeruzalem met de opbrengst van zijn inzamelingsactie onder de heidenkerken in Griekenland en Klein-Azië. Het is een nogal lange brief vol overwegingen over ‘Joden en Grieken’, ofwel Joden en niet-Joden, in verband met de wet en de overtreding daarvan. Waarom? Een concrete aanleiding is zoals gezegd niet direkt zichtbaar. Daarom was het makkelijker om te denken dat het een tijdloos theologisch tractaat is. Toch is dat zeker niet zo. In het eerste hoofdstuk klinkt een motto dat het thema aangeeft: ‘Het evangelie … is Gods reddende kracht voor ieder die gelooft, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor Grieken’ (Rom. 1:16). Een tamelijk bekende tekst, maar vaak over het hoofd gezien is de volgorde, die bij Paulus volstrekt ongebruikelijk is: ‘eerst voor Joden, maar ook voor nietJoden’. Het gaat dus om het evangelie met name ten opzicht van de Joden. Niet als tijdloze verhandeling over de Joden en het evangelie. Maar als een kwestie die op dat moment, in deze brief aan de kerk van Rome, urgent is geworden. Nergens anders vinden bij Paulus zo’n thema en zo’n urgentie. Wat is er aan de hand? Er lijken twee gelijktijdige ontwikkelingen gaande te zijn geweest, één in Rome en één in Judea. In beide gevallen komen externe bronnen ons te hulp. Volgens Suetonius ontstond in Rome onder keizer Claudius ‘tumult’ onder de Joden vanwege een zekere ‘Chrestus’, ofwel Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p3 ‘Christus’. De keizer besloot de Joden te verbannen. Waarschijnlijk gebeurde dit tegen het jaar 50. Hetzelfde lezen we in Hand. 18:2, waar Prisca en Aquila in Efese verkeren omdat ze als Joden uit Rome verbannen zijn. Maar na een paar jaar moet het verbanningsbesluit zijn verslapt, zodat de Joodse christenen konden terugkeren ‒ bijvoorbeeld Prisca en Aquila, aan wie Paulus de groeten doet in zijn brief aan Rome (16:3). Het probleem was toen wellicht dat de Romeinse heidenchristenen moeite hadden, hun Joodse geloofsgenoten weer op te nemen. Mogelijk speelden hierbij ook geruchten over spanningen in Judea en de rol daarin van radicale Joodse christenen. In elk geval spoort Paulus in Rom. 11:13-24 de heidenchristenen aan om niet hoogmoedig te zijn, en te aanvaarden dat de Joodse christenen takken zijn van de ‘edele olijfboom’, maar zijzelf toegevoegde ‘wilde takken’. Het probleem in Judea was in nog sterkere mate van politieke aard. De samenleving daar werd tijdens de jaren 50 van de eerste eeuw in toenemende mate geplaagd door sociale spanningen en weerzin tegen ‘Grieken’ en Romeinen. Dit uitte zich in groeiend verzet tegen de aanwezigheid van objecten van heidense devotie en aandringen op besnijdenis van nietJoodse bewoners. Aanwijzingen hiervoor vinden we in de gecombineerde gegevens van Josephus, Handelingen, en Paulus' brieven aan Galatië en Rome. Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p4 Overzicht Galaten naar H.-D. Betz, Galatians: A Commentary on Paul’s Letter to the Churches of Galatia, (Hermeneia) Philadelphia, Fortress 1979 Gal 1:1‒5 1:6‒11 Praescriptum: groet. (6) Exordium: retorische presentatie van de aanleiding tot de brief. De tegenwoordige tijd van briefschrijver Paulus: hij is woest over de snelheid waarmee de Galaten zich hebben ‘gewend tot een ander evangelie’ dan het zijne. 1:12‒2:14 Narratio: ‘de feiten’: de oorsprong van Paulus’ evangelie, zijn carrière als apostel, zijn verhouding tot de kerk in Jeruzalem. 5 stadia voorafgaand aan de brief: (1) Hoe Paulus ‘vroeger leefde volgens het jodendom’: ‘Ik vervolgde de gemeente van God fanatiek…, ik leefde naar de joodse wetten heel wat strikter dan velen van mijn generatie en zette mij vol overgave in voor de tradities van ons voorgeslacht.’ (2) Na zijn bekering (± 32 AD) door openbaring van Gods zoon’ en zijn roeping ‘om hem aan de heidenen te verkondigen’, verblijft hij drie jaar in Arabië and Damascus. Daarna verblijft hij twee weken in Jeruzalem ‘om Kephas te ontmoeten’ en ziet éénmaal ‘Jakobus, de broer van de Heer’ (± 35 AD). (3) De volgende ‘veertien jaar’, preekt en onderwijst Paulus in de kerken rondom Antiochië, terwijl de kerken in Judea hem niet ‘van gezicht kenden’. Dit werk is gebaseerd op de boodschap die vervolgens in Jeruzalem erkend wordt. (4) Vervolgens (± 49 AD) gaat Paulus met Barnabas naar Jeruzalem om te spreken over ‘het evangelie dat ik aan de heidenen verkondig’. Titus, die ook meekomt, wordt ‘niet gedwongen zich te laten besnijden’, ondanks het optreden van ‘schijnbroeders’. De apostelen, waaronder Jakobus and Kefas (Petrus), zien in dat aan Paulus ‘de verkondiging onder de heidenen was toevertrouwd, zoals aan Petrus de verkondiging aan de besnedenen’. Ze worden het eens en geven elkaar de hand. Ze verzoeken Paulus en Barnabas ook om ‘de armen te ondersteunen’ ‒ wellicht een verwijzing naar Paulus’ latere collecte (1 Kor 16:1‒4). (5) Enige tijd later (zeg 51 AD) bezoekt Kefas Antiochië, als Paulus en Barnabas daar verblijven. Joden en niet-joden eten samen in de kerk, maar wanneer er ‘enkele mensen van Jakobus langskomen’, trok Kefas, evenals de andere joden en zelfs Barnabas, zich terug ‘uit angst voor de voorstanders van de besnijdenis’. Paulus wijst Kefas openlijk terecht en vraagt sarcastisch: ‘Jij bent een jood, maar je leeft als een heiden en houdt je niet aan de joodse gebruiken ‒ hoe kun je dan opeens heidenen dwingen als joden te leven?’ De daarop volgende rede is tevens de propositio van de brief. 1:12‒14 1:15‒20 1:21‒24 2:1‒10 2:11‒14 2:15-21 Propositio: somt feiten op die genoemd zijn in het voorgaande en argumenten die besproken moeten worden in het volgende. Het is een samenvatting van het evangelie waar Paulus en Petrus, als ‘joden van geboorte’, in zouden moeten geloven: ‘We weten dat niemand als rechtvaardige wordt aangenomen door de wet na te leven, maar door het geloof in Jezus Christus.’ 3:1-4:31 Probatio: bewijzen. ‘Argumenten uit de Schrift’ tegen het opleggen van de wet aan nietjoodse christenen. 5:1-6:10 Exhortatio: praktisch onderricht dat het christelijk leven in vrijheid struktuur geeft. 6:11-18 (6) Post scriptum = peroratio (Betz: ‘de sleutel tot de bedoeling van de apostel’), terug naar de ‘tegenwoordige tijd’ van de briefschrijver, ± 55 AD: ‘U ziet het aan de grote letters: ik schrijf u nu eigenhandig.’ Somt de brief op die hij heeft gedicteerd: ‘Degenen die er zo op aandringen dat u zich laat besnijden, willen alleen een goede indruk maken en voorkomen dat ze worden vervolgd omwille van het kruis van Christus.’ (terug naar 1:6-11!) Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p5 Galaten (± 55AD) (3) Gal. 1:18-22, 3 jaar na z bekering (35AD) gaat Paulus naar de streken van Syrië en Cilicië (Antiochië). Geen problemen met kerken in Judea, enkel lof. Handelingen (80/90AD?) 11:25, Paulus onderwijst in Antiochië. 12, HERODES (AGRIPPA I) treedt op tg apostelen; getroffen door een engel. 13-14, Paulus preekt op Cyprus en in Klein-Azië, vindt bijval èn tegenstand. 14:26, terug in Antiochië. Josefus, Oorlog 2:204-409 (±80AD) 204, Caligula vermoord (41AD), Claudius keizer. AGRIPPA I koning v Judea sterft (44AD). 220, procurators Cuspius Fadus (4446AD) en Tiberius Alexander (4648AD) ‘bewaarden de vrede’ door afzijdigheid v plaatselijke gewoonten. (4) Gal. 2:1-10, 14 jaar later (49AD) gaat Paulus naar J-m om zijn evangelie voor de heidenen voor te leggen. Titus niet gedwongen tot besnijdenis. De apostelen zijn eens: Paulus naar de heidenen, zij nr de besnedenen; en ‘gedenk de armen’. (5) Gal. 2:11-21, Antiochië (51AD?): mannen v Jakobus veroorzaken scheiding v heidenen; botsing m Petrus. 15:1-5, mensen uit Judea komen in Antiochië v besnijdenis pleiten. In J-m ook: ‘gelovige Farizeeën’. 15:630, apostelbijeenkomst in J-m: slechts enkele geboden voor nietjoodse gelovigen. 223, Cumanus procurator (48-52AD), ‘geweldpleging’ in de tempel, rovers, soldaten misdragen zich, conflict Joden – Samaritanen. Quadratus, legaat van Syrië, intervenieert. (6) Gal. 6:12, nu (55AD): ‘schijnbroeders’ dringen aan op besnijdenis van heidenchristenen. Romeinen (58AD). 15:25-31, Paulus onderweg n J-m met ‘collecte voor de armen’ van de heidenkerken. Hoopt dat hij wordt ‘gered van de ongelovigen in Judea’ en de collecte aanvaard. 21:20, In J-m, ‘duizenden gelovigen, ijveraars voor de wet’; denken dat Paulus afval van de wet predikt. 21:27, Paulus gearresteerd (58AD). 38: ‘Bent u niet die Egyptenaar … die met vierduizend sicarii … de woestijn in trok?’ 23:12-32, samenzwering om Paulus te doden tijdens transport naar Caesarea. 24:1-26, Paulus gehoord d FELIX, later met zijn joodse vrouw DRUSILLA. 24:27, Na twee jaar (60AD) ‘Felix opgevolgd door PORCIUS FESTUS… liet Paulus in gevangenschap achter.’ 25:13-26:32, Paulus voor FESTUS, AGRIPPA en BERNICE; doet beroep op de keizer, naar Rome gezonden. 28:13, Paulus in Rome. AGRIPPA I (d. 44) vader v: - AGRIPPA II (st. 96/100) - BERNICE - DRUSILLA (Felix’ vrouw) (Oorlog 2:220) 247, FELIX procurator (52-60AD), AGRIPPA II koning v O-Galilea. Claudius sterft (53AD), Nero keizer. 253, Felix kruisigt vele rovers. 254, nieuw fenomeen: sicarii, ‘dagelijkse moorden … paniek’; profetische rebellen leiden menigten n woestijn. 261, Felix verslaat Egyptische profeet m gewapende groep. 264, geweld, oproer, terreurtaktiek tegen Romeinen. 266, machtsstrijd Joden-Syriërs in Caesarea; Syrische legionairs ingeschakeld; Felix intervenieert, stuurt leiders n Rome. 271, FESTUS procurator (60-62AD), treedt op tegen rovers. 272, ALBINUS, corrupte procurator (62-64AD). toenemende chaos. 276, ‘Vanaf deze dag werd h zaad vd komende ondergang gezaaid id stad.’ 277, GESSIUS FLORUS, ergste van alle procurators (64-66AD); Cestius Gallus, legaat van Syrië, intervenieert. 284, Grieken uit Caesarea winnen hun zaak (zie 266), het conflict groeit. 309, AGRIPPA II op dienstreis in Egypte, BERNICE vernederd d Florus. 335, Agrippa terug, tracht te bemiddelen (toespraak, 345-404) maar faalt uiteindelijk. 408, Masada veroverd op Romeinen. 409, Eleazar zoon v Ananias, ‘tempelcommandant’, staakt offer namens de keizer e.a. niet-Joden (zomer 66AD). ‘Deze daad was de basis voor de oorlog tegen de Romeinen.’ Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p6 de politieke kant van de discussie over wet en besnijdenis In dit klimaat van spanning en dreiging (vgl. de ‘angst voor die van de besnijdenis’ bij Petrus, Gal 2:12) kozen vele Joodse christenen de kant van de radicalen en gingen aandringen op besnijdenis van gelovige niet-Joodse mannen. Deze opstelling herinnert aan de militante ‘besnijdenispolitiek’ van de Makkabeeën en is opnieuw waar te nemen bij de opstandelingen tegen de Romeinen in 66 n. Chr. Het eerste boek der Makkabeeën vertelt hoe de Grieks-Syrische koning Antiochus Epiphanes in het jaar 167 v. Chr. een ambitieus plan voor één groot Helleens rijk oplegde aan zijn onderdanen. Dit betekende dat de Joden in Judea heidense offerplaatsen moesten bouwen en ophouden hun zoontjes te besnijden. De priester Mattathias en zijn zonen gingen in verzet. Met een leger trokken zij rond, verwoestten altaren en dwongen de onbesneden jongens tot besnijdenis.2 Later, zo lezen wij in Josephus’ Joodse oudheden, gingen de nakomelingen van Mattathias, de hogepriester-koningen Hyrcanus en Aristobulus (143-103 v. Chr.) hun gebied uitbreiden. Zij stonden de onderworpen volkeren alleen toe in hun gebied te blijven wonen als zij zich lieten besnijden en de Joodse wet gingen houden.3 Gedwongen wetsbetrachting en besnijdenis waren nu de keerzijde van de Joodse militaire macht. Verzet tegen het Romeinse bewind ontstond volgens gegevens in Josephus vooral na de volkstelling die Augustus door zijn legaat Quirinius liet uitvoeren in het jaar 6 n. Chr. De volkstelling wordt ook genoemd in het bekende kerstevangelie, maar helaas verwerkte Lucas daar onjuiste informatie over de datering. Af en toe worden leiders van deze beweging, die ontstond in Galilea, door de Romeinse bestuurders geëxecuteerd, maar halverwege de jaren 50 krijgen ze de wind in de zeilen en beginnen ze met moorden op klaarlichte dag terreur te zaaien in Jeruzalem. Een andere beweging die in die tijd steeds sterker werd ontstond in Jeruzalem en recruteerde haar leden vooral onder priesters en hoger opgeleiden. Haar doel was het bewaren en herstellen van de zuiverheid van het land en de tempel. Paulus heeft misschien voor zijn bekering tot deze beweging behoord. Dit is de beweging die Josephus later de ‘Zeloten’ noemt. Met nog andere, meer vluchtige bewegingen vormde dit een haard van verzet tegen de Romeinen. Door een draaikolk van gebeurtenissen leidde dit in het jaar 66 tot de opstand tegen Rome en uiteindelijk tot de verwoesting van Jeruzalem. Op dat moment zien wij de ‘besnijdenispolitiek’ van de Makkabeese strijders opnieuw opduiken. Bij twee gelegenheden vertelt Josephus dat de opstandelingen niet-Joden die met hen wilden meevechten of zich aan hen overgaven dwongen tot besnijdenis en wetsbetrachting.4 In dit licht moeten we de heftige discussie van Paulus in Galaten zien. Kennelijk waren halverwege de jaren 50 predikers in Galatië komen zeggen dat heidenchristenen zich moesten laten besnijden. Aan het slot van zijn brief laat Paulus doorschemeren dat deze predikers zelf onder druk staan en zelfs ‘vervolging’ riskeren, als zij deze houding niet innemen: ‘Degenen die er zo op aandringen dat u zich laat besnijden, willen alleen een goede indruk maken en voorkomen dat ze worden vervolgd omwille van het kruis van Christus’ (Gal. 6:12). In reactie hierop hielden Paulus en de zijnen vast aan de eerdere beleidslijn, die bekrachtigd was door de apostelen in Jeruzalem: niet-Joodse gelovigen zijn vrij om de Joodse wet niet te houden, Joodse gelovigen doen dat vanzelfsprekend wel. 2 1 Makk. 1:44‒8; 2:45‒6; vgl. Josephus, Joodse oudheden 12:271, 278. Josephus, Joodse oudheden 13:257v.; 13:319 4 Josephus, Mijn leven 113; Joodse oorlog 2:454. 3 Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p7 Van hieruit kunnen we ook de meer gecompliceerde situatie begrijpen die Paulus voor ogen heeft in Romeinen. Terwijl er wellicht berichten zijn doorgedrongen over toenemende gewelddadigheid in Judea en het aandringen op besnijdenis van heidenchristenen, moeten de Romeinse heidenchristenen zich over hun innerlijke weerstand heen zetten en hun Joodse geloofsgenoten opnieuw verwelkomen aan hun gemeentemaaltijden. In Rom. 14 blijkt het ook te gaan over de problemen met hun aparte dieet en hun afwijkende feestdagen. In dat kader zet Paulus zijn genuanceerde redenering op over Joden en Grieken die beiden de wet kennen maar daartegen zondigen en alleen zalig kunnen worden door op God te vertrouwen in Christus. In dat licht moeten we zijn diepzinnige uitspraken over de rechtvaardiging uit geloof verstaan, zoals deze: Thans is echter, buiten de wet om, Gods gerechtigheid openbaar geworden, waarvan de Wet en de Profeten getuigenis afleggen: Gods gerechtigheid, die zich door het geloof in Jezus Christus meedeelt aan allen die geloven, zonder enig onderscheid. Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid. Allen worden gratis door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is. (Rom. 3:21-24, Willebrordvertaling) In een tijd van toenemende vreemdelingenhaat hield Paulus vast aan de overeengekomen inclusieve benadering en bleef hij bruggen bouwen. Peter Tomson, studiedag PKN, 14 maart 2016, p8