PensioenAdvies 2015/85 België-route: niet omstreden, wel lastig Edwin Schop, actueel tot 19-08-2015 Actueel tot 19-08-2015 Auteur Edwin Schop[1] Vakgebied(en) Pensioenen (V) Sinds 2003 kent de pensioensector een Europese richtlijn, de zogeheten IORP-richtlijn (naar de afkorting voorInstitutions for Occupational Retirement Provision). Sinds de inwerkintreding van deze richtlijn is het in Europa in principe mogelijk om voor pensioenfondsen met een vergunning uit het thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden (buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren). In Nederland kan dit via een regulier pensioenfonds, een PPI en (mogelijk vanaf 1 januari 2016) van een algemeen pensioenfonds (Apf). Het kabinet heeft het grensoverschrijdende karakter van pensioenuitvoering vooralsnog voor zich uit geschoven (brief van Staatssecretaris Klijnsma d.d. 1 mei 2015 met beantwoording van vragen van Kamerlid Lodders). Andere landen, waaronder België, hebben sinds 2006 wel gericht actie ondernomen om een aantrekkelijk vestigingsland te zijn voor internationale pensioenvoorzieningen. Inmiddels zijn er inderdaad ondernemingen die hun pensioenuitvoering naar België hebben “verhuisd”, andere werkgevers en fondsen overwegen dit. Van de IORP-richtlijn is op dit moment een herziening in de maak. Bij de behandeling in de Tweede Kamer over deze herziening kreeg het begrip “België- route” een negatieve bijklank en werd deze zelfs omstreden genoemd. In het artikel in Het Financieele Dagblad (FD) d.d. 7 mei 2014 ‘Dijsselbloem roept op tot verzet tegen ‘riskante’ België-route voor pensioenfondsen’ noemt minister Dijsselbloem de Belgiëroute zelfs onverantwoord. In dit artikel een nadere beschouwing van deze ‘vlucht naar het buitenland’. België-route Wat en waarom Met de België-route wordt bedoeld een Nederlandse werkgever die de pensioenregeling, waarop het Nederlandse sociale en arbeidsrecht van toepassing is en blijft, voor zijn werknemers onderbrengt bij een in België gevestigd pensioenfonds. Bij de behandeling in de Tweede Kamer werden Kamervragen gesteld over de zogeheten “België-route voor pensioenfondsen”, mede naar aanleiding van recente gevallen waarin Nederlandse werkgevers er voor kozen om de uitvoering van een pensioenregeling te “verhuizen” naar een in België gevestigd “Organisme voor de Financiering van Pensioenen” (OFP). Een belangrijke reden voor de totstandkoming in België van het OFP in 2006 was om België aantrekkelijker te maken Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 1/9 als vestigingsland voor internationale pensioenvoorzieningen. Die België-route wordt door de politiek mede als een vlucht gezien voor het strenge (nieuwe) financieel toetsingskader voor pensioenfondsen in Nederland (FTK). In perspectief De emigratie naar België dient wel in perspectief te worden geplaatst. Een aantal werkgevers en pensioenfondsen hebben de stap al gezet (onder meer Johnson & Johnson, Nestlé, Ricoh, Citco, Hewitt Associates, BP), sommige zijn er (voor de Nederlandse werknemers) mee bezig (BP, AonHewitt, Dupont) en er zijn op dit moment meerdere partijen die deze optie in hun toekomstscenario meenemen. Wat bij genoemde bedrijven wel speelt is dat zij niet zozeer een oplossing zoeken voor (alleen) hun Nederlandse pensioenregeling maar lijken toe te werken naar een echt Pan-Europees pensioenfonds. Zo voeren de OFP’s van deze werkgevers al pensioenregelingen uit van andere landen waar zij gevestigd zijn. Recent is een nieuw OFP opgezet onder de naam “DuPont European Pension Fund”, wat suggereert dat ook deze multinational plannen heeft voor een Pan-Europees pensioenfonds. Het is daarmee onjuist te stellen dat bedrijven de België-route nemen (primair) ‘als vlucht uit Nederland’. Bedrijven die Nederland al hebben verlaten louter voor andersluidende redenen (waaronder het knellende FTKregime) zijn mij vooralsnog niet bekend. Pensioenparadijs In veel berichtgeving wordt België (nog steeds) voorgesteld als het beloofde land voor pensioenfondsen: hogere rekenrente, alles onder één dak, eenvoudiger governance, flexibeler toezicht en toch evenveel zekerheid. Voorop staat dat de governance structuur van een OFP eenvoudiger is in te richten dan die van een Nederlands pensioenfonds, zeker na invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. De governance van het OFP kan meer op maat worden vormgegeven. Het moet uit minimaal twee organen bestaan, namelijk de algemene vergadering (toezichthouder) en de raad van bestuur. Daarnaast is een externe revisor (accountant) voor elk pensioenfonds verplicht. Deze revisor moet het fonds zelf aanstellen, maar hij moet gekozen worden uit een lijst van revisoren die een bijzondere erkenning hebben van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Het instellen van overige organen kan naar eigen inzicht worden vormgegeven. Veelal is er tevens een ‘Nederlands bestuursorgaan’: werknemers hebben dan invloed via een ‘sociaal comité’ met adviesrecht. Maar de opzet ervan is niet verplicht, de invulling van bevoegdheden is flexibel. Daarmee kan de medezeggenschap van deelnemers, zeker ten opzichte van het Nederlandse model, worden beperkt. OFP’s hebben daarnaast veel vrijheid om hun eigen financiële regels te hanteren, op voorwaarde dat ze gerechtvaardigd zijn. Uiteraard gelden hierbij de bepalingen uit de IORP-richtlijn als minimum. Zo schrijft de richtlijn voor dat pensioenverplichtingen bij grensoverschrijdende activiteiten te allen tijde volledig gefinancierd (‘gedekt’) dienen te zijn. Op welke manier dat moet plaatsvinden, is niet voorgeschreven. De Belgische wetgever heeft niet gekozen voor een zogenoemde ‘kwantitatieve benadering’, maar schrijft voor dat het OFP een berekeningsmethode moet hanteren op basis van economische en actuariële hypothesen die het OFP moet kunnen rechtvaardigen. Dat geeft dus ruimte voor vrijheid. In Nederland gelden via het FTK meer, strakkere en strengere eisen dan de Belgische minimumvoorschriften. Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 2/9 Een Belgisch OFP kan bovendien alle soorten regelingen uitvoeren, van DB tot DC, en er kunnen meerdere ondernemingspensioenfondsen en meerdere bedrijfstakpensioenfondsen onder één dak worden gebracht, met of zonder ringfencing. België lijkt met voorgaande een aantrekkelijke regeling voor de OFP te hebben IORPRichtlijn EU-Richtlijn 2003/41/EG IORPRecast 27 maart 2014, voorstel Europese Commissie tot aanpassing van IORP-Richtlijn IORPCoreper 28 november 2014, aanpassing van IORP-Recast naar aanleiding van onderhandelingen tussen lidstaten Vanaf april 2014 startten de onderhandelingen over het Commissie-voorstel (de IORP-recast) tot herziening van de IORP-Richtlijn in “Brussel”, wat in november 2014 resulteerde in de publicatie van een vierde compromise proposal van het Presidium van de Europese Commissie. Met die versie is het Permanent Representatives Committee (Coreper) op 10 december 2014 akkoord gegaan, als general approach voor de verdere onderhandelingen in het Europees Parlement. Ten opzichte van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel van 27 maart 2014 is deze “Coreper-versie” van 28 november 2014 aanzienlijk gewijzigd en is tegemoet gekomen aan de wensen van een aantal lidstaten, waaronder Nederland. De IORP-recast was (en is) in de Nederlandse politiek omstreden. Zo overwoog de Tweede Kamer in het voorjaar van 2014 een zogeheten gele kaart-procedure tegen het richtlijnvoorstel en kwam er een negatief subsidiariteitsoordeel (Kamerstuk II, vergaderjaar 2013-2014 en 2014-2015, 33 931, nrs. 1-9). En begin december 2014 ondernam Kamerlid Omtzigt (CDA) nog een poging om de onderhandelingen over de IORP-recast van eind november 2014 (de “Coreperversie”) te vertragen. Strakke taakverdeling toezicht Bepalend voor de vraag of sprake is van grensoverschrijdende activiteiten, is of een IORP die statutair is gevestigd in de ene EER-lidstaat (bijvoorbeeld België), een pensioenregeling uitvoert waarop de sociale- en arbeidswetgeving van een andere EER-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) van toepassing is. Van grensoverschrijding is dus alleen sprake als het vestigingsland van de pensioenuitvoerder een andere lidstaat is dan het land waarvan het sociale- en arbeidsrecht van toepassing is op de uitgevoerde pensioenregeling. Bij grensoverschrijdende activiteiten wordt onderscheid gemaakt tussen de “lidstaat van herkomst” en de “lidstaat van ontvangst”. Het begrip lidstaat van herkomst ziet op de EER-lidstaat waar de uitvoerende IORP statutair is gevestigd. In het geval van de België-route gaat het om de uitvoering van een buitenlandse pensioenregeling door een Belgisch OFP en dan is België de lidstaat van herkomst. De toezichthouder voor Belgische OFP’s is dan de FSMA. Het begrip lidstaat van ontvangst ziet op de lidstaat waarvan de sociale- en arbeidswetgeving van toepassing is op de uitgevoerde pensioenregeling. In het geval van de België-route is dat Nederland en dan is DNB de aangewezen pensioentoezichthouder (artikel 151 PW). Op grond van de IORP-recast wordt aan de FSMA uitsluitend het prudentiële toezicht toegewezen en aan DNB het doorlopend toezicht op de naleving van de Nederlandse sociale- en arbeidswetgeving die van toepassing blijft op door een Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 3/9 Belgisch OFP uitgevoerde, “Nederlandse” pensioenregeling. Een andere dimensie van grensoverschrijdend pensioenverkeer, die in de IORP-recast prominent naar voren komt, is die van een vercollectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken en/of pensioenrechten naar een andere EER-lidstaat. Voor die vorm van grensoverschrijdend verkeer bevat de nu geldende IORP-richtlijn geen specifieke regeling, maar de IORP-recast wel. Voor alle internationale waardeoverdrachten vereist de IORP-recast een voorafgaande toestemming, waarbij beide toezichthouders in de betrokken lidstaten een rol toekomt. Via (mede op verzoek van Nederland) aanpassing van de IORP-recast krijgt DNB een zware rol toebedeeld. Een waardeoverdracht naar een andere lidstaat is nu altijd onderworpen aan de goedkeuring van deelnemers van het overdragende pensioenfonds en de bijdragende onderneming. De aanvraag voor een collectieve waardeoverdracht naar een andere lidstaat moet worden ingediend door het overdragende fonds en de voorafgaande toestemming voor waardeoverdracht moet worden gegeven door DNB. Dit is ook de wijze waarop dit reeds in art. 90 PW is opgenomen. Daarnaast heeft de FMSA een belangrijke rol, want ook deze moet op grond van het tweede lid van artikel 13 van de IORP-recast zijn “prior consent” geven bij grensoverschrijdende waardeoverdracht. Bij de toekomstige implementatie van de IORP-recast zal het huidige art. 90 PW daarop wel moeten worden aangevuld. Beide toezichthouders moeten bij de uitoefening van hun toezicht de belangen van de deelnemers en andere belanghebbenden (in beide lidstaten) in ogenschouw nemen. De prudentiële regels voor OFP’s in België worden relatief als minder streng aangemerkt dan de prudentiële voorschriften die onder het Nederlandse (nieuwe) FTK zouden hebben gegolden als de pensioenuitvoerder in Nederland zou zijn gevestigd (zie echter hierna). De IORP-recast belet dat DNB in de beoordeling van een waardeoverdracht meeneemt dat volgens het Belgische kader mogelijk minder zou worden gewaarborgd. Ook hier geldt immers dat DNB geen prudentiële rol heeft. In de praktijk blijkt overigens dat hier toch wel op wordt gelet. Geen arbitrage De vraag is of de België-route als toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen lidstaten kan worden gezien. Zowel de oorspronkelijke IORP-richtlijn als de IORP-recast hebben het karakter van een interne marktrichtlijn. Daarmee is deze richtlijn gericht op vrij verkeer van onder meer diensten (art. 56 e.v. VWEU) en op de eenwording en integratie van de Europese (pensioen)markt. Dit sluit nauw aan bij één van de hoofddoelstellingen van dit richtlijnvoorstel, namelijk “[to] remove obstacles for cross-border provision of services so that occupational pension funds and employers can fully reap the benefits of the single market”. De Europese Commissie stelt wel een harde basisvoorwaarde bij het verruimen van de interne markt voor IORP’s: die verruiming mag niet leiden tot toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen financiële sectoren en/of tussen lidstaten. Zowel de huidige IORP-richtlijn als de nieuwe IORP-recast gaan voor wat betreft het prudentiële kader voor IORP’s uit van zogeheten minimumharmonisatie. Zolang de nationale prudentiële regels voor IORP’s voldoen aan het Europese minimum, handelt de betrokken lidstaat van herkomst overeenkomstig zijn implementatieverplichtingen uit de richtlijn. Als een werkgever bewust kiest om een pensioenregeling te laten uitvoeren door een IORP die is gevestigd in een andere EER-lidstaat met een “licht(er)”, maar wel richtlijnconform prudentieel regime, kunnen grensoverschrijdende activiteiten en Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 4/9 waardeoverdrachten niet worden gezien als regelgevingsarbitrage tussen lidstaten. Mede hierdoor kunnen grote verschillen optreden tussen de prudentiële regimes voor IORP’s in de EER-lidstaten, in dit geval tussen België en Nederland. Met betrekking tot de sociale- en arbeidswetgeving kan van regelgevingsarbitrage per definitie geen sprake zijn: de IORP-richtlijn bepaalt dat de nationale sociale- en arbeidswetgeving op pensioengebied de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is. Hierin komt geen wijziging. Het is natuurlijk wel zo dat door geen kapitaalseisen voor IORPs vast te stellen, wordt toezichtarbitrage wel bevorderd. Een Nederlandse werkgever kiest voor de België-route en tevens voor een collectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten vanuit het oorspronkelijke Nederlandse pensioenfonds aan een Belgisch OFP. Na deze waardeoverdracht is de FSMA exclusief verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is DNB enkel nog belast met het toezicht op de Nederlandse sociale- en arbeidswetgeving. Na waardeoverdracht is het Nederlandse prudentiële kader voor pensioenfondsen (het FTK) dus buiten beeld, ook de mogelijkheid tot korten (art. 134 PW). Pensioenparadijs? Financiële kader niet zo licht Met betrekking tot de hogere rekenrente voor Nederlandse regeling (soms wordt in bepaalde kringen zelfs 6% genoemd) blijkt een sterke nuancering op zijn plaats. In België hebben pensioenfondsen kortetermijnvoorzieningen. Dat is een indicatie van het absolute wettelijke minimum dat een pensioenfonds in kas moet hebben. Het is het bedrag waar een werknemer volgens de Belgische sociale wetgeving minimaal recht op heeft en wat hij meekrijgt als hij zijn werkgever verlaat en pensioen overdraagt naar een ander fonds. Die waarde wordt volgens de Belgische sociale wetgeving berekend met een rekenrente van 6%. Daarnaast moet het fonds ook lange-termijnvoorzieningen aanleggen. Die zijn gebaseerd op een prudente inschatting van de verplichtingen, uitgaande van een prudente rekenrente en/of buffers die afwijkingen van de gehanteerde actuariële en financiële hypotheses kunnen opvangen. Het fonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: de samenstelling van de beleggingen, de beloften die de regeling doet, de soliditeit van de sponsor. Gemiddeld komt de rekenrente voor Belgische toezeggingen op 4%. Dat is voor de langetermijndekkingsgraad. Als de FSMA echter toezicht houdt op een fonds dat Nederlandse deelnemers bedient, is de sociale wetgeving van Nederland van toepassing. Die schrijft voor dat de overdrachtswaarde berekend moet worden met een risicovrije rente, voor een looptijd van 25 jaar (art. 25 lid 1 Besluit uitvoering PW). Die rente wordt op 1 oktober van het voorafgaande jaar bepaald, dus de rekenrente staat gedurende een jaar vast. Voor de korte-termijnvoorzieningen, het absolute minimum, kijkt de FSMA dus naar de Nederlandse sociale wetgeving, specifiek naar de regelgeving voor het standaardtarief bij waardeoverdracht (in 2015: 2,156%). Dat levert echter wel een andere (veelal hogere) dekkingsgraad op dan een fonds in Nederland zou hebben. De inschatting is dat de dekkingsgraad zo’n 10% hoger kan uitvallen in België. Voor het vaststellen van de hoogte van de premie worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor het bepalen van de verplichtingen. Daardoor kan het zijn dat de premie lager is. De inschatting is dat deze zo’n 10%-punt lager kan uitvallen dan in Nederland. Zie bijvoorbeeld het interview met het Nederlandse pensioenfonds Bristol-Myers Squibb waarin werd gesteld dat de dekkingsgraad flink zou stijgen en de premie sterk zou dalen (FD PensioenPro d.d. 5 juni 2014 ‘Onze Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 5/9 dekkingsgraad zou 20%-punt stijgen in België’). Daarnaast gelden in België lagere buffereisen: een minimale dekkingsgraad van 100%. Maar als een fonds onder 100% zakt van de korte-termijnvoorzieningen of de overdrachtswaarde, moet de onderneming binnen een jaar bijstorten. Die bijstorting is in tegenstelling tot Nederland verplicht in België (voor “Belgische” pensioenregelingen) en biedt een voordeel voor de bescherming van de pensioenrechten. Bij Belgische regelingen kan er niet worden gekort en men kan ook niet enkele jaren wachten met het (volledige) herstel, zoals in Nederland. De FSMA ziet er wel op toe dat het pensioenfonds vermijdt dat het zo ver zakt dat het die sponsorgarantie moet aanspreken. Dus een kleine buffer wordt daarbij wel door de FSMA vereist. Waarbij de FSMA al kan ingrijpen met een saneringsplan als een pensioenfonds een paar procentpunt boven de vereiste 100% zit. Waarborg via bijstortingsverplichting In de antwoorden op de Kamervragen over de België-route kwam naar voren dat er onder Belgisch recht een bijstortingsverplichting van de bijdragende onderneming geldt (Kamerstukken II 2013-2014, Aanhangsel van de Handelingen, 2319). Voor werkgevers vormt deze bijstortingsverplichting een toekomstig risico, dat ongewenste invloeden op de financiële resultaten kan hebben. In Nederland wordt juist veelvuldig overgestapt op CDC- en DC-regelingen, juist om van deze bijstortingsverplichting af te komen. Onduidelijk (ook volgens de staatssecretaris) zou zijn of die bijstortingsverplichting onderdeel is van het Belgische prudentieel kader voor IORP’s en daarmee onder het domein van de FSMA valt. Enerzijds is deze bijstortplicht gekoppeld aan de Belgische waarderingsregels voor de technische voorzieningen van een OFP, wat prudentieel van aard is. Anderzijds wordt de Tweede Kamer in de antwoorden op de Kamervragen voorgehouden dat Belgische werkgevers op basis van de Belgische sociale- en arbeidswetgeving een (contractuele) resultaatsverplichting hebben ten aanzien van de nakoming van een “Belgische” pensioenregeling, die onder meer tot uiting komt in de genoemde bijstortingsplicht. Dat laatste zou betekenen dat de bijstortingsverplichting niet geldt voor – dat wil zeggen, niet zonder meer afdwingbaar is ten aanzien van – een grensoverschrijdend actief Belgisch OFP dat een Nederlandse pensioenregeling uitvoert. In dat geval valt de bijstortingsverplichting tussen wal en schip, omdat deze noch deel uitmaakt van het prudentiële domein van de FSMA, noch van de sociale- en arbeidswetgeving waarop DNB toeziet. Daar komt bij dat er geen garantie is dat een werkgever zijn bijstortingsverplichting – ongeacht of die contractueel dan wel wettelijk is vastgelegd – te allen tijde zal kunnen nakomen, zeker in barre economische tijden. De IORP-recast lost dat dilemma en die kwetsbaarheid niet op. Deze ‘onzekerheid’ ten aanzien van het eisen van een bijstortingsverplichting blijkt ook uit wat de FSMA aangeeft in zijn Jaarverslag over 2013 (p. 72 onder “Grensoverschrijdende activiteit”): “Een bijzonder aandachtspunt voor de FSMA zijn de gevallen waarin sprake is van de overheveling van het beheer van een pensioentoezegging naar een Belgische IBP vanuit een land waar er bij een financieringstekort in specifieke omstandigheden de mogelijkheid bestaat om de pensioenaanspraak te reduceren. In dergelijk geval waakt de FSMA erover dat de aangeslotenen correct worden ingelicht over de draagwijdte van een mogelijke reductie van de pensioentoezegging en over de omstandigheden waarin ze kan plaatsgrijpen. In die gevallen waar op grond van het buitenlandse toepasselijke sociaal of arbeidsrecht twijfel rijst over de verplichte tussenkomst van de sponsor bij financieringstekorten zoekt de FSMA proactief oplossingen om bijkomende zekerheid te verschaffen aan aangeslotenen en zo de duurzaamheid van Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 6/9 de verbintenissen te waarborgen. Het kan bijvoorbeeld gaan om contractuele garanties van de sponsor of bijkomende buffers”. Uit afstemming met de FSMA blijkt dat nu de Nederlandse regels geen bijstortverplichting voorschrijven dat in België dus ook niet (wettelijk) is en wordt voorgeschreven. Maar de FSMA spant zich wel in om een sponsorverplichting in een contract vast te leggen voor pensioenfondsen afkomstig uit landen waar die niet automatisch geldt, zoals Nederland. Zo niet dan kan de FSMA extra buffereisen stellen. Kortom, de FSMA zal de zekerstelling van de verplichtingen in zijn geheel bezien. Een hogere dekkingsgraad en een lagere premie zonder bijstortingsverplichting is dan ook niet denkbaar. Dat blijkt ook uit alle ‘verhuizingen’ die inmiddels hebben plaatsgevonden. Waarborg via (mede)zeggenschap Wil er sprake zijn van een ‘vlucht naar België’ dan kan de Nederlandse werkgever of het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds niet eenzijdig daarover besluiten: – wanneer een werkgever het voornemen heeft een pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat is art. 27 WOR van overeenkomstige toepassing (art. 23 lid 4 PW) en is er sprake van directe (mede) zeggenschap van (actieve) deelnemers. Zo kopte het FD dat de Nederlandse medewerkers van AonHewitt niet blij zijn met de voorgenomen België-route), verbaasd zijn dat het pensioenfondsbestuur het besluit tot ‘verhuizen’ reeds heeft genomen en het Verantwoordingsorgaan positief heeft geadviseerd (‘Twijfels over verhuizing pensioen naar België’, PensioenPro d.d. 16 april 2015). Eerder gaf het pensioenfonds van Bristol-Myers Squibb aan er van af te zien omdat de ondernemingsraad het niet zag zitten (‘Onze dekkingsgraad zou 20%-punt stijgen in België’, FD PensioenPro, 5 juni 2014); – met betrekking tot een besluit door het pensioenfondsbestuur is er directe zeggenschap van (gewezen) deelnemers via deelname in het bestuur van het fonds; – er is sprake van indirecte zeggenschap via - afhankelijk van het governance model van het fonds - het Verantwoordingsorgaan (art.115a PW) of het Belanghebbendenorgaan (art.115c PW). Beide organen hebben adviesrecht met betrekking tot het beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst (hoewel dit laatste veelal door de werkgever zal worden besloten). Over een gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds en de liquidatie van het fonds heeft het Verantwoordingorgaan adviesrecht, het Belangenhebbendenorgaan goedkeuringsrecht; – is er sprake van een collectieve waardeoverdracht van de opgebouwde aanspraken naar een OFP (en dat zal meestal het geval zijn) dan is, in het geval de werkgever verzoekt tot collectieve waardeoverdracht en het Nederlandse pensioenfonds blijft bestaan, instemming van de individuele deelnemers vereist (art. 83 PW). Is er sprake van een collectieve waardeoverdracht omdat het Nederlandse fonds wordt geliquideerd dan is deze instemming niet vereist (art. 84 PW). De vraag is dan waarom/wanneer Nederlandse deelnemers zouden instemmen met de overgang van een Nederlandse naar een Belgische pensioenuitvoerder. Als de uitkomst is dat de uitvoeringskosten lager zijn (minder governance kosten, minder toezichtkosten, schaalvoordelen door meer regelingen bij één uitvoerder) dan is het de vraag of dat voordeel resulteert in materiële wijzigingen (stijgingen) van (toekomstige) pensioenuitkeringen. Als de uitkomst is dat de premies lager zijn omdat een lagere zekerheidsmaatstaf van toepassing is, zal de vraag gerechtvaardigd zijn hoe werknemers voor deze Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 7/9 risico-overdracht gaan worden gecompenseerd of hoe anderszins risico’s worden gewaarborgd (bijstorting). De belangrijkste terughoudendheid zullen deelnemers hebben bij het inbrengen van bestaande rechten en aanspraken. In veel opzichten is deze te vergelijken met de discussie over het ‘invaren’: het inbrengen van bestaande rechten in een nieuw pensioenstelsel, waardoor het karakter van die rechten wijzigt. De IORP-richtlijn laat, zoals hiervoor aangegeven, immers hogere rekenrentes toe dan het Nederlandse toezicht vereist, en het Belgische toezicht maakt ten dele gebruik van die ruimte. Los van de vraag of een hogere rekenrente in algemene zin gerechtvaardigd kan zijn, brengt een overgang op een hogere rekenrente voor liggende voorzieningen met zich mee dat de impliciete claim die groepen deelnemers doen op het liggende vermogen van waarde verandert. Er ontstaan herverdelingen bij een aanpassing van de rekenrente. Een vereiste van deelnemers kan dan zijn een generatieevenwichtstoets uit te voeren voor verhuizing van bestaande aanspraken naar België (zie hiertoe ook de oproep van Jeroen Been in het FD d.d. 6 juni 2014 ‘Stel generatie-evenwichtstoets verplicht bij België-route pensioenfonds’). Waarborg via toezicht Een collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en –aanspraken naar een andere lidstaat wordt, zoals hiervoor toegelicht, in beginsel op dezelfde wijze door DNB behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen in Nederland. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer art. 84 PW (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van art. 83 PW, houdt de AFM er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht. Bij de laatste stand van zaken inzake de Apf is art. 84 PW van toepassing bij een omvorming. Dat zou dan ook moeten gelden voor een OFP, op straffe van strijdigheid met art. 56 VWEU. Conclusie Een overstap door een Nederlandse werkgever van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder (IORP) in België (OFP) kan in vergelijking met het FTK worden gezien als een overstap naar een relatief “lichter” prudentieel regime. Maar de Belgische prudentiële regels voldoen wel aan de minimumbepalingen van de IORP-recast. De in de Tweede Kamer als omstreden gekwalificeerde route is daarmee niet te beschouwen als een vorm van (toezicht- en) regelgevingsarbitrage tussen lidstaten. Waarbij het, zolang er geen volledige duidelijkheid vooraf is over de bijstortingsverplichting, maar de vraag is of lichter ook daadwerkelijk lichter is. Daarnaast gelden stevige waarborgen via toezicht van DNB en de AFM, en is er sprake van direct en indirecte zeggenschap van deelnemers. Daarmee kan niet worden volgehouden dat de België-route onverantwoord is. Voornoemde stelt wel hoge eisen aan het invoeringsproces wat betreft overdenkingen, overleg en termijnen (zie ook het interview met Johnson & Johnson in FD d.d. 11 maart 2015 ‘Nederlandse pensioenen Johnson & Johnson definitief naar België’). Ook dat zal voor een werkgever/ pensioenfondsbestuur in de overweging om de België-route mee te nemen moeten worden Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 8/9 meegenomen. De België-route: niet omstreden, wel lastig. Dat Nederland een streng prudentieel kader voor pensioenfondsen kent, zeker ook met de invoering van het nieuwe FTK sinds 1 januari 2015, maakt Nederland een minder aantrekkelijk vestigingsland voor IORP’s die grensoverschrijdend actief willen zijn. De mate van zekerheid voor de toekomst die het FTK in Nederland beoogt te bieden aan deelnemers en andere belanghebbenden heeft in die zin een prijs: een aantrekkelijke “Holland-route” (buitenlandse werkgevers die hun pensioenregeling willen laten uitvoeren door een pensioenuitvoerder met zetel in Nederland) zal er niet snel komen. Dat geldt uiteraard weer niet voor de PPI, die is immers aan ander prudentieel toezicht onderhevig. Voetnoten [1] Mr. drs. Edwin Schop cpl. Consulting partner Flexis Groep Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl Pagina 9/9