Documentselectie 06-05-2016

advertisement
PensioenAdvies 2015/85
België-route: niet omstreden, wel lastig
Edwin Schop, actueel tot 19-08-2015
Actueel tot
19-08-2015
Auteur
Edwin Schop[1]
Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
Sinds 2003 kent de pensioensector een Europese richtlijn, de zogeheten IORP-richtlijn (naar
de afkorting voorInstitutions for Occupational Retirement Provision). Sinds de inwerkintreding van deze
richtlijn is het in Europa in principe mogelijk om voor pensioenfondsen met een vergunning uit het
thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden (buitenlandse pensioenregelingen uit te
voeren).
In Nederland kan dit via een regulier pensioenfonds, een PPI en (mogelijk vanaf 1 januari 2016) van een
algemeen pensioenfonds (Apf).
Het kabinet heeft het grensoverschrijdende karakter van pensioenuitvoering vooralsnog voor zich uit
geschoven (brief van Staatssecretaris Klijnsma d.d. 1 mei 2015 met beantwoording van vragen van
Kamerlid Lodders). Andere landen, waaronder België, hebben sinds 2006 wel gericht actie ondernomen
om een aantrekkelijk vestigingsland te zijn voor internationale pensioenvoorzieningen. Inmiddels zijn er
inderdaad ondernemingen die hun pensioenuitvoering naar België hebben “verhuisd”, andere
werkgevers en fondsen overwegen dit.
Van de IORP-richtlijn is op dit moment een herziening in de maak. Bij de behandeling in de Tweede
Kamer over deze herziening kreeg het begrip “België- route” een negatieve bijklank en werd deze zelfs
omstreden genoemd. In het artikel in Het Financieele Dagblad (FD) d.d. 7 mei 2014 ‘Dijsselbloem roept
op tot verzet tegen ‘riskante’ België-route voor pensioenfondsen’ noemt minister Dijsselbloem de Belgiëroute zelfs onverantwoord. In dit artikel een nadere beschouwing van deze ‘vlucht naar het buitenland’.
België-route
Wat en waarom
Met de België-route wordt bedoeld een Nederlandse werkgever die de pensioenregeling,
waarop het Nederlandse sociale en arbeidsrecht van toepassing is en blijft, voor zijn
werknemers onderbrengt bij een in België gevestigd pensioenfonds. Bij de behandeling in de
Tweede Kamer werden Kamervragen gesteld over de zogeheten “België-route voor
pensioenfondsen”, mede naar aanleiding van recente gevallen waarin Nederlandse
werkgevers er voor kozen om de uitvoering van een pensioenregeling te “verhuizen” naar
een in België gevestigd “Organisme voor de Financiering van Pensioenen” (OFP). Een belangrijke
reden voor de totstandkoming in België van het OFP in 2006 was om België aantrekkelijker te maken
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 1/9
als vestigingsland voor internationale pensioenvoorzieningen. Die België-route wordt door de politiek
mede als een vlucht gezien voor het strenge (nieuwe) financieel toetsingskader voor pensioenfondsen in
Nederland (FTK).
In perspectief
De emigratie naar België dient wel in perspectief te worden geplaatst. Een aantal werkgevers en
pensioenfondsen hebben de stap al gezet (onder meer Johnson & Johnson, Nestlé, Ricoh, Citco,
Hewitt Associates, BP), sommige zijn er (voor de Nederlandse werknemers) mee bezig (BP, AonHewitt,
Dupont) en er zijn op dit moment meerdere partijen die deze optie in hun toekomstscenario meenemen.
Wat bij genoemde bedrijven wel speelt is dat zij niet zozeer een oplossing zoeken voor (alleen) hun
Nederlandse pensioenregeling maar lijken toe te werken naar een echt Pan-Europees pensioenfonds.
Zo voeren de OFP’s van deze werkgevers al pensioenregelingen uit van andere landen waar zij
gevestigd zijn.
Recent is een nieuw OFP opgezet onder de naam “DuPont European Pension Fund”, wat suggereert
dat ook deze multinational plannen heeft voor een Pan-Europees pensioenfonds. Het is daarmee onjuist
te stellen dat bedrijven de België-route nemen (primair) ‘als vlucht uit Nederland’. Bedrijven die
Nederland al hebben verlaten louter voor andersluidende redenen (waaronder het knellende
FTKregime) zijn mij vooralsnog niet bekend.
Pensioenparadijs
In veel berichtgeving wordt België (nog steeds) voorgesteld als het beloofde land voor pensioenfondsen:
hogere rekenrente, alles onder één dak, eenvoudiger governance, flexibeler toezicht en toch evenveel
zekerheid.
Voorop staat dat de governance structuur van een OFP eenvoudiger is in te richten dan die van een
Nederlands pensioenfonds, zeker na invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. De
governance van het OFP kan meer op maat worden vormgegeven. Het moet uit minimaal twee organen
bestaan, namelijk de algemene vergadering (toezichthouder) en de raad van bestuur. Daarnaast is een
externe revisor (accountant) voor elk pensioenfonds verplicht. Deze revisor moet het fonds zelf
aanstellen, maar hij moet gekozen worden uit een lijst van revisoren die een bijzondere erkenning
hebben van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Het instellen van overige
organen kan naar eigen inzicht worden vormgegeven. Veelal is er tevens een ‘Nederlands
bestuursorgaan’: werknemers hebben dan invloed via een ‘sociaal comité’ met adviesrecht. Maar de
opzet ervan is niet verplicht, de invulling van bevoegdheden is flexibel. Daarmee kan de
medezeggenschap van deelnemers, zeker ten opzichte van het Nederlandse model, worden beperkt.
OFP’s hebben daarnaast veel vrijheid om hun eigen financiële regels te hanteren, op voorwaarde dat ze
gerechtvaardigd zijn. Uiteraard gelden hierbij de bepalingen uit de IORP-richtlijn als minimum. Zo schrijft
de richtlijn voor dat pensioenverplichtingen bij grensoverschrijdende activiteiten te allen tijde volledig
gefinancierd (‘gedekt’) dienen te zijn. Op welke manier dat moet plaatsvinden, is niet voorgeschreven.
De Belgische wetgever heeft niet gekozen voor een zogenoemde ‘kwantitatieve benadering’, maar
schrijft voor dat het OFP een berekeningsmethode moet hanteren op basis van economische en
actuariële hypothesen die het OFP moet kunnen rechtvaardigen. Dat geeft dus ruimte voor vrijheid. In
Nederland gelden via het FTK meer, strakkere en strengere eisen dan de Belgische minimumvoorschriften.
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 2/9
Een Belgisch OFP kan bovendien alle soorten regelingen uitvoeren, van DB tot DC, en er kunnen
meerdere ondernemingspensioenfondsen en meerdere bedrijfstakpensioenfondsen onder één dak
worden gebracht, met of zonder ringfencing.
België lijkt met voorgaande een aantrekkelijke regeling voor de OFP te hebben
IORPRichtlijn
EU-Richtlijn 2003/41/EG
IORPRecast
27 maart 2014, voorstel Europese Commissie tot aanpassing van IORP-Richtlijn
IORPCoreper
28 november 2014, aanpassing van IORP-Recast naar aanleiding van
onderhandelingen tussen lidstaten
Vanaf april 2014 startten de onderhandelingen over het Commissie-voorstel (de IORP-recast) tot
herziening van de IORP-Richtlijn in “Brussel”, wat in november 2014 resulteerde in de publicatie van
een vierde compromise proposal van het Presidium van de Europese Commissie. Met die versie is het
Permanent Representatives Committee (Coreper) op 10 december 2014 akkoord gegaan, als general
approach voor de verdere onderhandelingen in het Europees Parlement. Ten opzichte van het
oorspronkelijke richtlijnvoorstel van 27 maart 2014 is deze “Coreper-versie” van 28 november 2014
aanzienlijk gewijzigd en is tegemoet gekomen aan de wensen van een aantal lidstaten, waaronder
Nederland.
De IORP-recast was (en is) in de Nederlandse politiek omstreden. Zo overwoog de Tweede
Kamer in het voorjaar van 2014 een zogeheten gele kaart-procedure tegen het
richtlijnvoorstel en kwam er een negatief subsidiariteitsoordeel (Kamerstuk II, vergaderjaar 2013-2014
en 2014-2015, 33 931, nrs. 1-9). En begin december 2014 ondernam Kamerlid Omtzigt (CDA) nog een
poging om de onderhandelingen over de IORP-recast van eind november 2014 (de “Coreperversie”) te
vertragen.
Strakke taakverdeling toezicht
Bepalend voor de vraag of sprake is van grensoverschrijdende activiteiten, is of een IORP die statutair
is gevestigd in de ene EER-lidstaat (bijvoorbeeld België), een pensioenregeling uitvoert waarop de
sociale- en arbeidswetgeving van een andere EER-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) van toepassing is.
Van grensoverschrijding is dus alleen sprake als het vestigingsland van de pensioenuitvoerder een
andere lidstaat is dan het land waarvan het sociale- en arbeidsrecht van toepassing is op de
uitgevoerde pensioenregeling. Bij grensoverschrijdende activiteiten wordt onderscheid gemaakt tussen
de “lidstaat van herkomst” en de “lidstaat van ontvangst”. Het begrip lidstaat van herkomst ziet op de
EER-lidstaat waar de uitvoerende IORP statutair is gevestigd. In het geval van de België-route gaat het
om de uitvoering van een buitenlandse pensioenregeling door een Belgisch OFP en dan is België de
lidstaat van herkomst. De toezichthouder voor Belgische OFP’s is dan de FSMA. Het begrip lidstaat van
ontvangst ziet op de lidstaat waarvan de sociale- en arbeidswetgeving van toepassing is op de
uitgevoerde pensioenregeling. In het geval van de België-route is dat Nederland en dan is DNB de
aangewezen pensioentoezichthouder (artikel 151 PW). Op grond van de IORP-recast wordt aan de
FSMA uitsluitend het prudentiële toezicht toegewezen en aan DNB het doorlopend toezicht op de
naleving van de Nederlandse sociale- en arbeidswetgeving die van toepassing blijft op door een
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 3/9
Belgisch OFP uitgevoerde, “Nederlandse” pensioenregeling.
Een andere dimensie van grensoverschrijdend pensioenverkeer, die in de IORP-recast prominent naar
voren komt, is die van een vercollectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken
en/of pensioenrechten naar een andere EER-lidstaat. Voor die vorm van grensoverschrijdend verkeer
bevat de nu geldende IORP-richtlijn geen specifieke regeling, maar de IORP-recast wel. Voor alle
internationale waardeoverdrachten vereist de IORP-recast een voorafgaande toestemming, waarbij
beide toezichthouders in de betrokken lidstaten een rol toekomt. Via (mede op verzoek van Nederland)
aanpassing van de IORP-recast krijgt DNB een zware rol toebedeeld. Een waardeoverdracht naar een
andere lidstaat is nu altijd onderworpen aan de goedkeuring van deelnemers van het overdragende
pensioenfonds en de bijdragende onderneming. De aanvraag voor een collectieve waardeoverdracht
naar een andere lidstaat moet worden ingediend door het overdragende fonds en de voorafgaande
toestemming voor waardeoverdracht moet worden gegeven door DNB. Dit is ook de wijze waarop dit
reeds in art. 90 PW is opgenomen.
Daarnaast heeft de FMSA een belangrijke rol, want ook deze moet op grond van het tweede lid van
artikel 13 van de IORP-recast zijn “prior consent” geven bij grensoverschrijdende waardeoverdracht. Bij
de toekomstige implementatie van de IORP-recast zal het huidige art. 90 PW daarop wel moeten
worden aangevuld.
Beide toezichthouders moeten bij de uitoefening van hun toezicht de belangen van de deelnemers en
andere belanghebbenden (in beide lidstaten) in ogenschouw nemen. De prudentiële regels voor OFP’s
in België worden relatief als minder streng aangemerkt dan de prudentiële voorschriften die onder het
Nederlandse (nieuwe) FTK zouden hebben gegolden als de pensioenuitvoerder in Nederland zou zijn
gevestigd (zie echter hierna). De IORP-recast belet dat DNB in de beoordeling van een
waardeoverdracht meeneemt dat volgens het Belgische kader mogelijk minder zou worden
gewaarborgd. Ook hier geldt immers dat DNB geen prudentiële rol heeft. In de praktijk blijkt overigens
dat hier toch wel op wordt gelet.
Geen arbitrage
De vraag is of de België-route als toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen lidstaten kan worden
gezien. Zowel de oorspronkelijke IORP-richtlijn als de IORP-recast hebben het karakter van een interne
marktrichtlijn. Daarmee is deze richtlijn gericht op vrij verkeer van onder meer diensten (art. 56 e.v.
VWEU) en op de eenwording en integratie van de Europese (pensioen)markt. Dit sluit nauw aan bij één
van de hoofddoelstellingen van dit richtlijnvoorstel, namelijk “[to] remove obstacles for cross-border
provision of services so that occupational pension funds and employers can fully reap the benefits of
the single market”.
De Europese Commissie stelt wel een harde basisvoorwaarde bij het verruimen van de interne markt
voor IORP’s: die verruiming mag niet leiden tot toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen financiële
sectoren en/of tussen lidstaten.
Zowel de huidige IORP-richtlijn als de nieuwe IORP-recast gaan voor wat betreft het prudentiële kader
voor IORP’s uit van zogeheten minimumharmonisatie. Zolang de nationale prudentiële regels voor
IORP’s voldoen aan het Europese minimum, handelt de betrokken lidstaat van herkomst
overeenkomstig zijn implementatieverplichtingen uit de richtlijn. Als een werkgever bewust kiest om een
pensioenregeling te laten uitvoeren door een IORP die is gevestigd in een andere EER-lidstaat met een
“licht(er)”, maar wel richtlijnconform prudentieel regime, kunnen grensoverschrijdende activiteiten en
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 4/9
waardeoverdrachten niet worden gezien als regelgevingsarbitrage tussen lidstaten. Mede hierdoor
kunnen grote verschillen optreden tussen de prudentiële regimes voor IORP’s in de EER-lidstaten, in dit
geval tussen België en Nederland.
Met betrekking tot de sociale- en arbeidswetgeving kan van regelgevingsarbitrage per definitie geen
sprake zijn: de IORP-richtlijn bepaalt dat de nationale sociale- en arbeidswetgeving op pensioengebied
de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is. Hierin komt geen wijziging. Het is natuurlijk wel zo dat
door geen kapitaalseisen voor IORPs vast te stellen, wordt toezichtarbitrage wel bevorderd.
Een Nederlandse werkgever kiest voor de België-route en tevens voor een collectieve
waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten vanuit het oorspronkelijke
Nederlandse pensioenfonds aan een Belgisch OFP. Na deze waardeoverdracht is de FSMA exclusief
verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is DNB enkel nog belast met het toezicht op de
Nederlandse sociale- en arbeidswetgeving. Na waardeoverdracht is het Nederlandse prudentiële kader
voor pensioenfondsen (het FTK) dus buiten beeld, ook de mogelijkheid tot korten (art. 134 PW).
Pensioenparadijs?
Financiële kader niet zo licht
Met betrekking tot de hogere rekenrente voor Nederlandse regeling (soms wordt in bepaalde kringen
zelfs 6% genoemd) blijkt een sterke nuancering op zijn plaats. In België hebben pensioenfondsen kortetermijnvoorzieningen. Dat is een indicatie van het absolute wettelijke minimum dat een pensioenfonds in
kas moet hebben. Het is het bedrag waar een werknemer volgens de Belgische sociale wetgeving
minimaal recht op heeft en wat hij meekrijgt als hij zijn werkgever verlaat en pensioen overdraagt naar
een ander fonds. Die waarde wordt volgens de Belgische sociale wetgeving berekend met een
rekenrente van 6%. Daarnaast moet het fonds ook lange-termijnvoorzieningen aanleggen. Die zijn
gebaseerd op een prudente inschatting van de verplichtingen, uitgaande van een prudente rekenrente
en/of buffers die afwijkingen van de gehanteerde actuariële en financiële hypotheses kunnen opvangen.
Het fonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: de samenstelling van
de beleggingen, de beloften die de regeling doet, de soliditeit van de sponsor. Gemiddeld komt de
rekenrente voor Belgische toezeggingen op 4%. Dat is voor de langetermijndekkingsgraad.
Als de FSMA echter toezicht houdt op een fonds dat Nederlandse deelnemers bedient, is de sociale
wetgeving van Nederland van toepassing. Die schrijft voor dat de overdrachtswaarde berekend moet
worden met een risicovrije rente, voor een looptijd van 25 jaar (art. 25 lid 1 Besluit uitvoering PW). Die
rente wordt op 1 oktober van het voorafgaande jaar bepaald, dus de rekenrente staat gedurende een
jaar vast. Voor de korte-termijnvoorzieningen, het absolute minimum, kijkt de FSMA dus naar de
Nederlandse sociale wetgeving, specifiek naar de regelgeving voor het standaardtarief bij
waardeoverdracht (in 2015: 2,156%). Dat levert echter wel een andere (veelal hogere) dekkingsgraad
op dan een fonds in Nederland zou hebben. De inschatting is dat de dekkingsgraad zo’n 10% hoger kan
uitvallen in België. Voor het vaststellen van de hoogte van de premie worden dezelfde uitgangspunten
gehanteerd als voor het bepalen van de verplichtingen. Daardoor kan het zijn dat de premie lager is. De
inschatting is dat deze zo’n 10%-punt lager kan uitvallen dan in Nederland. Zie bijvoorbeeld het
interview met het Nederlandse pensioenfonds Bristol-Myers Squibb waarin werd gesteld dat de
dekkingsgraad flink zou stijgen en de premie sterk zou dalen (FD PensioenPro d.d. 5 juni 2014 ‘Onze
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 5/9
dekkingsgraad zou 20%-punt stijgen in België’).
Daarnaast gelden in België lagere buffereisen: een minimale dekkingsgraad van 100%. Maar als een
fonds onder 100% zakt van de korte-termijnvoorzieningen of de overdrachtswaarde, moet de
onderneming binnen een jaar bijstorten. Die bijstorting is in tegenstelling tot Nederland verplicht in
België (voor “Belgische” pensioenregelingen) en biedt een voordeel voor de bescherming van de
pensioenrechten. Bij Belgische regelingen kan er niet worden gekort en men kan ook niet enkele jaren
wachten met het (volledige) herstel, zoals in Nederland. De FSMA ziet er wel op toe dat het
pensioenfonds vermijdt dat het zo ver zakt dat het die sponsorgarantie moet aanspreken. Dus een
kleine buffer wordt daarbij wel door de FSMA vereist. Waarbij de FSMA al kan ingrijpen met een
saneringsplan als een pensioenfonds een paar procentpunt boven de vereiste 100% zit.
Waarborg via bijstortingsverplichting
In de antwoorden op de Kamervragen over de België-route kwam naar voren dat er onder Belgisch
recht een bijstortingsverplichting van de bijdragende onderneming geldt (Kamerstukken II 2013-2014,
Aanhangsel van de Handelingen, 2319). Voor werkgevers vormt deze bijstortingsverplichting een
toekomstig risico, dat ongewenste invloeden op de financiële resultaten kan hebben. In Nederland wordt
juist veelvuldig overgestapt op CDC- en DC-regelingen, juist om van deze bijstortingsverplichting af te
komen. Onduidelijk (ook volgens de staatssecretaris) zou zijn of die bijstortingsverplichting onderdeel is
van het Belgische prudentieel kader voor IORP’s en daarmee onder het domein van de FSMA valt.
Enerzijds is deze bijstortplicht gekoppeld aan de Belgische waarderingsregels voor de technische
voorzieningen van een OFP, wat prudentieel van aard is. Anderzijds wordt de Tweede Kamer in de
antwoorden op de Kamervragen voorgehouden dat Belgische werkgevers op basis van de Belgische
sociale- en arbeidswetgeving een (contractuele) resultaatsverplichting hebben ten aanzien van de
nakoming van een “Belgische” pensioenregeling, die onder meer tot uiting komt in de genoemde
bijstortingsplicht. Dat laatste zou betekenen dat de bijstortingsverplichting niet geldt voor – dat wil
zeggen, niet zonder meer afdwingbaar is ten aanzien van – een grensoverschrijdend actief Belgisch
OFP dat een Nederlandse pensioenregeling uitvoert. In dat geval valt de bijstortingsverplichting tussen
wal en schip, omdat deze noch deel uitmaakt van het prudentiële domein van de FSMA, noch van de
sociale- en arbeidswetgeving waarop DNB toeziet. Daar komt bij dat er geen garantie is dat een
werkgever zijn bijstortingsverplichting – ongeacht of die contractueel dan wel wettelijk is vastgelegd – te
allen tijde zal kunnen nakomen, zeker in barre economische tijden. De IORP-recast lost dat dilemma en
die kwetsbaarheid niet op.
Deze ‘onzekerheid’ ten aanzien van het eisen van een bijstortingsverplichting blijkt ook uit wat de FSMA
aangeeft in zijn Jaarverslag over 2013 (p. 72 onder “Grensoverschrijdende activiteit”):
“Een bijzonder aandachtspunt voor de FSMA zijn de gevallen waarin sprake is van de overheveling van
het beheer van een pensioentoezegging naar een Belgische IBP vanuit een land waar er bij een
financieringstekort in specifieke omstandigheden de mogelijkheid bestaat om de pensioenaanspraak te
reduceren. In dergelijk geval waakt de FSMA erover dat de aangeslotenen correct worden ingelicht over
de draagwijdte van een mogelijke reductie van de pensioentoezegging en over de omstandigheden
waarin ze kan plaatsgrijpen.
In die gevallen waar op grond van het buitenlandse toepasselijke sociaal of arbeidsrecht twijfel rijst over
de verplichte tussenkomst van de sponsor bij financieringstekorten zoekt de FSMA proactief
oplossingen om bijkomende zekerheid te verschaffen aan aangeslotenen en zo de duurzaamheid van
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 6/9
de verbintenissen te waarborgen. Het kan bijvoorbeeld gaan om contractuele garanties van de sponsor
of bijkomende buffers”.
Uit afstemming met de FSMA blijkt dat nu de Nederlandse regels geen bijstortverplichting voorschrijven
dat in België dus ook niet (wettelijk) is en wordt voorgeschreven. Maar de FSMA spant zich wel in om
een sponsorverplichting in een contract vast te leggen voor pensioenfondsen afkomstig uit landen waar
die niet automatisch geldt, zoals Nederland. Zo niet dan kan de FSMA extra buffereisen stellen. Kortom,
de FSMA zal de zekerstelling van de verplichtingen in zijn geheel bezien. Een hogere dekkingsgraad en
een lagere premie zonder bijstortingsverplichting is dan ook niet denkbaar. Dat blijkt ook uit alle
‘verhuizingen’ die inmiddels hebben plaatsgevonden.
Waarborg via (mede)zeggenschap
Wil er sprake zijn van een ‘vlucht naar België’ dan kan de Nederlandse werkgever of het bestuur van het
Nederlandse pensioenfonds niet eenzijdig daarover besluiten:
–
wanneer een werkgever het voornemen heeft een pensioenovereenkomst onder te brengen bij
een pensioeninstelling uit een andere lidstaat is art. 27 WOR van overeenkomstige toepassing
(art. 23 lid 4 PW) en is er sprake van directe (mede) zeggenschap van (actieve) deelnemers.
Zo kopte het FD dat de Nederlandse medewerkers van AonHewitt niet blij zijn met de
voorgenomen België-route), verbaasd zijn dat het pensioenfondsbestuur het besluit tot
‘verhuizen’ reeds heeft genomen en het Verantwoordingsorgaan positief heeft geadviseerd
(‘Twijfels over verhuizing pensioen naar België’, PensioenPro d.d. 16 april 2015). Eerder gaf het
pensioenfonds van Bristol-Myers Squibb aan er van af te zien omdat de ondernemingsraad het
niet zag zitten (‘Onze dekkingsgraad zou 20%-punt stijgen in België’, FD PensioenPro, 5 juni
2014);
–
met betrekking tot een besluit door het pensioenfondsbestuur is er directe zeggenschap van
(gewezen) deelnemers via deelname in het bestuur van het fonds;
–
er is sprake van indirecte zeggenschap via - afhankelijk van het governance model van het
fonds - het Verantwoordingsorgaan (art.115a PW) of het Belanghebbendenorgaan (art.115c
PW). Beide organen hebben adviesrecht met betrekking tot het beëindigen van een
uitvoeringsovereenkomst (hoewel dit laatste veelal door de werkgever zal worden besloten).
Over een gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds en de
liquidatie van het fonds heeft het Verantwoordingorgaan adviesrecht, het
Belangenhebbendenorgaan goedkeuringsrecht;
–
is er sprake van een collectieve waardeoverdracht van de opgebouwde aanspraken naar een
OFP (en dat zal meestal het geval zijn) dan is, in het geval de werkgever verzoekt tot
collectieve waardeoverdracht en het Nederlandse pensioenfonds blijft bestaan, instemming van
de individuele deelnemers vereist (art. 83 PW). Is er sprake van een collectieve
waardeoverdracht omdat het Nederlandse fonds wordt geliquideerd dan is deze instemming
niet vereist (art. 84 PW).
De vraag is dan waarom/wanneer Nederlandse deelnemers zouden instemmen met de overgang van
een Nederlandse naar een Belgische pensioenuitvoerder. Als de uitkomst is dat de uitvoeringskosten
lager zijn (minder governance kosten, minder toezichtkosten, schaalvoordelen door meer regelingen bij
één uitvoerder) dan is het de vraag of dat voordeel resulteert in materiële wijzigingen (stijgingen) van
(toekomstige) pensioenuitkeringen. Als de uitkomst is dat de premies lager zijn omdat een lagere
zekerheidsmaatstaf van toepassing is, zal de vraag gerechtvaardigd zijn hoe werknemers voor deze
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 7/9
risico-overdracht gaan worden gecompenseerd of hoe anderszins risico’s worden gewaarborgd
(bijstorting).
De belangrijkste terughoudendheid zullen deelnemers hebben bij het inbrengen van bestaande rechten
en aanspraken. In veel opzichten is deze te vergelijken met de discussie over het ‘invaren’: het
inbrengen van bestaande rechten in een nieuw pensioenstelsel, waardoor het karakter van die rechten
wijzigt. De IORP-richtlijn laat, zoals hiervoor aangegeven, immers hogere rekenrentes toe dan het
Nederlandse toezicht vereist, en het Belgische toezicht maakt ten dele gebruik van die ruimte. Los van
de vraag of een hogere rekenrente in algemene zin gerechtvaardigd kan zijn, brengt een overgang op
een hogere rekenrente voor liggende voorzieningen met zich mee dat de impliciete claim die groepen
deelnemers doen op het liggende vermogen van waarde verandert. Er ontstaan herverdelingen bij een
aanpassing van de rekenrente. Een vereiste van deelnemers kan dan zijn een generatieevenwichtstoets
uit te voeren voor verhuizing van bestaande aanspraken naar België (zie hiertoe ook de oproep van
Jeroen Been in het FD d.d. 6 juni 2014 ‘Stel generatie-evenwichtstoets verplicht bij België-route
pensioenfonds’).
Waarborg via toezicht
Een collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en –aanspraken naar een andere lidstaat wordt,
zoals hiervoor toegelicht, in beginsel op dezelfde wijze door DNB behandeld als een collectieve
waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen in Nederland. DNB let er dus op dat aan de wettelijke
eisen van onder meer art. 84 PW (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en
arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken
(gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het
Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve
waardeoverdracht op grond van art. 83 PW, houdt de AFM er toezicht op dat deelnemers zijn
geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Bij de laatste stand van zaken inzake de Apf is art. 84 PW van toepassing bij een omvorming. Dat zou
dan ook moeten gelden voor een OFP, op straffe van strijdigheid met art. 56 VWEU.
Conclusie
Een overstap door een Nederlandse werkgever van een Nederlands pensioenfonds naar een
pensioenuitvoerder (IORP) in België (OFP) kan in vergelijking met het FTK worden gezien als een
overstap naar een relatief “lichter” prudentieel regime. Maar de Belgische prudentiële regels voldoen wel
aan de minimumbepalingen van de IORP-recast. De in de Tweede Kamer als omstreden
gekwalificeerde route is daarmee niet te beschouwen als een vorm van (toezicht- en)
regelgevingsarbitrage tussen lidstaten. Waarbij het, zolang er geen volledige duidelijkheid vooraf is over
de bijstortingsverplichting, maar de vraag is of lichter ook daadwerkelijk lichter is. Daarnaast gelden
stevige waarborgen via toezicht van DNB en de AFM, en is er sprake van direct en indirecte
zeggenschap van deelnemers. Daarmee kan niet worden volgehouden dat de België-route
onverantwoord is. Voornoemde stelt wel hoge eisen aan het invoeringsproces wat betreft
overdenkingen, overleg en termijnen (zie ook het interview met Johnson & Johnson in FD d.d. 11 maart
2015 ‘Nederlandse pensioenen Johnson & Johnson definitief naar België’). Ook dat zal voor een
werkgever/ pensioenfondsbestuur in de overweging om de België-route mee te nemen moeten worden
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 8/9
meegenomen. De België-route: niet omstreden, wel lastig.
Dat Nederland een streng prudentieel kader voor pensioenfondsen kent, zeker ook met de invoering van
het nieuwe FTK sinds 1 januari 2015, maakt Nederland een minder aantrekkelijk vestigingsland voor
IORP’s die grensoverschrijdend actief willen zijn. De mate van zekerheid voor de toekomst die het FTK
in Nederland beoogt te bieden aan deelnemers en andere belanghebbenden heeft in die zin een prijs:
een aantrekkelijke “Holland-route” (buitenlandse werkgevers die hun pensioenregeling willen laten
uitvoeren door een pensioenuitvoerder met zetel in Nederland) zal er niet snel komen. Dat geldt
uiteraard weer niet voor de PPI, die is immers aan ander prudentieel toezicht onderhevig.
Voetnoten
[1]
Mr. drs. Edwin Schop cpl. Consulting partner Flexis Groep
Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00CA901C&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Wolters Kluwer Nederland B.V. of haar licentiegevers en worden
uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 06-05-2016. Kijk voor meer informatie over de diensten van
Wolters Kluwer op www.wolterskluwer.nl
Pagina 9/9
Download