docentenhandleiding Terra 1 vmbo kgt

advertisement
Terra
Aardrijkskunde vmbo kader gemengd theoretisch 1
tweede editie
Uitdraai van hoofdstuk 1 tot en met 6 van de
digitale docentenhandleiding
Met medewerking van
Pieter van Hof
Yoran Wanningen
ISBN 9001 86053 2
Wolters-Noordhoff Groningen
1
Wat biedt deze uitdraai?
In deze uitdraai vindt u de digitale docentenhandleiding voor Terra vmbo kgt 1 tweede editie. De
volledige en geactualiseerde digitale docentenhandleiding is te vinden op www.terra.wolters.nl.
In deze uitdraai zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- uitgangspunten
- handreikingen voor inkorten, uitbreiden en variëren van de lesstof
- voorbeeldplanningen
- goed uitgewerkte lestips met een verantwoording van de kerndoelen per hoofdstuk
De links bij de verschillende hoofdstukken zijn niet opgenomen; deze worden regelmatig ververst.
Wij wensen u veel plezier met Terra!
De samenstellers.
2
Inhoud
Uitgangspunten van Terra vmbo kgt 1
Inkorten, uitbreiden en variëren
Voorbeeldplanningen
4
5
6
1 Jouw woonplaats
Intro
1.1 Hoe ziet jouw woonplaats eruit?
1.2 In welke woonwijk staat jouw huis?
1.3 Waar doe jij je inkopen?
1.4 Zoeken bedrijven elkaar op?
Bijlagen
9
10
11
12
13
14
15
2 Natuurgeweld
Intro
2.1 Waarom heeft Nederland geen bergen?
2.2 Waarom spuwt de aarde vuur?
2.3 Kunnen aardbevingen overal gebeuren?
2.4 Hoe verandert de aarde van buitenaf?
Bijlagen
22
23
24
25
26
27
28
3 Nieuwe Nederlanders
Intro
3.1 Waarom gedragen mensen zich verschillend?
3.2 Nederland: kleurrijk of kleurloos?
3.3 Waarom verhuizen mensen uit hun land?
3.4 Waar wonen nieuwe Nederlanders?
Bijlagen
29
30
31
32
33
34
35
4 Stad en land verbonden
Intro
4.1 Hoe ziet Nederland eruit?
4.2 Stedelijk of landelijk?
4.3 Vervoer in Nederland: auto, trein of schip?
4.4 Nederland: fileland?
Bijlagen
40
41
42
43
44
45
46
5 Nederlander en Europeaan
Intro
5.1 Werelddeel Europa: één geheel?
5.2 Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
5.3 Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
5.4 Samen sterk?
Bijlagen
47
48
49
50
51
53
54
6 Inpakken en wegwezen
Intro
6.1We zijn vrij! Waar gaan we naartoe?
6.2 Wat is jouw ideale vakantiegebied in Europa?
6.3 Op vakantie, maar waar naartoe?
6.4 Hoe ziet je vakantiegebied eruit?
66
67
68
69
70
71
3
Uitgangspunten van Terra vmbo kgt 1
1 Leerlingen hoeven met mate verband te leggen tussen verschillende onderdelen (dus weinig te
bladeren).
2 Sturing voor de leerlingen is eenvoudig.
3 Taal, zinnen en typografie zijn aangepast aan het kgt-niveau.
4 Leerlingen worden af en toe beloond.
5 Hulp voor de leerlingen bij moeilijke opgaven (voorbeeld).
6 Grote variatie in opdrachtvormen.
7 Bronnen zijn tweedimensionaal.
8 Evenwichtige verhouding tekst en beeld.
9 Beperkt gebruik van vaardigheden.
Hoe werkt Terra vmbo kgt 1?
In de Methodewijzer leest u meer over hoe de methode werkt.
4
Inkorten, uitbreiden en variëren
De vier basisparagrafen behoren tot de verplichte stof.
De onderstaande onderdelen zijn facultatief:
 de hoofdstukopening en TERRA TOPO
 de ict-paragraaf @WORK
 de REGIO-paragraaf
 de AARDEWERK-opdrachten
 presentatie van de AARDEWERK-opdrachten
 het onderdeel TEST JEZELF kan gebruikt worden als voorbereiding op de toets.
Basisparagrafen
Als u meer lesuren wilt besteden aan de paragrafen kunt u een of meer van de facultatieve onderdelen
laten vallen of u kunt de opdrachten geheel of gedeeltelijk thuis laten maken
Variatie in de les
Als u meer lesuren aan de facultatieve onderdelen wilt besteden kunt u de opdrachten bij de
basisparagrafen als huiswerk opgeven.
Klassikaal werken
Ook als u er voor kiest om de leerstof uit het informatieboek klassikaal te behandelen kunt u de
opdrachten uit het werkboek geheel of gedeeltelijk als huiswerk opgeven.
De opdrachten van de ict-paragraaf @WORK kunnen ook thuis gemaakt worden, als de leerlingen
beschikken over een computer met internetaansluiting of over de cd-rom met de i-module.
Als voorbereiding op een proefwerk kunt u de leerlingen thuis TEST JEZELF en de digitale
oefentoetsen van de i-module laten maken.
Inkorten en uitbreiden
U kunt een hoofdstuk in minder uren doorwerken en toch alle onderdelen behandelen door de
opdrachten als huiswerk op te geven.
U kunt er ook voor kiezen om de facultatieve onderdelen te laten vallen of thuis te laten maken.
5
Voorbeeldplanningen
Bij deze voorbeeldplanningen is uitgegaan van 66 uur in het eerste jaar.
Volgens de formele planning zijn er 80 uur beschikbaar.
Dit geeft u 33 uur voor 3 hoofdstukken: 11 uur per hoofdstuk met een maximum van 13 uur.
De voorbeeldplanningen zijn uitersten om te laten zien wat mogelijk is aan variatie in werkvormen en
aan tijdsbesteding.
Daarnaast wordt er ook een suggestie gedaan voor de toetsmomenten en de waardering.
Hoofdstukplanning met alle onderdelen klassikaal en zelfstandig werken zonder huiswerk in 13
contacturen
week
1
les in de klas
1
hoofdstukopening + TERRA TOPO
2
week
2
week
3
week
4
week
5
week
6
week
7
huiswerk
toets
§3 5%
huiswerk
toets
§4 5%
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
toets 80%
REGIO-opdrachten nakijken, AARDEWERK
opstarten
les in de klas
1
AARDEWERK presenteren
2
§2 5%
@WORK-opdrachten maken en nakijken
les in de klas
1
REGIO introduceren, opdrachten maken
2
toets
§1 5%
§3 nakijken, §4 introduceren
les in de klas
1
§4 opdrachten maken en nakijken
2
huiswerk
§2 opdrachten maken en nakijken
les in de klas
1
§3 introduceren, opdrachten maken
2
toets
§1 introduceren en opdrachten maken
les in de klas
1
§1 nakijken, §2 introduceren
2
huiswerk
TEST JEZELF maken
les in de klas
1
hoofdstuktoets maken
6
Hoofdstukplanning met alle onderdelen klassikaal en de opdrachten als huiswerk in 10 contacturen
week
1
les
1
huiswerk
opdrachten TERRA
TOPO
opdrachten §1
toets
les
1
in de klas
introduceren hoofdstukopening + TERRA
TOPO
nakijken opdrachten TERRA TOPO,
introduceren §1
in de klas
nakijken §1, introduceren §2
huiswerk
opdrachten §2
toets
2
nakijken §2, introduceren §3
opdrachten §3
les
1
in de klas
nakijken §3, introduceren §4
huiswerk
opdrachten §4
2
nakijken §4, introduceren REGIO
opdrachten REGIO
les
1
in de klas
nakijken REGIO, introduceren @WORK
2
les
1
@WORK nakijken, introduceren
AARDEWERK
in de klas
presentatie AARDEWERK
huiswerk
opdrachten
@WORK
opdracht
AARDEWERK
huiswerk
TEST JEZELF +
digitale oefentoetsen
2
hoofdstuktoets maken
2
week
2
week
3
week
4
week
5
TERRA TOPO 5%
toets
toets
REGIO 5%
@WORK 5%
toets
AARDEWERK 5%
toets 60%
7
Hoofdstukplanning uur met de nadruk op de basisparagrafen zonder huiswerk in 10 contacturen
week
1
les in de klas
1
hoofdstukopening en §1 introduceren
2
week
2
week
3
week
4
week
5
huiswerk
toets
huiswerk
toets
huiswerk
toets
§4 opdrachten maken
les in de klas
1
§4 nakijken, TEST JEZELF maken + nakijken
2
toets
§3 opdrachten maken
les in de klas
1
§3 nakijken, §4 introduceren
2
huiswerk
§2 opdrachten maken
les in de klas
1
§2 nakijken, §3 introduceren
2
toets
§1 opdrachten maken
les in de klas
1
§1 nakijken, §2 introduceren
2
huiswerk
digitale oefentoets + hoofdstuktoets maken
8
1 Jouw woonplaats
In het eerste hoofdstuk van Terra komt aan bod hoe de woonplaats van een leerling in Nederland is
opgebouwd.
Paragraaf 1.1 laat zien wat een gemeente is en wat de grote verschillen tussen gemeentes zijn. Er
wordt ingegaan op inrichtingselementen en bestemmingen.
Paragraaf 1.2 van dit hoofdstuk behandelt de verschillen binnen een gemeente. Ook komen de
woonwijken aan bod.
De spreiding van voorzieningen wordt in paragraaf 1.3 bekeken. Hoe zijn de winkels verspreid over de
gemeente? en: Waarom is dit het geval? Het verzorgingsgebied is daarbij een centraal begrip.
In de laatste paragraaf laten we de leerling zien waar bedrijven zich vestigen en waarom. Belangrijk
zijn daarbij de vestigingsvoordelen.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
6
Eigen
omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
7
Eigen
omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en leefbaarheid
van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
Vakgebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remote-sensingbeelden
vaardigheden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming over
gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen.
3
VakDe leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
5
De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig
Vakaardrijkskundig
vaardigheden onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving verrichten en daarbij
bovenstaande vaardigheden toepassen.
9
Intro
Dit hoofdstuk bevat tips die in elke paragraaf weer aan de orde komen. Het betreft hier altijd
de laatste tip bij een paragraaf, herkenbaar aan de tekening hiernaast. Deze tips,
samengevoegd als geheel, zijn hier te downloaden.
10
1.1 Hoe ziet jouw woonplaats eruit?
Tip 1 Vorige school
Laat de leerlingen de omgeving van hun basisschool beschrijven. Welke inrichtingselementen zijn
daar aanwezig? En welke bestemmingen hebben deze?
Laat de leerlingen aangeven of zij de omgeving van hun basisschool als slecht of goed leefbaar
beschouwen.
Tip 2 Aanvraag
Neem uit de plaatselijke huis-aan-huiskrant een aantal kennisgevingen van bouwaanvragen mee die
uiteenlopend van aard zijn. Laat een aanvraag van een klein project en een aanvraag van een groot
project zien. De leerling wordt zich zo bewust dat ook voor relatief kleine aanpassingen toestemming
van de gemeente nodig is.
Tip 3 Ideale wijk
Geef de leerlingen een blanco A4. Laat ze zelf een wijk ontwerpen. Ze doen dat aan de hand van de
vakvaardigheid op bladzijde 93 van het informatieboek.
Geef richtlijnen waaraan de tekening moet voldoen, zoals afmetingen van verschillende onderdelen als
huizen en wegen, zodat een realistisch beeld ontstaat.
Tip 4 Bebouwde kom
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen op deze kaart het buitengebied lichtgroen en het openbaar groen donkergroen
kleuren.
De leerlingen moeten dit kaartje goed bewaren. In de paragrafen die volgen, wordt deze tekening
steeds verder aangevuld.
Deze tips zijn te herkennen aan onderstaande animatie.
11
1.2 In welke woonwijk staat jouw huis?
Tip 1 Wijkonderzoek
Laat de leerlingen onderzoek doen naar hun eigen wijk. Ze onderzoeken hierbij in wat voor woonwijk
ze wonen en wat de kenmerken daarvan zijn.
Laat ze de uitkomst van dit onderzoek presenteren.
Tip 2 Maquette
Verdeel de vier verschillende woonwijken over een aantal groepjes. Geef ze een papier van het
formaat A1 en laat een gebied van 50 centimeter bij 50 centimeter aftekenen, wat overeenkomt met 50
meter bij 50 meter in werkelijkheid. Laat de leerlingen rekening houden met plaats voor de legenda.
De groepjes maken in dit gebied een maquette van deze woonwijk op schaal. Richt het gebied in aan
de hand van de uiterlijke kenmerken van deze woonwijk.
Benodigdheden:
 papier: A1-formaat
 de modelwoningen waarvan u de bouwplaat in de bijlagen vindt
 lijm
 kleurpotloden
 scharen
 liniaal
Nadat u de bouwplaten heeft uitgeprint, moet u ze van A4- naar A3-formaat kopiëren (vergroting van
141%), zodat de schaal 1:100 wordt.
Laat de leerlingen de benodigde bouwplaten ophalen. Op de ondergrond van de bouwplaten staat
vermeld bij welke woonwijk de bouwplaat betreft. U heeft de keuze om de ramen en deuren van de
bouwplaat te gebruiken of, door de bouwplaat andersom te vouwen, de leerlingen zelf de woningen te
laten intekenen.
Tip 3 Woonwijken
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen uitzoeken waar de woonwijken in hun plaats zich bevinden. Deze woonwijken
moeten ingetekend worden: oude wijken geel, vooroorlogse tuinwijk oranje, naoorlogse wijk paars en
nieuwe woonwijk rood.
Dit is een aanvulling op de laatste tip uit §1.
Laat de leerlingen dit kaartje goed bewaren. In de paragrafen die volgen wordt deze tekening steeds
verder aangevuld.
12
1.3 Waar doe jij je inkopen?
Tip 1 Reikwijdte van winkels
Vraag de leerlingen waar zij wonen en waar zij hun inkopen doen. De leerlingen brengen de plek waar
hun huis staat en de winkelgebieden in kaart. Hierbij kan het kaartje dat bij de voorgaande tip gemaakt
is, gebruikt worden.
Waar doen de leerlingen welke inkopen? Laat ze aangeven in welk
winkelgebied




zij hun snoep halen
zij of een van hun ouders het brood halen
ze nieuwe kleren kopen
zij (met hun ouders) nieuwe meubels voor het huis kopen
Koppel nu het begrip reikwijdte aan deze opdracht. Laat een aantal leerlingen, bij wie u vooraf heeft
gezien dat het begrip reikwijdte goed toe te passen is, hun tekening op het bord maken.
Het begrip reikwijdte wordt zo visueel duidelijk gemaakt aan de hand van hun eigen woonplaats.
Tip 2 Moeilijke beroepen of activiteiten
Stel de leerlingen klassikaal de vraag of ze een beroep of activiteit willen verzinnen dat/die moeilijk in
een bepaalde sector te plaatsen is. Laat een leerling zo’n beroep of activiteit noemen. Andere
leerlingen reageren erop. Leid de discussie zo, dat duidelijk wordt in welke sector zo’n beroep of
activiteit hoort.
Tip 3 Verzorgingsgebied van de school
Laat de leerlingen uitzoeken wat het verzorgingsgebied is van de school. Dit kan door in de klas te
vragen waar de leerlingen vandaan komen, maar ook (om een vollediger beeld te krijgen) met de
adressenlijsten van de brugklasleerlingen.
Vraag aan de leerlingen of ze denken dat voor de basisschool dit gebied groter, kleiner of gelijk is.
Tip 4 Winkelcentra
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen de verschillende winkelcentra door middel van symbolen weergeven in het kaartje.
Ze maken daarbij onderscheid tussen hoofdwinkelcentra, wijkwinkelcentra en winkelcentra aan de
rand van de stad.
13
1.4 Zoeken bedrijven elkaar op?
Tip 1 Quiz
Laat de leerlingen door middel van een quiz met de paragraaf kennismaken.
Stel de leerlingen een aantal inhoudelijke vragen over de paragraaf voordat u aan de paragraaf begint.
De leerlingen houden de boeken dicht en ze schrijven de vragen op in hun schrift. Vervolgens
schrijven ze het antwoord op de vraag in hun schrift. Wanneer u de paragraaf gaat behandelen, komen
de vragen weer terug. U kunt dan terugkoppelen naar de quiz. Vervolgens kunnen ze dan achter elke
vraag het juiste antwoord schrijven en hebben ze gelijk een goed overzicht van de paragraaf.
Tip 2 Moeilijke beroepen of activiteiten
Stel de leerlingen klassikaal de vraag of ze een beroep of activiteit willen verzinnen dat/die moeilijk in
een bepaalde sector te plaatsen is. Laat een leerling zo’n beroep of activiteit noemen. Andere
leerlingen reageren erop. Leid de discussie zo, dat duidelijk wordt in welke sector zo’n beroep of
activiteit hoort.
Tip 3 Buurtwinkelcentrum
Ga met de leerlingen naar een buurtwinkelcentrum in de buurt. Laat de leerlingen de volgende dingen
nagaan:



welke winkels er zijn
waar de bezoekers vandaan komen
welke winkels je niet zou verwachten in het winkelcentrum
Laat ze hun bevindingen noteren in hun schrift.
Tip 4 Werkgebieden
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken uit het regionale telefoonboek.
Laat de leerlingen de werkgebieden inkleuren.
Ze gebruiken hiervoor de kleur lichtpaars.
14
Bijlagen
Plattegrond
Zorg voor een kaartje van de plaats van de school. Geef hierin enkel de grens van de bebouwde kom,
ontsluitings- en waterwegen weer. U kunt dit overtrekken van het telefoonboek van de plaats. En laat
de leerlingen de volgende stappen uitvoeren. De stappen komen overeen met de paragrafen uit het
hoofdstuk.
Stap 1
Laat de leerlingen op deze kaart het buitengebied lichtgroen en het openbaar groen
donkergroen kleuren.
Stap 2
Laat de leerlingen uitzoeken waar de woonwijken in hun plaats zich bevinden. Deze
woonwijken moeten ingetekend worden. Oude wijken geel, vooroorlogse tuinwijk oranje,
naoorlogse wijk paars en nieuwe woonwijk rood.
Stap 3
Laat de leerlingen de verschillende winkelcentra door middel van symbolen weergeven in het
kaartje. Laat ze daarbij onderscheid maken tussen hoofdwinkelcentra, wijkwinkelcentra en
winkelcentra aan de rand van de stad.
Stap 4
Laat de leerlingen de werkgebieden inkleuren. Laat ze hiervoor de kleur lichtpaars
gebruiken
Ook kan elke stap op een overtrekpapier uitgevoerd worden, zodat de leerlingen per gebied een
overzicht hebben. De leerlingen kunnen later de verschillende overtrekpapiertjes op elkaar leggen.
15
16
17
18
19
20
21
2 Natuurgeweld
In hoofdstuk 2 komt aan bod hoe de natuur de wereld verandert. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen veranderingen van binnen uit de aarde, de endogene krachten, en
veranderingen van buitenaf, de exogene krachten.
De eerste drie paragrafen gaan in op de veranderingen van binnenuit. Hierbij wordt aandacht
besteed aan gebergtevorming, vulkanisme en aardbevingen.
De laatste paragraaf gaat over de veranderingen van buitenaf. Hier komen termen als
verwering, erosie en sedimentatie aan de orde.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
De leerlingen kunnen de ligging en ruimtelijke spreiding van natuurlijke
verschijnselen voor verschillende deelgebieden in Europa en de wereld
beschrijven.
17
Natuur en
milieu
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
Vakgebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remote-sensingbeelden
vaardigheden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming over
gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen
3
VakDe leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
22
Intro
Tip 1 Legende als inleiding op natuurgeweld
Heel vroeger hebben de Oude Grieken legendes geschreven. In één van die legendes beschrijven ze
hoe de oppergod Zeus en de Titanen oorlog voerden. Daar lees je hoe de Oude Grieken de
verschijnselen gebergtevorming, vulkaanuitbarstingen en aardbevingen verklaarden.
Zeus, de oppergod, kreeg ruzie met de twaalf reuzenkinderen van Ouranos (de hemel) en Gaia (de
aarde), de Titanen. Jarenlang voerden Zeus en de Titanen oorlog. Uiteindelijk won Zeus. Aan het
landschap van het vasteland van Griekenland kun je nog zien dat daar een hevige strijd is geweest.
Men dacht namelijk dat de goden met stenen en rotsen naar elkaar hadden gegooid. En dat ze zo
bergen hadden opgeworpen om Zeus te bereiken.
Na de strijd met de Titanen vielen diverse monsters Zeus aan. Typhon, een monster met honderd
drakenkoppen, begon de strijd met Zeus. Maar hij kon óók niet winnen. Encelados, een gigantische
reus, vocht tegen Zeus en verloor ook. Zeus besloot om Encelados vast te ketenen onder de Etna. Van
woede braakte Encelados vlammen en vuur. Echter, loskomen kon hij niet. Hij gaf het uiteindelijk op.
Een enkele keer verzamelt hij zijn krachten om het nog eens te proberen. Dan gaat er een trilling door
de aarde.
Zó verklaarden de Oude Grieken vulkaanuitbarstingen en aardbevingen.
23
2.1 Waarom heeft Nederland geen bergen?
Tip 1 Bergbeklimmen
Als introductie bij deze paragraaf kunt u aandacht besteden aan het bergbeklimmen. Neem zelf spullen
mee, bijvoorbeeld een touw of bevestigingshaken. Deze voorwerpen neemt u mee in de klas om te
laten zien en te vertellen waarvoor deze dienen.
Wellicht zijn er leerlingen met ervaring bij het beklimmen van een berg. Zij kunnen vertellen over hun
ervaringen.
Tip 2 Een ei
Met een (hardgekookt) ei laat u de leerlingen zien uit welke drie delen de aarde bestaat. Vergelijk de
aardkorst met de eierschaal. De eierschaal is erg dun, net als de aardkorst. Ook geeft u met het ei aan
dat de aardkorst uit verschillende stukken bestaat: maak een paar scheuren in de schaal.
Vervolgens snijdt u het ei doormidden zodat de ‘kern’ (dooier), de ‘mantel’ (eiwit) en de ‘aardkorst’
(schaal) zichtbaar worden.
Tip 3 De reis van Columbus
Bij het behandelen van de platentektoniek neemt u de reis van Columbus als voorbeeld.
Toen Columbus in 1492 Amerika ontdekte, was de afstand die hij moest afleggen kleiner dan nu het
geval is. De Euraziatische plaat en de Amerikaanse plaat verwijderen zich namelijk steeds verder van
elkaar. Het schip van Columbus legde toen zeven meter minder af dan de schepen nu.
Tip 4 Botsende auto’s
Maak gebergtevorming duidelijk door twee auto’s te vergelijken met twee aardplaten. De motorkap
van een auto dient als kreukelzone. Wanneer auto’s tegen elkaar botsen, plooit de motorkap. Als
aardplaten tegen elkaar botsen, gebeurt hetzelfde: de platen plooien.
Zo ontstaan plooiingsgebergten. Hoe groter de landmassa’s van de aardplaten, hoe groter en hoger de
plooiing. Vergelijk hierbij twee kleine botsende auto’s met twee grote botsende auto’s.
Tip 5 Animatie convectiestromen
Projecteer, als u de beschikking heeft over een beamer, de volgende animatie. In één minuut legt u zo
het principe van convectiestromen uit.
Tip 6 IJsland
IJsland is bekend om zijn aardrijkskundige verschijnselen. Hiertoe behoren natuurlijk ook de geisers.
Vraag of er leerlingen zijn die wel eens op vakantie zijn geweest in IJsland. Hebben zij een geiser
gezien?
Tip 7 Breuklijnen tekenen
Laat de leerlingen aan de hand van het kaartje aan het einde van deze paragraaf de breuklijnen
intekenen en de platen kleuren. Zo zijn de leerlingen bezig met de ligging van de breuken en de namen
van de verschillende platen.
Dit komt in de volgende paragraaf terug. U laat de tekening aanvullen zodat de leerlingen een volledig
overzicht hebben.
Tip 8 Video
Laat als aanvulling op uw les de video Geotopics deel 1, platentektoniek, zien.
24
2.2 Waarom spuwt de aarde vuur?
Tip 1 Mount St. Helens
Vertel het volgende over de Mount St. Helens.
De Mount St. Helens is, voorzover bekend, maar één keer flink uitgebarsten. Deze uitbarsting vond
plaats in 1857. Jaren later bleek uit geologisch onderzoek dat de vulkaan inmiddels niet meer actief
was.
Op 27 maart 1980 werd de vulkaan toch weer actief. Uit onderzoek bleek dat de vulkaan 100 meter
hoger was geworden.
Op 18 mei 1980 barstte de vulkaan opnieuw uit. Er werd een hoeveelheid puin van 3 km3 de
omgeving ingeblazen met een snelheid van 250 kilometer per uur. Het puin kwam tot 27 km ver van
de Mount St. Helens terecht. Hierdoor kwam de weg vrij voor waterdamp en andere gassen. Deze
verwoestten met een snelheid van 1000 kilometer per uur de omgeving. Na de uitbarsting van 1980
was de Mount St. Helens weer 350 meter lager.
Tip 2 Hot spots
Laat de leerlingen zien dat er ook vulkanische activiteit ver van de breuken is. Neem de Canarische
eilanden als voorbeeld.
Laat de leerlingen de ligging van deze vulkanen aan de hand van kaarten verklaren.
Tip 3 Hawaï
Laat kaart 142-143 van de Grote Bosatlas 52e editie (of kaart 126-127 van GB 51e editie) zien. Op
deze kaart is te zien dat Hawaï uit verschillende eilanden bestaat. Laat de leerlingen bedenken welke
kant de oceanische rug opschuift.
Tip 4 Vulkanen tekenen
Laat de leerlingen op het wereldkaartje de werkzame vulkanen aangeven. Leerlingen kunnen het
kaartje gebruiken uit 2.1 waarop ze de breuken getekend hebben.
Tip 5 Speelfilm
De speelfilms Vulcano en Dantes Peak zijn films over vulkaanuitbarstingen: hoe onvoorspelbaar ze
zijn en welke gevolgen ze hebben. Laat fragmenten uit deze films zien.
25
2.3 Kunnen aardbevingen overal ontstaan?
Tip 1 De seismoscoop
De Chinezen hadden al in 132 na Chr. een uitvinding gedaan om verre aardbevingen te kunnen
opsporen. Op deze manier konden zij snel maatregelen treffen.
Nu noemen we deze uitvinding een seismoscoop. In het apparaat zat een staaf ijzer, die zo zwaar was
dat alleen aardbevingen hem konden verplaatsen. Als er een aardbeving was, zwaaide de staaf de
betreffende richting op. Een slotmechanisme hield de staaf tegen. Er werd een balletje losgelaten in de
kop van de draak, die in de richting keek van de aardbeving. Dat balletje viel in de opengesperde bek
van de pad eronder.
Voor een foto van de seismoscoop verwijzen wij u naar De geïllustreerde Atlas van China.
Tip 2 Golven
Dat een aardbeving gepaard gaat met schokgolven, maakt u duidelijk door een aquarium/bak met
water. Door een voorwerp in het water te laten vallen, bijvoorbeeld een steentje, zien de leerlingen hoe
de (schok)golven zich verplaatsen.
Tip 3 Schaal van Richter
Leerlingen hebben vaak geen idee wat het verschil is tussen een aardbeving met een kracht van één op
de Schaal van Richter en een aardbeving met een kracht van twee. Om dit verschil duidelijk te maken
doet u het volgende.
U klapt en maakt de vergelijking van een aardbeving met de kracht van één op de Schaal van Richter.
Leg uit dat een aardbeving met de kracht van twee op de Schaal van Richter tien maal zwaarder is dan
een aardbeving met een kracht van één. Hoeveel leerlingen moeten er nu meeklappen om de zwaarte
van een aardbeving met een kracht van twee op de Schaal van Richter na te bootsen?
Laat nu negen leerlingen meeklappen. Stel dan de vraag of de klas ook de stap kan maken naar een
aardbeving met een kracht van drie op de Schaal van Richter. Hoeveel leerlingen zouden er mee
moeten klappen? Er zitten geen 100 leerlingen in het lokaal, dus is dit niet mogelijk.
Het klappen geeft natuurlijk niet de hevigheid van de trillingen weer die bij een aardbeving ontstaan,
maar zo kunt u wel illustreren dat een aardbeving met een kracht van vijf op de Schaal van Richter
aanzienlijk zwaarder is dan een aardbeving met een kracht van vier.
Tip 4 Aardbevingen op internet
Bekijk de seismograaf van het KNMI op internet. Trillingen van aardbevingen uit heel de wereld, die
het KNMI registreert, worden daar weergegeven.
26
2.4 Hoe verandert de aarde van buitenaf?
Tip 1 Modder
Gebruik een bakje met zand en een beetje water om het ontstaan van modder bij aardbevingen
duidelijker te maken.
Vul het bakje met wat zand. Doe er wat water bij. Niet zo veel zodat het water boven het zand uitkomt.
Niet te weinig, want dan wordt het geen modder wanneer u schudt.
Ga met het bakje de klas rond. Laat aan de leerlingen zien wat er met het zand gebeurt als er een
aardbeving plaatsvindt. U schudt met het bakje. Het zand raakt verzadigd met water en er ontstaat
modder.
Tip 2 Verwering door planten
Ieder kent de kracht van boom- en plantenwortels. Misschien staat er op het schoolplein een boom die
de tegels rondom omhoog werkt. Laat de leerlingen ook hun fietsroute naar school nagaan. Hoe komt
het dat in de buurt van een boom een hobbel in het wegdek zit?
Vraag ook aan leerlingen of het volgende ze bekend vóórkomt:
 een gebarsten emmer na een nacht vorst
 een gebarsten waterleiding na een nacht vorst
Tip 3 Erosie
Een voorbeeld van erosie waar iedereen bekend mee is: Dagobert Duck loopt te piekeren.
In de Donald Duck is regelmatig te zien hoe Dagobert Duck al piekerend rondjes loopt. Op een
gegeven moment heeft hij zoveel rondjes gelopen dat hij in een geul loopt: een vorm van erosie.
Tip 4 Uitslijting door rivieren
Neem de leerlingen voor ongeveer vijf minuten mee naar buiten. Demonstreer de leerlingen hoe er
uitslijting door water plaatsvindt. U heeft hier een gieter of tuinslang voor nodig en een perkje met niet
te vaste grond. Giet met de gieter (of spuit met de tuinslang) op het perkje.
Vermeld dat de Grand Canyon op dezelfde manier is uitgesleten door de Colorado-rivier.
Tip 5 Sedimentatie
Als vervolg of aanvulling op tip 4 demonstreert u ook de sedimentatie.
Waar blijft het zand dat uit het perkje stroomt?
Volg de waterstroom en kijk waar het zand sedimenteert.
Tip 6 Hunebedden
Vertel aan de leerlingen dat hunebedden uit grote keien bestaan. Hoe zijn die grote keien hier
terechtgekomen? Zijn ze door water getransporteerd of is er iets anders mee gebeurd?
Voor grote voorwerpen zijn grotere krachten nodig. De keien zijn door het landijs hier neergelegd.
Landijs kan grotere voorwerpen transporteren dan water.
27
Bijlagen
Wereldkaart
28
3 Nieuwe Nederlanders
Dit hoofdstuk gaat over de immigratie van mensen uit gebieden met andere culturen. Er wordt
ingegaan op de volgende vragen:
- Welke verschillen zijn er?
- Wat is de multiculturele samenleving?
- Waarom verhuizen mensen?
- Waar gaan die mensen zich vestigen?
- Welke invloed heeft het op onze maatschappij?
Enkele begrippen die in dit hoofdstuk voorbijkomen zijn: cultuur, migratie, autochtonen en
allochtonen, afstotings- en aantrekkingsfactoren, vluchtelingen en asielzoekers. Leerlingen krijgen
onder andere te maken met verschillende kaarten, onderzoekjes en interviews.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
14
Multiculturele
samenleving
De leerlingen kunnen het multiculturele karakter van de samenleving in
Nederland beschrijven en verklaren.
15
Multiculturele
samenleving
De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden ruimtelijke effecten
van de ontwikkeling tot een multiculturele samenleving in Nederland
beschrijven en verklaren.
7
Eigen omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en
leefbaarheid van hun eigen omgeving beschrijven en verklaren.
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie
Vakvaardigheden toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen, vraagstukken en processen.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
gebruik maken van atlassen, archieven, kaarten en remoteVakvaardigheden sensingbeelden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij
beeldvorming over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vraagstukken en processen.
3
Vakvaardigheden
4
De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijkse leven te maken
hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied
van herinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en
Vakvaardigheden
ruimtelijke segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en
duurzame ontwikkeling, Europese integratie,
ontwikkelingsproblematiek en -samenwerking.
5
De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig
aardrijkskundig
Vakvaardigheden
onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving verrichten en
daarbij bovenstaande vaardigheden toepassen.
De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
29
Intro
Tip 1 Sokkenkast
Om hoofdstuk 3 leuk te introduceren laat u vier leerlingen de sokkenkast uitvoeren. Zet hiervoor twee
schoolbanken op hun zij en met de poten naar de spelers toe op twee andere schoolbanken. Laat de
vier leerlingen plaatsnemen achter de banken. De tekst kunnen ze voor zich leggen.
Hieronder vindt u het script voor het rollenspel. De strekking van dit rollenspel is, dat de leerlingen
elkaar als gelijken zien, ongeacht hun verschillen.
Karakterschets van de vier sokken:




Nike-sok: de stoere sok die onderscheid maakt tussen wat stoer is en wat stom. Is de leider van
Fila-sok en Nette-sok.
Geitenwollen-sok: de sok met een eigen wil. In eerste instantie lijkt deze veel af te wijken van
de andere sokken, maar is dat werkelijk zo?
Fila-sok: een meeloper, gek op meisjessokken, basketbal en dansen.
Nette-sok: een meeloper, dol op dansen en mooie kleren.
Voor dit rollenspel heeft u nodig:




vier sokken (overeenkomend met de soort sokken)
vier paar ogen (zie bijlagen)
het script (zie bijlagen)
vier leerlingen
Plak of niet de ogen vlak na de plaats van de knokkels aan de sokken. Ook kunnen de ogen met de
sokken verbonden worden door middel van muizentrappetjes. Dit geeft een leuker effect.
Steek de hand in de sok. Gebruik de hand als mond, de duim is de onderkant van de 'mond' en de vier
vingers vormen de bovenkant van de 'mond'.
30
3.1 Waarom gedragen mensen zich verschillend?
Tip 1 Opmerkelijke cultuurverschillen
Geef een opsomming van enkele opmerkelijke cultuurverschillen.
 Een bekend verschil tussen de Japanse en de Nederlandse eetcultuur is het boeren na het eten.
In de westerse cultuur vinden we dat onbeleefd. In Japan is het een teken dat het eten goed
gesmaakt heeft.
 Ook is het in Japan gebruikelijk om naar elkaar te buigen, terwijl wij in de westerse cultuur
elkaar de hand geven.
 In Suriname laat men emoties sneller zien dan in westerse landen; denk bijvoorbeeld aan het
huilen bij een begrafenis.
Tip 2 Cultuurgebieden
Je kunt op verschillende schaalniveaus naar cultuurgebieden kijken. Zo staat in de Bosatlas een
wereldkaart van de cultuurgebieden: GB52 kaart 190A (GB51 kaart 168A). Hier wordt de aarde in tien
cultuurgebieden onderverdeeld. Daarin wordt heel de Afrikaanse cultuur als één genomen. Op GB52
kaart 151D is te zien dat een gebied in Afrika, Nigeria, toch nog verder is onderverdeeld in
cultuurgebieden.
Ook binnen het cultuurgebied Europa zijn verschillen in cultuur aanwijsbaar. Maak de vergelijking
Nederland met Duitsland en België.
Maak de leerlingen met behulp van deze kaarten duidelijk dat er bij cultuurgebieden verschillende
schaalniveaus zijn.
Tip 3 Collage
Godsdienst is een onderdeel van cultuur. Bezoek met de leerlingen een kerk als onderdeel van de
Nederlandse cultuur en een islamitisch gebedshuis als onderdeel van de Nederlands-islamitische
cultuur. De leerlingen kunnen hier verschillen en overeenkomsten fotograferen. Laat daar een collage
van maken.
NB Als u een collega levensbeschouwing of maatschappijleer heeft, kunt u dit onderwerp
vakoverstijgend aanpakken.
Tip 4 Ikke, ikke en de rest kan stikke!
Vraag leerlingen wat ze zouden doen als ze een zak snoep kregen. Zouden ze deze delen met de hele
klas, met een klein groepje of zou de leerling het zelf houden? Begin op basis hiervan een
kringgesprek over het 'ik'- of het groepsdenken.
Tip 5 Zoekopdracht
Laat leerlingen met behulp van internet voor elk cultuurgebied een kenmerkend symbool zoeken. Laat
ze daarbij aangeven waarom het kenmerkend is voor het cultuurgebied en waar het voor gebruikt
wordt.
31
3.2 Kleurrijk of kleurloos Nederland?
Tip 1 Hoe multicultureel eet de leerling?
Ga na hoe multicultureel de leerling is door middel van deze test. Wanneer de leerling de meeste
vragen met 'ja' heeft beantwoord, is deze leerling misschien bekender met andere culturen dan hij of
zij zou denken.
ja
nee
Eet je wel eens rijst?
Eet je wel eens pizza?
Eet je wel eens shoarma?
Eet je wel eens spruiten?
Eet je wel eens tortilla’s?
Eet je wel eens goulash?
Eet je wel eens een hamburger?
Eet je wel eens giros?
Eet je wel eens chili con carne?
Eet je wel eens braadworst?
De vragenlijst vindt u in de bijlage in A4-formaat.
Tip 2 Kleurrijke gemeente?
Laat de leerlingen met behulp van internet uitzoeken hoeveel autochtone en allochtone inwoners hun
gemeente telt.
Dit is te vinden op de site van hun gemeente of bij het CBS.
Tip 3 Verjonging door allochtonen
Vraag de leerlingen in het infoboek op te zoeken welke invloed de aanwezigheid van allochtonen heeft
op de bevolkingssamenstelling. Vraag, nadat de leerlingen het goede antwoord hebben gevonden, hoe
de bevolkingssamenstelling van Nederland zou zijn als er geen allochtonen zouden zijn. Bespreek met
de leerlingen wat de gevolgen van die vergrijzing voor de maatschappij zouden zijn.
Hier vindt u twee verwijzingen naar artikelen over de gevolgen van de vergrijzing.
www.nidi.nl/public/demos/dm97012.html
www.nidi.nl/public/demos/dm03042.html
Tip 4 Kleurrijk of kleurloos?
Laat de leerlingen hun favorieten noemen op het gebied van Nederlandse muziek, tv en voetbal.
Bekijk de multiculturele samenstelling van de band, het programma en het elftal.
Vraag de leerlingen op basis van de antwoorden die zij hebben gegeven de centrale vraag van de
paragraaf, Nederland: kleurrijk of kleurloos?, te beantwoorden.
32
3.3 Waarom verhuizen mensen uit hun land?
Tip 1 Verhalen van vluchtelingen
Lees een verhaal van een vluchteling voor. De links verwijzen naar twee sites met daarop
verschillende verhalen en gedichten van vluchtelingen.
http://actienachtwacht.fol.nl/verhalen.htm
http://www.vluchtelingenwerk.nl
Tip 2 Verdrag van Genève
Wanneer kun je spreken van een vluchteling? Wat zijn onze verplichtingen tegenover een vluchteling?
Dit staat beschreven in het Verdrag van Genève.
Tip 3 Immigratieland?
Leerlingen denken vaak dat Nederland alleen mensen aantrekt, maar Nederland is niet altijd een
immigratieland geweest. Door de eeuwen heen zijn veel Nederlanders naar het buitenland vertrokken.
Met name na de Tweede Wereldoorlog zijn erg veel Nederlanders naar Canada en Australië gegaan.
Laat de leerlingen redenen (aantrekkingsfactoren en afstotingsfactoren) bedenken waarom de mensen
in die tijd emigreerden.
Tip 4 Opstel
hun leeftijd schrijven. De leerling moet zich inleven in de situatie van de persoon. Laat de leerling in
zijn/haar verhaal goed naar voren brengen wat de hoofdpersoon voelt en wat de redenen zijn voor de
migratie.
Laat de leerlingen aan het eind van hun verhaal de afstotingsfactoren en aantrekkingsfactoren nog eens
kort opschrijven.
U kunt als inleiding een verhaal voorlezen. Zie hiervoor tip 1.
Tip 5 Push en pull
Er komen mensen Nederland binnen, maar er vertrekken ook mensen. Nederland heeft dus ook een
aantal afstotingsfactoren. Andere landen hebben dan meer aantrekkingsfactoren dan Nederland.
Vraag de leerlingen op te schrijven waarom ze in Nederland zouden willen wonen en waarom ze niet
in Nederland zouden willen wonen.
Maak een tabel op het bord en schrijf boven de linkerkolom ‘Wel in Nederland wonen’ en in de
rechterkolom ‘Niet in Nederland wonen’. Vraag de leerlingen één reden op het bord te schrijven
waarom ze wel in Nederland willen wonen en één reden waarom ze niet in Nederland zouden willen
wonen.
Op het bord komen nu de aantrekkingsfactoren en de afstotingsfactoren van Nederland volgens de
leerlingen. Nu veegt u de kopjes boven de tabellen ('Wel in Nederland wonen' en 'Niet in Nederland
wonen') uit en vervangt deze door 'Aantrekkingsfactoren' (linkerkolom) en 'Afstotingsfactoren'
(rechterkolom).
33
3.4 Waar wonen nieuwe Nederlanders?
Tip 1 Politie
Geef aan dat een politieagent(e) niet woont in de omgeving waar hij/zij werkt. Dit is dus een
uitzondering op het punt 'werk in de buurt' van tekst A.
Tip 3 Docenten
Zorg dat de leerlingen de schoolgids met daarin de adressenlijst van medewerkers meenemen naar uw
les. Laat ze de docentenlijst nalopen en een lijst maken met docenten die ver van de school wonen.
Maak de leerlingen hierbij duidelijk waar ze de grens moeten leggen.
Laat de leerlingen onderzoek onder hun vakdocenten doen wat de reden is dat de docent ver van de
school woont. Ze betrekken hierin de vier punten, genoemd in tekst A.
Licht van tevoren de docenten van de betreffende klas in over deze opdracht.
Tip 2 Naambordjes
Laat de leerlingen na schooltijd ongeveer een half uur in hun eigen wijk of buurt de naamplaatjes van
woningen bekijken. Ze noteren hoeveel achternamen er waarschijnlijk van buitenlandse origine zijn en
hoeveel van waarschijnlijk Nederlandse origine. Is hun wijk of buurt kleurrijk of kleurloos
multicultureel van samenstelling?
Vergelijk de verschillende resultaten. Ga na welke wijk of buurt het meest kleurrijk en welke het minst
kleurrijk van samenstelling is.
Tip 4 Kaart maken
Deel een kaartje van de provincies van Nederland, te vinden in de bijlagen, uit. Laat de leerlingen het
percentage allochtonen per provincie door middel van een staafdiagram en een choropleet (onder
afgebeeld) weergeven.
34
Bijlagen
I
II
III
IV
Script Sokkenkast
Ogen voor de sokken
Vragenlijst ‘Hoe Multicultureel eet jij?’
Kaart Provincies Nederland
35
Bijlage 1
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok:
Fila-sok:
Nike-sok:
Nette-sok:
Geitenwollensok:
Nette-sok:
Geitenwollen-sok:
Fila-sok:
Geitenwollen-sok:
Fila-sok:
Nike-sok:
Fila-sok:
Nette-sok:
Nike-sok:
Geitenwollen-sok:
Nike-sok
Nette-sok
Fila-sok
Nike-sok
Geitenwollen-sok
Nette-sok
Nike-sok
Fila-sok
Geitenwollen-sok
Nike-sok
Fila-sok
Alle sokken
He, wat zie jij eruit! Dat ze jou nog een sok noemen. Wat ben jij eigenlijk?
Ik?
Ja jij?
Ik ben een geitenwollen sok.
Een geitenwollen sok?!
Ja, ik ben heel lekker warm en stevig.
Hoor dat nou Fila. Haha! Hij is heel lekker warm en stevig.
Wat heb je daar nou aan! Daar versier je toch geen mooie meisjes-sok mee man!
Nee, en ook sporten is moeilijk!
Ook dat. En bij nette schoenen hoor je al helemaal niet, je past er niet eens in.
Nee, dat misschien niet, maar ik hou de voetjes wel lekker warm.
Met al dat gekriebel zeker. Haha!
Ach, een beetje wasverzachter doet wonderen.
Oeeeeh! Wasverzachter jonge, ik kan er geen genoeg van krijgen, zooooooo goed
voor mijn vezeltjes jonge! Welke gebruik jij?
Ik gebruik Omo.
Oooh ja, die vind ik ook zóóóóó lekker jonge.
Hehum Fila doe eens normaal! Wil je zeggen dat je elke keer na het basketballen
je vezeltjes laat verzorgen?
Jazeker man, weet je wel hoe stijf ik anders wordt.
Ook daar kan ik mij wel iets bij voorstellen! Ik heb soms ook last van stijfheid na
al het uitgaan.
He jongens, jullie luisteren toch niet naar zo’n dikke sok?! Die krijgt zichzelf nooit
in beweging!
Oh, ik heb anders grote afstanden afgelegd en grote hoogtes bereikt.
Ja, maar meer kan je niet.
Maar dat is ook niet het belangrijkste. Als je maar goed kan dansen!
Ja! Salsadansen met de meisjes!
Dansen is toch niet hip, man?!
Als die sok dat nou toch leuk vindt, Nike-sok, dan is dat toch prima of niet soms?
Ik hou ook van meisjes, maar ook van veel andere dingen.
Je hebt helemaal gelijk, geitenwollen-sok. Moeten we het nu niet stoer vinden
omdat Nike-sok dat niet stoer vindt?
Dat slaat toch nergens op! Wat vind jij, Fila-sok?
Nette-sok en Geitenwollen-sok hebben helemaal gelijk! Jij bent eigenlijk een
lastige sok!
Nou, nou, rustig sokken, Nike-sok heeft het zo waarschijnlijk niet bedoeld. Het
gaat om de binnenkant, niet om de buitenkant. We moeten elkaar niet belachelijk
maken. Het gaat om de persoon die we zijn. Tenslotte hebben we van binnen
allemaal vijf vingers, of niet, Nike-sok.
Ja, je hebt gelijk. Wat denk jij ervan, Fila-sok?
Ja man!
(Trek de sok van je hand af. ) Van binnen zijn we allemaal gelijk!
36
Bijlage
2
37
Bijlage 3
Hoe multicultureel eet jij?
ja
nee
Eet je wel eens rijst?
Eet je wel eens pizza?
Eet je wel eens braadworst?
Eet je wel eens shoarma?
Eet je wel eens spruiten?
Eet je wel eens tortilla’s?
Eet je wel eens goulash?
Eet je wel eens een hamburger?
Eet je wel eens giros?
Eet je wel eens chili con carne?
Totaal:
38
39
4 Stad en land verbonden
Nederland, een land met verschillende gebieden met elk hun eigen kenmerken. Toch kan de
een niet zonder de ander en daarom zijn ze verbonden met elkaar. Begrippen die hierbij aan
de orde komen,
zijn grondgebruik, bevolkingsdichtheid, voorzieningen en mobiliteit.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
9
Stedelijke en
landelijke
gebieden
De leerlingen kunnen een vergelijking maken tussen het ruimtegebruik
in stedelijke en landelijke gebieden in Nederland.
10
Stedelijke en
landelijke
gebieden
De leerlingen kunnen de betekenis van toegenomen verkeersmobiliteit
voor stedelijke en landelijke gebieden in Nederland beschrijven en
verklaren
6
Eigen omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie
Vakvaardigheden toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen, vraagstukken en processen.
2
De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer,
gebruikmaken van atlassen, archieven, kaarten en remoteVakvaardigheden sensingbeelden (met name luchtfoto’s) bij oriëntatie in gebieden en bij
beeldvorming over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vraagstukken en processen.
3
Vakvaardigheden
4
De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijks leven te maken
hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied van
herinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en
Vakvaardigheden
ruimtelijke segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en
duurzame ontwikkeling, Europese integratie, ontwikkelingsproblematiek
en -samenwerking.
De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
40
Intro
Nederland vanuit de lucht
Hoe ziet Nederland er vanuit de lucht uit? Een goede manier om dat te bekijken is vanuit een
luchtballon.
Benodigdheden:
Lego-poppetje
theezakje
De Grote Bosatlas
sheet
aansteker/lucifers
Het verhaal gaat als volgt.
De leerling is dat Lego-poppetje. Die wil graag meer weten over hoe Nederland er vanuit de lucht
uitziet. De ‘leerling’ loopt naar de ‘luchtballon’. Na het betalen stapt hij/zij in en… stijgt op. Vanuit
de lucht heeft de leerling een fantastisch uitzicht! Wat de leerling allemaal ziet komt in dit
hoofdstuk aan de orde, zoals de verschillen tussen stedelijke en landelijke gebieden, welke
hoofdverkeersverbindingen door Nederland lopen en waarom de verkeersdrukte toeneemt.
Leg De Grote Bosatlas op uw bureau. Zoek een kaart van Nederland. Leg daaroverheen een sheet
ter bescherming van de atlas. Op de atlas loopt u met het Lego-poppetje naar het theezakje, de
‘luchtballon’ en laat het poppetje zogenaamd instappen. Ontdoe hiervoor het theezakje van het
touwtje, label, nietje en thee en maak een cilinder van het theezakje dat overblijft. Wanneer u
Nederland vanuit de lucht wilt bekijken, laat u de ballon opstijgen: steek het papier bovenaan aan
en de ballon stijgt op!!!!
41
4.1 Hoe ziet Nederland eruit?
Tip 1 Grondgebruik omgeving
Hoe is het grondgebruik in uw omgeving? Zoek dat samen met de leerlingen uit. Zoek bij het CBS
de gegevens die betrekking hebben op de omgeving van de school. Wat zijn de percentages van de
vijf soorten grondgebruik? Presenteer dat aan de leerlingen. Klopt het verhoudingsgewijs met de
percentages die gelden voor heel Nederland?
Kijk op Statline van het CBS. Open daar de map Milieu en bodemgebruik in het rechter scherm.
Klik op Bodemgebruik in Nederland, ook in het rechter scherm. Open vervolgens de mappen
(verkeer, bebouwd, semi-bebouwd, recreatie, landbouw, bos&natuur, binnenwater, buitenwater)
door op het plusteken voor de map te klikken. Als u de Ctrl-toets ingedrukt houdt, kunt u met de
linker muisknop de totalen van de groepen selecteren. Selecteer bovenaan het rechter scherm het
tabblad Regio’s en kies de gemeente waar de school zich bevindt. Dit kan op meerdere manieren.
Ook kunt u weer meerdere gebieden selecteren met behulp van de Ctrl-toets.
Met het volgende download bestand kunt u eenvoudig laten zien hoe het bodemgebruik in uw
omgeving verdeeld is.
Het is een Excel-bestand dat als u de waarden op 'Blad 2' verandert, ook de waarden en de grafiek
op 'Blad 1' laten veranderen.
Tip 2 Hoog- en Laag-Nederland
Laat de leerlingen navraag doen waar zich in hun omgeving een NAP-meter bevindt. Ze zoeken
deze vervolgens op en noteren wat precies het peil is.
Als de NAP-meter in de nabijheid van de school is, kunt u deze tijdens de les met de leerlingen
bezoeken.
Tip 3 Kwik, Kwek en Kwak
Bij EIGENaardig;-) lezen de leerlingen dat de korenwolf de bouw van een heel bedrijventerrein
tegen kan houden. De strip van de neefjes Kwik Kwek en Kwak geeft dit duidelijk aan.
Tip 4 Wat doen we met de dieren?
Welke oplossingen zijn bedacht om dieren niet de dupe te laten zijn van het aanleggen van wegen?
Op de volgende internetsites wordt informatie gegeven hoe diverse groepen dieren geholpen
worden.
42
4.2 Stedelijk of landelijk?
Tip 1 Vol of ruimte?
Organiseer een brainstormsessie met de leerlingen over het volgende:
- Waaruit blijkt dat Nederland geen ruimte heeft om verder te bouwen?
- Waaruit blijkt dat Nederland nog genoeg ruimte heeft om verder te bouwen?
De tabel in de bijlage laat zien hoe het bodemgebruik in de loop der jaren is veranderd. Let vooral
op de toename van de stedelijke functies en de infrastructuur. Maar toch blijft de omvang daarvan
relatief bescheiden ten opzichte van de agrarische functie.
Tip 2 Opstel
Laat de leerlingen een opstel schrijven over een dag in een stedelijk gebied aan de hand van tekst
A en/of een dag in een landelijk gebied aan de hand van tekst B. Aan de hand van hun verhaal
kunnen ze een illustratie bij de begrippen uit de tekst maken.
Tip 3 Eigen omgeving; stedelijk of landelijk?
Maak een schema. Zet de stedelijke kenmerken in de linker kolom en de landelijke kenmerken in
de rechter kolom. Laat de leerling daarin in een paar minuten aangeven of deze kenmerken
aanwezig zijn in hun woonplaats of niet. Laat ze concluderen of ze in een stedelijk gebied of in een
landelijk gebied wonen. Tevens hebben ze zo een overzicht van de kenmerken van de gebieden.
Tip 4 Visualiseren begrippen
Veel leerlingen hebben moeite met de begrippen agglomeratie en stadsgewest. Verduidelijk deze
begrippen aan de hand van een tweetal tekeningen, zodat het visueel wordt gemaakt. Tevens kunt
u enkele praktijkvoorbeelden geven van de deze verschijnselen bij u in de buurt.
U kunt voorbeelden gebruiken als:

agglomeratie Rotterdam

stadsgewest Leeuwarden
Tip 5 Zoeken naar afbeeldingen
Laat de leerlingen afbeeldingen van landelijke en stedelijke gebieden zoeken op internet. Laat ze
daarbij de typische kenmerken en begrippen uit de tekst benoemen die op de afbeelding aanwezig
zijn.
Kijk op www.google.nl. Klik vervolgens op Afbeeldingen. Laat de leerlingen vervolgens op trefwoord
zoeken. Trefwoorden als stad, city en platteland leveren al gauw goede afbeeldingen op.
Zo oefent u de vaardigheid Zoeken op internet en het selecteren van bruikbare afbeeldingen.
43
4.3 Vervoer in Nederland: auto, trein of schip?
Tip 1 Verhouding milieuvervuiling
Generaliseer je de verhouding tussen trein, auto en vliegtuig sterk, dan wordt
algemeen aangenomen dat hun verhouding qua energiegebruik en milieuvervuiling staat als een
factor 1 (trein) tot een factor 3 (auto) tot een factor 6 (vliegtuig).
Tip 2 Excursie
U kunt voor uw leerlingen een excursie organiseren naar het Rotterdamse havengebied. Het EIC is
gespecialiseerd in deze excursies. Een ervaren gids neemt in uw bus plaats en geeft informatie
over het havengebied. Voor meer informatie kunt u kijken op www.eic-mainport.nl.
Tip 3 Reebok
De goederen die aankomen in Rotterdam komen uit de hele wereld. Zo ook producten van Reebok,
een bedrijf dat zijn schoenen laat maken in onder andere China en een distributiecentrum heeft op
de Maasvlakte. Maar geen enkele manier van vervoer is helemaal veilig. Ook containers kunnen
gestolen worden. De linker- en de rechterschoenen van Reebok worden dan ook in aparte
containers verscheept! Er is dus een container met alleen maar linkerschoenen en een container
met alleen maar rechterschoenen.
44
4.4 Nederland: fileland?
Tip 1 Verkeerstelling
Verdeel de leerlingen in groepjes. Ga met de leerlingen naar enige nabijgelegen wegen. Maak
hierbij onderscheid tussen verschillende soorten wegen: bijvoorbeeld doorgaande wegen,
ontsluitingswegen en een woonerf. Laat ze zich nu verplaatsen in het werk van iemand die bij het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat werkt. Zij doen elk jaar onderzoek naar verkeersdrukte. Laat
de leerlingen gedurende (een deel van) het lesuur het aantal auto’s noteren dat voorbijkomt. Er
kan ook een onderverdeling gemaakt worden naar personenauto’s en vrachtwagens. Bespreek in
de les de resultaten. Wat kan er geconcludeerd worden over de wegen in de buurt van de school?
Laat de leerlingen hiervoor een verklaring zoeken.
Tip 2 Spitsstroken
Leg aan de leerlingen uit wat spitsstroken zijn. Vraag ze daarna hoe dit filevorming kan
verminderen.
Op de site van het ministerie van verkeer en waterstaat vindt u informatie over spitsstroken.
Tip 3 Overschie
Files geven veel overlast. Niet alleen voor degene die in de file zit, maar ook voor anderen.
Overschie in Rotterdam(zie ook bron 18h/v 22bk 16kgt) is daar een goed voorbeeld van. De wijk
Overschie ligt langs de drukke A13, waar elke ochtend en avond een file staat. Doordat de
automobilisten steeds stilstaan en dan weer wegrijden, komen er erg veel vuile stoffen in de lucht
die slecht zijn voor mens en milieu.
Doordat de A13 bij Overschie nu een 80 km-zone is geworden, is de doorstroming beter zodat de
auto’s kunnen blijven rijden. Ontstaat er toch een file, dan is dat voor de wijk Overschie waar de
80 km-zone begint.
Tip 4 Ontmoedigen
Niet alleen op de snelwegen is het druk, maar ook de binnenstad raakt verstopt. Zo ook in Londen.
Daar was de gemiddelde snelheid 15 km per uur door het vele verkeer. Het stadsbestuur besloot
om het autogebruik te ontmoedigen. Nu moet je vijf pond (€ 8) betalen om het stadscentrum van
Londen binnen te mogen rijden.
In Nederland zijn wel enkele vergelijkbare projecten bedacht, zoals het rekeningrijden en het
pollersysteem zoals in Dordrecht wordt toegepast. Op de site van de gemeente Dordrecht vindt u
hierover meer informatie.
45
Bijlagen
Amsterdam
+ 2.0
Maastricht
+ 48.5
Rotterdam
+ 1.0
Groningen
+ 6.5
Rotterdam Alexander
-5.9
Vlissingen
+ 1.5
Almelo
+ 11.0
Eindhoven
+ 16.0
Emmeloord
- 4.2
Nijmegen
+ 31.6
Hoogteligging van enkele plaatsen in Nederland
46
5 Nederlander en Europeaan
In dit hoofdstuk gaan we een beeld vormen van een gebied, gaan we kijken naar diverse indelingen
binnen Europa en gaan de verschillen in klimaten en Europa bekijken.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
1
Aardrijkskundige
vaardigheden
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie
toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
verschijnselen, vraagstukken en processen.
19
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen in Europa belangrijke deelgebieden
onderscheiden op grond van sociaal-geografische kenmerken, zoals
bevolking, economische activiteiten, welvaart en
levensomstandigheden, politiek en cultuur.
20
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen politiek-geografische ontwikkelingen en de
gevolgen daarvan binnen Europa herkennen, beschrijven en
verklaren.
21
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen de gevolgen van de samenwerking tussen
landen van de Europese Unie beschrijven en verklaren.
47
Intro
Dit hoofdstuk bevat tips die in elke paragraaf weer aan de orde komen. Het betreft hier altijd de
laatste tip bij een paragraaf, herkenbaar aan de afbeelding hieronder. Deze tips, samengevoegd als
geheel, zijn hier te downloaden.
48
5.1 Werelddeel Europa: één geheel?
Tip 1 Vakantiekiekjes
Geef de leerlingen als extra huiswerk de opdracht enkele foto’s van Europese (vakantie-)
bestemmingen mee te nemen. Laat de leerlingen de volgende les kijken of ze bepaalde kenmerken
op de foto’s kunnen aangeven. Laat de leerlingen de foto’s de komende lessen bij zich houden,
zodat ook gekeken kan worden of er ook specifieke gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken op
de foto staan. Wellicht staat er meer op de foto dan ze in eerste instantie dachten…
Tip 2 Vakantiebestemming
Gebieden die dicht bij elkaar liggen, hebben vaak veel contact met elkaar. Dat zie je onder andere
ook aan de vakantiebestemming. Op kaart 79E in De Grote Bosatlas (73E GB 51) is te zien dat,
hoe verder de landen van Nederland liggen, hoe kleiner de rondjes worden. Zo gaan er elk jaar
bijvoorbeeld zo’n twee miljoen Nederlanders naar Frankrijk en maar 50.000 naar Hongarije.
Tip 3 Europa in delen: topografie
Laat de leerling de topografie van Europa maken aan de hand van de pagina’s die te vinden zijn in
de bijlagen. In de bijlagen zijn zeven pagina’s opgenomen omtrent deze tip. Elke pagina behandelt
één deel van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa met het betreffende gebied gekleurd
en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken in de tabel alleen het onderdeel
topografie.
Laat de leerling de pagina’s goed bewaren. Bij tips in volgende paragrafen worden ze aangevuld.
Aan het eind van dit hoofdstuk heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn
te herkennen aan de afbeelding hieronder.
49
5.2 Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
Tip 1 Het weer
Laat de leerlingen kijken naar het weer op het achtuurjournaal of naar het weerbericht in het
dagblad. Laat ze daarbij noteren welke begrippen uit de paragraaf genoemd worden. Bespreek
deze in de les.
Tip 2 Hoogtelijnenraadsel
Teken het bovenaanzicht van een heuvel op het bord.
Stel de leerlingen voor de keus of hij/zij de top van
de oostkant of westkant zal beklimmen. De leerling
zal waarschijnlijk de keus maken om de top vanaf de
oostkant te beklimmen. Teken vervolgens het
bovenste zijaanzicht. Inderdaad, dat is de
makkelijkste manier om de top te bereiken. Maar…
(teken het onderste zijaanzicht) de heuvel kan ook
zijn als het onderste zijaanzicht, waaruit blijkt dat het
helemaal nog niet zo eenvoudig is om via die kant de
top te beklimmen. Geef daarna aan dat hoogtelijnen
een benadering zijn van de werkelijke situatie.
Tip 3 Europa in delen: gebiedskenmerken
Laat de leerling de gebiedskenmerken van Europa beschrijven door de pagina’s die te vinden zijn in
de bijlagen. Elke pagina behandelt één deel van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa
met het betreffende gebied gekleurd en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken
in de tabel alleen het onderdeel gebiedskenmerken.
Laat de leerling de pagina’s goed bewaren. Bij tips in volgende paragrafen worden ze aangevuld.
Aan het eind van dit hoofdstuk heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn
te herkennen aan de afbeelding hieronder.
50
5.3 Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
Tip 1 Sectoren
Maak de leerlingen de verschillende sectoren duidelijk door een productiecyclus te beschrijven.
Hierbij zijn meerdere voorbeelden te geven. Hier volgen er twee:
1 Productiecyclus van brood
Benodigdheden: tarwe, bloem, een brood en een broodverpakking
Neem nu de sectoren stap voor stap door.
Primaire
sector
De boer produceert op het land de tarwe.
Secundaire
sector
De tarwe wordt vermalen tot bloem en die bloem wordt weer verwerkt tot een het
brood.
Tertiaire
sector
Het brood wordt vervoerd naar de winkel en daar door de winkellier verkocht aan
ons, de consument.
2 Productiecyclus van een schroef
Benodigdheden: ijzererts, stukje staal, een schroef en een reclamekrantje van een bouwmarkt
Neem nu de sectoren stap voor stap door.
Primaire
sector
Door mijnbouw wordt ijzererts gewonnen.
Secundaire
sector
In de hoogovens wordt de erts tot platen verwerkt. Uit deze platen worden
schroeven gemaakt.
Tertiaire
sector
De schroeven worden vervoerd naar de bouwmarkten en daar verkocht aan ons, de
consument.
Tip 2 Plaatjes van sectoren
Gebruik tijdens uw uitleg over de verschillende sectoren enkele typerende foto’s. U kunt de foto’s
uit de bijlagen gebruiken, zoeken op internet (www.google.nl) of andere bronnen raadplegen. U
kunt de foto’s presenteren met behulp van de overheadprojector.
Tip 3 Presentatie
Laat de leerlingen een presentatie houden over een bepaald kenmerk van een Europees land. Laat
ze een onderwerp kiezen dat ze op een leuke manier voor de klas kunnen presenteren.
Voorbeelden kunnen zijn:

· Roemenië en volksmuziek

· België en patat

· Frankrijk en de Eiffeltoren

· Noorwegen en trollen

· Zweden en sauna’s

· Italië en pizza’s

· Spanje en stierenvechten
U kunt hierbij gebruikmaken van de pagina’s ‘landen’ in de bijlagen waarop een land staat
afgebeeld. Laat de leerlingen het land uitknippen en invullen met verschillende kenmerkende
plaatjes. Ze kunnen deze gebruiken bij hun presentatie.
51
Tip 4 Europa in delen: bevolkingskenmerken
Laat de leerling de bevolkingskenmerken van Europa beschrijven door de pagina’s die te zijn te
vinden in de bijlagen. Elke pagina behandelt één deel van Europa. Het pagina bevat een kaart van
Europa met het betreffende gebied gekleurd en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen
maken in de tabel alleen het onderdeel bevolkingskenmerken.
Laat de leerling de pagina goed bewaren. Bij een tip in volgende paragraaf worden ze aangevuld.
Aan het eind van dit hoofdstuk heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa. Deze tips zijn
te herkennen aan de afbeelding hieronder.
52
5.4 Samen sterk?
Tip 1 Oude valuta
Laat zien wat één euro waard is in de verschillende oude valuta aan de hand van het bestand dat u
kunt downloaden op www.terra.wolters.nl.
Tip 2 Collage
Geef de leerlingen de pagina’s van de verschillende EU-lidstaten. Laat de leerlingen de landen
uitknippen en met de vlag van het land inkleuren. Vervolgens kunnen alle landen weer
samengevoegd worden tot één grote Europese Unie.
Pagina’s met de vereenvoudigde contouren van de landen zijn te vinden in de bijlagen.
Tip 3 Europa in delen: Europese Unie
Laat de leerling aangeven of de landen in Europa in 2005 bij de Europese Unie horen en welke
landen nu de euro hebben door de pagina’s (zie bijlagen) verder in te vullen. Elke pagina behandelt
één deel van Europa. De pagina bevat een kaart van Europa met het betreffende gebied gekleurd
en de bijbehorende landen genummerd. De leerlingen maken in de tabel alleen het onderdeel EU.
Nu, aan het eind van dit hoofdstuk, heeft de leerling een volledig overzicht van de topografie,
gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken van de verschillende delen van Europa.
53
Bijlagen
I Tips bij Europa in delen
II Europa in delen
III Vakantiebestemming
IV Hoogtelijnenraadsel
V Sectoren
VI Landen (vanwege de grootte van het bestand is deze niet in de bijlagen opgenomen. U kunt deze
vinden bij de instap van de docentenhandleiding op www.terra.wolters.nl)
VII Landenpuzzel (vanwege de grootte van het bestand is deze niet in de bijlagen opgenomen. U kunt
deze vinden bij hoofdstuk 5.3 van de docentenhandleiding op www.terra.wolters.nl)
54
Bijlage 1
Werelddeel Europa: één geheel?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom topografie invullen. De leerlingen moeten de namen van de
landen en de hoofdsteden opzoeken.
Zijn klimaat en reliëf in Europa overal gelijk?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom gebiedskenmerken invullen. De leerlingen moeten
aangeven wat het klimaat, de hoogteligging en het reliëf zijn in een land.
Maakt het uit in welk deel van Europa je woont?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom bevolkingskenmerken invullen. De leerlingen moeten
aangeven wat de bevolkingsdichtheid is en hoe de welvaart is van het land. Ook moeten ze
aangeven hoe de beroepsbevolking verdeeld is in dat deel van Europa.
EXTRA Samen sterk?
Laat de leerlingen in de tabel de kolom EU invullen. De leerlingen moeten in deze kolom aangeven
of de landen in 2005 lid zijn van de Europese Unie en of het land nu de euro hanteert als
betaalmiddel.
55
Bijlage 2
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
Topografie
Land
Reliëf
……………………………………………………………………………………..
1
2
3
4
5
6
7
8
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
56
57
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
58
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
59
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
60
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
61
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
62
Topografie
Land
Hoofdstad
Klimaat
Hoogteligging
Gebiedskenmerken
Welk deel van Europa wordt op de kaart aangegeven?
1
2
3
4
5
6
7
8
Reliëf
Welvaart
BNP per inwoner
Bevolkingskenmerken
Bevolkingsdichtheid
Aantal inwoners per km2
Beroepsbevolking
% van het totaal
Lid in
2005
EU
Euro
63
64
65
primair
secundair
tertiair
66
6 Inpakken en wegwezen
In hoofdstuk 6 leert de leerling verschillende gebieden met elkaar te vergelijken. Aan de hand van
vrijetijdsbesteding en vakantiebestemming wordt de leerling bekend gemaakt met begrippen als
recreatie, toerisme en vakantie, soorten vakanties, vakantiegebieden en aantrekkingsfactoren. Ook gaat
dit hoofdstuk verder in op het toepassen van begrippen die in eerdere hoofdstukken behandeld zijn.
Kerndoel Domein
Vaardigheden
1
De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen
Aardrijkskundige
bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen,
vaardigheden
vraagstukken en processen.
3
Aardrijkskundige De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige
vaardigheden
verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen.
6
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen de ruimtelijke opbouw van hun eigen omgeving
beschrijven en verklaren.
7
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen effecten van veranderingen in natuurlijke en
maatschappelijke verschijnselen op de ruimtelijke inrichting en
leefbaarheid van hun eigen omgeving
9
De eigen
omgeving
De leerlingen kunnen een vergelijking maken tussen het ruimtegebruik
in stedelijke en landelijke gebieden in Nederland.
12
Recreatie,
De leerlingen kunnen de ontwikkeling van de openluchtrecreatie en het
toerisme en
toerisme in Nederland beschrijven en verklaren.
vakantiegebieden
13
Recreatie,
De leerlingen kunnen ontwikkelingen van het Nederlandse toerisme en
toerisme en
gevolgen
vakantiegebieden daarvan voor vakantiegebieden in Europa beschrijven en verklaren.
19
Internationale
ontwikkelingen
De leerlingen kunnen in Europa belangrijke deelgebieden onderscheiden
op grond van sociaal-geografische kenmerken, zoals bevolking,
economische activiteiten, welvaart en levensomstandigheden, politiek en
cultuur.
67
Intro
Tip Toerisme door de jaren heen
Bespreek de geschiedenis van toerisme. Het volgende stukje kan hierbij gebruikt worden.
De mens reist al eeuwen lang. Toch kun je niet altijd spreken van toerisme. Vaak waren de reizen niet
voor recreatieve doeleinden, maar militaire operaties en religieuze missies. De Olympische Spelen in
het oude Griekenland zijn een voorbeeld van een religieuze missie ter ere van Zeus. Later werd dat
niet zozeer een religieuze, maar meer een recreatieve gebeurtenis. Je kunt de mensen die naar de
Olympische Spelen gingen voor hun ontspanning de eerste toeristen noemen.
In de tijd van de Romeinen konden vakantiegangers gebruikmaken van het wegenstelsel dat bedoeld
was om militairen te verplaatsen. Ook waren er al veel herbergen waar ze terecht konden. De toeristen
gingen naar verschillende gebieden in Europa. Niet veel mensen gingen op vakantie, vakantie was echt
iets voor de rijken. Toen was de strandvakantie ook al populair. Mensen gingen echter niet de zee in.
In de Middeleeuwen werd niet veel gereisd. Er waren heel weinig herbergen waar men kon slapen en
heel veel struikrovers. Het was veel te gevaarlijk. Vanaf de 19e eeuw is het reizen enorm toegenomen,
maar nog steeds reisde alleen de elite. Men ging vooral naar badplaatsen. Een goed voorbeeld hiervan
is het Kurhaus, gebouwd voor de Duitse elite. Na de Tweede Wereldoorlog is het reizen voor meer
mensen mogelijk. Vanaf die tijd is het toerisme toegenomen door de toegenomen welvaart, vrije tijd
en mobiliteit. Men ging steeds verder van huis. Onlangs is de eerste toerist de ruimte ingegaan!
68
6.1 We zijn vrij! Waar gaan we naartoe?
Tip 1 Weekindeling
Laat de leerlingen een overzicht maken van de invulling van hun vrije tijd. Wat doen ze en hoe lang
zijn ze ermee bezig? Laat ze hierbij letten op de vrijetijdsbestedingen zoals die in bron 4. Laat de
leerlingen bekijken of hun gegevens overeenkomen met de bron.
Verzamel alle gegevens van de leerlingen, zodat er een gemiddelde berekend kan worden. Hiervoor
kan ook het Excel-bestand gebruikt worden dat gedownload kan worden.
Tip 2 De expert
Verdeel de klas in groepjes. Wijs aan elk groepje een van de begrippen (recreatie, toerisme of
vakantie) toe. Laat ze van het toegewezen begrip een definitie formuleren. De leerlingen zijn nu een
‘expert’ in één van de definities.
Zorg nu dat er groepjes gevormd worden waar een expert van ieder begrip is vertegenwoordigd. Laat
zo elke expert het begrip duidelijk maken. Klopt hun definitie of zijn er overlappingen met andere
definities.
Laat de leerlingen een nieuwe definitie maken van elk begrip als blijkt dat de definitie niet goed is
geformuleerd.
Tip 3 Recreatief medegebruik
Een nieuwe vorm van recreatief medegebruik is het koe-knuffelen. Ben je zakenman of kleuter, ieder
kan voor zijn/haar ontspanning een agrarisch bedrijf bezoeken.
www.marentehupkes.nl/lezingen/lezing_koe_knuffel.htm
www.agrarischcultuurgoed.nl/ac/koe_en/koe_en_rust.html
Tip 4 Recreatie of toerisme?
Geef een aantal voorbeelden. De leerlingen moeten aangeven of het om recreatie of toerisme gaat.
De voorbeelden kunnen zijn:






slapen bij oma in Alkmaar
dagje naar het Groninger museum
midweek naar een bungalowpark
twee weken Spanje
weekend langlaufen in Duitsland
met een vriendje of vriendinnetje op een camping op de Veluwe
Geef aan bij toerisme of het om een lange of korte vakantie gaat.
69
6.2 Wat is jouw ideale vakantiegebied in Europa?
Tip 1 Ideale vakantiegebied?
Vraag de leerlingen waar zij hun vakantie doorbrengen. Wat is dit voor een gebied en wat doen ze
daar? Welke foto van blz 83 past daar het beste bij? Maak duidelijk dat deze paragraaf gaat over
soorten vakanties en verschillende vakantiegebieden binnen Europa.
Tip 2 Jongerenvakanties
Laat de leerlingen jongerenreisgidsen meenemen. Bekijk hoeveel van de aangeboden vakanties naar
welk land gaan. Komt de uitkomst overeen met de gegevens op het kaartje in het boek?
Welke soort vakantiegebieden is populair bij de jongeren?
Zijn het actieve of passieve vakanties?
Tip 3 Zoeken
Laat ze in hun schrift de vakantiegebieden bij tekst B en te zien op blz 83 opschrijven, met daarachter
enkele goede voorbeelden van het betreffende vakantiegebied. Zoek deze voorbeelden van
vakantiegebieden met behulp van de vakantiegidsen op.
Tip 4 Nederland vakantieland
Wat heeft Nederland toeristen te bieden? Waarom komen er jaarlijks zo veel Duitsers naar Nederland?
Laat de leerlingen Nederland promoten door een poster te maken met diverse Nederlandse kenmerken.
70
6.3 Op vakantie, maar waar naartoe?
Tip 1 Op vakantie, maar waar naartoe?
Laat de leerlingen hun vakantiebestemming van afgelopen zomer aanwijzen op de wereldkaart. Weten
ze wel waar ze zijn geweest? Waarom zijn ze juist daar naartoe gegaan? Schrijf de
aantrekkingsfactoren op het bord.
Laat de leerling daarbij aangeven in welke categorie (attractie, accommodatie of bereikbaarheid) dat
past.
Tip 2 Relatieve en absolute afstand
Maak de leerlingen de begrippen relatieve en absolute afstand duidelijk door middel van enkele
voorbeelden.
1. Geef aan dat de mensen vroeger veel meer moeite moesten doen om ergens te komen. Er
waren nog geen auto’s of andere moderne vervoermiddelen en nog geen goede wegen. Het
duurde dus veel langer voordat mensen ergens kwamen. Tegenwoordig hebben veel mensen
een auto. Doordat je nu goedkoop kunt vliegen, kun je als toerist gemakkelijker veel verder
komen. Dit is ook te zien aan de vakantiebestemmingen. Was vroeger een vakantie in Zeeland
erg populair, nu gaan veel meer mensen naar landen rond de Middellandse Zee. En de
populariteit van bestemmingen buiten Europa stijgt.
2. Geef aan dat de absolute en relatieve afstand enorm afneemt wanneer er een tunnel door een
berg geboord wordt en de mensen niet meer om of over de berg hoeven te reizen.
3. Wanneer je aan een drukke weg staat en je
klasgenoot aan de andere kant van de weg,
is de absolute afstand niet groot, maar de
relatieve afstand wel. Je moet immers via
het zebrapad oversteken dat 200 meter
verder ligt.
4. Wanneer twee dorpen met eenzelfde
absolute afstand vergeleken worden, kan
duidelijk gemaakt worden dat de relatieve
afstand erg kan verschillen. Denk hierbij
aan een veerdienst waarvan
gebruikgemaakt moet worden om bij het ene dorp te komen.
5. Laat de leerlingen bron 12 van paragraaf 4.3 bekijken en de vergelijking maken tussen Zwolle
en Vlissingen. Laat ze letten op de absolute afstand en de relatieve afstand. Wat valt ze op?
Tip 3 Vakantie?
Ieder mens heeft zo z’n eigen ideeën over vakantie. Zo organiseert Stichting Lanparty voor de derde
keer de computervakantie Codemasters Campzone. Net als voorgaande jaren zal het evenement
plaatsvinden op het evenemententerrein van Six Flags te Biddinghuizen. Campzone duurt elf dagen en
vindt plaats van 25 juli tot en met 4 augustus. Hier zitten de ‘vakantiegangers’ dus elf dagen te
computeren via een groot netwerk. Is dit vakantie?
Tip 4 Goedkoop of duur?
Welke gebieden in Europa zijn goedkoop in vergelijking met Nederland en welke juist duur? Laat ze
een lijstje maken met dure landen, goedkope landen en landen die overeenkomen met Nederland.
71
6.4 Hoe ziet je vakantiegebied eruit?
Tip 1 Leren door vragen
Laat de leerlingen in tweetallen op een A4’tje vijf vragen opstellen. De vragen moeten voortkomen uit
de tekst van de paragrafen 3 en 4. Op een tweede A4’tje maken zij een uitwerking van de vragen. Dit
blaadje blijft bij het tweetal. Trek voor het opstellen van de vragen ongeveer 15 minuten uit.
Vervolgens worden de vragen uitgewisseld. De leerlingen sluiten de boeken en schrijven de
antwoorden op de A4 onder de vragen. Na tien minuten worden de blaadjes weer teruggegeven aan de
makers. De makers gebruiken vervolgens hun uitwerkingenblad om de vragen na te kijken. Begrijpt
iedereen de stof al een beetje?
Tip 2 Hoe ziet jouw vakantiegebied eruit?
Laat de leerling elk van de gebiedskenmerken uit paragraaf 4 in hun schrift schrijven. Vervolgens
creëren ze hun eigen favoriete vakantiegebied door achter elk van deze kenmerken hun voorkeur te
zetten. Laat ze zo ook de bevolkingskenmerken naar eigen wens invullen.
Tip 3 Vegetatie en klimaat
Heeft het klimaat invloed op de plantengroei? Laat de leerlingen dit bekijken in de atlas op de kaart
Europa – Fysisch milieu, Klimaatgebieden I en Oorspronkelijke plantengroei. Wat kunnen zij
concluderen?
Tip 4 Het journaal
Laat de leerlingen op de website www.nosjournaal.nl een aantal filmpjes bekijken die gaan over
vakantie. Met behulp van de zoekfunctie rechtsboven op het scherm kan gezocht worden op het begrip
‘vakantie’. Een ruim aanbod van filmpjes met betrekking tot vakantie biedt zich aan. Laat de
leerlingen een kort verslag maken van de filmpjes die ze bekeken hebben.
72
Download