Woordenlijst bij 'Het oog in de storm ', Hoofdstuk 1: Redeneren en overtuigen (logica en retorica) Als een woord vet is getypt, dan betekent dit dat het op een andere plaats in deze woordenlijst wordt uitgelegd. Woord Betekenis animal rationale Latijn voor ‘het met rede begaafde dier’, ofwel de mens. Met deze term wordt verondersteld dat de rede de eigenschap is waarmee de mens zich wezenlijk onderscheidt van andere dieren. de als-zin – wat vooraf gaat, de voorwaarde; dat wat moet gebeuren, wil het gevolg (consequens) zich voordoen. een bewering die je aanvoert ter ondersteuning van een standpunt. een soort woordenboek of alfabet dat Leibniz ontworpen heeft en dat bestaat uit een kunsttaal die via een vertaalsleutel verbonden kon worden met de woorden uit de natuurlijke taal. Op grond van dit alfabet konden belangrijke uitspraken gedaan worden over de wereld, de verschillende wetenschappen waren hier dan op gebaseerd. datgene aan een redenering wat concreet aan iets refereert, bijvoorbeeld eigennamen, algemene namen, werkwoorden enzovoort. In een formele logische taal wordt van de beweringsinhoud geabstraheerd, ze wordt vervangen door letters of door symbolen. Latijn voor ‘laten we rekenen’. Uitspraak van Leibniz. Door het ontwikkelen van een kunsttaal aan de hand waarvan redeneringen met behulp van rekenregels konden worden getoetst, verwachtte Leibniz dat uiteindelijk elk meningsverschil op te lossen zou zijn door een simpele rekensom. Vandaar: laten we niet redeneren, maar rekenen! naam die Leibniz gaf aan zijn concept van een kunsttaal, die alle dubbelzinnigheden en vaagheden van de natuurlijke taal (de omgangstaal) zou vermijden. De conclusie van een redenering is het standpunt dat door de argumenten wordt ondersteund. als twee termen of uitspreken tegelijkertijd gelden, dus als ze door het woordje ‘en’ kunnen worden verbonden, spreek je van een conjunctie. Voorbeeld: A en B. een logische constante die iets verbindt, een logisch voegteken. Onder de connectieven vallen de conjunctie, de disjunctie, de implicatie en de negatie. wat gebeurt als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan; wat antecedens argument ars combinatoria beweringsinhoud calculemus characteristica universalis conclusie conjunctie connectief consequens: de dan- zin contingentie contradictie deductieve redenering dialectica drogreden emotionele chantage exclusieve disjunctie ex-consequentia redenering foutieve omkering volgt uit de antecedens. filosofische aanduiding voor het niet-noodzakelijke of het toevallige. In de logica: een formule waarvan de waarheidswaarde wisselt, een zin die zowel waar als onwaar kan zijn. tegenspraak. In de logica is een contradictie altijd onwaar. een redenering waarbij, uitgaande van de waarheid van de premissen, de conclusie noodzakelijkerwijs waar is. Bijvoorbeeld: Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus is Socrates sterfelijk. in de logica: de kunst om het ware van het onware te onderscheiden. Ook wel: de kunst om het publiek te overtuigen. bedrieglijke redenering. een soort drogreden, een variant van de ad baculumredenering, waarin iemand een schuldgevoel wordt aangepraat. samenstelling die bestaat uit twee of meer termen of uitspraken die niet samen met elkaar kunnen voorkomen. In het gewone taalgebruik weergegeven door ‘óf…óf’. andere naam voor foutieve omkering. foutieve redenering, waarbij niet uit het antecedens het consequens wordt afgeleid, maar andersom. geldigheid een redenering is geldig als formele logische structuur juist is. De inhoud van de beweringen waaruit de redenering is opgebouwd heeft invloed op de geldigheid ervan. implicatie een uitspraak van de vorm ‘als A, dan B’. De implicatie is alleen onwaar als de antecedens waar is en de consequens onwaar. inclusieve disjunctie samenstelling die uit twee of meer termen of uitspraken bestaat en die alleen onwaar is als alle delen onwaar zijn. inductieve redenering een redenering waarbij algemene uitspraken worden afgeleid uit een groot aantal bijzondere waarnemingen. Bijvoorbeeld: alle zwanen die ik tot nu toe heb gezien waren wit. Dus zijn alle zwanen wit. In tegenstelling tot een deductieve redering biedt een inductieve redenering geen zekerheid, maar slechts waarschijnlijkheid. jij-bak een soort drogreden, een variant van het ad-hominemargument, waarbij kritiek wordt teruggekaatst naar de oorspronkelijke spreker. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind u deze kwestie niet goed aanpakt’ –‘Nou, alsof u het beter zou doen!’. kunsttaal formele taal die abstraheert van de natuurlijke taal. Het doel hiervan is een redenering zodanig te versimpelen dat je makkelijker de (on)geldigheid ervan kunt vaststellen. logica tak van de filosofie die zich richt op het juist argumenteren. logisch iets wat voldoet aan de wetten en regels van de logica. logische constante een teken in een logische formule dat steeds dezelfde betekenis houdt. in de formule ¬p � q zijn ¬ en � constanten, p en q zijn logos maior middenterm minor modus ponens modus tollens natuurlijke taal officia oratoris premisse propositie propositieletters propositielogica redeneerschema redenering retorica retorische middelen variabelen. Grieks woord voor ‘argumentatief denken’. In het geval van de Grieken: verklaringen van natuurverschijnselen worden niet langer gezocht in handelingen van goden, maar in de natuur zelf. de eerste, algemene premisse van een syllogisme. de term uit een syllogisme die in beide premissen voorkomt. In de redenering: ‘Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus is Socrates sterfelijk’ is ‘mens’ de middenterm. de tweede premisse van een syllogisme, die iets zegt over bijzondere gevallen waarop de algemene premisse van toepassing zou moeten zijn. een bepaalde redeneringsvorm. Bij de modus ponens is één van de premissen een implicatie (als p, dan q); de tweede premisse stelt dat het antecedens (dat wil zeggen p: datgene wat na ‘als’ volgt) het geval is; uit deze twee premissen volgt dwingend dat ook het consequens (dat wil zeggen q) het geval is. een bepaalde redeneringsvorm. Bij de modus ponens is één van de premissen een implicatie (als p, dan q); de tweede premisse ontkent het consequens: q is niet het geval; uit deze twee premissen volgt dwingend dat ook het antecedens (dat wil zeggen p) niet het geval is de gewone, alledaagse spreek- en schrijftaal. Latijn voor ‘taken van de redenaar’. In de klassieke retorica worden hiermee de vijf fasen in de voorbereiding van een redevoering bedoeld. premissen zijn in een redenering de argumenten waaruit de conclusie wordt afgeleid. in de propositielogica: een basiszin is die uit één enkelvoudige bewering bestaat en die bovendien waar is óf onwaar. letters die symbool staan voor een propositie. Meestal worden de letters p en q gebruikt. vorm van logica waarbij hele zinnen (zolang ze niet samengesteld zijn) worden vervangen door propositieletters. De beweringsinhoud speelt in de propositielogica geen rol. een schema waarin de structuur van een redenering duidelijk wordt gemaakt, door de premissen boven elkaar boven een streep worden geplaatst, en de conclusie daaronder. een aaneenschakeling van argumenten ter ondersteuning van een standpunt. Het standpunt vormt de conclusie van de redenering. discipline die zich bezighoudt met de overtuigingskracht van een argumentatie. middelen die een spreker kan inzetten om zijn argumentatie kracht bij te zetten, bijvoorbeeld een goede woordkeus, drogredenen, mimiek, intonatie enzovoort. retorische de concrete situatie waarin iemand (een spreker of schrijver) situatie/communicatie een publiek (lezers, toehoorders) van een gedachte of opvatting (zijn standpunt) probeert te overtuigen (het doel). De speciale vorm van communicatie die je gebruikt in zo’n situatie heet retorische communicatie. signaalwoord Woorden waaraan je een standpunt of argument kunt herkennen, zoals ‘want’, ‘omdat’, ‘ik vind’ enzovoort. Ze worden vaak weggelaten. sofisme een ander woord voor drogreden. sofist rondtrekkende leraren in het Griekenland van de vijfde eeuw v.C. Zij brachten mensen kennis en vaardigheden bij die nodig waren om in het openbare debat sterk te staan. Kenmerkend voor de sofisten was hun relativisme. syllogisme of sluitrede. Een redenering waarin uit twee premissen noodzakelijk de conclusie volgt. tautologie een logische formule die onder alle omstandigheden waar is. variabele een symbool (meestal een letter) dat geïnterpreteerd moet worden als element van een verzameling, bijvoorbeeld getallen (in de wiskunde) of natuurlijke taal (in de logica). verbaal/non-verbaal Met ‘verbaal’ wordt bedoeld: met woorden. Met ‘non-verbaal’ doelt men op de meer lichamelijke aspecten, als mimiek, intonatie, mimiek enzovoort. vertaalsleutel datgene wat het verband zou moeten regelen en moeten garanderen tussen de kunsttaal en de natuurlijke taal. Het vinden hiervan is echter nogal problematisch omdat kunsttaal en natuurlijke taal niet één op één naar elkaar te vertalen zijn. verzwegen stappen in een redenering die in het dagelijks taalgebruik argument/premisse worden weggelaten omdat de deelnemers aan een gesprek of discussie deze impliciet meedenken. vooronderstelling stelling die verborgen zit in een uitspraak en waarvan je zelf ongemerkt aanneemt dat hij juist is. waarheidstafel hierin vul je de waarheidswaarde(n) van afzonderlijke beweringen in. Je kunt zo in één oogopslag zien in welke gevallen een bepaalde logische structuur waar of onwaar is. waarheidswaarde er zijn twee waarheidswaarden die je met twee cijfers aanduidt in een waarheidstafel: een propositie is waar (je gebruikt het cijfer 1) of een propositie is onwaar (het cijfer 2). zoion logon echon Grieks voor ‘levend wezen dat de rede/het woord heeft’: de mens. Volgens de Grieken onderscheidde de mens zich van de dieren doordat hij met rede begaafd is.