Internationale aspecten van organisatiecultuur

advertisement
Internationale aspecten van organisatiecultuur
Als je zaken doet in het buitenland, neem je niet alleen onbewust je nationale, maar ook je
organisatiecultuur mee. Ook je organisatiecultuur geeft aan: zo doen we dat hier. En die manier wil je
wel graag vasthouden, niet alleen omdat het bedrijf op die manier zijn winst maakt, maar ook omdat
jouw eigen baan uiteindelijk afhangt van goed functioneren binnen die organisatie, met haar manier
van doen. Wat jij voor het bedrijf doet in het buitenland, moet wel passen in dat grotere geheel.
Het boek Culturele competentie gaat niet over
organisatiecultuur als zodanig, maar organisatiecultuur heeft
wel haar effect op crosscultureel management, juist omdat je
meestal de manier van doen van je eigen organisatie
overneemt. Daarom moet je wel een idee hebben van je
eigen organisatiecultuur en hoe die in andere landen kan
doorwerken. Dit is niet anders dan de wisselwerking tussen
de bovenste en één na bovenste laag van het driehoekmodel
dat we in hoofdstuk 2 van Culturele competentie
introduceerden (afbeelding 1).
afbeelding 1: international aspecten
Een voorbeeld kan die wisselwerking verduidelijken. De
van organisatiecultuur
Nederlandse overheid erkende de vluchtelingstatus van
iemand uit Afghanistan. Betrokkene kon, mocht en wilde dan ook werken in Nederland. Dat bleek nog
niet zo eenvoudig. Het probleem was eigenlijk inburgering in de organisatiecultuur. We halen hier één
puntje uit. De Afghaan was gewend aan een grote machtsafstand: de baas is DE BAAS. Dat betekent
dat hij orders geeft en zijn ondergeschikten (geen medewerkers) voeren die uit. Punt. De baas ziet
zichzelf zo, anderen zien hem zo en iedereen handelt overeenkomstig. Als de Afghaan in een
Nederlands bedrijf komt, is daar in zijn beleving geen baas. Anderen vragen hem naar zijn mening,
terwijl die toch helemaal niet belangrijk is? Hoezo, overleggen over manier waarop we de klus gaan
aanpakken? De Nederlandse medewerkers begrijpen evenmin iets van de Afghaan. Hij zit daar maar,
blijkbaar wacht hij op iets. Ja, je kunt hem iets zeggen en dan doet hij dat en dan weer niets. Zo kun je
toch niet werken, je moet toch zelf een beetje inschatten wat wanneer en hoe gedaan wordt.
Over organisatiecultuur is niet heel veel geschreven. De theorieën van onder andere Schein, Harrison,
Quin en Rohrbach en Trompenaars zijn verwerkt in het boek van dr.ir. Aldert Dreimüller: Grip op
werkprocessen, HRM en organisatiecultuur (2008). Tegelijkertijd heeft de heer Dreimüller Het
Organisatiecultuurspel uitgebracht. Boek en spel geven samen een goede mogelijkheid om een goed
idee te krijgen van organisatiecultuur.
De hoogleraar culturele antropologie aan de VU in Amsterdam, J. Tennekes, heeft een
antropologische benadering van organisatiecultuur. Onderzoekers en managers kregen belangstelling
voor organisatiecultuur door de groeiende aandacht voor de menselijke kant van de organisatie. De
organisatiecultuur heeft volgens Tennekes betrekking op het werk dat mensen in een organisatie
verrichten en op de wijze waarop mensen in de organisatie met elkaar omgaan.
Tennekes betoogt dat de ontwikkeling van een organisatiecultuur door vier samenhangende gegevens
wordt bepaald.
De samenstelling van het personeel in de organisatie en de specifieke culturele bagage die deze
mensen meebrengen in de organisatie.
De interactieprocessen binnen de organisatie.
De specifieke doelstelling/branche van de organisatie en haar organisatiestructuur.
De plaats van de organisatie in de bredere maatschappelijk context.
De werknemers komen een organisatie binnen met de cultuur die ze eerder verwierven door deel te
nemen aan allerlei sociale verbanden. Vaak komen werknemers uit dezelfde nationale cultuur en
hebben ze wat betreft afkomst en opleiding veel met elkaar gemeen. In de loop van de tijd ontwikkelen
ze allerlei waarden, symbolen en gedragsregels die specifiek zijn voor die organisatie. Dat deel van
ieders culturele bagage dat z/hij meeneemt naar het werk, verandert geleidelijk aan. Het wordt steeds
beter afgestemd op de specifieke werksituatie en op de culturele bagage van de collega’s. Mensen
delen allerlei culturele betekenissen met elkaar. Onder invloed van het werk en de collegiale relaties
ontstaat geleidelijk aan een apart cultureel subsysteem. Dit is een geheel aan opvattingen,
interpretatiekaders en gedragscodes dat de werknemers van de betrokken organisatie met elkaar
delen en dat specifiek is toegesneden op het werk dat in de organisatie wordt verricht.
De spelregels in een organisatie vormen een belangrijk gegeven in elke organisatie(cultuur). Een deel
van die regels is normatief van aard, ze geven aan wat je wel of niet moet of mag doen. Dat geldt
bijvoorbeeld voor de gedragscodes, de wijze waarop leidinggevenden en medewerkers met elkaar
omgaan en voor de omgang tussen collega’s onderling. Daarnaast bestaan ook meer pragmatische
regels die aangeven wat je je in een gegeven omstandigheid wel of niet kunt veroorloven bij het
nastreven van je doelen. De verhouding tussen normatieve en pragmatische spelregels kan per
cultuur sterk verschillen. In sommige organisaties draait alles om een ‘spel’ van belangen en ambities
en ‘speel’ je alleen om te winnen. Mensen die het spel keihard spelen, oogsten dan eerder
bewondering dan afkeuring. In andere organisaties ligt de nadruk veel meer op normatieve regels van
redelijkheid, eerlijkheid en collegialiteit. Deze kunnen zo’n grote rol spelen dat iemand die oncollegiaal
handelt, gediskwalificeerd wordt en aan de zijlijn mag gaan kijken.
De Amerikaanse onderzoeker Edgar Schein ziet de organisatiecultuur als de som van alle
gemeenschappelijke en als vanzelfsprekend ervaren veronderstellingen die een groep in de loop van
haar bestaan heeft geleerd. Hij maakt vervolgens een onderscheid in drie lagen (cultuurniveaus):
artefacten: wat je ziet, hoort en voelt wanneer je er rondloopt; voorbeelden:
■ sleutelpersonen/informele macht
■ kleding- en andere voorschriften
■ formaliteitsniveau van gezagsverhoudingen
■ werktijden
■ vergaderingen (hoe vaak, hoe geleid, tijdsduur)
■ hoe vindt de besluitvorming plaats?
■ de communicatie: hoe kom je dingen te weten?
■ sociale evenementen
■ jargon, uniformen, identiteitskenmerken
■ riten en rituelen
■ meningsverschillen en conflicten: hoe wordt daarmee omgegaan?
■ de verhouding tussen werk en gezin
■ verhalen
■ symbolen (huisstijl, interieur)
beleden waarden: waarom doen ze wat ze doen? voorbeelden:
■ eerlijkheid: integer, fair, transparant, open, redelijk
■ respect: vertrouwen, achting, bewondering
■ betrouwbaarheid: trouw, continuïteit, zorgvuldig
■ betrokkenheid: dienstbaar, betrokken, er toe doen
■ liefdevol: zorg voor veiligheid, gezondheid, welbevinden
■ moed
■ rechtvaardigheid
gemeenschappelijke impliciete veronderstellingen: historische context, gemeenschappelijk
leerproces
Let bij die drie lagen op het taalgebruik. Scheins derde niveau is wat wij in hoofdstuk 4 van Culturele
competentie waarden hebben genoemd. Hier zie je weer eens het probleem van een goede definitie
van een construct als ‘waarden’ en de noodzaak dat de verschillende onderzoekers daar een zelfde
beeld van hebben.
Schein benadrukt dat we organisatiecultuur serieus moeten nemen. Cultuur staat voor de
gemeenschappelijke mentale modellen die de leden van de organisatie als vanzelfsprekend
beschouwen. In dat opzicht bestaat ook geen goede of foute cultuur. Wel kun je over een stabiele of
over een sterke cultuur spreken. Een gewortelde cultuur bestrijkt een breed terrein en is stabiel.
Dat serieus nemen van organisatiecultuur kun je ook op jezelf betrekken. Als je maar even nadenkt,
weet je dat je niet in iedere organisatiecultuur even graag wil werken. Sommigen houden erg van
teamwerk, anderen zitten het liefst op een eigen kamertje met de deur dicht. Wil je een duidelijke
gezagsverhouding of juist een open sfeer waarin alles bespreekbaar is? Hoe sterk mag je baas
controleren op werktijden en aanwezigheid? Krijg je voldoende ruimte voor je eigen ontwikkeling?
Hoeveel verantwoordelijkheid wil je eigenlijk? Juist omdat mensen zich tegenwoordig beter bewust zijn
van het belang van organisatiecultuur, wordt die organisatiecultuur ook steeds meer een factor om
een bepaalde baan wel of niet te nemen (als je een keus hebt, natuurlijk).
Als je dit soort vragen op een wat abstracter niveau uitwerkt, kom je tot een toets voor een
organisatiecultuur. Je kunt makkelijk verschillende vragenlijsten vinden op internet, maar je moet
natuurlijk wel bedenken dat die alle zijn gebaseerd op verschillende theorieën en dus ook heel andere
uitkomsten (kunnen) geven. Schein waarschuwt ook voor het gebruik van vragenlijsten. Ze geven
maar een heel beperkt beeld, juist omdat de organisatiecultuur zo’n complex begrip kan zijn. Allerlei
gewoonten komen bijvoorbeeld via een vragenlijst niet boven tafel. Daarom is de uitkomst van een
vragenlijst ook niet meer dan de start van een breder onderzoek, bijvoorbeeld omdat het management
de organisatiecultuur wil wijzigen.
extern
maatschappij
extern
Ook Dreimüller heeft een vragenlijst ontwikkeld. De uitkomsten leiden tot vier typen
organisatieculturen. Hij plaatst deze vier typen op twee assen. De ene as loopt van beheersen tot
veranderen en de andere as van intern naar extern. Bovendien koppelt hij de vier typen aan de
balanced scorecard. De vier typen krijgen bovendien ieder een eigen kleur, die weer doet denken aan
®
de verandermanagementtheorie van De Caluwé. Het totale plaatje noemt hij de 4ling ; zie afbeelding
2. De vier organisatieculturen kun je als volgt in steekwoorden omschrijven:
Taakcultuur
■ kern: werkzaamheden
■ werkwijze: de methode, het doel komt werkenderweg in zicht
■ systemen: regels en procedures aanpassen
■ fouten maken mag
■ medewerkers: nieuwsgierig, vernieuwend
■ organisatie: initiatief, vrijheid, plat, informeel
■ communicatie: open
■ succes: nieuwe producten
■ leiderschapsstijl: innovator, bemiddelaar, risico nemen
■ centraal: creativiteit, improvisatie, toekomstgericht
■ voorbeelden: R&D-afdelingen, reclamebureaus, beleggingsmaatschappijen
■ gevaar: hobbyisme
®
afbeelding 2: 4ling van Dreimüller
Teamcultuur
■ kern: aanpassen
■ werkwijze: werk afstemmen op medewerker
■ systemen: regels en procedures ruim interpreteren
■ fouten: verbeterd, niet bestraft
■ medewerkers: niet gecontroleerd
veranderen
support
beheersen
■ organisatie: zekerheid en
consensus
■ communicatie: onderhandelen
■ succes: zorg voor mensen
doelcultuur
taakcultuur
■ leiderschapsstijl: mentor en
stimulator
■ centraal: teamwork, vertrouwen,
loyaliteit, voorkomen van
conflicten, de mens
maken
taak georiënteerd
■ voorbeelden: detailhandel,
groepspraktijken
■ gevaar: anarchie
Doelcultuur
■ kern: resultaat
■ werkwijze: mensen doelgericht
inzetten
teamcultuur
procescultuur
■ systemen: regels en procedures
afhankelijk van doel
■ fouten bestaan niet
veranderen
proces
beheersen
■ medewerkers: gehoorzaam,
voeren instructies uit
■ organisatie: logisch geheel op basis van macht
■ communicatie: eenrichtingsverkeer
primaire
proces
intern
middelen
intern
■ succes: marktaandeel
■ leiderschapsstijl: producent en bestuurder
■ centraal: positie, winnen, doel treffen
■ voorbeelden: politiebureaus, marketingafdelingen, operatiekamers
■ gevaar: verkokering
Procescultuur
■ kern: systemen, regels en procedures
■ werkwijze: geformaliseerd doelen realiseren
■ systemen: regels en procedures optimaliseren
■ structurele fouten voorkomen
■ medewerkers: gecontroleerd
■ organisatie: onpersoonlijk, geen individuele vrijheid, controleert, geeft zekerheid
■ communicatie: vastleggen verantwoordelijkheden, meten en documentatie
■ succes: routine
■ leiderschapsstijl: controleur en coördinator
■ centraal: proces, ratio, plannen
■ voorbeelden: verzekeringsmaatschappijen, overheid
■ gevaar: bureaucratie
Eerder kwam al de opmerking van Schein aan bod dat geen goede of foute culturen bestaan. Bij
Dreimüller zie je vier ideaaltypen, die geen van alle in zuivere vorm bestaan; en ook niet zouden
moeten bestaan, omdat de organisatie dan te eenzijdig wordt. Toch heb je ook onderzoekers die
vinden dat maar één organisatiecultuur tot optimale resultaten leidt. De variatie op dit thema is één
goede organisatiecultuur voor een sector. Je hebt nu genoeg gelezen over cultuur om te beseffen dat
mensen veel te gevarieerd zijn, zeker in verschillende landen, om ze zo in één hokje te kunnen
passen. Omgekeerd mag die variatie niet leiden tot de conclusie dat je organisatieculturen niet kunt
onderzoeken, want ze zijn toch steeds anders. Het onderzoek toont duidelijk aan dat je een paar
hoofdtypen kunt onderscheiden en dat je daar in de praktijk mee kunt werken. Natuurlijk hebben
verschillende onderzoekers verschillende opvattingen (de indeling van organisatieculturen van
Trompenaars is anders dan die van Dreimüller) maar de aspecten die ze aangeven, zijn zinvol.
Het bijbehorende spel over organisatiecultuur kun je op vijf verschillende manieren spelen:
het herkennen van de verschillende organisatieculturen in het algemeen
het benoemen van de organisatiecultuur van een bepaalde organisatie
het bepalen van de aspecten van een gewenste organisatiecultuur
het nagaan van eigenschappen die passen bij de eigen stijl van leidinggeven van iemand
het zoeken van de eigenschappen die volgens anderen passen bij een stijl van leidinggeven
In het spel komen aspecten van organisatieleiderschap naar voren. Die twee aspecten staan bij John
Mole centraal bij zijn onderzoek naar organisatieculturen in verschillende landen. Het resultaat van dat
onderzoek vind je in hoofdstuk 3 van het boek Culturele competentie. Hij heeft twee korte vragenlijsten
ontwikkeld die leiden tot twee scores, één voor leiderschap en één voor organisatie. Hij heeft die
vragenlijsten toegepast op een aantal bedrijven, om zo de verschillen tussen landen aan te geven,
maar je kunt de vragenlijsten natuurlijk ook goed gebruiken om bedrijven in één land te vergelijken.
Een andere bron voor internationale aspecten van organisatiecultuur vinden we in het Handbook of
Organizational Culture and Climate (Ashkanasy 2000). In deel 5 van dit handboek komen
internationale aspecten aan bod in zeven hoofdstukken. De titels van deze hoofdstukken zijn:
24. Images of Japanese Management and the Development of Organizational Culture Theory
25. Culture, National Values and Organizational Practices
26. A New Look at National Cultures, Illustrative Applications to Role Stress and Managerial
Behavior (het onderzoek van Sagiv en Schwartz dat in hoofdstuk 4 van Culturele competentie
aan bod komt)
27. Role Relaxation and Organizational Culture
28. Definition and Interpretation in Cross-Cultural Organizational Culture Research
29. Culture in Uniformed Organizations
30. Changing Organizational Cultures in Chinese Firms
Deze hoofdstukken laten ook zien dat de internationale aspecten van organisatiecultuur nog maar
weinig onderzocht zijn. Ook blijken onderzoekers op belangrijke punten van elkaar te verschillen. Zo
stellen Hofstede en Petersen in hoofdstuk 25 dat landen van elkaar verschillen op basis van waarden
en organisatieculturen in verschillende landen op basis van praktijken. Sagiv en Schwartz tonen met
een statistische benadering in hoofdstuk 26 juist aan dat organisatieculturen op basis van waarden
van elkaar verschillen.
Ook al krijgt de manager met een internationale oriëntatie maar weinig antwoorden op zijn of haar
vragen over wat te doen met organisatiecultuur, toch kun je al met een paar punten rekening houden.
Op de eerste plaats weet je dat nationale culturen verschillen en kun je die verschillen (voor een deel)
in kaart brengen. Vervolgens mag je aannemen dat nationale culturen doorwerken op
organisatieculturen. Een organisatiecultuur zal nooit het nationale gemiddelde zijn, omdat geen
representatieve groep van de bevolking in een organisatie werkt (en wellicht ook buitenlanders). Toch
komen veel nationale aspecten op een of andere manier terug in de organisatiecultuur. Mensen
kunnen immers moeilijk buiten en binnen het bedrijf volgens een heel andere cultuur leven. De
nationale verschillen geven je dus een eerste handvat om de organisatiecultuur te begrijpen. Hiervoor
kun je ook de tabellen in hoofdstuk 3 van het boek Culturele competentie gebruiken, die aangeven
hoe je verschillen kunt herkennen en daarmee kunt omgaan.
Afgeleid van deze brede benadering, kun je vervolgens nagaan hoe het bedrijf scoort volgens een
vragenlijst als die van Dreimüller, met name de voorkeurposities op de twee assen intern-extern en
beheersen-veranderen. Als je dat verder wilt invullen, kun je materiaal als dat van John Mole
gebruiken. Leiderschap en organisatiestructuur zijn in ieder geval twee gebieden waar veel verschil
bestaat tussen het ene bedrijf en het andere. Het onderzoek van Philip d’Iribarne (zie hoofdstuk 3 van
Culturele competentie) is hier een mooie illustratie van. Werk je op basis van eer, contract of
consensus?
Verder heeft de manager die dit boek heeft gelezen om vast te stellen of de verschillen die z/hij
opmerkt relatief oppervlakkige praktijken zijn of juist waarden vertegenwoordigen. Praktijken verander
je nog wel, maar aan waarden kun je je makkelijk vertillen.
Download