Naamsestraat 61 | bus 3550 B-3000 Leuven | BELGIUM Tel. 032 16 326661 [email protected] VIVES Briefings 2015 27 mei Op weg naar Europa 2020: een sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen Cathy Lecocq, Jo Reynaerts en Marieke Vandeweyer [email protected] [email protected] [email protected] Het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving, VIVES, is een economisch onderzoekscentrum dat via fundamenteel en toegepast onderzoek wil bijdragen tot het maatschappelijk debat inzake de economische en maatschappelijke ontwikkeling van regio’s, in het bijzonder van Vlaanderen. VIVES is als onderzoekscentrum wetenschappelijk en juridisch geïntegreerd binnen de KU Leuven en werkt ook samen met research fellows uit andere universiteiten. Op weg naar Europa 2020: een sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen Cathy Lecocq, Jo Reynaerts en Marieke Vandeweyer * Samenvatting De Vlaamse economie doet het vrij goed in termen van concurrentievermogen ten opzichte van andere regio’s in Europa. Een micro-econometrische analyse geeft verder aan dat menselijk kapitaal, de aanwezigheid van multinationals en internationale marktervaring, innovatie en kennis belangrijke bronnen van competitiviteit vormen van Vlaamse bedrijven. Daarnaast toont de sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen op de drie prioritaire thema’s van het Europees regionaal beleid (EFRO programma 2014-2020), met name het bevorderen van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, (2) het versterken van innovatie, en (3) het verbeteren van het concurrentievermogen van KMO’s, aan dat Vlaanderen vooral voor belangrijke uitdagingen staat voor het thema energie, maar ook dat ondernemerschap en innovatie nog bijkomend gestimuleerd moeten worden. Indien Vlaanderen zijn competitieve positie wil behouden en tegen 2020 verder wil uitgroeien tot een topregio in Europa, zal het de komende jaren dus verder moeten inzetten op het internationaal concurrentievermogen van haar KMO’s door het versterken van de internationale oriëntatie van bestaande en nieuwe KMO’s en het stimuleren ondernemerschap, in het bijzonder ondernemerschap in innovatieve producten en diensten. Verder kan de overheid een belangrijke rol spelen in realiseren van de Europa 2020 doelstellingen met betrekking tot energie-efficiëntie en hernieuwbare energie door het aanbod “groene” producten en diensten bij Vlaamse ondernemingen te stimuleren via publieke aanbestedingen. *De auteurs wensen Prof. Konings te bedanken voor opmerkingen en suggesties. Deze briefing is gebaseerd op de studie “EFRO 2014-2020: Een sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen”, Beleidsrapport STORE-B-12-0003, uitgevoerd in het kader van het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie. 1 1. Inleiding Vlaanderen wil in 2020 een innovatieve, duurzame en sociaal warme samenleving zijn. In 2009 legde de vorige Vlaamse Regering daarom samen met alle belangrijke maatschappelijke partners, 20 doelstellingen vast in het Pact 2020. Deze 20 doelstellingen, gemeten aan de hand van 121 kernindicatoren en 60 nieuw te ontwikkelen indicatoren1, blijken nu erg ambitieus en onvoldoende ingelost tijdens de voorbije regeerperiode 2009-2014. Deze briefing schetst eerst het globaal concurrentievermogen van België en evalueert vervolgens de economische prestatie van Vlaanderen ten aanzien van 15 andere Europese regio’s. Deze 15 regio’s werden binnen het programma “Vlaanderen in Actie” geïdentificeerd als belangrijke benchmarkregio’s die ten opzichte van Vlaanderen een stap verder staan in hun ontwikkeling tot innovatieve regio. In een volgende stap wordt aan de hand van een micro-econometrische analyse geanalyseerd welke de belangrijke bronnen van competitiviteit van lokale ondernemingen in Vlaanderen zijn. Tot slot wordt een sterkte-zwakte analyse gemaakt van Vlaanderen binnen de thema’s energie, innovatie en ondernemerschap. De keuze van deze drie thema’s is gebaseerd op de prioriteiten vastgelegd in het Europees regionaal beleid voor de periode 2014-2020. Deze prioriteiten worden gelinkt aan de Europa 2020 doelstellingen voor “slimme, duurzame en inclusieve groei” en de “Small Business Act”. De briefing besluit met beleidsaanbevelingen met betrekking tot knelpunten en uitdagingen waarop kan worden ingespeeld in het kader van het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO). Deze briefing is gebaseerd op de studie “EFRO 2014-2020: Een sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen”, Beleidsrapport STORE-B-12-0003, uitgevoerd door het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie voor het Agentschap Ondernemen op vraag van het kabinet van de minister-president. Bovengenoemde studie heeft als doel het identificeren van thema’s waarop Vlaanderen eerder zwak tot matig scoort zowel binnen Europa als ten opzichte van de vooropgestelde Europa 2020 doelstellingen en dient als basis om projecten te selecteren waarop middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) het best kunnen worden ingezet. Voor deze briefing werden de cijfers uit deze studie geactualiseerd aan de hand van de meest recent beschikbare data. 1 Vlaanderen in Actie. Pact 2020. Kernindicatoren Nulmeting 2010. 2 2. Globaal concurrentievermogen en economische prestatie 2.1 Globaal concurrentievermogen De “Global Competitiveness Index” van het World Economic Forum, waarin meer dan 140 landen gerangschikt worden op basis van hun globaal concurrentievermogen, geeft aan dat België het wereldwijd goed doet in termen van concurrentievermogen of competitiviteit. In de meest recente editie van de index (periode 2014-2015), behaalt België de 18e plaats. Zwitserland is ‘s werelds meest competitieve economie, gevolgd door Singapore, de Verenigde staten, Finland en Duitsland (World Economic Forum, 2014). De “Global Competitiveness Index” is samengesteld uit een brede waaier van institutionele, beleidsgerichte en andere indicatoren, gaande van onderwijs en gezondheid tot infrastructuur en macro-economische omgeving, en geeft als dusdanig inzicht in de drijfveren van de productiviteit en het welzijn van landen. Figuur 1 geeft aan dat het profiel van België zeer gelijkaardig is aan dat van de andere EU-15 lidstaten.2 België scoort vooral goed op het vlak van kwalitatief onderwijs, met name het wiskunde- en wetenschapsonderwijs, de ‘management schools’, en de on-the-job training. De overheidsregulering, de hoge overheidsschuld en het belastingstelsel daarentegen wegen op de competitiviteit van België. Figuur 1: Sub-indicatoren competitiviteit – België (2014-2015) Instituties 5.1 Innovatie 4.9 Infrastructuur 5.6 Business sophistication 5.3 Marktgrootte 4.7 Gezondheid en lager 6.7 onderwijs 4.8 Technologische 5.8 vooruitstrevendheid Ontwikkeling financiële markt Macro-economische omgeving 5.9 4.5 4.3 België EU-15 Hoger onderwijs en training 5.1 Efficiëntie goederenmarkt Efficiëntie arbeidsmarkt Bron: World Economic Forum (2014). Opmerkingen: EU-15 is ongewogen gemiddelde van de lidstaten. De indices in het radardiagram liggen tussen 1 en 7, waarbij een hogere waarde een betere score voorstelt. 2 De competitiviteitsindices van het World Economic Forum zijn enkel op nationaal niveau beschikbaar. 3 2.2 Economische prestatie Economische prestaties van landen en regio’s worden vaak gemeten (en vergeleken) aan de hand van het bruto binnenlands product of de waarde van alle goederen en diensten die binnen het land of regio geproduceerd worden. Genormaliseerd voor bevolking geeft dit een belangrijke indicatie van de welvaart van landen en regio’s. Cijfers uit de recentste uitgave van Flanders’ Outlook (2015) geven aan dat Vlaanderen met een 18de positie onder de 134 Europese regio’s in 2011 duidelijk bij de best presterende regio’s in Europa behoort in termen van het bruto binnenlands regionaal product (BBRP) per capita3. Vermits Vlaanderen de ambitie heeft om in 2020 tot de top 5 van de kennisintensieve regio’s in Europa te behoren op het vlak van geproduceerde en verdiende welvaart4, wordt Vlaanderen echter best vergeleken met de best presterende regio’s in Europa op het vlak van economie, arbeidsmarkt en innovatie. Binnen het kader van ‘Vlaanderen in Actie’ werden daartoe in 2009 15 benchmarkregio’s geïdentificeerd die ten opzichte van Vlaanderen een stap verder staan in hun ontwikkeling tot innovatieve regio5. Figuur 2 toont aan dat Vlaanderen met een bruto binnenlands regionaal product (BBRP) per capita van €30.100 in 2011 (uitgedrukt in koopkrachtpariteit), gemiddeld scoort vergeleken met de topregio’s in Europa. Figuur 2: BBRP per capita tegen lopende prijzen (in KKP, 2011) 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 Bron: Eurostat (2015). Opmerking: BBP niet gecorrigeerd voor pendelbewegingen. 3 BBRP zonder correctie voor pendelbewegingen Pact 2020, Vlaanderen in actie. 5 In Flanders Outlook 2012 werden 15 benchmarkregio’s geïdentificeerd. Naar aanleiding van de nieuwe Vlaamse regering werd in de recentste versie, Flanders Outlook 2015, een nieuwe set van benchmarkregio’s vastgelegd. 4 4 In de periode 2003-2011 was de gemiddelde jaarlijkse reële groei van de regionale bruto toegevoegde waarde in het Vlaamse gewest hoger dan het Europese gemiddelde, maar eerder gemiddeld in vergelijking met de referentieregio's6. Regionale economische indicatoren (Eurostat, 2015) tonen verder aan dat Vlaanderen een zeer hoge arbeidsproductiviteit heeft in vergelijking met de andere regio’s. Met betrekking tot de kosten van arbeid, komt Vlaanderen echter minder goed uit de vergelijking: Vlaanderen hoort immers bij de regio’s met de hoogste arbeidskost per werknemer. Een andere belangrijke indicator is de investeringsquote, gemeten als het aandeel van de investeringen in vaste activa in verhouding tot het BBRP. Onder de benchmarkregio’s behaalt Vlaanderen de op één na hoogste investeringsquote. Daarnaast scoort Vlaanderen ook goed met betrekking tot het beschikbaar inkomen per inwoner. Op arbeidsmarktgebied scoort Vlaanderen relatief goed in termen van de werkloosheidgraad. Enkel de jongerenwerkloosheid is redelijk hoog in Vlaanderen ten opzichte van een aantal referentieregio’s. Op vlak van tewerkstelling doet Vlaanderen het heel wat minder goed dan de benchmarkregio’s: Vlaanderen heeft een lage tewerkstellingsgraad en dit is vooral te wijten aan een lage tewerkstelling van ouderen. 6 Voor de Engelse regio’s zijn enkel reële groei cijfers beschikbaar voor de periode 2003-2009. 5 3. Bronnen van competitiviteit Gegeven de nadruk die Europa 2020 legt op duurzame economische groei, het bestendigen en ondersteunen van een meer competitieve economie en meer tewerkstelling, stelt de vraag zich welke factoren bijdragen tot meer tewerkstelling, hogere groei en meer concurrentiekracht van de Vlaamse economie. Binnen de economische literatuur bestaat er consensus over de cruciale rol van productiviteit voor de concurrentiekracht van ondernemingen: bedrijven kunnen hun competitieve positie verbeteren door het realiseren van productiviteitswinsten. De traditionele bronnen van productiviteit van een onderneming zijn arbeid en kapitaal. Daarnaast zijn er echter ook andere factoren die, meestal op een minder directe manier, een invloed uitoefenen op de productiviteit van ondernemingen zoals de geografische concentratie of clustering van economische activiteiten, en in het bijzonder de aanwezigheid van globale ondernemingen. De aanwezigheid van globale ondernemingen stimuleert de concurrentiekracht (in de vorm van productiviteitswinsten) van lokale ondernemingen via onder meer (i) de overdracht van technologische kennis, en (ii) het ontstaan van (logistieke) netwerken van toeleveranciers en dienstenbedrijven met als spil de globale ondernemingen. Deze kennisexternaliteiten en logistieke voordelen kunnen vervolgens als een katalysator fungeren voor een proces van geografische concentratie van economische activiteit. De aanwezigheid van globale ondernemingen, alsook het aantrekken van nieuwe buitenlandse investeringen creëert daarom niet alleen tewerkstelling en toegevoegde waarde binnen de desbetreffende onderneming, maar zorgt ook voor een multiplicatoreffect naar andere ondernemingen in de regio. Aan de hand van een micro-econometrische analyse van industriële en dienstenbedrijven in Vlaanderen in de periode 1997 tot en met 2006 (Konings et al, 2012), wordt nagegaan wat het belang is van de aanwezigheid van globale ondernemingen en de regionale clustering van kennis op de productiviteit of concurrentiekracht van lokale ondernemingen in Vlaanderen. Deze vraag is relevant gegeven het grote aandeel van deze globale ondernemingen in de Vlaamse economie. Eerst wordt de relatie geschat tussen de toegevoegde waarde van ondernemingen (output) en de ingezette productiefactoren arbeid en kapitaal. Hierdoor bekomt men een index van totale factorproductiviteit (TFP)7 per onderneming: hoe hoger deze index, hoe productiever de onderneming arbeid en kapitaal kan omzetten in toegevoegde waarde. Vervolgens wordt nagegaan wat de impact van een aantal bedrijfsspecifieke- en omgevingsfactoren op de totale factorproductiviteit van bedrijven is. Deze bedrijfsspecifieke factoren, met name de kwaliteit van het menselijke kapitaal binnen de onderneming, worden gemeten aan de hand van de fractie van werknemers die on-the-job training genieten binnen de onderneming. Ondernemingen die inzetten op on-the-job training beschikken immers over meer competente arbeidskrachten die bijdragen tot een 7 Totale factorproductiviteit is een maat voor economische efficiëntie die rekening houdt met de inzet (meer specifiek de omvang) van de productiefactoren arbeid en kapitaal. De totale factorproductiviteit wordt geschat aan de hand van een Cobb-Douglas productiefunctie: = waarbij de toegevoegde waarde of totale productie van een bedrijf is, input van arbeid, input van kapitaal en de totale factorproductiviteit. 6 grotere productiviteit van de onderneming8. De omgevingsfactoren die de productiviteit van een onderneming beïnvloeden zijn het netwerk gecreëerd door de aanwezigheid van globale ondernemingen in de regio, en de aanwezigheid van regionale kennisspillovers. Het belang van de aanwezigheid van globale ondernemingen wordt gemeten aan de hand van het marktaandeel van deze ondernemingen in de regio. Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen buitenlandse en Vlaamse globale ondernemingen9. Regionale kennisspillovers worden enerzijds gemeten aan de hand van het aantal patentaanvragen in de regio, en anderzijds via de nabijheid van bedrijven binnen dezelfde sector (gemeten op basis van het aantal werknemers binnen deze ondernemingen in een straal van 5 en 10 km rond de onderneming). Omdat globale ondernemingen doorgaans meer productief zijn dan lokale ondernemingen, wordt in de analyses gecontroleerd voor het feit of een bedrijf al dan niet een multinational is. De totale factorproductiviteit (TFP) van een onderneming wordt dus als volgt geschat: TFP = f (menselijk kapitaal, buitenlandse MNO in de regio, Vlaamse MNO in de regio, patenten in de regio, kennisspillovers 0-5 km, kennisspillovers 5-10 km, internationale marktervaring). De resultaten van de econometrische analyse zijn weergegeven in appendix en kunnen als volgt samengevat worden (zie ook Figuur 3): (i) Een extra investering van 10% in bedrijfsspecifiek menselijk kapitaal via on-the-job training geeft gemiddeld aanleiding tot 0.2% hogere productiviteit van een onderneming; (ii) Een toename met 10% van het belang van een buitenlandse multinationale onderneming in de regio (gemeten aan de hand van marktaandeel) is geassocieerd met een gemiddelde toename in de productiviteit van lokale ondernemingen met 0,6% ; (iii) Een toename met 10% van het belang van een Vlaamse multinationale onderneming in de regio (gemeten aan de hand van marktaandeel) is geassocieerd met een gemiddelde toename in de productiviteit van lokale ondernemingen met 0,4% ; (iv) 10% meer patenten in de regio is geassocieerd met een gemiddeld 0,04% hogere productiviteit van de eigen onderneming; (v) 10% meer ondernemingen uit dezelfde sector binnen een straal van 5km is geassocieerd met gemiddeld 0,3% hogere productiviteit van de eigen onderneming. 8 Konings en Vanormelingen (2015) tonen in dit verband aan dat (i) dat ondernemingen die zich engageren in ‘onthe-job training’ productiever zijn, en (ii) dat deze productiviteitspremie groter is dan de daarmee gepaard gaande stijging in de loonkosten. 9 Onder de benaming globale onderneming vallen (i) internationale ondernemingen met een vestiging in Vlaanderen, of (ii) Vlaamse multinationale ondernemingen (MNO) waarvan de hoofdzetel zich in Vlaanderen bevindt. 7 Daarnaast bevestigen de resultaten ook dat globale ondernemingen gemiddeld 5% productiever zijn dan lokale ondernemingen en dat kennisspillovers vooral relevant zijn in een straal van 5 km rond de onderneming. De aanwezigheid van bedrijven uit dezelfde sector binnen een straal van 5 tot 10 km heeft geen significant effect op de productiviteit van bedrijven. Figuur 3: Impact op TFP van een gemiddelde onderneming in % ten gevolge van een toename van 10 % in een specifieke factor Bron: Konings et al. (2012). De micro-economische analyse van bedrijven in Vlaanderen wijst dus op het belang van de aanwezigheid van multinationals en internationale marktervaring voor de productiviteit van Vlaamse bedrijven. De Vlaamse economie wordt gekenmerkt door een hoge graad van openheid, met name een relatieve grote omvang van export- en importactiviteiten ten opzichte van het BBRP, maar ook door hoge in- en outflow van buitenlandse investeringen. Globale ondernemingen zijn toonaangevend binnen de Vlaamse industrie, met buitenlandse filialen verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle toegevoegde waarde in de Vlaamse industrie. Vlaamse multinationals staan in voor ongeveer een vijfde van de toegevoegde waarde. Verder duiden de resultaten op het belang van innovatie en kennis. Binnen Europa scoort Vlaanderen gemiddeld in termen van uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in verhouding tot het BBRP, maar Vlaanderen doet het wel beter dan omliggende landen in termen van het aandeel O&O personeel in de totale beroepsbevolking. Op het vlak van patenten alsook het aandeel bedrijven dat aan product-of proces innovatie doet, scoort Vlaanderen behoorlijk goed. Tot slot wijzen de analyses ook op het belang van menselijk kapitaal voor de productiviteit van bedrijven. Het onderwijs in Vlaanderen is van zeer goede kwaliteit. Daarnaast scoort Vlaanderen ook goed in termen van on-the-job training. De afgestudeerden met een diploma wetenschappen, wiskunde en technologie vormen een belangrijk input voor O&O personeel en het innovatiepotentieel van een regio. Hoewel hun aantal in absolute cijfers sterk gestegen is over de laatste 15 jaar, is het aandeel van jongeren met diploma’s in deze richtingen constant gebleven doorheen de tijd. 8 4. Sterktes en zwaktes op het vlak van energie, innovatie en ondernemerschap Om slimme, duurzame en inclusieve groei in meer ontwikkelde regio’s zoals Vlaanderen te stimuleren, focust het Europese regionale beleid, en met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), op projecten die 1) energie-efficiëntie en hernieuwbare energie bevorderen, (2) innovatie versterken, en (3) het concurrentievermogen van KMO’s verbeteren. Het stimuleren van een efficiënter energiegebruik is een belangrijke investeringsprioriteit van Europa. Binnen Europa 2020 werden in dit verband ook drie doelstellingen vooropgesteld, met name (1) de reductie van de uitstoot van broeikasgassen met 20% ten opzichte van 1990, (2) het verhogen van het aandeel energie afkomstig uit duurzame energiebronnen tot minimum 20%, en (3) het verminderen van het energieverbruik door het nastreven van minstens 20% meer energie-efficiëntie10. Ook innovatie is een belangrijk beleidsthema in Europa. Via innovatie in producten en diensten wil Europa groei en nieuwe jobs bewerkstelligen. In het kader van Europa 2020 wordt daarom een Onderzoeks- en Ontwikkelingsintensiteit (O&O) van 3% nagestreefd. Dit impliceert dat 3% van het BBP moet geïnvesteerd worden in Onderzoek- en Ontwikkelingsactiviteiten. Daarenboven moet minstens twee derden van de totale O&O middelen gefinancierd worden door private actoren, met name de bedrijven. Overige O&O middelen zijn afkomstig van diverse publieke instellingen op regionaal, nationaal en Europees niveau. Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) spelen een belangrijke rol binnen de Europese economie. Met de invoering van de Small Business Act (SBA) in 2008, erkent Europa het belang van deze KMO’s en schept ze een uitvoerig strategisch beleidskader om het groei- en innovatiepotentieel van KMO’s beter te benutten. Ook het kerninitiatief “Industriebeleid in een tijd van globalisering” benadrukt het belang van de creatie, groei en internationalisering van KMO’s voor het bewerkstelligen van duurzame groei in Europa. Vertrekkend van bovenstaande Europese doelstellingen met betrekking tot energie (E), innovatie (I) en ondernemerschap (O), worden de sterktes en zwaktes van de Vlaamse economie in kaart gebracht. In een eerste stap wordt de huidige Vlaamse prestatie vergeleken met het Europees gemiddelde (EU-27)11. De sterktes van Vlaanderen zijn die thema’s waarop Vlaanderen beter scoort dan het Europees gemiddelde (rechts in de Figuur 4). Thema’s met scores lager dan het Europees gemiddelde, vormen de zwaktes van Vlaanderen (links in de Figuur 4). 10 Deze doelstellingen zijn vertaald naar nationale doelstellingen om rekening te houden met de specifieke situatie van individuele EU-lidstaten. De specifieke doelstellingen voor België bedragen respectievelijk een reductie van 15% van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990, 13% energie uit duurzame energiebronnen en 43.7% meer energie-efficiëntie. 11 Bemerk dat Vlaamse indicatoren ook zouden kunnen vergeleken worden met het EU-15 gemiddelde voor een strengere evaluatie. 9 Vervolgens wordt op basis van langere tijdreeksen gekeken naar de evolutie van indicatoren ten opzichte van de vooropgestelde doelstellingen van Europa 2020 (thema’s energie en innovatie) en ten opzichte van referentielanden (thema ondernemerschap). Thema’s die een positieve trend volgen en waarvoor de vooropgestelde doelstellingen haalbaar lijken en/of de prestaties ten opzichte van referentielanden doorheen de tijd een duidelijke verbetering tonen, worden bovenaan in Figuur 4 (sterke progressie) voorgesteld. De andere thema’s, die geen duidelijke positieve trend vertonen doorheen de tijd en waarvoor de doelstellingen niet haalbaar lijken of nog veel bijkomende inspanningen vereisen, worden onderaan Figuur 4 (matige tot zwakke progressie) weergegeven. Op basis van de score van Vlaanderen op deze twee dimensies wordt elke indicator binnen één van de vier kwadranten van Figuur 2 ingedeeld. Figuur 42: Sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen Evolutie STERKTES sterke progressie ZWAKTES sterke progressie I3: Overheidsuitgaven O&O E1: Emissie van broeikasgassen O2: Internationale oriëntatie van KMO’s ZWAKTES Matige tot zwakke progressie E2: Hernieuwbare energie E3: Energie-intensiteit STERKTES Matige tot zwakke progressie I1: Totale O&O intensiteit I2: O&O uitgaven van bedrijven O1: Ondernemerschap EU-27 gemiddelde Prestatie Bron: Eigen berekeningen, aanpassing van Lecocq, C. Reynaerts, J en Vandeweyer, M. (2014). Voor E3 ‘energie-intensiteit’ vergelijking met EU-15, voor O1 ‘ondernemerschap’ vergelijking met volgende referentielanden: Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Nederland. 10 Sterktes – sterke progressie Sinds 2001 is er een gestage toename van de overheidsuitgaven voor O&O (I3) in verhouding tot het BBRP van Vlaanderen. De overheidsuitgaven voor O&O liggen nu boven het Europees gemiddelde maar nog onder de vooropgestelde Europa 2020 doelstelling van 1% van het BBRP. Gezien de continue toename van de O&O uitgaven doorheen de tijd, lijkt deze doelstelling echter haalbaar. Vlaanderen doet het goed met betrekking tot de internationale oriëntatie van zijn KMO’s (O2): Vlaamse KMO’s zijn meer export- en importgericht dan de gemiddelde Europese KMO. KMO’s in Vlaanderen blijken ook steeds meer internationaal actief. Deze sterkte van Vlaanderen moet echter in het juiste perspectief geplaatst worden: de correlatie tussen de grootte van een economie en het aandeel van de export is immers negatief, of hoe kleiner de economie, hoe groter het aandeel van de export. Dit heeft alles te maken met kleinere interne markten. Sterktes – matige tot zwakke progressie De totale O&O intensiteit (I1) van Vlaanderen ligt boven het Europees gemiddelde. De laatste jaren kent de totale O&O intensiteit van Vlaanderen terug een stijgend verloop, na een belangrijke terugval in de periode 2002-2007. De O&O uitgaven moeten echter nog aanzienlijk verhoogd worden, wil men de vooropgestelde 3% doelstelling halen. Ook in termen van O&O uitgaven van bedrijven (I2), doet Vlaanderen het beter dan het Europees gemiddelde. Vanaf 2001 kende het aandeel O&O uitgaven van bedrijven in het BBRP van Vlaanderen echter gedurende meerdere jaren een dalend verloop, en hoewel we de laatste jaren een nieuwe groei van de indicator voor O&O uitgaven van bedrijven waarnemen, is het niveau van O&O uitgaven van 2001 nog niet opnieuw bereikt. Op dit moment haalt Vlaanderen de Europa 2020 doelstelling nog niet: twee derden van de totale O&O uitgaven van een land, of minstens 2% moet immers volgens het Europa 2020 pact gedragen worden door bedrijven. Zwaktes - sterke progressie Vlaanderen heeft een relatief zwakke positie wat betreft de emissie van broeikasgassen (E1) in Vlaanderen. Hoewel Vlaanderen ten opzichte van Europa slecht scoort, zijn het aantal emissies in de laatste jaren gedaald en is Vlaanderen erin geslaagd om de Kyoto-norm te halen binnen de vooropgestelde tijdspanne. Ook de Europa 2020-doelstellingen moeten haalbaar zijn mits verdere inspanningen om de emissie van broeikasgassen te reduceren. 11 Zwaktes - matige tot zwakke progressie Vlaanderen heeft een relatief zwakke positie wat betreft het aandeel hernieuwbare energie (E2) in de totale energiebronnen van Vlaanderen. De laatste jaren is het aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen gestegen. Vlaanderen heeft echter nog een grote achterstand ten opzichte van het Europees gemiddelde en de Europa 2020 doelstelling ligt nog niet meteen binnen handbereik. Vlaanderen scoort zwak op vlak van energie-intensiteit (E3). Hoewel de energie-intensiteit, berekend als de verhouding tussen de energieconsumptie en het BBRP van de regio, in Vlaanderen een dalende trend volgt, ligt het Vlaams niveau van energie-intensiteit nog steeds ver boven het Europees (EU-15) gemiddelde. Vlaanderen scoort binnen Europa vrij zwak op het vlak van ondernemerschap (O1). De laatste jaren lijkt er echter een lichte positieve tendens te zijn naar meer ondernemerschap. Het aandeel Vlamingen dat in het komend half jaar voldoende opportuniteiten ziet om een bedrijf op te richten, ligt in lijn met andere Europese referentielanden. 12 5. Conclusies De Vlaamse economie doet het vrij goed in termen van concurrentievermogen ten opzichte van andere regio’s in Europa. Kwalitatief onderwijs en uitgebreide mogelijkheden tot on-the-job training liggen mede aan de basis van een hoge arbeidsproductiviteit in Vlaanderen en compenseren deels voor de hoge arbeidskost. Vlaanderen blijft ook nog steeds zeer aantrekkelijk in termen van buitenlandse directe investeringen en ook op het vlak van uitstroom van buitenlandse investeringen door Vlaamse ondernemingen doet Vlaanderen het goed. Globale ondernemingen zijn dan ook van groot belang voor de Vlaamse economie: ze staan in voor een belangrijk deel van de tewerkstelling en de toegevoegde waarde in Vlaanderen. Onderzoek toont bovendien aan dat de aanwezigheid van deze globale ondernemingen (zowel buitenlandse als Vlaamse multinationals) ook bijdragen tot de concurrentiekracht en productiviteit van lokale bedrijven via de netwerken van toeleveranciers en dienstenbedrijven die rond deze globale ondernemingen ontstaan, alsook via de kennisspillovers die ontstaan in de geografische nabijheid van deze netwerken of clusters van bedrijven. Wil Vlaanderen deze goede competitieve positie behouden en tegen 2020 verder uitgroeien tot een economische topregio in Europa, dan moet het blijven inzetten op belangrijke bronnen van competitiviteit. Micro-econometrische analyse geeft aan dat naast de aanwezigheid van multinationals, ook menselijk kapitaal, internationale marktervaring, innovatie en kennis belangrijk zijn voor de concurrentiekracht van lokale ondernemingen in Vlaanderen. De drie prioritaire thema’s vastgelegd binnen het Europees regionaal beleid voor de periode 2014-2020, met name (1) energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, (2) innovatie, en (3) ondernemerschap / concurrentievermogen van KMO’s zijn dus ook voor Vlaanderen uiterst relevant. De sterkte-zwakte analyse geeft aan dat Vlaanderen eerder zwak presteert op de thema’s energie en ondernemerschap, maar relatief sterk is in innovatie. De energie-intensiteit in Vlaanderen ligt hoog ten opzichte van het Europese gemiddelde en belangrijke inspanningen moeten geleverd worden opdat het primair energieverbruik zou dalen naar het vooropgestelde niveau binnen de Europa 2020 strategie. Ook op het vlak van hernieuwbare energie moet een belangrijke achterstand ten opzichte van andere Europese landen weggewerkt worden, wil men de vooropgestelde doelstellingen met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare energiebronnen halen. De emissie van broeikasgassen kent sinds 2004 een beduidend dalend verloop. Vlaanderen haalde dan ook de Kyoto norm in 2008. De meest recente cijfers op niveau van Vlaanderen geven aan dat de dalende trend in de emissie van broeikasgassen zich verderzet. Vlaanderen scoort historisch erg laag op het vlak van ondernemerschap. Vlamingen verkiezen meer dan andere Europeanen een job in loonverband boven een job als zelfstandige. De laatste jaren lijkt er zich echter een lichte positieve tendens naar meer ondernemerschap te ontvouwen. Het is belangrijk dat de overheid de inspanningen om ondernemerschap te promoten verderzet. Daarnaast moeten KMO’s ook blijvend gesteund worden om hun economische activiteiten internationaal te ontplooien. Ten opzichte van andere Europese landen doet Vlaanderen het relatief goed met betrekking de internationale oriëntatie van zijn KMO’s. Dit moet echter ook gezien worden in het perspectief van de relatief kleine interne markt. 13 De sterkte-zwakte analyse geeft aan dat Vlaanderen relatief sterk is in innovatie. In termen van O&O intensiteit scoort Vlaanderen beter dan het Europees gemiddelde (EU-27), maar Vlaanderen is geen koploper op het vlak van innovatie. Vooral vanuit de privésector zijn nog bijkomende inspanningen nodig om de 3% doelstelling van Europa 2020 te halen. Binnen Europa scoort Vlaanderen zwak op ondernemerschap op basis van innovatie. Het lijkt daarom ook relevant om dergelijke vormen van ondernemerschap verder te stimuleren door onder meer wetenschaps- en technologievakken en ondernemerschap nog meer te promoten onder jongeren. Daarnaast moeten starters voldoende ondersteuning krijgen om hun innovatieve activiteiten te ontwikkelen en uit te plooien. Dit kan onder meer gebeuren door bestaande initiatieven, zoals de financiële steun voor O&O projecten, innovatie advies en begeleiding, nog beter te promoten onder ondernemers en startende bedrijven, het aanwerven van O&O personeel financieel voordeliger te maken voor starters en KMO’s, en starters te ondersteunen bij het identificeren en toegang krijgen tot internationale niche markten voor hun innovatieve producten en diensten. 14 Referenties Bosma, N., Holvoet, T. en Crijns, H. (2014), "Global Entrepreneurship Monitor 2013. Samenvatting voor Vlaanderen", Beleidsrapport STORE-B-14-012. Bosma, N., Holvoet, T. en Crijns, H. (2014), "Global Entrepreneurship Monitor 2013. Report for Belgium & Flanders", Beleidsrapport STORE-B-14-012 Konings, J., Reynaerts, J., Goesaert, T. en De Ruytter, S. (2012), “De Sleutelrol van globale ondernemingen in Vlaanderen”, VIVES - Briefings, 1-8 pp. Leuven (Belgium): KU Leuven VIVES Konings, J. en Vanormelingen, S. (2015), “The impact of training on productivity and wages: firm level evidence”, The Review of Economics and Statistics, vol 97(2), pp.485-497. Lecocq, C., Reynaerts, J. en Vandeweyer, M. (2014). “EFRO 2014-2020: Een sterkte-zwakte analyse van Vlaanderen”, Beleidsrapport STORE-B-12-0003. Vlaamse Overheid (2015), “Flanders Outlook 2015”. Vlaanderen in Actie. Pact 2020 (2010), “Kernindicatoren Nulmeting 2010”. World Economic Forum (2015), “The Global Competitiveness Report 2014-2015”. 15 Appendix: Schatting van de totale factorproductiviteit van Vlaamse ondernemingen Menselijk kapitaal Multinational (1) (2) (3) (4) 0.0155*** 0.0155*** 0.0155*** 0.0153*** (0.00374) (0.00374) (0.00374) (0.00374) 0.0470*** 0.0469*** 0.0468*** 0.0471*** (0.00981) (0.00982) (0.00982) (0.00981) Buitenlandse MNO in regio 0.0622*** 0.0514*** 0.0575*** (0.0188) (0.0188) (0.0188) Vlaamse MNO in regio 0.0648** (0.0256) 0.0607** (0.0256) 0.0435* (0.0255) Patentaanvragen in regio 0.00529** 0.00437** (0.00215) (0.00214) Kennis spillovers (0-5km) 0.0289*** (0.00167) Kennis spillovers (5-10km) 0.000233 (0.000399) Jaar dummies Bedrijfsdummies Aantal observaties Ja Ja Ja Ja Ja 574096 Ja 574096 Ja 574096 Ja 574096 Opmerking: fixed-effect schattingen voor de periode 1997-2006; robuuste standard fouten tussen haakjes, TFP werd geschat met de methode van Wooldridge (2009), *** staat voor 99% statistische significantie Bron: Konings et al. (2012). 16