Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven

advertisement
Waarom de vrijheid van
godsdienst in de Grondwet
moet blijven
In het oktobernummer van s&d betrok Paul de Beer een stelling die in
brede kring opzien baarde: Nederland zou beter af zijn als het de vrijheid
van godsdienst uit zijn Grondwet schrapte. In het kerstnummer diende
Thijs Wöltgens hem van repliek, nu is het woord aan Ben Vermeulen.
Als gedachte-experiment mag De Beers betoog interessant zijn, aldus
Vermeulen, ‘vanuit juridisch-politiek oogpunt komt het neer op lucht­
fietserij’. Dat is niet zo onschuldig als het klinkt: ‘Wanneer de staat de
vrijheid van godsdienst niet meer beschermt, zullen individuen en groepen
zelf voor dit recht opkomen.’ Het gevolg zal zijn: groeiende polarisatie.
ben vermeulen
14
In een prikkelend betoog in s&d 2007/10 stelt
Paul de Beer dat de vrijheid van godsdienst en
levensovertuiging uit de Grondwet kan en ¬
als ik het wel zie ¬ moet worden geschrapt.1 De
overheid moet zich op geen enkele wijze over
godsdienst uitlaten en aan godsdienst geen
consequenties, positief dan wel negatief, verbinden. Dat is een forse stelling die om weerwoord
vraagt.
Eerst plaats ik het betoog van De Beer in een
juridische en historische context en belicht ik
Over de auteur Ben Vermeulen is lid van de Raad van
State en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam
Noten zie pagina 25
het actuele maatschappelijke klimaat dat de
voedingsbodem vormt voor zijn op het eerste
gezicht niet onplausibele pleidooi. Vervolgens
betoog ik dat De Beer de problemen die de godsdienstvrijheid oproept, overdrijft en dat andere
grondrechten de functie van dit recht niet kunnen overnemen. Erkenning van de vrijheid van
godsdienst is niet met de scheiding van kerk
en staat in strijd, maar wordt daardoor veeleer
voorondersteld. De Beers voorstel is geen oplossing voor wezenlijke maatschappelijke problemen, terwijl het de waardevolle functies van
godsdienst negeert. De vrijheid van godsdienst
dient, kortom, behouden te blijven.
Paul de Beer formuleert het volgende dilem­
ma. Wanneer de overheid de vrijheid van gods­
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 14
22-02-2008 16:26:02
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
dienst wil beschermen, impliceert dit dat zij
eerst moet bepalen wat als een godsdienst telt.
Dit kan ¬ blijkbaar ¬ slechts op twee manieren geschieden: maatgevend is ofwel de maatschappelijke consensus (een objectieve toets op
grond van de meerderheidsvisie) ofwel de claim
van de individuele gelovige of de betreffende
religieuze groepering (de subjectieve interpretatie van betrokkenen).
De maatschappelijke consensus als uitgangspunt nemen heeft tot gevolg dat godsdienstige
minderheden een zwakkere bescherming genieten dan gevestigde religies. Dit is onwenselijk
en discriminatoir. Bovendien ontkomt de seculiere overheid in deze benadering niet aan het
vellen van een min of meer arbitrair theologisch
oordeel over wat een religie inhoudt. De subjectieve benadering draagt, op haar beurt, het
gevaar van willekeur en ontsporing in zich. Eenieder kan dan claimen een bepaalde religieuze
of levensovertuiging te hebben die bescherming
verdient, ook voor zover het gaat om overtuigingen die we per definitie niet met een beroep
op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging willen beschermen, zoals het nazisme of
racisme. 2 Dergelijke claims zouden echter niet
uitgesloten kunnen worden; dat is een onwerkbare en onaanvaardbare consequentie.
De Beer concludeert dat zowel de objectiefrestrictieve benadering als de subjectief-ruime
benadering faalt in het adequaat bepalen van
wat een godsdienst is. Om die reden moet de
overheid, mede gegeven de scheiding van kerk
en staat en de daaruit voortvloeiende eis van
neutraliteit, geen enkele uitspraak over godsdienstige zaken doen. Met deze constatering
is evenwel ook de grondwettelijke godsdienstvrijheid onmogelijk geworden; de betreffende
bepaling dient dan ook te worden geschrapt. Als
doekje voor het bloeden reikt De Beer, tot slot,
de stelling aan dat de vrijheid van godsdienst
kan worden gemist omdat de vrijheid van
meningsuiting en de vrijheid van vergadering al
voldoende bescherming bieden aan door godsdienst gemotiveerde personen en organisaties.
Wat betekent uitvoering van De Beers voor-
stel in concreto? Ten eerste, uiteraard, dat de
Grondwet (Gw) moet worden gewijzigd. Artikel
6 Gw, de bepaling die de vrijheid van godsdienst
waarborgt, moet worden verwijderd. Dat geldt
ook voor de vrijheid van richting, neergelegd
in artikel 23 lid 5 Gw, die scholen op grond van
hun godsdienstige of levensbeschouwelijke
grondslag een stevige autonomie geeft ten aanzien van personeelsbeleid en onderwijs. Zelfs
de neutraliteitsbepaling in artikel 23 lid 3 Gw,
welke voorschrijft dat het openbaar onderwijs
eenieders godsdienst en levensovertuiging eerbiedigt, alsmede de anti-discriminatienorm in
artikel 1 Gw moeten worden aangepast, aangezien deze de door De Beer gewraakte begrippen
godsdienst en levensovertuiging bevatten.
Nederland zou het Europees
Verdrag ter bescherming van de
Rechten van de Mens moeten
opzeggen ¬ een belachelijk idee
Daarnaast zullen in de gewone wetten alle
bepalingen moeten worden geschrapt die
onderscheid of discriminatie op grond van
godsdienst verbieden. Ook voorschriften die
(her)kenbaarheid van godsdienst en godsdienstige organisaties vooronderstellen kunnen niet
gehandhaafd blijven. Zo zal de autonomie van
kerkgenootschappen, onder meer gewaarborgd
in het Burgerlijk Wetboek en in de Algemene
wet gelijke behandeling, moeten worden
opgeheven.
Dit is nog niet alles. Artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten
van de Mens (evrm) waarborgt de vrijheid van
godsdienst en levensovertuiging. Dat verdrag
zal Nederland moeten opzeggen. In nationaal
en Europees verband zouden wij ons daarmee evenwel compleet belachelijk maken. In
principe zou de Nederlandse staat na opzegging
weer kunnen toetreden onder het voorbehoud
15
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 15
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
niet aan artikel 9 evrm gebonden te zijn. Een
dergelijk voorbehoud lijkt mij echter onverenigbaar met artikel 19 Weens Verdragenverdrag,
dat verbiedt voorbehouden te maken die niet
verenigbaar zijn met voorwerp en doel van het
betreffende verdrag. Al met al komt het voorstel
van De Beer vanuit juridisch-politiek oogpunt
bezien neer op luchtfietserij.
meerderheid is, vereist dit dat de staat zich
relatief neutraal opstelt. Hij dient zich niet te
zeer met een bepaalde (meerderheids)religie
te identificeren, maar moet aan allen, ook aan
religieuze minderheden, hun plaats gunnen. De
staat moet dus, omwille van het bewaren van de
vrede, in zekere zin seculier zijn en tolerantie
be­trachten.
historische wortels van
­g odsdienstvrijheid
16
Toetsen we, bij wijze van gedachte-experiment,
niet de juridisch-politieke haalbaarheid van De
Beers voorstel, maar de normatief-inhoudelijke
waarde ervan, dan valt het oordeel beduidend
positiever uit. Dit zal ik zo nader toelichten.
Eerst schets ik de historische achtergronden van
de erkenning van de vrijheid van godsdienst. 3
De vrijheid van godsdienst komt voort uit het
wegvallen van de door paus en keizer gesymboliseerde geloofs­een­heid van de respublica
christiana, veroorzaakt door de Reformatie en
Contra-reformatie en de hieruit voortvloeiende
godsdienstbur­geroorlogen in de zestiende en zeventiende eeuw. Het antwoord hierop, geformu­
leerd in die periode en uitgewerkt in latere
eeuwen, wordt gevormd door de opkomst van de
soevereine nationale staat, die extern niet meer
onderworpen is aan supranationale instanties
als paus en keizer en intern niet meer afhankelijk is van adel en kerk. Deze staat weet in
toenemende mate de macht aan zich te trekken
en ten slotte een dwangmonopolie te vestigen.
De keerzijde van deze machtsconcentratie is
een noodzakelijke machts­begrenzing. De staat
dient zijn machtsmonopolie te gebrui­ken om de
strijdende religiepartijen uit elkaar te halen en
tot vrede te dwingen: slechts zo kan de burgeroorlog beëindigd worden. De taak van de staat
is dan ook niet meer, zoals die van de vorst in de
middeleeuwen, het bewaren en verdedigen van
de ware religie. Veeleer is zijn taak beperkt tot
het vestigen van een vreedzame orde. Zeker in
landen waar de religieuze ver­deeldheid groot is
en er geen volstrekt dominante godsdienstige
Tot in de 19e eeuw was het
uitgangspunt van de staatsorde
dat een algemeen-christelijk
fundament als gemeenschappelijk
beginsel noodzakelijk was
Parallel aan en mede gestimuleerd door de
hiervoor geschetste staatkundige ontwikkeling, vooral ingegeven door pragmatisme,
vredeswens en ordeningsbehoefte, vindt er een
principiële gedachtevor­ming plaats die deze
ontwikkeling tevens vanuit theologisch en wijsgerig perspectief fundeert. Een eerste element is
de door de Reformatie geïnspireerde idee dat de
mens in zijn geweten een recht­streekse toegang
tot God heeft, zonder dat nadere bemidde­ling
door instituties als de kerk hiervoor nodig is.
De individuele mens participeert dus in zekere
mate aan een trans­cendente sfeer, een sfeer
waar de wereldlijke overheid buiten moet
blijven. In toenemende mate wordt benadrukt
dat de onaantastbaar­heid van die sfeer noodzakelijk is om het individu in staat te stellen zelf
de waarheid te kunnen vinden, een waarheid
die slechts de moeite waard is ¬ waarlijk waarheid is ¬ als ze door de be­trokkene in vrijheid
gevonden en aanvaard wordt. 4
Aldus krijgt de begrenzing van de staatstaak,
in eerste instantie vooral beargumenteerd vanuit het pragmatische perspectief van het herstel
van de vrede en de orde, tevens een moreel ¬
theolo­gisch en wijsgerig ¬ fundament. Dit
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 16
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
fundament krijgt gestalte in de idee van een
aan ieder individueel mens toekomend terrein,
waarin hij in autonomie zijn God kan zoeken en
aanbidden: de vrij­heid van geweten en godsdienst. Artikel XIII van de Unie van Utrecht5
(1579) is daar een eerste juridische uitdrukking
van. 6 Die autonomie is echter van theonome
aard: staat en kerk moeten daarbuiten blijven
omdat dat de sfeer van God is. De eerste mensenrechten hebben dus hun grondslag in een
theolo­gische visie.
Het heeft enkele eeuwen geduurd voordat
de uiterste consequen­ties van dit denkschema
zijn gerealiseerd in de vorm van de liberale
rechtsstaat: enerzijds geweldsmonopolie van
de overheid; anderzijds beperking van de taak
van de over­heid tot het verzekeren van vrede,
goed functioneren van de markt, neutraliteit
en vrijheidsrechten. Tot in de negentiende
eeuw was het uit­gangspunt van de staatsorde
niettemin dat een algemeen-christelijk fundament als gemeenschap­pelijk beginsel een
noodzakelijk vereiste was. Pas in de twintigste
eeuw wordt waarlijk afstand genomen van deze
gedachte van een religieus fundament, wordt de
levensbeschou­we­lijke plurifor­miteit volwaardig
aanvaard en wordt de gelijkwaardigheid van
de verschillen­de reli­gies en de niet-religieuze
levensbeschouwingen erkend.
Een dominante stroming in de
Nederlandse samenleving meent
dat religie naar de privé-sfeer moet
worden teruggedrongen
Nog lang in de twintigste eeuw zijn deze eis
van het neutrale karakter van de staat en de
erken­ning van pluriformiteit en gelijkwaar­dig­
heid weinig proble­matisch geweest. Tot begin
jaren zestig was de Nederlandse samenle­ving
betrekkelijk homogeen. Van oudsher was deze
samenle­ving weliswaar pluri­form, maar deze
pluriformi­teit had het karakter van een samenstel van bouwstenen in het grotere geheel van
de verzuiling. Bovendien was deze pluriformiteit gebaseerd op een gemeen­schappe­lijk stelsel
van burgerlijke normen en waarden, die, hoewel
voorname­lijk van christelijke origine, ook aanvaard werden door de libe­raal en de socialist. In
deze verzuilde samen­leving wist men wat men
van de ander had te verwachten. Zo was voor
eenieder wel duidelijk wat onder godsdienst
begre­pen diende te worden ¬ het model werd
daarbij gevormd door de traditionele religies ¬
en waaruit gelijkwaardige behandeling bestond,
namelijk gelijkwaardige behande­ling van diezelfde religies.
nederland nu: radicale
­v eelvormigheid
De verzuiling behoort grotendeels tot het
verleden. Secularisatie, individualisering en
multiculturali­se­ring hebben de gevestigde patronen opzijgezet en de beperkte pluriformiteit
van de verzuiling laten plaatsmaken voor een
radicale veelvormigheid op religieus-levensbeschouwelijk en cultureel terrein: er is sprake van
subjectivering van het concept ‘godsdienst’. 7 Dat
brengt met zich mee dat het lastiger wordt om
te bepalen wat in juridische zin als godsdienst
aangemerkt moet worden en wat de reikwijdte
van de vrijheid van godsdienst is.
Bovendien worden godsdienstige praktijken
¬ ‘nieuwe’ zowel als eertijds gebruikelijke ¬
in toenemende mate met kritische argwaan
aanschouwd. Zo worden opkomende religieuze
bewegingen veelal afgeschilderd als gevaarlijke
sekten, worden stromingen in de islam met
agressief en soms zelfs terroristisch fundamentalisme geassocieerd en wordt het orthodoxe
christendom geacht niet meer van deze tijd
te zijn. Een en ander wordt versterkt door een
dominante stroming in de Nederlandse samenleving die van oordeel is dat religie als zodanig
achterhaald is en in een moderne maatschappij volledig naar de privé-sfeer moet worden
teruggedrongen.
17
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 17
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
Dit gaat gepaard met de vraag in hoeverre
voorzienin­gen, vrijheden en rechtsposities die
gerelateerd zijn aan een beroep op dat concept
¬ godsdienst ¬ nog wel te handhaven zijn. Tot
op heden is sprake van een zekere, uit de vrijheid van godsdienst voortvloeiende bijzondere
status voor religieuze organisaties en praktijken. Aan kerkgenootschappen wordt een bijzonder statuut toegekend, onder meer tot uiting
komend in een verregaande interne autono­mie
(artikel 2:2 bw); ook de eigen sfeer van andere
Bij een meer persoonlijke invulling
van het begrip ‘godsdienst’ verliest
dit zijn heldere grenzen ¬ maar
dat betekent niet dat de historische
kern fluïde wordt
18
instellingen op levensbeschou­welijke grondslag
wordt erkend; veelal worden de confessionele
en levensbeschouwelijke instellingen daarnaast
financieel ondersteund en soms zelfs volledig
gefinan­cierd (bijzonder onderwijs); religieuze
praxis wordt soms verdergaand vrijgelaten dan
ander gedrag.
Is het nog wel toelaatbaar om religieuze
organisaties en godsdienstige gedragspatronen
een dergelijke juridisch sterke status te geven?
Het lijkt erop dat naarmate de overheid door de
groeiende pluriformiteit en subjectivering op
religieus terrein minder in staat is om uit te maken wat in juridisch relevante zin als godsdienst
geldt, en naarmate de (potentiële) conflictstof
die door gods­dienstige praktijken wordt opge­
roepen toe­neemt, de noodzaak om dit begrip
uit het recht te elimineren groter wordt. Dit
standpunt wordt veelal ¬ ook door De Beer ¬
beargumenteerd vanuit het perspectief van de
scheiding van kerk en staat, waaruit blijkbaar
voortvloeit dat de overheid een strikt godsdienstig en levensbeschouwelijk neutrale instantie
dient te zijn. Moeten we niet naar een systeem
toe waarin de vrijheid van godsdienst niet
meer als afzonderlijk recht wordt beschermd
en waarin wordt volstaan met de ‘seculiere’ vrijheidsrechten als de vrijheid van meningsuiting
en van vereniging en vergade­ring?
tegen het zwart-witdenken
Naar mijn mening is er echter nog steeds alle
reden om de vrijheid van godsdienst te waarborgen. Deze vrijheid is het eerste fundamentele
recht dat een juridisch bindende verankering in
de Europese vredesverdragen en grondwetten
heeft gevonden. Het object van dit recht heeft
nog steeds een duidelijke historische kern ¬
onder meer de traditionele cultus, riten en organisatievormen en uiteraard de onaantastbaarheid van het innerlijk, het forum internum ¬ ten
aanzien waarvan in het algemeen nog immer
duidelijk is wat daaronder valt. Natuurlijk, naast
deze historische kern omvat de godsdienstvrijheid meer facetten. Bij de bepaling daarvan
dient een belangrijke rol gegeven te worden aan
de subjectieve (zelf-)uitleg die de grondrechtsdrager van zijn handelen geeft. 8 En zeker, door
ruimte te bieden aan een meer persoonlijke
invulling van het begrip godsdienst verliest dit
begrip ‘aan de randen’ zijn heldere grenzen.
Maar dat betekent toch nog niet dat de historisch vaste kern fluïde is geworden?
Vaststaat dat de uitleg van het begrip
godsdienst en daarmee de afbakening van
de reikwijdte ervan lastiger is geworden. De
afweging van de vrijheid van godsdienst ten
opzichte van andermans rechten en belangen is
er ook niet eenvoudiger op geworden. Maar dat
betekent toch nog niet dat dit recht principieel
onhanteerbaar is? Het is een feit dat in de sfeer
van de religie de persoonlijke beleving en de
individuele uitleg een sterkere plaats hebben
gekregen ¬ ook moeten krijgen ¬ dan in de
stabiele verzuilde samenleving van voorheen
mogelijk was. Maar nogmaals, dat neemt niet
weg dat ook thans nog het godsdienstconcept
niet naar willekeur kan worden ingevuld. Wil
een bepaalde traditie de naam godsdienst waard
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 18
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
zijn, wil een bepaald gedragspatroon als uiting
van religie kunnen gelden, dan zal er sprake
moeten zijn van een zekere mate van objectiviteit, historische inbedding, herkenbaarheid. Zo
kunnen er criteria aangelegd worden die niet
zozeer in de inhoud treden, als wel de vorm en
structuur betreffen. Er zal bijvoorbeeld sprake
moeten zijn van een zekere coherente en omvattende wereldbeschouwing, een daarop geënte
consistentie van handelen, een mate van communiceerbaarheid, een collectief karakter: een
louter particuliere overtuiging kan in juridische
zin niet als religie gelden. 9
Ik wil benadrukken dat deze eisen van een
minimum aan objectiveerbaarheid niet zo ver
mogen gaan en ook niet zo ver hoeven te gaan
dat zij meebrengen dat een overheidsorgaan
zich gaat uitlaten over wat de ‘ware’ godsdienst
is, de ‘echte’ islam, het zuivere ‘christendom’ ¬
hetgeen De Beer suggereert. 10 De rechtspraktijk
weet zich, mede met behulp van het beginsel van zelf-uitleg, zeer wel te onthouden van
dergelijk theologiseren en accepteert dat binnen
religies een grote bandbreedte aan variaties en
minderheidsstromingen mogelijk is. Zo staat
het feit dat in Nederland de meeste moslima’s
geen hoofddoek dragen, respectievelijk dat
nagenoeg geen enkele moslima een boerka
(gezichtssluier) draagt, er niet aan in de weg dat
in het concrete geval het dragen van de hoofddoek of de boerka als islamitische geloofsuiting
aangemerkt wordt. Aldus wordt voorkomen dat
de overheid een keurmerk geeft aan wat als de
‘ware’ stroming binnen een religie geldt.11
De Beer doet ten onrechte alsof er sprake is
van een zwart-witkeuze. De overheid inclusief
de rechter moet zich volgens hem eenzijdig
baseren op ofwel een zogenaamd objectieve,
door de meerderheidsvisie bepaalde invulling
van het begrip godsdienst, ofwel op een zuiver
subjectieve definitie, door de grondrechtsdrager
gegeven. Maar dat hoeft toch helemaal niet?
Het kan zeer wel zo zijn dat bij de reikwijdtebepaling een middenpositie wordt ingenomen,
waarbij als uitgangspunt geldt het historische
bestand van wat telt als godsdienst, maar waar-
bij met een milde ¬ uitbreidende ¬ interpretatie bepaalde handelingen die vanuit het subject
bezien aldus worden benoemd er ook onder
worden gebracht.
Meer in het algemeen zou ik willen benadrukken dat het gegeven dat een open geformuleerde grondrechts- of mensenrechtennorm
lastig te interpreteren en toe te passen is geen
reden vormt om die bepaling dan maar af
te schaffen. Grondrechten, mensenrechtennormen en rechtsbeginselen betreffen vaak
abstracte, sterk normatief geladen principes.
Wat te denken van eenieders recht op leven, de
menselijke waardigheid, het verbod op onmenselijke behandeling, het gelijkheidsbeginsel, en
ook de scheiding van kerk en staat: dergelijke
principes gaan we toch niet afschaffen omdat
hun contouren notoir lastig zijn vast te stellen?
Daarbij zou ik willen benadrukken dat het
gegeven dat individuele of collectieve betekenisverlening een rol speelt bij de bepaling wat
als godsdienst heeft te gelden nog niet betekent
dat er sprake zal zijn van Etikettenschwindel of ge-
Dat een grondrechts- of mensen­
rechtennorm lastig toe te passen is,
is geen reden om die bepaling dan
maar af te schaffen
sjoemel. Ook die subjectieve intentie is binnen
marges controleerbaar en beargumenteerbaar.
Dat is helemaal niet uniek. Wat te denken van
het strafrecht, waarbij de motivatie van de dader
medebepalend is voor de kwalificatie van het
feit, voor de strafbaarheid van de dader en voor
de strafhoogte?
Ik vermoed daarenboven dat De Beer uitgaat
van de onjuiste opvatting dat het enkele feit dat
een handeling of uiting op zichzelf binnen de
reikwijdte van het concept godsdienst valt met
zich brengt dat die handeling of uiting dan ook
per definitie onder de vrijheid van godsdienst
19
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 19
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
valt en in de concrete situatie dus mag plaatsvinden en gefaciliteerd dient te worden. Om
drie redenen is dat onjuist.
Zo wordt in de rechtspraak niet aanvaard
dat de vrijheid van godsdienst inhoudt dat de
betreffende gedraging overal, te allen tijde, in
elke situatie en vorm mag plaatsvinden. Een
katholieke mis is ongetwijfeld een vorm van
uitoefening van godsdienst, maar de vrijheid
om die mis te vieren geldt niet op de snelweg.
In eerbied knielen en bidden is ongetwijfeld een
vorm van religieus handelen, maar zulks betekent niet dat men dat tegen de wens van een onderwijsinstelling in ook tijdens de lessen mag
doen. Het dragen van een boerka is vermoedelijk te duiden als een godsdienstige uiting, maar
op het postkantoor ¬ en meer in het algemeen
Een katholieke mis is een vorm
van uitoefening van godsdienst,
maar de vrijheid om die mis te
vieren geldt niet op de snelweg
20
in ruimten die ‘van een ander zijn’ ¬ gaat een
beroep op de vrijheid van godsdienst in artikel
6 Gw ter legitimatie daarvan niet op.12 Kortom,
een grondrecht als de vrijheid van godsdienst
moet redelijk uitgelegd en toegepast worden,
hetgeen betekent dat niet elke modaliteit van
godsdienstoefening onder die vrijheid valt.
Ten tweede: de vrijheid van godsdienst kan
bij wet en soms bij lagere regel ingeperkt worden op grond van de bijbehorende beperkingsclausules. Zo kan de grondwettelijke vrijheid
van godsdienst bij formele wet beperkt worden
(artikel 6 lid 1 Gw) en de in artikel 9 evrm gewaarborgde godsdienstvrijheid kan door een juridische regel beperkt worden mits dat nodig is
met het oog op een der in het tweede lid van die
bepaling genoemde maatschappelijke belangen
(de openbare veiligheid bijvoorbeeld). Dus ook
al zou een bepaald handelen als een godsdienstige act beschouwd worden welke binnen het
kader van de vrijheid van godsdienst valt, dan
nog kan die vrijheid uiteraard beperkt worden,
bijvoorbeeld door het strafrecht, openbare-orderegels, et cetera.
Ten derde: uit de vrijheid van godsdienst
vloeien maar in zeer beperkte mate aanspraken
op positief faciliterend overheidshandelen voort.
De vrijheid van godsdienst is eerst en vooral een
klassiek vrijheidsrecht. Zij verleent een negatieve
aanspraak, een afweerrecht: het recht van
eenieder om ongehinderd door de overheid zijn
godsdienst te koesteren en tot uitdrukking te
brengen. Dit afweerrecht gaat in het algemeen
niet zo ver dat daaruit ook een aanspraak voortvloeit op door de overheid te leveren positieve
prestaties (zoals een bijstandsuitkering), noch
is het zo dat, wanneer de overheid voorzieningen verschaft, betrokkenen gevrijwaard mogen
blijven van daaraan verbonden verplichtingen
die het tot uitdrukking brengen van godsdienst belemmeren. Het college van b&w van
de gemeente Diemen legde in de door De Beer
genoemde casus aan verzoekster geen strobreed
in de weg ten aanzien van haar wens een boerka
te dragen. Het college stelde aan haar de eis om
de boerka af te doen (met het oog op het verwerven van arbeid) enkel en alleen als voorwaarde
om een bijstandsuitkering te verkrijgen. Dat is
geen beperking van de vrijheid van godsdienst
als bedoeld in artikel 6 Gw en artikel 9 evrm.
Hooguit kan het religieuze motief een rol spelen
bij de beoordeling van de verwijtbaarheid en de
hoogte van de eventuele sanctie (de omvang van
de korting op de bijstand).13
vrijheid van meningsuiting
en vergadering
Kan, zoals De Beer suggereert, de beschermende
taak van de godsdienstvrijheid in voldoende
mate overgenomen worden door andere grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering? Dat is zeer
de vraag. De Beer suggereert dat het discri-
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 20
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
minatoir zou zijn als personen op grond van
godsdienst of levensovertuiging rechten hebben
die anderen niet hebben. Mogelijk is dat soms
zo. Het lijkt mij echter dat in andere gevallen de
religieuze of levensbeschouwelijke dimensie
van een handeling of claim deze een andere
kwaliteit geeft die verschil in behandelen kan
rechtvaardigen. Als bijvoorbeeld aannemelijk
is dat een gelovige uit overtuiging kiest voor
op ­rituele wijze geslacht vlees is dat toch van
andere orde dan wanneer men daarvoor kiest
omdat het beter smaakt.
In de tweede plaats is het evident dat godsdienstvrijheid meer of in ieder geval andere
gedragingen en uitingen omvat dan de vrijheid
van meningsuiting. Hoe zouden traditionele riten en handelingen ¬ het dragen van de hoofddoek, het niet geven van een hand, het ritueel
slachten ¬ anders geduid moeten worden? Zijn
dat wel meningsuitingen, en zo ja wordt dan
niet het begrip meningsuiting te zeer opgerekt?
Als zo een extensieve uitleg van de vrijheid van
meningsuiting wordt gehanteerd, waarom
zouden dit dan meningsuitingen zijn: toch
vanwege de religieuze dimensie en intentie? En
wordt daarmee niet weer het kwalificatieprobleem binnengesluisd?
Verder is niet onbelangrijk, dat voor elk van
de drie genoemde rechten ¬ vrijheid van godsdienst, van meningsuiting en van vereniging ¬
een eigen begrippenkader en beperkingsclausule in de betreffende bepalingen ontwikkeld en
in de jurisprudentie nader uitgewerkt is. Door
het afschaffen van de vrijheid van godsdienst
valt dit specifiek daarvoor ontwikkelde kader
weg en zal de materie zijn weg moeten vinden
binnen de minder daarop toegespitste begrippen- en afwegingskaders van de andere rechten.
Bovendien spoort het vertalen van religie
in meningsuiting en vereniging niet met het
zelfbesef van individuen en organisaties. Wie
stelt dat religie louter ‘een mening’ is, of een
kerk louter ‘een maatschappelijke organisatie’,
miskent de specifieke dimensie van religie.
Godsdienstige overtuigingen zijn, in ieder geval
voor de gelovigen, geen individuele meningen
meer, maar iets van hogere orde. Ze bieden een
overkoepelend kader, liggen ten grondslag aan
het eigen bestaan; het zijn randvoorwaarden en
richtpunten voor een zinvol leven. Ik acht het
een betekenisverarming ¬ een verarming die
ook geen recht doet aan de betekenisverlenende
Wie stelt dat religie louter ‘een
mening’ is of een kerk louter ‘een
maatschappelijke organisatie’,
miskent de specifieke dimensie
van religie
en zingevende kracht van godsdienst ¬ als
deze in seculiere gedragingen geherformuleerd
moeten worden.
Vervolgens is het omzetten van godsdienst
naar meningsuiting en vergadering ook moeilijk te rijmen met het historische en maatschappelijke gegeven dat minderheden veelal rondom
een godsdienst gegroepeerd zijn en geïdentificeerd worden; dat minderheden veelal op
basis van hun godsdienst vervolgd, uitgesloten
en gediscrimineerd worden en dat grond- en
mensenrechten hun rechtspositie juist in hun
hoedanigheid als godsdienstige minderheid
trachten te versterken. Zo vormt godsdienst in
allerhande non-discriminatiedocumenten een
voorname term en in het Vluchtelingenverdrag
een van de vijf vervolgingsgronden. Ik zie niet
in hoe deze functie bij vervanging van godsdienst door andere termen adequaat overgenomen kan worden.
21
scheiding van kerk en staat
De Beer fundeert zijn pleidooi voor het uit de
rechtsorde weglakken van het concept godsdienst mede op de scheiding van kerk en staat.
Alleen zo, door onthouding van kwalificaties,
zou de overheid de uit die scheiding van kerk en
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 21
22-02-2008 16:26:03
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
staat voortvloeiende eis van neutraliteit kunnen
naleven. Het is de vraag of dat juist is.
Scheiding van kerk en staat en overheidsneutraliteit zijn geen neutrale concepten.14
Er bestaat geen zuivere, op basis van tijdloosobjectieve criteria gedefinieerde variant van.
Integendeel, er dienen ideologische keuzes
gemaakt te worden. Welk type neutraliteit en
scheiding van kerk en staat men bepleit hangt af
van morele en politieke vooronderstellingen en
van ¬ hoe kan het ook anders ¬ de historische
ontwikkeling van een land, de culturele setting,
de concrete machtsverhoudingen en praktische
overwegingen. Het kan in dit kader verhelderend zijn om de drie belangrijkste aanvaardbare
visies inzake de gewenste relatie tussen religie
en overheid te schetsen. Uiteraard gaat het hier
om theoretische constructies: de werkelijkheid
voegt zich niet perfect naar deze modellen.
In Nederland zijn er veel
terreinen waar kerk en staat
elkaar tegenkomen, zonder dat
dit een dreiging oplevert voor de
neutraliteit van de overheid
22
Aan de ene kant van het spectrum is er het
klassieke seculiere model, dat uitgaat van een
strikte scheiding van kerk en staat. Dit model is niet anti-religieus, maar a-religieus en
seculier. Met in het achterhoofd de bloedige
godsdienstburgeroorlogen van de zestiende en
zeventiende eeuw en de strijd van de opkomende moderne staat tegen de macht van de
Rooms-katholieke kerk in de negentiende eeuw
(Frankrijk, Italië) streeft deze visie ernaar religie
geheel buiten de sfeer van de overheid, het
openbaar onderwijs, ja zelfs de gehele publieke
sfeer te houden. Religie is louter een privé-zaak,
behorend tot het domein van de particulier-individuele keuzes; de staat is exclusief belast met
algemeen-publieke zaken. Als religie en politiek
onverhoopt vermengd raken ¬ als de staat een
religie oplegt of bepaalde godsdienstige stromingen bevoorrecht of ondersteunt, dan wel als
een godsdienst de staat gebruikt voor het verwezenlijken van haar doelstellingen ¬ lijden zij
daar beide onder. Vrijheid van godsdienst is in
dit stelsel weliswaar gegarandeerd, maar enkel
als een negatief geformuleerd privacyrecht: het
recht van eenieder om binnen de afgebakende
kringen van gezin, kerk en charitatieve instellingen zijn godsdienst zonder overheidsinmenging te mogen belijden. Uiteraard komen deze
particuliere instellingen niet in aanmerking
voor overheidsfaciliteiten en -financiering.
Een tweede model wordt gekenmerkt door
pluralistische coµperatie. In deze visie heeft religie
niet enkel betrekking op een afgescheiden
private sfeer zonder relevantie voor de publieke
zaak. Integendeel, zij kan en mag van betekenis
zijn voor het gehele maatschappelijke leven. De
overheid en openbare onderwijsinstellingen
dienen neutraal te zijn, in de zin dat ze niet
dogmatisch of sektarisch mogen zijn. Zij mogen
zich niet vereenzelvigen met een bepaalde
ideologie, mogen niet een specifieke godsdienst
of levensbeschouwing uitdragen, maar dienen
een afspiegeling te vormen van de pluraliteit
aan visies en overtuigingen in de samenleving.
De staat dient dus niet zozeer ideologisch ‘kleurenblind’ te zijn, als wel ‘veelkleurig’. Uiteraard
staat in dit model de vrijheid van godsdienst
en levensovertuiging hoog in het vaandel. Dat
betekent enerzijds dat de staat zich niet in de
religieuze privé-sfeer mengt. Anderzijds kan het
soms zo zijn dat de staat religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en manifestaties
actief faciliteert. Dergelijke overheidsondersteuning wordt in dit model niet strijdig geacht met
de scheiding van kerk en staat, mits zij op voet
van gelijkwaardigheid verleend wordt.
Een laatste variant is het gevestigde of geprivi­
legieerde kerk-model. Vanuit deze visie vormen
de staat en de staatskerk of bevoorrechte kerken
een partnerschap waarin gezamenlijk de doelen
van staat en religie nagestreefd worden. De
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 22
22-02-2008 16:26:04
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
overheid erkent en ondersteunt één of enkele
specifieke kerken of denominaties. De overige
religies en levensovertuigingen worden getolereerd, maar nemen een zwakkere positie in. Het
ethos, de ideologie van overheid en openbaar
onderwijs is grosso modo gebaseerd op de
bevoorrechte religie(s), zonder dat sprake is van
sektarisme. Vrijheid van godsdienst is voor eenieder gegarandeerd in de vorm van een recht op
religieuze privacy. Actieve steun geeft de staat
echter slechts aan de bevoorrechte kerk(en), die
op hun beurt de staat een aura van legitimiteit
verschaffen.
Deze drie modellen kunnen alle gevonden
worden in westerse landen. Zo heeft het Franse
stelsel veel kenmerken van het strikte secularisme. De Verenigde Staten komen, in zoverre
daar wordt uitgegaan van een absoluut verbod
op overheidssteun aan confessionele scholen,
nog dichter bij een stringente scheiding van
kerk en staat. Ook Turkije neemt op een aantal
punten deze positie in. Bepaalde onderdelen
van het scheidingsmodel zijn te herkennen in
de meeste Europese landen, bijvoorbeeld voor
zover toelating tot publieke ambten niet op
denominatieve criteria gebaseerd mag zijn. Het
geprivilegieerde kerk-model geldt onder meer
in Griekenland, hoewel sommige aspecten
ervan ook in andere landen (de Scandinavische
landen, Duitsland, Oostenrijk, Rusland, Verenigd Koninkrijk) zijn terug te vinden.
Tussen deze twee ideaaltypen bevinden zich
stelsels als het Nederlandse, met zijn pluralistische coµperatie. De staat is neutraal in die zin
dat hij alle religies gelijkwaardig behandelt.
Staatssteun voor bepaalde religieuze activiteiten
wordt, mits op gelijkwaardige basis toebedeeld,
niet per se als problematisch ervaren. Vanwege
het feit dat de scheiding tussen kerk en staat
noch zeer strikt noch afwezig is, zijn er veel
terreinen waar kerk en staat elkaar tegenkomen
zonder dat dit een dreiging oplevert voor de
neutraliteit van de overheid. Zo ontvangen confessionele scholen in Nederland en Vlaanderen
nagenoeg net zo veel overheidsbekostiging als
openbare scholen.
Al deze drie systemen ¬ strikt secularisme,
pluralistische coµperatie en geprivilegieerde
kerk ¬ zijn mijns inziens aanvaardbare varianten, die in het algemeen in overeenstemming
zijn met de kernwaarden en principes van een
moderne samenleving zoals onder meer neergelegd in de relevante mensenrechtenverdra-
Afschaffing van godsdienst­
vrijheid biedt geen oplossing voor
enig maatschappelijk probleem in
de multiculturele samenleving
gen.15 Ik vermag niet in te zien hoe het huidige
Nederlandse stelsel met ‘de’ scheiding van kerk
en staat en ‘de’ eis van overheidsneutraliteit
in strijd is. Overigens: ik ken geen voorbeelden, binnen welk van deze drie modellen ook,
waarin de godsdienstvrijheid niet als grondwettelijk recht gegarandeerd is. Dat wijst erop dat
de scheiding van kerk en staat en overheidsneutraliteit goed samengaan met de vrijheid
van godsdienst, ja deze vermoedelijk zelfs
vooronderstellen. Het is dan ook niet vreemd
dat bijvoorbeeld de Amerikaanse grondwet de
scheiding van kerk en staat en de vrijheid van
godsdienst in één adem noemt. 16
het kind en het badwater
Paul de Beer lijkt te suggereren dat de afschaffing van de vrijheid van godsdienst een
serieus probleem oplost. Over de aard van het
probleem laat hij helaas veel onduidelijkheid
bestaan. Mij lijkt duidelijk dat afschaffing van
deze vrijheid geen oplossing biedt voor enig
serieus maatschappelijk probleem in de huidige
multiculturele samenleving. Afschaffing maakt
geen einde aan alle trammelant rondom religie
en fundamentalisme, radicalisering zal er niet
door worden voorkomen en het opkomen van
‘achterlijke’ opvattingen zal er niet door worden
23
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 23
22-02-2008 16:26:04
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
tegengegaan. Sterker nog, wanneer de staat de
vrijheid van godsdienst niet meer beschermt,
zullen individuen en groepen zelf voor dit recht
opkomen. De polarisatie zal door het schrappen
van de godsdienstvrijheid eerder toenemen
dan afnemen. Hoe zullen moslims bijvoorbeeld
reageren? Ongetwijfeld zullen zij aanvoeren dat
zulks met name hen treft en tegen hen gericht
is. En zouden ze daarin ongelijk hebben?
Religieuze organisaties en
tradities kunnen zingeving
mogelijk maken, geborgenheid
en overdracht van belangrijke
normen en waarden
24
Natuurlijk dient de overheid seculier en
onpartijdig te zijn, maar daarmee is nog niet
alles gezegd. Bedacht dient te worden dat de
democratische rechtsstaat slechts adequaat
kan functioneren bij de gratie van ten minste
een minimum aan overeenstemming omtrent
normen en waarden (een basale ‘civil religion’).
De liberale rechtsstaat is uit zijn aard echter
niet in staat en niet bevoegd om die normatieve
overeenstemming op te leggen en te waarborgen: hij is gebaseerd op vooronderstellingen die
hij niet kan afdwingen. Wat deze neutrale staat
wel kan en mag, is maatschappelijke verbanden
waarbinnen morele en geestelijke vorming
plaatsvindt op voet van gelijkwaardigheid
faciliteren. Onder meer vanuit dit perspectief
zou een gewaarborgde positie voor dergelijke
veelal op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangs­punten georiënteerde verbanden
gerechtvaardigd kunnen worden. Aldus zou de
geschetste paradox, waarbij de levensbeschouwelijk-neutrale overheid zich enerzijds verre
dient te houden van moraliseren en ander­zijds
een basis aan maatschappelijke overeenstemming als noodzakelijke ondergrond nodig heeft,
in zekere mate opgelost kunnen worden.
Natuurlijk, ook ik besef dat religieus fundamentalisme voor zover dat tot terrorisme
en ander geweld kan leiden bestreden moet
worden. Ook ik meen dat de orthodoxie van
minderheden geen rechtvaardiging vormt voor
onderdrukking van minderheden binnen die
minderheden. Maar de grondwets- en verdragsbepalingen laten alle ruimte om daar tegenin te
gaan: de daarin neergelegde vrijheid van godsdienst kan immers, op grond van de beperkingsclausules, aan banden gelegd worden. Bovendien
zal het te bestrijden handelen veelal ∑berhaupt
buiten de vrijheid van godsdienst vallen.
Waar we voor moeten oppassen is dat we
niet, vanwege deze dreigingen, allerlei waardevolle religieuze organisaties, principes en tradities als schadelijk of irrelevant gaan beschouwen. Zij kunnen positieve maatschappelijke
functies hebben, zingeving mogelijk maken,
geborgenheid creëren, overdracht van belangrijke normen faciliteren. Door die functies over
het hoofd te zien, te ridiculiseren en tegen te
gaan gooit men het kind met het badwater weg.
conclusie
De vrijheid van godsdienst mag niet uit de
Grondwet worden geschrapt. Nederland dient
partij te blijven bij verdragen die de godsdienstvrijheid beschermen. Bepalingen die discriminatie wegens godsdienst tegengaan moeten
behouden blijven.
Het betoog van Paul de Beer heeft op het
eerste gezicht weliswaar een zekere plausibiliteit, maar gaat uit van een ongenuanceerde
zwart-witkeuze tussen enerzijds het op basis
van ‘objectieve’ historische consensus afbakenen van het begrip godsdienst en anderzijds de
volledig subjectieve invulling ervan. De Beer
gaat eraan voorbij dat de rechtspraktijk met een
middenstandpunt, waarin de traditionele uitleg
van het godsdienstconcept uitgangspunt vormt,
maar nadrukkelijk wordt genuanceerd via
erkenning van een recht op zelf-interpretatie,
redelijk uit de voeten kan. Ook ziet hij over het
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 24
22-02-2008 16:26:04
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
hoofd dat aan de vrijheid van godsdienst inherente begrenzingen verbonden zijn: die vrijheid
gaat niet zo ver dat overal, altijd en op elke wijze
een godsdienst geuit mag worden. Bovendien
kan die vrijheid beperkt worden op grond van
de clausulering bij dit grondrecht.
De functie van de vrijheid van godsdienst ¬
historisch gezien het eerste mensenrecht ¬ kan
niet worden overgenomen door andere grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting
en de vrijheid van vereniging. Aldus zouden
bepaalde handelingen en manifestaties ten
onrechte van hun beschermde status ontdaan
worden, hetgeen met name religieuze minderheden zal treffen. Handhaving van de vrijheid
van godsdienst is niet in strijd met de scheiding
Noten
1 Paul de Beer, ‘Waarom vrijheid
van godsdienst uit de Grondwet
kan’, in: s&d 2007/10, p.18-24.
Een verkorte weergave werd
op 27 oktober 2007 geplaatst in
nrc Handelsblad, onder de titel:
‘De overheid moet principieel
weigeren zich uit te laten over
godsdienst’.
2 Vanwege het vereiste van neutraliteit en gelijkheid waarborgen de relevante grondwets- en
verdragsnormen niet alleen de
vrijheid van godsdienst, maar
ook de vrijheid van (niet-godsdienstige) levensovertuiging. Ik
beperk me hierna gemakshalve
tot de vrijheid van godsdienst.
De beschouwingen zijn mutatis
mutandis ook van toepassing
op de vrijheid van levensovertuiging.
3 Zie daarover reeds mijn proefschrift, De vrijheid van geweten,
Arnhem 1989; alsmede mijn
‘Religieus pluralisme als
uitdaging aan de rechtsorde.
De plaats van de vrijheid van
godsdienst in de levensbe-
4
5
6
7
8
van kerk en staat. Veeleer vormt zij de keerzijde
van dit staatkundige beginsel.
Het weglakken van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit Grondwet en
verdragen zal ook niet leiden tot oplossing van
serieuze maatschappelijke problemen. Daarenboven miskent een dergelijke handelwijze
de positieve waarde die van godsdienstige organisaties en tradities kan uitgaan. De vrijheid
van godsdienst dient, kortom, recht overeind te
blijven.
Dit artikel vormt een uitwerking van de lezing die de
auteur hield op 17 januari 2008, bij de nieuwjaarsbij­
eenkomst van het ministerie van vrom, in reactie op
een voordracht van Paul de Beer.
schouwelijk-neutrale staat’, in:
K.W. Merks/H.L. Beck (red.),
Religieus pluralisme. Dynamiet
of dynamiek?, Annalen van
het Thijmgenoot­schap 1997,
p.57-76.
John Locke, A Letter concerning
Toleration (1689).
Dit is het ‘verdrag’ dat de Zeven Provinciën sloten om zich
gemeenschappelijk tegen de
Spaanse overheerser te verdedigen.
Voor zover hier relevant luidend: ‘dat een yder particulier in
sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter
cause van de religie sal moegen
achterhaelen ofte ondersoucken.’
Voor een bredere schets van de
maatschappelijke context van
deze thematiek zie mijn Vrij­
heid, gelijkheid, burgerschap. Over
verschuivende fundamenten van
het Nederlandse minderhedenrecht
en -beleid: immigratie, integratie,
onderwijs en religie, Den Haag
2007.
Zie over dit recht van het individu tot ‘zelf-interpretatie’ en
de daarmee corresponderende
eis aan de overheid tot ‘interpretatieve terughoudendheid’
reeds B.P. Vermeulen, ‘Wie
bepaalt de reikwijdte van de
grondrechten?’, in: Nederlands
Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en
Rechtstheorie 1992, p.16-46, en
in het voetspoor daarvan B.C.
Labuschagne, Interpretatie van
grondrechten. Grondrechtenclaims
en niet-gevestigde religies, Groningen 1994 en P. Mendelts, Grond­
rechtenclaims en verschuivingen
in de reikwijdte van grondrechten,
Deventer 2002.
9 Hierin zit dan ook het verschil
met de vrijheid van geweten
(zie B.P. Vermeulen, De vrijheid
van geweten, Arnhem 1989). Het
geweten is wel volledig gesubjectiveerd, van elke objectiveerbare inhoud en afbakening ontdaan: het is oeverloos geworden
en wordt volledig gevuld door
de individuele zelf-definitie.
Het enige kenmerk is nog de absoluutheid van de overtuiging,
tot uitdrukking komend in de
bereidheid ervoor te lijden.
Maar die test ¬ bereidheid om
25
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 25
22-02-2008 16:26:04
Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven
te lijden ¬ kan niet afgenomen
worden omdat daarmee juist de
strekking van de gewetensvrijheid (geen benadeling) ondergraven wordt. Omdat het geweten dus oeverloos is geworden
is het niet mogelijk een daarop
toegespitste regeling met adequate beperkingsclausule te
formuleren. De in verdragen
en grondwetten gewaarborgde
gewetensvrijheid bestrijkt dan
ook alleen het forum internum,
waarborgt enkel de onaantastbaarheid van het innerlijk.
10 Ook R.E. de Winter, ‘Godsdienst
als alibi’, in: Nederlands Juristen­
blad 1996, p.1-8 gaat uit van de
onjuiste vooronderstelling dat
interpretatie en toepassing van
het grondrecht op godsdienstvrijheid vereist dat bijvoorbeeld
de rechter zich de rol van supertheoloog aanmatigt.
11 Zo oordeelde de Hoge Raad
reeds in 1957 dat de rechter juist
gezien de vrijheid van godsdienst ‘geen partij mag kiezen
in […] geschillen omtrent geloof
en belijdenis’.
12 Overwegingen bij een boerkaver­
bod. Zienswijze inzake een verbod
op gezichtsbedekkende kleding,
Den Haag, november 2006.
13 Vgl. Rechtbank Amsterdam 24
mei 2007, Administratiefrechtelijke Beslissingen 2007, 306 en
de noot daarbij van L.C. Groen
en ondergetekende. Hooguit
kan men zich afvragen of in
zaken als deze het religieuze
motief een rol bij de vaststelling van de sanctie(hoogte)
dient te spelen. Mijns inziens
kan dat niet a priori afgewezen
worden: de verwijtbaarheid van
gedrag kan mede afhangen van
de religieuze intentie die eraan
ten grondslag ligt. Zo speelde in
deze zaak ook mee dat de vrouw
een werkaanbod om loten te
gaan verkopen had afgewezen
omdat haar geloof gokken en
ook het faciliteren van gokken
zou verbieden. Het lijkt mij
plausibel dat een dergelijk motief meegewogen wordt.
14 Deze paragraaf is ontleend aan
mijn Vrijheid, gelijkheid, burger­
schap, a.w., p.9-13, en de daarin
genoemde geschriften.
15 Voor de Nederlandse situatie
zijn overigens alleen aanvaardbaar het scheidings- en het
coµperatiemodel: het gevestigde
kerk-model hebben we al in de
negentiende eeuw verlaten.
16 Het first amendment luidt, voor
zover relevant: ‘Congress shall
make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof.’
26
s & d 3 | 20 0 8
S&D3-v0.indd 26
22-02-2008 16:26:04
Download