Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven In het oktobernummer van s&d betrok Paul de Beer een stelling die in brede kring opzien baarde: Nederland zou beter af zijn als het de vrijheid van godsdienst uit zijn Grondwet schrapte. In het kerstnummer diende Thijs Wöltgens hem van repliek, nu is het woord aan Ben Vermeulen. Als gedachte-experiment mag De Beers betoog interessant zijn, aldus Vermeulen, ‘vanuit juridisch-politiek oogpunt komt het neer op lucht­ fietserij’. Dat is niet zo onschuldig als het klinkt: ‘Wanneer de staat de vrijheid van godsdienst niet meer beschermt, zullen individuen en groepen zelf voor dit recht opkomen.’ Het gevolg zal zijn: groeiende polarisatie. ben vermeulen 14 In een prikkelend betoog in s&d 2007/10 stelt Paul de Beer dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit de Grondwet kan en ¬ als ik het wel zie ¬ moet worden geschrapt.1 De overheid moet zich op geen enkele wijze over godsdienst uitlaten en aan godsdienst geen consequenties, positief dan wel negatief, verbinden. Dat is een forse stelling die om weerwoord vraagt. Eerst plaats ik het betoog van De Beer in een juridische en historische context en belicht ik Over de auteur Ben Vermeulen is lid van de Raad van State en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Noten zie pagina 25 het actuele maatschappelijke klimaat dat de voedingsbodem vormt voor zijn op het eerste gezicht niet onplausibele pleidooi. Vervolgens betoog ik dat De Beer de problemen die de godsdienstvrijheid oproept, overdrijft en dat andere grondrechten de functie van dit recht niet kunnen overnemen. Erkenning van de vrijheid van godsdienst is niet met de scheiding van kerk en staat in strijd, maar wordt daardoor veeleer voorondersteld. De Beers voorstel is geen oplossing voor wezenlijke maatschappelijke problemen, terwijl het de waardevolle functies van godsdienst negeert. De vrijheid van godsdienst dient, kortom, behouden te blijven. Paul de Beer formuleert het volgende dilem­ ma. Wanneer de overheid de vrijheid van gods­ s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 14 22-02-2008 16:26:02 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven dienst wil beschermen, impliceert dit dat zij eerst moet bepalen wat als een godsdienst telt. Dit kan ¬ blijkbaar ¬ slechts op twee manieren geschieden: maatgevend is ofwel de maatschappelijke consensus (een objectieve toets op grond van de meerderheidsvisie) ofwel de claim van de individuele gelovige of de betreffende religieuze groepering (de subjectieve interpretatie van betrokkenen). De maatschappelijke consensus als uitgangspunt nemen heeft tot gevolg dat godsdienstige minderheden een zwakkere bescherming genieten dan gevestigde religies. Dit is onwenselijk en discriminatoir. Bovendien ontkomt de seculiere overheid in deze benadering niet aan het vellen van een min of meer arbitrair theologisch oordeel over wat een religie inhoudt. De subjectieve benadering draagt, op haar beurt, het gevaar van willekeur en ontsporing in zich. Eenieder kan dan claimen een bepaalde religieuze of levensovertuiging te hebben die bescherming verdient, ook voor zover het gaat om overtuigingen die we per definitie niet met een beroep op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging willen beschermen, zoals het nazisme of racisme. 2 Dergelijke claims zouden echter niet uitgesloten kunnen worden; dat is een onwerkbare en onaanvaardbare consequentie. De Beer concludeert dat zowel de objectiefrestrictieve benadering als de subjectief-ruime benadering faalt in het adequaat bepalen van wat een godsdienst is. Om die reden moet de overheid, mede gegeven de scheiding van kerk en staat en de daaruit voortvloeiende eis van neutraliteit, geen enkele uitspraak over godsdienstige zaken doen. Met deze constatering is evenwel ook de grondwettelijke godsdienstvrijheid onmogelijk geworden; de betreffende bepaling dient dan ook te worden geschrapt. Als doekje voor het bloeden reikt De Beer, tot slot, de stelling aan dat de vrijheid van godsdienst kan worden gemist omdat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering al voldoende bescherming bieden aan door godsdienst gemotiveerde personen en organisaties. Wat betekent uitvoering van De Beers voor- stel in concreto? Ten eerste, uiteraard, dat de Grondwet (Gw) moet worden gewijzigd. Artikel 6 Gw, de bepaling die de vrijheid van godsdienst waarborgt, moet worden verwijderd. Dat geldt ook voor de vrijheid van richting, neergelegd in artikel 23 lid 5 Gw, die scholen op grond van hun godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag een stevige autonomie geeft ten aanzien van personeelsbeleid en onderwijs. Zelfs de neutraliteitsbepaling in artikel 23 lid 3 Gw, welke voorschrijft dat het openbaar onderwijs eenieders godsdienst en levensovertuiging eerbiedigt, alsmede de anti-discriminatienorm in artikel 1 Gw moeten worden aangepast, aangezien deze de door De Beer gewraakte begrippen godsdienst en levensovertuiging bevatten. Nederland zou het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens moeten opzeggen ¬ een belachelijk idee Daarnaast zullen in de gewone wetten alle bepalingen moeten worden geschrapt die onderscheid of discriminatie op grond van godsdienst verbieden. Ook voorschriften die (her)kenbaarheid van godsdienst en godsdienstige organisaties vooronderstellen kunnen niet gehandhaafd blijven. Zo zal de autonomie van kerkgenootschappen, onder meer gewaarborgd in het Burgerlijk Wetboek en in de Algemene wet gelijke behandeling, moeten worden opgeheven. Dit is nog niet alles. Artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (evrm) waarborgt de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dat verdrag zal Nederland moeten opzeggen. In nationaal en Europees verband zouden wij ons daarmee evenwel compleet belachelijk maken. In principe zou de Nederlandse staat na opzegging weer kunnen toetreden onder het voorbehoud 15 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 15 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven niet aan artikel 9 evrm gebonden te zijn. Een dergelijk voorbehoud lijkt mij echter onverenigbaar met artikel 19 Weens Verdragenverdrag, dat verbiedt voorbehouden te maken die niet verenigbaar zijn met voorwerp en doel van het betreffende verdrag. Al met al komt het voorstel van De Beer vanuit juridisch-politiek oogpunt bezien neer op luchtfietserij. meerderheid is, vereist dit dat de staat zich relatief neutraal opstelt. Hij dient zich niet te zeer met een bepaalde (meerderheids)religie te identificeren, maar moet aan allen, ook aan religieuze minderheden, hun plaats gunnen. De staat moet dus, omwille van het bewaren van de vrede, in zekere zin seculier zijn en tolerantie be­trachten. historische wortels van ­g odsdienstvrijheid 16 Toetsen we, bij wijze van gedachte-experiment, niet de juridisch-politieke haalbaarheid van De Beers voorstel, maar de normatief-inhoudelijke waarde ervan, dan valt het oordeel beduidend positiever uit. Dit zal ik zo nader toelichten. Eerst schets ik de historische achtergronden van de erkenning van de vrijheid van godsdienst. 3 De vrijheid van godsdienst komt voort uit het wegvallen van de door paus en keizer gesymboliseerde geloofs­een­heid van de respublica christiana, veroorzaakt door de Reformatie en Contra-reformatie en de hieruit voortvloeiende godsdienstbur­geroorlogen in de zestiende en zeventiende eeuw. Het antwoord hierop, geformu­ leerd in die periode en uitgewerkt in latere eeuwen, wordt gevormd door de opkomst van de soevereine nationale staat, die extern niet meer onderworpen is aan supranationale instanties als paus en keizer en intern niet meer afhankelijk is van adel en kerk. Deze staat weet in toenemende mate de macht aan zich te trekken en ten slotte een dwangmonopolie te vestigen. De keerzijde van deze machtsconcentratie is een noodzakelijke machts­begrenzing. De staat dient zijn machtsmonopolie te gebrui­ken om de strijdende religiepartijen uit elkaar te halen en tot vrede te dwingen: slechts zo kan de burgeroorlog beëindigd worden. De taak van de staat is dan ook niet meer, zoals die van de vorst in de middeleeuwen, het bewaren en verdedigen van de ware religie. Veeleer is zijn taak beperkt tot het vestigen van een vreedzame orde. Zeker in landen waar de religieuze ver­deeldheid groot is en er geen volstrekt dominante godsdienstige Tot in de 19e eeuw was het uitgangspunt van de staatsorde dat een algemeen-christelijk fundament als gemeenschappelijk beginsel noodzakelijk was Parallel aan en mede gestimuleerd door de hiervoor geschetste staatkundige ontwikkeling, vooral ingegeven door pragmatisme, vredeswens en ordeningsbehoefte, vindt er een principiële gedachtevor­ming plaats die deze ontwikkeling tevens vanuit theologisch en wijsgerig perspectief fundeert. Een eerste element is de door de Reformatie geïnspireerde idee dat de mens in zijn geweten een recht­streekse toegang tot God heeft, zonder dat nadere bemidde­ling door instituties als de kerk hiervoor nodig is. De individuele mens participeert dus in zekere mate aan een trans­cendente sfeer, een sfeer waar de wereldlijke overheid buiten moet blijven. In toenemende mate wordt benadrukt dat de onaantastbaar­heid van die sfeer noodzakelijk is om het individu in staat te stellen zelf de waarheid te kunnen vinden, een waarheid die slechts de moeite waard is ¬ waarlijk waarheid is ¬ als ze door de be­trokkene in vrijheid gevonden en aanvaard wordt. 4 Aldus krijgt de begrenzing van de staatstaak, in eerste instantie vooral beargumenteerd vanuit het pragmatische perspectief van het herstel van de vrede en de orde, tevens een moreel ¬ theolo­gisch en wijsgerig ¬ fundament. Dit s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 16 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven fundament krijgt gestalte in de idee van een aan ieder individueel mens toekomend terrein, waarin hij in autonomie zijn God kan zoeken en aanbidden: de vrij­heid van geweten en godsdienst. Artikel XIII van de Unie van Utrecht5 (1579) is daar een eerste juridische uitdrukking van. 6 Die autonomie is echter van theonome aard: staat en kerk moeten daarbuiten blijven omdat dat de sfeer van God is. De eerste mensenrechten hebben dus hun grondslag in een theolo­gische visie. Het heeft enkele eeuwen geduurd voordat de uiterste consequen­ties van dit denkschema zijn gerealiseerd in de vorm van de liberale rechtsstaat: enerzijds geweldsmonopolie van de overheid; anderzijds beperking van de taak van de over­heid tot het verzekeren van vrede, goed functioneren van de markt, neutraliteit en vrijheidsrechten. Tot in de negentiende eeuw was het uit­gangspunt van de staatsorde niettemin dat een algemeen-christelijk fundament als gemeenschap­pelijk beginsel een noodzakelijk vereiste was. Pas in de twintigste eeuw wordt waarlijk afstand genomen van deze gedachte van een religieus fundament, wordt de levensbeschou­we­lijke plurifor­miteit volwaardig aanvaard en wordt de gelijkwaardigheid van de verschillen­de reli­gies en de niet-religieuze levensbeschouwingen erkend. Een dominante stroming in de Nederlandse samenleving meent dat religie naar de privé-sfeer moet worden teruggedrongen Nog lang in de twintigste eeuw zijn deze eis van het neutrale karakter van de staat en de erken­ning van pluriformiteit en gelijkwaar­dig­ heid weinig proble­matisch geweest. Tot begin jaren zestig was de Nederlandse samenle­ving betrekkelijk homogeen. Van oudsher was deze samenle­ving weliswaar pluri­form, maar deze pluriformi­teit had het karakter van een samenstel van bouwstenen in het grotere geheel van de verzuiling. Bovendien was deze pluriformiteit gebaseerd op een gemeen­schappe­lijk stelsel van burgerlijke normen en waarden, die, hoewel voorname­lijk van christelijke origine, ook aanvaard werden door de libe­raal en de socialist. In deze verzuilde samen­leving wist men wat men van de ander had te verwachten. Zo was voor eenieder wel duidelijk wat onder godsdienst begre­pen diende te worden ¬ het model werd daarbij gevormd door de traditionele religies ¬ en waaruit gelijkwaardige behandeling bestond, namelijk gelijkwaardige behande­ling van diezelfde religies. nederland nu: radicale ­v eelvormigheid De verzuiling behoort grotendeels tot het verleden. Secularisatie, individualisering en multiculturali­se­ring hebben de gevestigde patronen opzijgezet en de beperkte pluriformiteit van de verzuiling laten plaatsmaken voor een radicale veelvormigheid op religieus-levensbeschouwelijk en cultureel terrein: er is sprake van subjectivering van het concept ‘godsdienst’. 7 Dat brengt met zich mee dat het lastiger wordt om te bepalen wat in juridische zin als godsdienst aangemerkt moet worden en wat de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst is. Bovendien worden godsdienstige praktijken ¬ ‘nieuwe’ zowel als eertijds gebruikelijke ¬ in toenemende mate met kritische argwaan aanschouwd. Zo worden opkomende religieuze bewegingen veelal afgeschilderd als gevaarlijke sekten, worden stromingen in de islam met agressief en soms zelfs terroristisch fundamentalisme geassocieerd en wordt het orthodoxe christendom geacht niet meer van deze tijd te zijn. Een en ander wordt versterkt door een dominante stroming in de Nederlandse samenleving die van oordeel is dat religie als zodanig achterhaald is en in een moderne maatschappij volledig naar de privé-sfeer moet worden teruggedrongen. 17 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 17 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven Dit gaat gepaard met de vraag in hoeverre voorzienin­gen, vrijheden en rechtsposities die gerelateerd zijn aan een beroep op dat concept ¬ godsdienst ¬ nog wel te handhaven zijn. Tot op heden is sprake van een zekere, uit de vrijheid van godsdienst voortvloeiende bijzondere status voor religieuze organisaties en praktijken. Aan kerkgenootschappen wordt een bijzonder statuut toegekend, onder meer tot uiting komend in een verregaande interne autono­mie (artikel 2:2 bw); ook de eigen sfeer van andere Bij een meer persoonlijke invulling van het begrip ‘godsdienst’ verliest dit zijn heldere grenzen ¬ maar dat betekent niet dat de historische kern fluïde wordt 18 instellingen op levensbeschou­welijke grondslag wordt erkend; veelal worden de confessionele en levensbeschouwelijke instellingen daarnaast financieel ondersteund en soms zelfs volledig gefinan­cierd (bijzonder onderwijs); religieuze praxis wordt soms verdergaand vrijgelaten dan ander gedrag. Is het nog wel toelaatbaar om religieuze organisaties en godsdienstige gedragspatronen een dergelijke juridisch sterke status te geven? Het lijkt erop dat naarmate de overheid door de groeiende pluriformiteit en subjectivering op religieus terrein minder in staat is om uit te maken wat in juridisch relevante zin als godsdienst geldt, en naarmate de (potentiële) conflictstof die door gods­dienstige praktijken wordt opge­ roepen toe­neemt, de noodzaak om dit begrip uit het recht te elimineren groter wordt. Dit standpunt wordt veelal ¬ ook door De Beer ¬ beargumenteerd vanuit het perspectief van de scheiding van kerk en staat, waaruit blijkbaar voortvloeit dat de overheid een strikt godsdienstig en levensbeschouwelijk neutrale instantie dient te zijn. Moeten we niet naar een systeem toe waarin de vrijheid van godsdienst niet meer als afzonderlijk recht wordt beschermd en waarin wordt volstaan met de ‘seculiere’ vrijheidsrechten als de vrijheid van meningsuiting en van vereniging en vergade­ring? tegen het zwart-witdenken Naar mijn mening is er echter nog steeds alle reden om de vrijheid van godsdienst te waarborgen. Deze vrijheid is het eerste fundamentele recht dat een juridisch bindende verankering in de Europese vredesverdragen en grondwetten heeft gevonden. Het object van dit recht heeft nog steeds een duidelijke historische kern ¬ onder meer de traditionele cultus, riten en organisatievormen en uiteraard de onaantastbaarheid van het innerlijk, het forum internum ¬ ten aanzien waarvan in het algemeen nog immer duidelijk is wat daaronder valt. Natuurlijk, naast deze historische kern omvat de godsdienstvrijheid meer facetten. Bij de bepaling daarvan dient een belangrijke rol gegeven te worden aan de subjectieve (zelf-)uitleg die de grondrechtsdrager van zijn handelen geeft. 8 En zeker, door ruimte te bieden aan een meer persoonlijke invulling van het begrip godsdienst verliest dit begrip ‘aan de randen’ zijn heldere grenzen. Maar dat betekent toch nog niet dat de historisch vaste kern fluïde is geworden? Vaststaat dat de uitleg van het begrip godsdienst en daarmee de afbakening van de reikwijdte ervan lastiger is geworden. De afweging van de vrijheid van godsdienst ten opzichte van andermans rechten en belangen is er ook niet eenvoudiger op geworden. Maar dat betekent toch nog niet dat dit recht principieel onhanteerbaar is? Het is een feit dat in de sfeer van de religie de persoonlijke beleving en de individuele uitleg een sterkere plaats hebben gekregen ¬ ook moeten krijgen ¬ dan in de stabiele verzuilde samenleving van voorheen mogelijk was. Maar nogmaals, dat neemt niet weg dat ook thans nog het godsdienstconcept niet naar willekeur kan worden ingevuld. Wil een bepaalde traditie de naam godsdienst waard s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 18 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven zijn, wil een bepaald gedragspatroon als uiting van religie kunnen gelden, dan zal er sprake moeten zijn van een zekere mate van objectiviteit, historische inbedding, herkenbaarheid. Zo kunnen er criteria aangelegd worden die niet zozeer in de inhoud treden, als wel de vorm en structuur betreffen. Er zal bijvoorbeeld sprake moeten zijn van een zekere coherente en omvattende wereldbeschouwing, een daarop geënte consistentie van handelen, een mate van communiceerbaarheid, een collectief karakter: een louter particuliere overtuiging kan in juridische zin niet als religie gelden. 9 Ik wil benadrukken dat deze eisen van een minimum aan objectiveerbaarheid niet zo ver mogen gaan en ook niet zo ver hoeven te gaan dat zij meebrengen dat een overheidsorgaan zich gaat uitlaten over wat de ‘ware’ godsdienst is, de ‘echte’ islam, het zuivere ‘christendom’ ¬ hetgeen De Beer suggereert. 10 De rechtspraktijk weet zich, mede met behulp van het beginsel van zelf-uitleg, zeer wel te onthouden van dergelijk theologiseren en accepteert dat binnen religies een grote bandbreedte aan variaties en minderheidsstromingen mogelijk is. Zo staat het feit dat in Nederland de meeste moslima’s geen hoofddoek dragen, respectievelijk dat nagenoeg geen enkele moslima een boerka (gezichtssluier) draagt, er niet aan in de weg dat in het concrete geval het dragen van de hoofddoek of de boerka als islamitische geloofsuiting aangemerkt wordt. Aldus wordt voorkomen dat de overheid een keurmerk geeft aan wat als de ‘ware’ stroming binnen een religie geldt.11 De Beer doet ten onrechte alsof er sprake is van een zwart-witkeuze. De overheid inclusief de rechter moet zich volgens hem eenzijdig baseren op ofwel een zogenaamd objectieve, door de meerderheidsvisie bepaalde invulling van het begrip godsdienst, ofwel op een zuiver subjectieve definitie, door de grondrechtsdrager gegeven. Maar dat hoeft toch helemaal niet? Het kan zeer wel zo zijn dat bij de reikwijdtebepaling een middenpositie wordt ingenomen, waarbij als uitgangspunt geldt het historische bestand van wat telt als godsdienst, maar waar- bij met een milde ¬ uitbreidende ¬ interpretatie bepaalde handelingen die vanuit het subject bezien aldus worden benoemd er ook onder worden gebracht. Meer in het algemeen zou ik willen benadrukken dat het gegeven dat een open geformuleerde grondrechts- of mensenrechtennorm lastig te interpreteren en toe te passen is geen reden vormt om die bepaling dan maar af te schaffen. Grondrechten, mensenrechtennormen en rechtsbeginselen betreffen vaak abstracte, sterk normatief geladen principes. Wat te denken van eenieders recht op leven, de menselijke waardigheid, het verbod op onmenselijke behandeling, het gelijkheidsbeginsel, en ook de scheiding van kerk en staat: dergelijke principes gaan we toch niet afschaffen omdat hun contouren notoir lastig zijn vast te stellen? Daarbij zou ik willen benadrukken dat het gegeven dat individuele of collectieve betekenisverlening een rol speelt bij de bepaling wat als godsdienst heeft te gelden nog niet betekent dat er sprake zal zijn van Etikettenschwindel of ge- Dat een grondrechts- of mensen­ rechtennorm lastig toe te passen is, is geen reden om die bepaling dan maar af te schaffen sjoemel. Ook die subjectieve intentie is binnen marges controleerbaar en beargumenteerbaar. Dat is helemaal niet uniek. Wat te denken van het strafrecht, waarbij de motivatie van de dader medebepalend is voor de kwalificatie van het feit, voor de strafbaarheid van de dader en voor de strafhoogte? Ik vermoed daarenboven dat De Beer uitgaat van de onjuiste opvatting dat het enkele feit dat een handeling of uiting op zichzelf binnen de reikwijdte van het concept godsdienst valt met zich brengt dat die handeling of uiting dan ook per definitie onder de vrijheid van godsdienst 19 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 19 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven valt en in de concrete situatie dus mag plaatsvinden en gefaciliteerd dient te worden. Om drie redenen is dat onjuist. Zo wordt in de rechtspraak niet aanvaard dat de vrijheid van godsdienst inhoudt dat de betreffende gedraging overal, te allen tijde, in elke situatie en vorm mag plaatsvinden. Een katholieke mis is ongetwijfeld een vorm van uitoefening van godsdienst, maar de vrijheid om die mis te vieren geldt niet op de snelweg. In eerbied knielen en bidden is ongetwijfeld een vorm van religieus handelen, maar zulks betekent niet dat men dat tegen de wens van een onderwijsinstelling in ook tijdens de lessen mag doen. Het dragen van een boerka is vermoedelijk te duiden als een godsdienstige uiting, maar op het postkantoor ¬ en meer in het algemeen Een katholieke mis is een vorm van uitoefening van godsdienst, maar de vrijheid om die mis te vieren geldt niet op de snelweg 20 in ruimten die ‘van een ander zijn’ ¬ gaat een beroep op de vrijheid van godsdienst in artikel 6 Gw ter legitimatie daarvan niet op.12 Kortom, een grondrecht als de vrijheid van godsdienst moet redelijk uitgelegd en toegepast worden, hetgeen betekent dat niet elke modaliteit van godsdienstoefening onder die vrijheid valt. Ten tweede: de vrijheid van godsdienst kan bij wet en soms bij lagere regel ingeperkt worden op grond van de bijbehorende beperkingsclausules. Zo kan de grondwettelijke vrijheid van godsdienst bij formele wet beperkt worden (artikel 6 lid 1 Gw) en de in artikel 9 evrm gewaarborgde godsdienstvrijheid kan door een juridische regel beperkt worden mits dat nodig is met het oog op een der in het tweede lid van die bepaling genoemde maatschappelijke belangen (de openbare veiligheid bijvoorbeeld). Dus ook al zou een bepaald handelen als een godsdienstige act beschouwd worden welke binnen het kader van de vrijheid van godsdienst valt, dan nog kan die vrijheid uiteraard beperkt worden, bijvoorbeeld door het strafrecht, openbare-orderegels, et cetera. Ten derde: uit de vrijheid van godsdienst vloeien maar in zeer beperkte mate aanspraken op positief faciliterend overheidshandelen voort. De vrijheid van godsdienst is eerst en vooral een klassiek vrijheidsrecht. Zij verleent een negatieve aanspraak, een afweerrecht: het recht van eenieder om ongehinderd door de overheid zijn godsdienst te koesteren en tot uitdrukking te brengen. Dit afweerrecht gaat in het algemeen niet zo ver dat daaruit ook een aanspraak voortvloeit op door de overheid te leveren positieve prestaties (zoals een bijstandsuitkering), noch is het zo dat, wanneer de overheid voorzieningen verschaft, betrokkenen gevrijwaard mogen blijven van daaraan verbonden verplichtingen die het tot uitdrukking brengen van godsdienst belemmeren. Het college van b&w van de gemeente Diemen legde in de door De Beer genoemde casus aan verzoekster geen strobreed in de weg ten aanzien van haar wens een boerka te dragen. Het college stelde aan haar de eis om de boerka af te doen (met het oog op het verwerven van arbeid) enkel en alleen als voorwaarde om een bijstandsuitkering te verkrijgen. Dat is geen beperking van de vrijheid van godsdienst als bedoeld in artikel 6 Gw en artikel 9 evrm. Hooguit kan het religieuze motief een rol spelen bij de beoordeling van de verwijtbaarheid en de hoogte van de eventuele sanctie (de omvang van de korting op de bijstand).13 vrijheid van meningsuiting en vergadering Kan, zoals De Beer suggereert, de beschermende taak van de godsdienstvrijheid in voldoende mate overgenomen worden door andere grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering? Dat is zeer de vraag. De Beer suggereert dat het discri- s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 20 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven minatoir zou zijn als personen op grond van godsdienst of levensovertuiging rechten hebben die anderen niet hebben. Mogelijk is dat soms zo. Het lijkt mij echter dat in andere gevallen de religieuze of levensbeschouwelijke dimensie van een handeling of claim deze een andere kwaliteit geeft die verschil in behandelen kan rechtvaardigen. Als bijvoorbeeld aannemelijk is dat een gelovige uit overtuiging kiest voor op ­rituele wijze geslacht vlees is dat toch van andere orde dan wanneer men daarvoor kiest omdat het beter smaakt. In de tweede plaats is het evident dat godsdienstvrijheid meer of in ieder geval andere gedragingen en uitingen omvat dan de vrijheid van meningsuiting. Hoe zouden traditionele riten en handelingen ¬ het dragen van de hoofddoek, het niet geven van een hand, het ritueel slachten ¬ anders geduid moeten worden? Zijn dat wel meningsuitingen, en zo ja wordt dan niet het begrip meningsuiting te zeer opgerekt? Als zo een extensieve uitleg van de vrijheid van meningsuiting wordt gehanteerd, waarom zouden dit dan meningsuitingen zijn: toch vanwege de religieuze dimensie en intentie? En wordt daarmee niet weer het kwalificatieprobleem binnengesluisd? Verder is niet onbelangrijk, dat voor elk van de drie genoemde rechten ¬ vrijheid van godsdienst, van meningsuiting en van vereniging ¬ een eigen begrippenkader en beperkingsclausule in de betreffende bepalingen ontwikkeld en in de jurisprudentie nader uitgewerkt is. Door het afschaffen van de vrijheid van godsdienst valt dit specifiek daarvoor ontwikkelde kader weg en zal de materie zijn weg moeten vinden binnen de minder daarop toegespitste begrippen- en afwegingskaders van de andere rechten. Bovendien spoort het vertalen van religie in meningsuiting en vereniging niet met het zelfbesef van individuen en organisaties. Wie stelt dat religie louter ‘een mening’ is, of een kerk louter ‘een maatschappelijke organisatie’, miskent de specifieke dimensie van religie. Godsdienstige overtuigingen zijn, in ieder geval voor de gelovigen, geen individuele meningen meer, maar iets van hogere orde. Ze bieden een overkoepelend kader, liggen ten grondslag aan het eigen bestaan; het zijn randvoorwaarden en richtpunten voor een zinvol leven. Ik acht het een betekenisverarming ¬ een verarming die ook geen recht doet aan de betekenisverlenende Wie stelt dat religie louter ‘een mening’ is of een kerk louter ‘een maatschappelijke organisatie’, miskent de specifieke dimensie van religie en zingevende kracht van godsdienst ¬ als deze in seculiere gedragingen geherformuleerd moeten worden. Vervolgens is het omzetten van godsdienst naar meningsuiting en vergadering ook moeilijk te rijmen met het historische en maatschappelijke gegeven dat minderheden veelal rondom een godsdienst gegroepeerd zijn en geïdentificeerd worden; dat minderheden veelal op basis van hun godsdienst vervolgd, uitgesloten en gediscrimineerd worden en dat grond- en mensenrechten hun rechtspositie juist in hun hoedanigheid als godsdienstige minderheid trachten te versterken. Zo vormt godsdienst in allerhande non-discriminatiedocumenten een voorname term en in het Vluchtelingenverdrag een van de vijf vervolgingsgronden. Ik zie niet in hoe deze functie bij vervanging van godsdienst door andere termen adequaat overgenomen kan worden. 21 scheiding van kerk en staat De Beer fundeert zijn pleidooi voor het uit de rechtsorde weglakken van het concept godsdienst mede op de scheiding van kerk en staat. Alleen zo, door onthouding van kwalificaties, zou de overheid de uit die scheiding van kerk en s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 21 22-02-2008 16:26:03 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven staat voortvloeiende eis van neutraliteit kunnen naleven. Het is de vraag of dat juist is. Scheiding van kerk en staat en overheidsneutraliteit zijn geen neutrale concepten.14 Er bestaat geen zuivere, op basis van tijdloosobjectieve criteria gedefinieerde variant van. Integendeel, er dienen ideologische keuzes gemaakt te worden. Welk type neutraliteit en scheiding van kerk en staat men bepleit hangt af van morele en politieke vooronderstellingen en van ¬ hoe kan het ook anders ¬ de historische ontwikkeling van een land, de culturele setting, de concrete machtsverhoudingen en praktische overwegingen. Het kan in dit kader verhelderend zijn om de drie belangrijkste aanvaardbare visies inzake de gewenste relatie tussen religie en overheid te schetsen. Uiteraard gaat het hier om theoretische constructies: de werkelijkheid voegt zich niet perfect naar deze modellen. In Nederland zijn er veel terreinen waar kerk en staat elkaar tegenkomen, zonder dat dit een dreiging oplevert voor de neutraliteit van de overheid 22 Aan de ene kant van het spectrum is er het klassieke seculiere model, dat uitgaat van een strikte scheiding van kerk en staat. Dit model is niet anti-religieus, maar a-religieus en seculier. Met in het achterhoofd de bloedige godsdienstburgeroorlogen van de zestiende en zeventiende eeuw en de strijd van de opkomende moderne staat tegen de macht van de Rooms-katholieke kerk in de negentiende eeuw (Frankrijk, Italië) streeft deze visie ernaar religie geheel buiten de sfeer van de overheid, het openbaar onderwijs, ja zelfs de gehele publieke sfeer te houden. Religie is louter een privé-zaak, behorend tot het domein van de particulier-individuele keuzes; de staat is exclusief belast met algemeen-publieke zaken. Als religie en politiek onverhoopt vermengd raken ¬ als de staat een religie oplegt of bepaalde godsdienstige stromingen bevoorrecht of ondersteunt, dan wel als een godsdienst de staat gebruikt voor het verwezenlijken van haar doelstellingen ¬ lijden zij daar beide onder. Vrijheid van godsdienst is in dit stelsel weliswaar gegarandeerd, maar enkel als een negatief geformuleerd privacyrecht: het recht van eenieder om binnen de afgebakende kringen van gezin, kerk en charitatieve instellingen zijn godsdienst zonder overheidsinmenging te mogen belijden. Uiteraard komen deze particuliere instellingen niet in aanmerking voor overheidsfaciliteiten en -financiering. Een tweede model wordt gekenmerkt door pluralistische coµperatie. In deze visie heeft religie niet enkel betrekking op een afgescheiden private sfeer zonder relevantie voor de publieke zaak. Integendeel, zij kan en mag van betekenis zijn voor het gehele maatschappelijke leven. De overheid en openbare onderwijsinstellingen dienen neutraal te zijn, in de zin dat ze niet dogmatisch of sektarisch mogen zijn. Zij mogen zich niet vereenzelvigen met een bepaalde ideologie, mogen niet een specifieke godsdienst of levensbeschouwing uitdragen, maar dienen een afspiegeling te vormen van de pluraliteit aan visies en overtuigingen in de samenleving. De staat dient dus niet zozeer ideologisch ‘kleurenblind’ te zijn, als wel ‘veelkleurig’. Uiteraard staat in dit model de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging hoog in het vaandel. Dat betekent enerzijds dat de staat zich niet in de religieuze privé-sfeer mengt. Anderzijds kan het soms zo zijn dat de staat religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en manifestaties actief faciliteert. Dergelijke overheidsondersteuning wordt in dit model niet strijdig geacht met de scheiding van kerk en staat, mits zij op voet van gelijkwaardigheid verleend wordt. Een laatste variant is het gevestigde of geprivi­ legieerde kerk-model. Vanuit deze visie vormen de staat en de staatskerk of bevoorrechte kerken een partnerschap waarin gezamenlijk de doelen van staat en religie nagestreefd worden. De s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 22 22-02-2008 16:26:04 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven overheid erkent en ondersteunt één of enkele specifieke kerken of denominaties. De overige religies en levensovertuigingen worden getolereerd, maar nemen een zwakkere positie in. Het ethos, de ideologie van overheid en openbaar onderwijs is grosso modo gebaseerd op de bevoorrechte religie(s), zonder dat sprake is van sektarisme. Vrijheid van godsdienst is voor eenieder gegarandeerd in de vorm van een recht op religieuze privacy. Actieve steun geeft de staat echter slechts aan de bevoorrechte kerk(en), die op hun beurt de staat een aura van legitimiteit verschaffen. Deze drie modellen kunnen alle gevonden worden in westerse landen. Zo heeft het Franse stelsel veel kenmerken van het strikte secularisme. De Verenigde Staten komen, in zoverre daar wordt uitgegaan van een absoluut verbod op overheidssteun aan confessionele scholen, nog dichter bij een stringente scheiding van kerk en staat. Ook Turkije neemt op een aantal punten deze positie in. Bepaalde onderdelen van het scheidingsmodel zijn te herkennen in de meeste Europese landen, bijvoorbeeld voor zover toelating tot publieke ambten niet op denominatieve criteria gebaseerd mag zijn. Het geprivilegieerde kerk-model geldt onder meer in Griekenland, hoewel sommige aspecten ervan ook in andere landen (de Scandinavische landen, Duitsland, Oostenrijk, Rusland, Verenigd Koninkrijk) zijn terug te vinden. Tussen deze twee ideaaltypen bevinden zich stelsels als het Nederlandse, met zijn pluralistische coµperatie. De staat is neutraal in die zin dat hij alle religies gelijkwaardig behandelt. Staatssteun voor bepaalde religieuze activiteiten wordt, mits op gelijkwaardige basis toebedeeld, niet per se als problematisch ervaren. Vanwege het feit dat de scheiding tussen kerk en staat noch zeer strikt noch afwezig is, zijn er veel terreinen waar kerk en staat elkaar tegenkomen zonder dat dit een dreiging oplevert voor de neutraliteit van de overheid. Zo ontvangen confessionele scholen in Nederland en Vlaanderen nagenoeg net zo veel overheidsbekostiging als openbare scholen. Al deze drie systemen ¬ strikt secularisme, pluralistische coµperatie en geprivilegieerde kerk ¬ zijn mijns inziens aanvaardbare varianten, die in het algemeen in overeenstemming zijn met de kernwaarden en principes van een moderne samenleving zoals onder meer neergelegd in de relevante mensenrechtenverdra- Afschaffing van godsdienst­ vrijheid biedt geen oplossing voor enig maatschappelijk probleem in de multiculturele samenleving gen.15 Ik vermag niet in te zien hoe het huidige Nederlandse stelsel met ‘de’ scheiding van kerk en staat en ‘de’ eis van overheidsneutraliteit in strijd is. Overigens: ik ken geen voorbeelden, binnen welk van deze drie modellen ook, waarin de godsdienstvrijheid niet als grondwettelijk recht gegarandeerd is. Dat wijst erop dat de scheiding van kerk en staat en overheidsneutraliteit goed samengaan met de vrijheid van godsdienst, ja deze vermoedelijk zelfs vooronderstellen. Het is dan ook niet vreemd dat bijvoorbeeld de Amerikaanse grondwet de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst in één adem noemt. 16 het kind en het badwater Paul de Beer lijkt te suggereren dat de afschaffing van de vrijheid van godsdienst een serieus probleem oplost. Over de aard van het probleem laat hij helaas veel onduidelijkheid bestaan. Mij lijkt duidelijk dat afschaffing van deze vrijheid geen oplossing biedt voor enig serieus maatschappelijk probleem in de huidige multiculturele samenleving. Afschaffing maakt geen einde aan alle trammelant rondom religie en fundamentalisme, radicalisering zal er niet door worden voorkomen en het opkomen van ‘achterlijke’ opvattingen zal er niet door worden 23 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 23 22-02-2008 16:26:04 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven tegengegaan. Sterker nog, wanneer de staat de vrijheid van godsdienst niet meer beschermt, zullen individuen en groepen zelf voor dit recht opkomen. De polarisatie zal door het schrappen van de godsdienstvrijheid eerder toenemen dan afnemen. Hoe zullen moslims bijvoorbeeld reageren? Ongetwijfeld zullen zij aanvoeren dat zulks met name hen treft en tegen hen gericht is. En zouden ze daarin ongelijk hebben? Religieuze organisaties en tradities kunnen zingeving mogelijk maken, geborgenheid en overdracht van belangrijke normen en waarden 24 Natuurlijk dient de overheid seculier en onpartijdig te zijn, maar daarmee is nog niet alles gezegd. Bedacht dient te worden dat de democratische rechtsstaat slechts adequaat kan functioneren bij de gratie van ten minste een minimum aan overeenstemming omtrent normen en waarden (een basale ‘civil religion’). De liberale rechtsstaat is uit zijn aard echter niet in staat en niet bevoegd om die normatieve overeenstemming op te leggen en te waarborgen: hij is gebaseerd op vooronderstellingen die hij niet kan afdwingen. Wat deze neutrale staat wel kan en mag, is maatschappelijke verbanden waarbinnen morele en geestelijke vorming plaatsvindt op voet van gelijkwaardigheid faciliteren. Onder meer vanuit dit perspectief zou een gewaarborgde positie voor dergelijke veelal op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangs­punten georiënteerde verbanden gerechtvaardigd kunnen worden. Aldus zou de geschetste paradox, waarbij de levensbeschouwelijk-neutrale overheid zich enerzijds verre dient te houden van moraliseren en ander­zijds een basis aan maatschappelijke overeenstemming als noodzakelijke ondergrond nodig heeft, in zekere mate opgelost kunnen worden. Natuurlijk, ook ik besef dat religieus fundamentalisme voor zover dat tot terrorisme en ander geweld kan leiden bestreden moet worden. Ook ik meen dat de orthodoxie van minderheden geen rechtvaardiging vormt voor onderdrukking van minderheden binnen die minderheden. Maar de grondwets- en verdragsbepalingen laten alle ruimte om daar tegenin te gaan: de daarin neergelegde vrijheid van godsdienst kan immers, op grond van de beperkingsclausules, aan banden gelegd worden. Bovendien zal het te bestrijden handelen veelal ∑berhaupt buiten de vrijheid van godsdienst vallen. Waar we voor moeten oppassen is dat we niet, vanwege deze dreigingen, allerlei waardevolle religieuze organisaties, principes en tradities als schadelijk of irrelevant gaan beschouwen. Zij kunnen positieve maatschappelijke functies hebben, zingeving mogelijk maken, geborgenheid creëren, overdracht van belangrijke normen faciliteren. Door die functies over het hoofd te zien, te ridiculiseren en tegen te gaan gooit men het kind met het badwater weg. conclusie De vrijheid van godsdienst mag niet uit de Grondwet worden geschrapt. Nederland dient partij te blijven bij verdragen die de godsdienstvrijheid beschermen. Bepalingen die discriminatie wegens godsdienst tegengaan moeten behouden blijven. Het betoog van Paul de Beer heeft op het eerste gezicht weliswaar een zekere plausibiliteit, maar gaat uit van een ongenuanceerde zwart-witkeuze tussen enerzijds het op basis van ‘objectieve’ historische consensus afbakenen van het begrip godsdienst en anderzijds de volledig subjectieve invulling ervan. De Beer gaat eraan voorbij dat de rechtspraktijk met een middenstandpunt, waarin de traditionele uitleg van het godsdienstconcept uitgangspunt vormt, maar nadrukkelijk wordt genuanceerd via erkenning van een recht op zelf-interpretatie, redelijk uit de voeten kan. Ook ziet hij over het s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 24 22-02-2008 16:26:04 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven hoofd dat aan de vrijheid van godsdienst inherente begrenzingen verbonden zijn: die vrijheid gaat niet zo ver dat overal, altijd en op elke wijze een godsdienst geuit mag worden. Bovendien kan die vrijheid beperkt worden op grond van de clausulering bij dit grondrecht. De functie van de vrijheid van godsdienst ¬ historisch gezien het eerste mensenrecht ¬ kan niet worden overgenomen door andere grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging. Aldus zouden bepaalde handelingen en manifestaties ten onrechte van hun beschermde status ontdaan worden, hetgeen met name religieuze minderheden zal treffen. Handhaving van de vrijheid van godsdienst is niet in strijd met de scheiding Noten 1 Paul de Beer, ‘Waarom vrijheid van godsdienst uit de Grondwet kan’, in: s&d 2007/10, p.18-24. Een verkorte weergave werd op 27 oktober 2007 geplaatst in nrc Handelsblad, onder de titel: ‘De overheid moet principieel weigeren zich uit te laten over godsdienst’. 2 Vanwege het vereiste van neutraliteit en gelijkheid waarborgen de relevante grondwets- en verdragsnormen niet alleen de vrijheid van godsdienst, maar ook de vrijheid van (niet-godsdienstige) levensovertuiging. Ik beperk me hierna gemakshalve tot de vrijheid van godsdienst. De beschouwingen zijn mutatis mutandis ook van toepassing op de vrijheid van levensovertuiging. 3 Zie daarover reeds mijn proefschrift, De vrijheid van geweten, Arnhem 1989; alsmede mijn ‘Religieus pluralisme als uitdaging aan de rechtsorde. De plaats van de vrijheid van godsdienst in de levensbe- 4 5 6 7 8 van kerk en staat. Veeleer vormt zij de keerzijde van dit staatkundige beginsel. Het weglakken van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit Grondwet en verdragen zal ook niet leiden tot oplossing van serieuze maatschappelijke problemen. Daarenboven miskent een dergelijke handelwijze de positieve waarde die van godsdienstige organisaties en tradities kan uitgaan. De vrijheid van godsdienst dient, kortom, recht overeind te blijven. Dit artikel vormt een uitwerking van de lezing die de auteur hield op 17 januari 2008, bij de nieuwjaarsbij­ eenkomst van het ministerie van vrom, in reactie op een voordracht van Paul de Beer. schouwelijk-neutrale staat’, in: K.W. Merks/H.L. Beck (red.), Religieus pluralisme. Dynamiet of dynamiek?, Annalen van het Thijmgenoot­schap 1997, p.57-76. John Locke, A Letter concerning Toleration (1689). Dit is het ‘verdrag’ dat de Zeven Provinciën sloten om zich gemeenschappelijk tegen de Spaanse overheerser te verdedigen. Voor zover hier relevant luidend: ‘dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken.’ Voor een bredere schets van de maatschappelijke context van deze thematiek zie mijn Vrij­ heid, gelijkheid, burgerschap. Over verschuivende fundamenten van het Nederlandse minderhedenrecht en -beleid: immigratie, integratie, onderwijs en religie, Den Haag 2007. Zie over dit recht van het individu tot ‘zelf-interpretatie’ en de daarmee corresponderende eis aan de overheid tot ‘interpretatieve terughoudendheid’ reeds B.P. Vermeulen, ‘Wie bepaalt de reikwijdte van de grondrechten?’, in: Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie 1992, p.16-46, en in het voetspoor daarvan B.C. Labuschagne, Interpretatie van grondrechten. Grondrechtenclaims en niet-gevestigde religies, Groningen 1994 en P. Mendelts, Grond­ rechtenclaims en verschuivingen in de reikwijdte van grondrechten, Deventer 2002. 9 Hierin zit dan ook het verschil met de vrijheid van geweten (zie B.P. Vermeulen, De vrijheid van geweten, Arnhem 1989). Het geweten is wel volledig gesubjectiveerd, van elke objectiveerbare inhoud en afbakening ontdaan: het is oeverloos geworden en wordt volledig gevuld door de individuele zelf-definitie. Het enige kenmerk is nog de absoluutheid van de overtuiging, tot uitdrukking komend in de bereidheid ervoor te lijden. Maar die test ¬ bereidheid om 25 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 25 22-02-2008 16:26:04 Ben Vermeulen Waarom de vrijheid van godsdienst in de Grondwet moet blijven te lijden ¬ kan niet afgenomen worden omdat daarmee juist de strekking van de gewetensvrijheid (geen benadeling) ondergraven wordt. Omdat het geweten dus oeverloos is geworden is het niet mogelijk een daarop toegespitste regeling met adequate beperkingsclausule te formuleren. De in verdragen en grondwetten gewaarborgde gewetensvrijheid bestrijkt dan ook alleen het forum internum, waarborgt enkel de onaantastbaarheid van het innerlijk. 10 Ook R.E. de Winter, ‘Godsdienst als alibi’, in: Nederlands Juristen­ blad 1996, p.1-8 gaat uit van de onjuiste vooronderstelling dat interpretatie en toepassing van het grondrecht op godsdienstvrijheid vereist dat bijvoorbeeld de rechter zich de rol van supertheoloog aanmatigt. 11 Zo oordeelde de Hoge Raad reeds in 1957 dat de rechter juist gezien de vrijheid van godsdienst ‘geen partij mag kiezen in […] geschillen omtrent geloof en belijdenis’. 12 Overwegingen bij een boerkaver­ bod. Zienswijze inzake een verbod op gezichtsbedekkende kleding, Den Haag, november 2006. 13 Vgl. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2007, Administratiefrechtelijke Beslissingen 2007, 306 en de noot daarbij van L.C. Groen en ondergetekende. Hooguit kan men zich afvragen of in zaken als deze het religieuze motief een rol bij de vaststelling van de sanctie(hoogte) dient te spelen. Mijns inziens kan dat niet a priori afgewezen worden: de verwijtbaarheid van gedrag kan mede afhangen van de religieuze intentie die eraan ten grondslag ligt. Zo speelde in deze zaak ook mee dat de vrouw een werkaanbod om loten te gaan verkopen had afgewezen omdat haar geloof gokken en ook het faciliteren van gokken zou verbieden. Het lijkt mij plausibel dat een dergelijk motief meegewogen wordt. 14 Deze paragraaf is ontleend aan mijn Vrijheid, gelijkheid, burger­ schap, a.w., p.9-13, en de daarin genoemde geschriften. 15 Voor de Nederlandse situatie zijn overigens alleen aanvaardbaar het scheidings- en het coµperatiemodel: het gevestigde kerk-model hebben we al in de negentiende eeuw verlaten. 16 Het first amendment luidt, voor zover relevant: ‘Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof.’ 26 s & d 3 | 20 0 8 S&D3-v0.indd 26 22-02-2008 16:26:04