Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Hoofdstuk 1 (TIJDVAK 1): Tijd van jagers en boeren, prehistorie - tot 3000 v.c. In deze tijd ontstaan de eerste sporen van bewoning. Mensen overleven door op dieren te jagen en bessen en ander voedsel uit de natuur te verzamelen. Mensen trekken veel rond omdat het voedsel op een plek vaak snel opraakt. Later ontdekken de mensen de landbouw en kunnen ze langer op een plek blijven wonen. In Limburg vestigen de eerste bewoners van Nederland zich ongeveer 50.000 jaar geleden. Rond 3.000 voor Christus worden de Hunebedden (grafheuvels) in de omgeving van Drenthe gebouwd. KA 1: De levenswijze van jagers-verzamelaars. Hoe heetten de vroegste mensensoorten? Hoe noemen we de huidige mens ? Noem ook kenmerken. Geef enkele kenmerken van het leven van de jagers-verzamelaars. Hoe was hun sociale leven? KA 2: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen. Wat is het nut van landbouw? Waar ontstond landbouw als eerste? En waarom daar? Wat is een landbouwsamenleving? Geef een omschrijving. Verwerk hierin: verschillen 1 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO in het sociale leven van jagers/verz. en landbouwers. KA 3: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen. Wat heb je nodig om vanuit een landbouwsamenleving (dorp) door te groeien naar een stad? Wat is het verschil tussen de landbouwsamenleving en de eerste steden? Geef voorbeelden van 2 landbouwmaatschappijen waar steden ontstonden. Verwerk de kenmerken uit de vorige vraag hier in. Begrippen die je moet snappen: - landbouwsamenleving - vruchtbare halve maan - ijzertijd - agrarisch-stedelijke samenleving - homo sapiens - staat - jagers-verzamelaars - centraal bestuur - prehistorie - geweldsmonopolie - agrarische revolutie - polytheïstisch - nieuwe steentijd - monotheïstisch - bronstijd Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast 2 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 2 (TIJDVAK 2): Tijd van Grieken en Romeinen, oudheid - van 3000 v.Chr. tot 500 n.c. Nadat de agrarische revolutie heeft plaats gevonden, worden langzaam maar zeker alle volkeren sedentair en gaan landbouw bedrijven. Na uitvinding van het schrift en het wiel door de Babyloniërs en de verovering door de Perzen, ontstaan in de Griekse wereld kleine stadstaten die, juist door hun geïsoleerde geografische positie, zich kunnen ontwikkelen tot de eerste democratie. In deze stadstaatjes ontstond een welvaart en een cultuur die veel groter was in Egypte, Babylonië of Perzie. Een afgelegen stadje van deze ‘Griekse Wereld’, genaamd Rome, groeide uit tot een wereldrijk groter dan de huidige USA en regeerde honderden jaren over de hele toenmalig bekende wereld. KA 4: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat. Geef een voorbeeld van het wetenschappelijk denken van de Grieken. Wat is burgerschap en politiek? (Gebruik Atheens burgerrecht in je antwoord.) Waarom dachten juist de Grieken na over burgerschap en politiek? 3 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Leg uit dat voor democratie ostracisme belangrijk was. KA 5: De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur. Geef enkele voorbeelden van de Grieks-Romeinse cultuur. KA 6: De groei van het Romeinse Rijk waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. Hoe was het mogelijk dat het Romeinse Rijk zo groot kon worden? Leg de voordelen uit van Pax Romana. KA 7: De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. Hoe werd de GrieksRomeinse cultuur verspreid in Europa? Wat heeft romanisering te maken met dit aspect? 4 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Noem 3 redenen waardoor het Romeinse Rijk uiteen viel. Zeg erbij wanneer dit gebeurde Verklaar de splitsing in het West- en Oostromeinse rijk. Leg daarbij uit hoe het komt dat het Oostromeinse rijk erg welvarend werd en veel langer bestond dan het West Romeinse rijk. KA 8: De ontwikkeling van het christendom en het jodendom als eerste monotheïstische godsdiensten. Noem 4 verschillen tussen het Christendom en het Jodendom. Jodendom Christendom Leg het begrip monotheïsme uit. Hoe zien we nu nog terug dat Jezus erg belangrijk is geweest voor Europa en het Christendom? Begrippen die je moet snappen: 5 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO - directie democratie - pax romana - polis - klassieke cultuur - Atheens burgerrecht - Germanen - aristocratie - romanisering - tiran - jodendom - ostracisme - monotheïsme - filosoof - christendom - wetenschap - staatsgodsdienst - Romeinse Rijk - Oost-Romeinse Rijk - Romeins burgerrecht - West-Romeinse Rijk - keizerrijk - volksverhuizingen - imperium Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 3 (TIJDVAK 3): Tijd van monniken en ridders, vroege middeleeuwen van 500 n.Chr. tot 1000 n.c. Na bijna 1000 jaar bestaan te hebben viel ook het Romeinse Rijk. Dit had grote gevolgen voor West-Europa: het werd weer onveilig door het wegvallen van de centrale macht en het leger, waardoor de lange afstandshandel verdween, de bevolking afnam en hele steden vervielen tot spooksteden. Dorpen werden bijna volledig zelfvoorzienend (autarkisch). In dit machtsvacuum begonnen de Franken met het opbouwen van een nieuwe machtsstructuur, te beginnen met het feodale stelsel of leenstelsel KA 9: De verspreiding van het christendom in heel Europa. (§3.2) Beschrijf wat de verspreiding van het Christendom in Europa te maken heeft met de uitbreiding van het Frankische Rijk. (Gebruik in je antwoord het begrip kerstening.) 6 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Wat zijn missionarissen? Noem er ook twee. Geef 2 redenen waarom Clovis zich bekeerde tot het Christendom. Noem 3 verschillen tussen de seculiere geestelijkheid en de reguliere geestelijkheid. KA 10: Het ontstaan en de verspreiding van de islam. (§3.4) Door wie is de Islam ‘opgericht’? Welk boek heeft hij geschreven? Noem enkele punten van de islam. (Gebruik in je antwoord het begrip sharia.) Geef 2 redenen waarom de Islam zich zo snel kon verspreiden. 7 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 11: De vrijwel volledige vervanging van de agrarisch-urbane cultuur (=landbouw + steden) door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, met domeinen en een hofstelsel met horige boeren. (§3.1) Leg uit hoe de steden vervielen na de val van het Romeinse Rijk. Noem de 3 middeleeuwse standen. Waarom zijn domeinen zelfvoorzienend? Noem de 3 soorten boeren in het hofstelsel en beschrijf hun rechten en plichten. KA 12: Het ontstaan van het feodale stelsel of leenstelsel. (§3.3) Door wie is het leenstelsel bedacht? En waarom? Leg uit hoe Karel de Grote het leenstelsel heeft veranderd. 8 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Leg uit waarom het leenstelsel op den duur niet meer goed functioneerde. Begrippen die je moet snappen: - stand - horige - lijfeigene - domein - hofstelsel - agrarische samenleving - agrarisch-urbane samenleving - autarkie - kerstening - missionaris - reguliere geestelijke - seculiere geestelijke - hiërarchie - parochie - feodaal stelsel - leenheer - leenman - vazal - islam - kalifaat - sharia Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 4 (TIJDVAK 4): Tijd van steden en staten, late middeleeuwen van 1000 tot 1500. Het jaar 1000 is in de geschiedenis niet alleen een mooi, rond jaartal, maar daadwerkelijk een jaartal waar verschillende grote veranderingen plaatsvinden. Zo gaat de bevolking weer groeien, door verbeteringen in de landbouw, waardoor steden ontstaan op nieuwe plekken en herleven op sommige oud-Romeinse plekken. De (internationale) handel komt op, gevolg door een geldeconomie. Allemaal zaken die bekend waren in de Romeinse tijd, maar sinds de val van het Romeinse Rijk verdwenen waren uit West-Europa. 9 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. (§4.1) Door welke 3 oorzaken leefde de handel weer op na het jaar 1000? Welke 3 gevolgen heeft die opleving van de handel? Op welke plekken ontstaan (op)nieuw(e) steden? Wat is de agrarisch-urbane samenleving? Gebruik in je antwoord de begrippen landbouw, stad en drieslagstelsel. KA 14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. (§4.1) Welke nieuwe bevolkingsgroep ontstaat in de steden en wat wil deze groep? 10 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Op welke manieren proberen steden zich los te maken van de landsheer? Gebruik in je antwoord de begrippen privileges en stadsrecht. Wat krijgt de landsheer terug van de steden? Noem 2 voordelen en 2 nadelen van gilden. KA 15: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke (=koning/keizer) dan wel de geestelijke (=paus) macht de baas is. (§4.3) Met welk begrip kunnen we dit kenmerkend aspect vervangen? Met welk verdrag + jaar eindigde dit conflict? En wie had er eigenlijk gewonnen? Leg je antwoord uit. In welk(e) gebied(en) speelde dit conflict zich af? Wat was het gevolg van dit conflict voor de toekomst van dit gebied? KA 12: De expansie (=uitbreiding) van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten. (§4.2) Noem de 3 vormen van christelijke expansie die 11 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO worden beschreven. Hoe ging de Katholieke Kerk om met mensen die kritiek hadden op de kerk? Gebruik in je antwoord de begrippen ketter en inquisitie. Noem 2 positieve en 2 negatieve gevolgen van de Kruistochten. KA 17: Het begin van staatsvorming en centralisatie (§4.4) Koningen wilden in de Late ME centraliseren: hun macht verstevigen en regeren vanuit één plaats. Leenheren verzetten zich hiertegen. Op welke 4 manieren verzetten deze zich? Stelling: Centralisatie is een manier om de staatsvorming te bevorderen. Leg deze stelling uit en gebruik in je antwoord de begrippen parlement en StatenGeneraal. Begrippen die je moet snappen: 12 Portfolio: kenmerkende aspecten - drieslagstelsel - Hanze - geldeconomie - privilege - stadsrecht - burgerij - patriciër - expansie - Reconquista HAVO - kruistocht - ketter - Inquisitie - tweezwaardenleer - lekeninvestituur - centralisatie - staatsvorming - parlement - Staten-Generaal Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 5 (TIJDVAK 5): Tijd van ontdekkers en hervormers, renaissance van 1500 tot 1600. Het einde van de middeleeuwen wordt gekenmerkt door een groot aantal veranderingen. Zo brengt de renaissance een verandering in de beleving in het geloof, waardoor er ruimte ontstaat om terug te kijken naar de Oudheid. Maarten Luther met zijn 95 stellingen start een breuk binnen de kerk: het protestantisme ontstaat. De aarde blijkt ook nog eens groter dan gedacht met de ontdekking van Noord en ZuidAmerika. Avonturiers, soldaten en missionarissen vertrekken naar deze nieuwe wereld, op zoek naar mensen om te bekeren en goud om te stelen.. Welkom in de vroegmoderne tijd. KA 18: Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling (§5.1) Wat was het ideaalbeeld in de renaissance? Geef ook een voorbeeld van dit ideaalbeeld. Waar haalde men in de renaissance hun inspiratie vandaan? Wat vond men in de renaissance van de periode 500-1000 n.Chr.? Geef 3 oorzaken waardoor de renaissance kon ontstaan. Leg het belang uit van de uitvinding van de boekdrukkunst. 13 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 19: De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid. (§5.1) Waarom oriënteerde men zich tijdens de renaissance op de oudheid? Hoe wordt de belangstelling genoemd voor de klassieke literatuur, poëzie en geschiedenis? Bekijk bron 3 en 4 op blz. 120. Welke bron is uit de renaissance? (Leg je antwoord uit aan de hand van 3 kenmerken.) KA 20: Het begin van de Europese expansie. (§5.2) Geef 3 redenen waarom Europeanen tijdens de renaissance op ontdekkingsreis gingen. Noem 3 ontdekkingsreizigers en zeg ook wat ze ontdekt hebben. Welke 3 gevolgen hebben de ontdekkingsreizen van de Europeanen gehad voor de rest van de wereld? KA 21: De protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had. (§5.3) Welke persoon heeft de Reformatie in gang gezet? Waarom deed hij dat? (Gebruik in je antwoord het begrip aflaten.) 14 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Welke 3 maatregelen stelde de katholieke kerk in als antwoord op de reformatie? Leg het verschil tussen katholiek en protestant uit met 4 verschillende kenmerken. Katholiek Protestant Zie blz. 131-132. Wat is het verschil tussen het lutheranisme en het calvinisme. Gebruik in je antwoord info 1 op blz. 132. Begrippen die je moet snappen: - renaissance - uomo universale - humanisme - boekdrukkunst - ontdekkingsreizen - wereldbeeld - Reformatie - protestantisme - Contrareformatie - lutheranisme - calvinisme Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. 15 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Hoofdstuk 6 (TIJDVAK 5): Tijd van ontdekkers en hervormers, renaissance van 1500 tot 1600. In 1517 timmert de monnik en professor in de theologie zijn 95 stellingen tegen de kerkdeur van de kathedraal te Wittenberg (midden-Duitsland). Deze stellingen waren een aanklacht tegen de aflaatpraktijken van de Katholieke Kerk. Hoewel Luther een gelovige monnik was die de Kerk wilde hervormen, heeft hij ongewild het begin gemaakt van de protestantse kerk en helaas ook het begin van de vreselijke godsdienstoorlogen. Hoofdstuk 6 (TIJDVAK 6): Tijd van regenten en vorsten, Gouden eeuw van 1600 tot 1700. Hoewel zich dit allemaal in Duitsland afspeelde, vielen de Nederlanden wel onder dezelfde vorst, namelijk keizer Karel V, de vader van de Filips II. Karel V was een gelovig man die niet wilde dat zijn grote rijk uiteenval door godsdiensttwisten. Hij nam dus maatregelen om de protestanten te vervolgen, natuurlijk gesteund door de paus. Voor de Nederlanden hebben deze vervolgingen aan de wieg gestaan van het ontstaan van de soevereine Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. KA 22: Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat. Over welk conflict gaat dit? 16 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Welke 2 oorzaken heeft dit conflict? Ook kort uitleggen. Hoe belangrijk is Beeldenstorm in het vervolg van de Opstand? Leg kort uit. Hoe zag het bestuur van de Nederlanden er uit vóór het conflict? (Gebruik in je uitleg regenten, stadhouder en raadpensionaris.) Hoe zag het bestuur van de Nederlanden er uit na het conflict? (Gebruik in je uitleg regenten, stadhouder en raadpensionaris.) KA 23: Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Op welke manier hadden de Nederlanden deze wereldwijde handelscontacten? Leg in eigen woorden uit wat handelskapitalisme is. Leg de oorzaken en 17 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO gevolgen uit van de moedernegotie. KA 24: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de blei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek Wat is de bijzondere staatkundige positie van de Republiek? Geef enkele voorbeelden van de economische bloei. (Gebruik in je uitleg VOC, WIC en moedernegotie.) Geef enkele voorbeelden van de culturele bloei. Begrippen die je moet snappen: - opstand in Europees perspectief - centralisatie - Beeldenstorm - Bloedplakkaten - Vrede van Munster (1648) - soevereiniteit - regent - stadhouder - raadspensionaris - Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) - West-Indische Compagnie (WIC) - wereldbeeld (zie hoofdstuk 5) - wereldeconomie (zie hoofdstuk 5) - kapitalisme - handelskapitalisme - Moedernegotie Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 7 (TIJDVAK 6): Tijd van regenten en vorsten, Gouden eeuw van 1600 tot 1700. In de vroegmoderne tijd willen koningen hun macht vestigen in hun land. Ze willen hun macht verder centraliseren en de adel zo veel mogelijk beperken. Een goed voorbeeld hiervan is de Franse koning Lodewijk XIV die het absolutisme uitvindt, een staatsvorm waarbij de koning alle macht heeft en zelfs boven de wet staat. Ook staan wetenschappelijke ontwikkelingen niet stil sinds de Renaissance. Er worden nieuwe methodes ontwikkeld om tot nieuwe kennis te komen, want de Bijbel voldoet niet meer. KA 22: Het streven van vorsten naar absolute macht. (§7.1) 18 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Wat is absolutisme? Welke 4 aspecten zijn bij het absolutisme te onderscheiden? Welke vorst is het voorbeeld van absolutisme? Leg uit hoe deze vorst het voor elkaar heeft gekregen om absoluut vorst te worden. Leg uit waarom Frankrijk het mercantilisme had ingevoerd. KA 26: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht (§6.2) en de bloei in economisch (§6.3) en cultureel (§7.2) opzicht van de Republiek. Wat was de bijzondere plaats van de Republiek in staatkundig opzicht? (Zie §6.2) Waarom had de Republiek eigenlijk een burgerlijke cultuur? 19 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Noem 4 Nederlandse schilders uit de Gouden Eeuw. Welke 4 onderwerpen/genres werden in de Republiek geschilderd? De Republiek staat in de 17e eeuw bekend als tolerant. Leg uit welke voordelen deze tolerantie had voor de Republiek. KA 27: De wetenschappelijke revolutie. (§7.2) Wat is empirisme? Welke wetenschapper(s) horen bij deze stroming? Wat is rationalisme? Welke wetenschapper(s) horen bij deze stroming? Waarom werden het empirisme en rationalisme bedacht? Begrippen die je moet snappen: - absolutisme - mercantilisme - droit devin - burgerlijke cultuur - tolerantie - hofcultuur - wetenschappelijke revolutie - rationalisme - empirisme - mechanistisch wereldbeeld Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 8 (TIJDVAK 7): Tijd van pruiken en revoluties, de verlichting van 1700 tot 1800. Na de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw kwam er een tijd waarin mensen vertrouwen kregen in hun eigen verstand en vonden dat ze dat moesten 20 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO gebruiken om nieuwe dingen te bedenken. We hebben het over de verlichting. Wie waren de verlichte denkers en hoe werd het toegepast op godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen? Welke invloed hebben de verlichtingsidealen gehad op de totstandkoming van de democratische revoluties in Frankrijk, de Republiek en de VS? KA 26: Het rationeel optimisme en verlicht denken in godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. Wat is rationeel optimisme? Wat versta je onder verlicht denken? Hoe beïnvloedde het rationeel optimisme en verlicht denken de godsdienst? Hoe beïnvloedde het rationeel optimisme en verlicht denken de economie? Hoe beïnvloedde het rationeel optimisme en verlicht denken de politiek? KA 27: Het voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse wijze vorm te geven (verlicht absolutisme). Wat versta je onder het 21 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO ancien regime? Wat versta je onder verlicht absolutisme? Welke vorst wordt in het boek behandeld als het grote voorbeeld van een verlicht vorst? Welke hervormingen voerde hij in om de samenleving te verbeteren volgens de ideeën verlichte denkers? Geef echter ook een verklaring dat ondanks deze hervormingen het ancien regime kan blijven bestaan. KA 28: De democratische revoluties in westerse landen, discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap. Wat versta je onder een grondwet? Wat versta je onder een grondrecht? Wat versta je onder staatsburgerschap? Waarom was de Amerikaanse revolutie een democratische revolutie? Wat maakte de Amerikaanse revolutie duidelijk aan Europa? 22 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Waarom vond het voorbeeld van de Amerikaanse revolutie juist in de Republiek navolging? Waren patriotten voor of tegenstander van de stadhouder? Leg je antwoord uit. Leg uit hoe de situatie in Frankrijk tijdens het ancien régime een perfecte voedingsbodem is voor een democratische revolutie. Gebruik in je antwoord de begrippen 'sociale verhoudingen' en 'standensamenleving'. Begrippen die je moet snappen: - verlichting - volkssoevereiniteit - verlicht absolutisme - sociale verhoudingen - publieke opinie - ancien regime - democratische revoluties - grondwet - grondrechten - staatsburgerschap - trans-atlantische slavenhandel - abolitionisme Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 9 (TIJDVAK 8): Tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie van 1800 tot 1900. 23 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Een nieuwe fase in de geschiedenis breekt aan: de industriële samenleving. Was vóór de Industriële Revolutie het landschap nog middeleeuws ingericht, die veranderde radicaal met de bouw van fabrieken, het afgraven van de ertslagen, het graven van kanalen en het aanleggen van wegen. De komst van industrie zorgde voor een grotere werkgelegenheid die de groeiende bevolking kon opnemen, maar zorgde ook voor moderne fenomenen als kinderarbeid, hoge zuigelingen-sterfte, uitbraak van besmettelijke ziekten door het gebrek aan schoon drinkwater en een ondergronds riool en, niet te vergeten, milieuverontreiniging. Hierdoor gingen mensen nadenken over een manier waarop de maatschappij beter kon worden geregeld. Daarover verschilden de meningen. Zo ontstonden politiekmaatschappelijke stromingen: socialisme, liberalisme, nationalisme, confessionalisme en feminisme. Door de Industriële Revolutie ontstond er een enorme behoefte aan grondstoffen. Die kon je goedkoop krijgen als je een kolonie had. Hierdoor ontstond een nieuwe aanpak van de kolonies: Modern Imperialisme. Bij het oude handelskolonialisme ging het alleen om de inkoop van producten die in Europa voor veel geld werden verkocht. Bij het Modern Imperialisme ging het om het zelf ophalen van goedkope grondstoffen. Hiervoor moest je het binnenland van de kolonie veroveren en delfstoffen naar boven halen of plantgages (katoen, suiker) aanleggen. Er kwam dus intensiever contact met de kolonie en vaak ook meer verzet. KA 29: De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor de industriële samenleving. (§9.1) Door welke 3 redenen begon de Industriële Revolutie in Engeland? In welke bedrijfstak begon de Industriële Revolutie? Waarom daar? Welke nieuwe bevolkingsgroep ontstaat? Waar woont deze groep? Leg uit waarom de omstandigheden voor deze nieuwe bevolkingsgroep in het begin van de IR zo slecht waren. (Gebruik in je antwoord de begrippen kapitalisme en economisch liberalisme.) 24 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 30: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. (§9.2, §10,1 en §10.2) Leg uit wat het verband is tussen de Franse Revolutie en de opkomst van het nationalisme. In hoeverre was het einde van de Franse Revolutie met het Congres van Wenen (1815) van invloed op de staatsvorming van Europa? (Gebruik in je antwoord het begrip Duitse eenwording en de landen Italië en het Ottomaanse Rijk.) Op welke manieren kunnen regeringen het saamhorigheidsgevoel van de bevolking bevorderen? KA 31: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. (§9.3) Wat is het verband tussen industrialisatie, kapitalisme en modern imperialisme? Leg het verschil uit in kosten, moeite en opbrengst tussen indirect en direct bestuur. Noem 2 positieve en 2 negatieve effecten van het Cultuurstelsel voor Nederland. Begrippen die je moet snappen: 25 Portfolio: kenmerkende aspecten - industriële samenleving - arbeidersklasse - industriële revolutie - kapitalisme - economisch liberalisme - nationalisme HAVO - Duitse eenwording - modern imperialisme - indirect bestuur - direct bestuur - cultuurstelsel Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 10 (TIJDVAK 8): Tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie van 1800 tot 1900. In de tweede helft van de 18de eeuw begon de verandering van een agrarisch-urbane samenleving naar een industriële samenleving. Dit had enorme economische maar ook sociale gevolgen. Ook kwamen er op politiek vlak verregaande veranderingen in de vorm van politieke stromingen. Deze zorgden onder andere voor democratisering en emancipatie de zwakkeren in de maatschappij, zoals katholieken (verzuiling), arbeiders (socialisten), slaven (abolitionisten) en vrouwen (feministen). KA 32: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Wat houdt de term ‘politiekmaatschappelijke stroming’ in? Wat zijn de kenmerkende elementen van het liberalisme en wie was de grondlegger van deze ideeën? Wat zijn de kenmerkende elementen van het nationalisme? Hoe is het nationalisme ontstaan en hoe werden nationalistische gevoelens gestimuleerd? Leg in je eigen woorden uit wat er wordt verstaan onder de term socialisme en in hoeverre het socialisme invloed heeft gehad in Nederland Leg in je eigen woorden uit wat er wordt verstaan onder de term 26 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO confessionalisme. Leg uit wat het feminisme inhoudt aan de hand van de ideeën en doelen van feministen. Gebruik Amerikaanse en Europese voorbeelden in je antwoorden. KA 33: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. Wat houdt het proces van democratisering in? Verwerk in je antwoord de kenmerken van een democratie. Beschrijf hoe en wanneer de minder rijke burgers steeds meer een rol kregen in het democratische proces. Beschrijf hoe en wanneer vrouwen steeds meer een rol kregen in het democratische proces. KA 34: De opkomst van emancipatiebewegingen. Leg uit wat de term ‘emancipatie’ betekent en welke groepen ervoor streden. Beschrijf aan de hand van voorbeelden hoe er werd gestreden in Amerika en Europa voor het abolitionisme. Hoe succesvol waren de abolitionisten? Illustreer je antwoord met voorbeelden. 27 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Beschrijf aan de hand van voorbeelden hoe er werd gestreden in Amerika en Europa voor emancipatie van vrouwen. Hoe succesvol waren de feministen? Illustreer je antwoord met voorbeelden. KA 35: Discussies over de ‘sociale kwestie’. Wat verstaan wij onder de sociale kwestie? Beschrijf de woonomstandigheden van de arbeiders. Beschrijf de werkomstandigheden van de arbeiders. Leg uit hoe er werd gekeken naar de sociale kwestie en welke rol de overheid speelde. Begrippen die je moet snappen: 28 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 11 (TIJDVAK 9): Tijd van de wereldoorlogen, de 20e eeuw van 1900 tot 1950. KA 37: Het voeren van twee wereldoorlogen. Wat waren de oorzaken van WO I ? Welke rol speelde het Von Schlieffenplan bij de start van de oorlog ? Noem ook de aanleiding. Welke bondgenootschappen 29 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO vochten tegen elkaar ? Tijdens WO I traden er veranderingen op in deze bondgenootschappen. Noem er 2. Vertel iets over het karakter van de oorlog. Wie won uiteindelijk ? Wat stond in het Verdrag van Versailles ? Wat was de invloed van dit verdrag op Duitsland ? KA 38: De crisis van het wereldkapitalisme. Er ging iets mis in het kapitalisme van de VS. Hierdoor ontstond de crisis. Leg dit uit. Waardoor sloeg deze crisis over naar Europa? Leg uit waardoor deze crisis in Duitsland extra hard aankwam. 30 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Leg uit hoe totalitaire bewegingen hiervan profiteerden. Noem 3 landen waarin zij aan de macht kwamen. KA 39: Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën: communisme en fascisme/nationaalsocialisme. Leg uit hoe fascisten en nazi’s zo populair werden en hoe ze zo’n ijzeren grip op de bevolking wisten te krijgen. Noem één duidelijk verschil tussen fascisten en nazi’s. KA 40: De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. Leg uit welke invloed technische uitvindingen hadden op de politiek. Democratische partijen gebruikten deze nieuwe techniek anders dan totalitaire partijen. Noem deze verschillen. KA 42: Verwoesting op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. Geef de drie belangrijkste 31 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO voorbeelden hoe de oorlogvoering veranderde door de nieuwe technieken Begrippen die je moet snappen: - communicatiemiddel - tweede industriële revolutie - cultuurpessimisme - propaganda - wereldoorlog - ideologie - totalitarisme - fascisme - nationaal-socialisme - communisme - consumptie-maatschappij - segregatie - economische crisis - new deal Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 12 (TIJDVAK 9): Tijd van de wereldoorlogen, de 20e eeuw van 1900 tot 1950. KA 37: Het voeren van twee wereldoorlogen Beschrijf kort oorzaken, verloop en afwikkeling van WO I Beschrijf kort oorzaken, verloop en afwikkeling van WO II 32 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Noem 2 zaken waarin WO II zich onderscheidde van WO I KA 39: Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën: communisme en fascisme/nationaalsocialisme. Welke kritiek had men voor 1933 op de Duitse democratische regering? Welke manieren gebruikte de NSDAP om hun ideeën aan de man te brengen? Waarom was er, zowel in Duitsland als in Nederland, betrekkelijk weinig verzet? KA 40: De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. Welke technische middelen gebruikte Hitler? Hoe wist hij de bevolking te indoctrineren? Waarom hadden zijn methodes toen meer resultaat dan ze nu zouden hebben? 33 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 41: Vormen van verzet tegen West-Europees imperialisme. Waarom kwam vanaf 1900 de bevolking van bijna alle kolonies in verzet tegen de Europese overheersers ? Welke twee manieren van bestuur voerden de kolonisatoren? Welke gevolgen had deze bestuurswijze voor de conflicten rond de onafhankelijkheid? Beschrijf de onafhankelijkheidsstrijd in India, Vietnam en Indonesië. KA 42: Verwoesting op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering. Waarom waren de verwoestingen erger dan in eerdere oorlogen? Op welke manier was de burgerbevolking méér bij de oorlog betrokken in WO I dan in oorlogen ervoor? Op welke manier was de burgerbevolking méér bij de oorlog betrokken in WO II dan in de oorlogen ervoor? 34 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO KA 43: Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. Hitler gebruikte de bestaande Jodenhaat en organiseerde het om 3 zaken voor elkaar te krijgen: 1. Zijn eigen macht te vergroten. 2. De aandacht af te leiden van zaken waarover het volk ontevreden kon zijn. 3. Uitroeiing van het Joodse volk. Leg bij de 1 en 2 uit hoe dit werkte. Bij 3 volgde Hitler een doordacht stappenplan. Noem zoveel mogelijk stappen die Hitler hiervoor zette. Wat wordt bedoeld met de ‘Holocaust’? Op welke manier was de burgerbevolking méér bij de oorlog betrokken in WO II dan in de oorlogen ervoor? KA 43: Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. Noem de gevolgen voor Nederland van de Duitse bezetting op het gebied van: - politiek - economie - cultuur Kijk bij KA 43 1e vakje, 3e punt. Noem de overeenkomsten met Nederland. Beschrijf 5 vormen van verzet tegen de Duitsers en zeg bij ieder hoe 35 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO succesvol dit was. Geef een oordeel over de houding van het Nederlandse volk tegenover de Duitsers. Gebruik daarin de term ‘accommodatie’. Begrippen die je moet snappen: - nationaal-socialisme - antisemitisme - racisme - rassenleer - totalitaire staat - fascisme - accommodatie - collaboratie - verzet - Blitzkrieg - appeasementpolitiek - massavernietingswapen - Holocaust - Shoa - nationalistische beweging - zelfbeschikkingsrecht Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. Hoofdstuk 13 (TIJDVAK 10): Tijd van televisie en computer, 20e eeuw vanaf 1950. KA 45: De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie van de wereld.(§1/§4). Wat gebeurde tussen 1945 en 1975 met vrijwel alle kolonies in Afrika en Azië ? Noem 2 oorzaken van deze dekolonisatie Leg uit hoe de blokvorming van de Koude Oorlog gevolgen had voor deze 36 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO kolonisatie. Betrek hierbij 3 van de 6 hierboven (‘Beschrijf kort de crises van…..’) gevraagde crises. Noem het verschil tussen de dekolonisatie van Engelse, Franse en Nederlandse kolonies. Wat was de invloed van neokolonialisme op de nieuwe landen. KA 46: De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog (+ ontwikkelingen na 1989 in §5). Verklaar de naam ‘Koude Oorlog’ en noem de oorzaak. Gebruik hierbij de afspraken bij Jalta en Potsdam. Leg uit: - De politieke kant van de blokvorming (noem o.a. BRD en DDR). - De economische kant van de blokvorming (noem o.a. het verschil Russische en 37 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO VS-aanpak). - De militaire kant van de blokvorming (noem o.a. de twee militaire organisaties en de wapenwedloop). Wat hebben de Dominotheorie, de Trumandoctrine en de containmentpolitiek met elkaar te maken? Beschrijf de problemen in Berlijn 1945, 1948 en 1961 Beschrijf de crises van: - Korea - China - Hongarije - Cuba - Afrika - Vietnam Waarom kwam er een eind aan de Koude Oorlog. Noem 2 redenen binnen het Oostblok. (§5) Welke nieuwe spanning kwam er voor in de plaats? (§5) KA 47: De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren ’60 van de 20e eeuw aanleiding gaf tot sociaal-culturele veranderingsprocessen. Verklaar het ‘Wirtschaftswunder’. Noem 38 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO o.a. oorzaak en gevolgen. Wat is een verzorgingsstaat. Leg uit waarom Nederland een verzorgingsstaat is Waardoor kon juist vanaf de jaren ’60 een jeugdcultuur ontstaan ? Geef enkele voorbeelden uit Nederland Noem 3 voorbeelden van maatschappijkritiek uit die tijd KA 48: De eenwording van Europa. Beschrijf de ontwikkeling Benelux – EGKS - EEG EU Noem een voordeel en een nadeel van ‘supranationaal’. Noem de 4 politieke organen van de EU en beschrijf hun functie. Wat is Euroscepsis en waarom werd dit vanaf 2000 steeds meer 39 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO populair? KA 49: De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen. Wat is globalisering ? Het boek noem op blz. 270 vier aspecten van globalisering. Noem ze Leg uit dat globalisering zorgde voor multiculturele (=pluriforme) samenlevingen. Begrippen die je moet snappen: 40 Portfolio: kenmerkende aspecten HAVO Voeg aan het einde van het tijdvak een bronnenblad toe. In het bronnenblad moet je per kenmerkend aspect 2 voorbeelden (of bronnen) geven. Daarnaast moet je uitleggen waarom het voorbeeld (of de bron) past bij het kenmerkend aspect. 41