& Vertrouwen in situaties van verandering Inleiding De vanzelfsprekendheid van vertrouwen op de werkplek lijkt echter af te nemen. Steeds sneller opeenvolgende veranderingsprocessen creëren – zeker in de aanvangsfase -grote onzekerheid onder alle betrokken organisatiegenoten. Onzekerheid die zich vaak vertaalt in wantrouwen en weerstand tegenover de voorgestelde plannen voor verandering; wantrouwen tegenover de leiding en wantrouwen tegenover de voorgestelde aanpak en inspraakmogelijkheden. Wantrouwen doet afbreuk aan de mentale weerbaarheid van de betrokken personen en geledingen in het veranderingsproces, terwijl die weerbaarheid juist essentieel is voor effectieve participatie in transformatieprocessen met veelal onzekere uitkomsten. Transformatieprocessen die vandaag de dag door nieuwe samenwerkingsvormen in veel organisaties aan de orde zijn. Zo zijn er door de huidige informatie- en communicatietechnologie (ICT) meer mogelijkheden voor zelfsturing op de werkplek, maar maakt zij ook meer anonieme en afstandelijke controle mogelijk. In het laatste geval is vertrouwen niet meer een vanzelfsprekend bijproduct van de (directe) menselijke interactie en verdient het dus expliciete aandacht van het management (Handy, 1995). Een positieve houding tegenover ICT is alleen maar mogelijk wanneer mensen vertrouwen hebben in de gehanteerde systemen en in de waarborgen van leidinggevenden dat de systemen zorgvuldig en passend worden gebruikt. Bas Koene en Jaap Paauwe Vertrouwen is een begrip dat in het dagelijkse taalgebruik veel gebruikt wordt. Ook in het economisch handelen is het een belangrijk begrip. Wisselkoersen en de waarde van het geld zijn gebaseerd op vertrouwen. Zodra dat wegvalt is er sprake van chaos en ontreddering. De menselijke interactie staat of valt met de aanwezigheid van vertrouwen. Daar waar het gaat om veranderingsprocessen in bedrijven en instellingen is vertrouwen een essentiële voorwaarde. Vertrouwen in elkaar, in elkaars deskundigheid, in de systemen van aansturing en beheersing, en vertrouwen in degenen die leidinggeven aan het veranderingsproces. Dr. B. Koene en prof. dr. J. Paauwe zijn verbonden aan de Vakgroep Organisatie, Faculteit der Economische Wetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam 43 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Bas Koene en Jaap Paauwe Daar waar verandering en onzekerheid aan de orde van de dag zijn en mensen werkzaam zijn temidden van de polariteit van een grotere mate van autonomie en een grotere mate van wederzijdse afhankelijkheid, is vertrouwen een conditio sine qua non. Binnen het vakgebied van de organisatiekunde bestaat er op dit moment een brede belangstelling voor het begrip, getuige een recent themanummer over vertrouwen van de Academy of Management Review (AMR, 1998). Het belang van vertrouwen in de onderneming is daarmee niet langer uitsluitend een kwestie van normen, waarden en idealen, maar ook van organisatiekundige rationaliteit. In deze bijdrage bespreken wij de betekenis van vertrouwen binnen een organisatie voor veranderingsprocessen en leiderschap. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan: (1) de oorzaak van de aandacht voor het begrip vertrouwen in organisaties. Vertrouwen wordt bij uitstek een kritieke factor wanneer een organisatie vraagt om commitment en creativiteit in een situatie van groeiende onzekerheid; (2) de concrete inhoud van het begrip in een organisatiecontext; (3) de invloed van twee maatschappelijke ontwikkelingen op vertrouwen binnen de organisatie, te weten de groeiende dynamiek van productieorganisaties en de veranderingen in de arbeidsrelatie van het individu met de onderneming. Vervolgens besteden we aandacht aan (4) de rol van leidinggevenden voor het bewerkstelligen van vertrouwen. Daarbij is het van belang dat organisatiecultuur, -structuur en ondersteunende systemen daarmee in overeenstemming zijn. We sluiten af (5) met een inzichtelijk model voor het bewerkstelligen van vertrouwen in organisaties. 1. Waarop stoelt de aandacht voor het begrip vertrouwen in organisaties? Wat is het nut van vertrouwen in organisaties? Vertrouwen is van belang wanneer er van de organisatiegenoten gevraagd wordt om zelf keuzes te maken en verantwoordelijkheid te nemen. Steeds meer wordt van organisatiegenoten verwacht dat zij, steeds opnieuw, afwegingen maken. Naast aandacht voor flexibiliteit, verandering en vernieuwing moeten hedendaagse organisaties ook aandacht besteden aan operationele efficiency en kostenbesparing (Zie bijvoorbeeld Van Ham, Paauwe en Williams, 1984). De vraag om meer flexibiliteit (Volberda, 1998) creëert ook risico’s voor de onderneming. Pure aandacht voor flexibiliteit is slechts gericht op het scheppen van ruimte en vrijheid. Er kan dan onduidelijkheid ontstaan over organisatiedoelstellingen, verwachtingen van het management en de wenselijke activiteiten in het dagelijks werk. Het is een paradox: meer vrijheid en flexibiliteit vragen om uitgebreidere beheersing en aansturing in de organisatie. Pas recentelijk wordt er in de organisatiekunde nadrukkelijk aandacht besteed aan het werken met deze paradox. Bertels en Mastenbroek (1994), bijvoorbeeld, bespreken hoe zelforganisatie en verantwoordelijkheid op lagere niveaus in de organisatie gecombineerd kunnen (en moeten) worden met een sterke ondersteunende en richtinggevende bestuursstructuur. De toegenomen sturing en beheersing dienen om richting en consistentie van de organisatieactivitei44 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G ten te bewaken. Grotere flexibiliteit moet dus gepaard gaan met helderheid van visie en organisatiedoelstellingen. Het is belangrijk dat organisaties zich aanpassen met behoud van de eigen identiteit. Dus niet vernieuwen door afbreken en opnieuw beginnen, maar aanpassing en ontwikkeling met behoud van goede kwaliteiten en kernproducten. S PA N N I N G T U S S E N S T U R I N G E N F L E X I B I L I T E I T Bas Koene en Jaap Paauwe Gelijktijdige aandacht voor sturing en flexibiliteit roept binnen de organisatie spanning op. Medewerkers moeten zelf beslissen wanneer ze sturing door de organisatiehiërarchie accepteren (en bijvoorbeeld procedures ongewijzigd toepassen) en wanneer ze van de algemene lijn afwijken en nieuwe oplossingen bedenken die beter bij de klantvraag passen. De spanning bestaat dus in de keuze tussen het accepteren van richtinggevende signalen van de organisatie en het ‘rebelleren’ tegen bestaande structuren en systemen om zo een klant beter te kunnen helpen. Het accepteren van sturing levert op de korte termijn zekerheid, omdat het zichtbare resultaat beloond wordt binnen de bestaande organisatieregels. Het rebelleren levert op korte termijn niets op omdat het onzichtbaar is voor het huidige organisatiebeheersingssysteem of hierdoor zelfs negatief wordt beoordeeld, maar op de lange termijn levert het mogelijk betere resultaten op voor de organisatie als geheel. Er is immers ruimte om nieuwe ideeën uit te proberen, te toetsen aan bestaande procedures en in geval van succes ter verbetering in het formele systeem in te voeren. Bedrijven vinden het moeilijk om met die spanning tussen vrijheid (ruimte voor verandering of vernieuwing) en beheersing (bewaking van consistentie en betrouwbaarheid) om te gaan. Een klassiek voorbeeld is het ‘succesverhaal’ van de ontwikkeling van IBM’s eerste pc. IBM zette een apart bedrijfje op voor de ontwikkeling van een eigen pc. Het ‘succesverhaal’ liet eigenlijk zien dat vernieuwing niet paste binnen de normale organisatie. Apple daarentegen diende lange tijd als voorbeeld van een organisatie met een ontwikkelgerichte pioniersmentaliteit, maar liet meteen de problemen met efficiency en continuïteit van een puur ontwikkelgerichte organisatie zien. Doel van veel ondernemingen is om de kwaliteiten van de kleine ‘illegale’ ontwikkelcentra door te trekken naar de organisatie als geheel met behoud van consistentie en betrouwbaarheid. H E T B E L A N G VA N V E R T R O U W E N B I N N E N D E O R G A N I S AT I E Vertrouwen binnen de organisatie is een kritieke succesfactor voor het omgaan met de spanning tussen het volgen van regels en procedures, en de keuze voor vernieuwing, verandering en experimenten. Eigen initiatief is dan belangrijk, eigen initiatief gericht op het bereiken van organisatiedoelstellingen. Medewerkers moeten het formele organisatiesysteem leren gebruiken. Het systeem biedt hulpmiddelen, maar steeds dienen medewerkers hun eigen beoordelingsvermogen in te zetten om de werksituatie goed in te schatten. Ze kunnen zo de regels gebruiken als richtlijnen die behulpzaam zijn bij de eigen taakuitvoering, in plaats van als bureaucratische structuren waarachter ze zichzelf kunnen verschuilen. Deze 45 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G actieve interactie tussen formele regels en menselijk beoordelingsvermogen vereist echter vertrouwen in de werksituatie. Belangrijk is dat alle medewerkers regels en procedures zien als hulpmiddelen om het werk beter te doen, in staat zijn om (beargumenteerd) van regels en procedures af te wijken, en leerervaringen open en eerlijk in de organisatie kunnen bespreken. Bas Koene en Jaap Paauwe In de grondhouding van de medewerkers zijn hierbij twee zaken van belang: de betrokkenheid van de individuele werknemer bij de onderneming en de mate waarin de individuele medewerker in staat is om zich actief met de problematiek in de organisatie bezig te houden. Het punt van de betrokkenheid van de medewerker staat centraal in de organizational citizenship literatuur. Organizational citizenship is de mate waarin een medewerker verantwoordelijkheid neemt voor het succes van de gehele organisatie, zonder dat dit hem of haar direct iets oplevert (Organ, 1988). Het is vergelijkbaar met ‘goed burgermanschap’ in een lokale gemeenschap. Goed burgermanschap geeft aan dat mensen het belang van het geheel soms laten prevaleren boven hun kortetermijneigenbelang. Steeds meer zoeken ondernemingen naar manieren om deze manier van zelfsturing, waarvan het belang pijnlijk duidelijk wordt in het geval van stiptheidsacties, binnen de organisatie te versterken. Onderzoek geeft aan dat integriteit en vertrouwen twee belangrijke voorwaarden zijn voor Organizational citizenship gedrag. Schneider et al. (1994), bijvoorbeeld, noemen de volgende voorwaarden voor citizenship gedrag: percepties van integriteit (eerlijkheid) en vertrouwen; normen van behulpzaamheid en samenwerking; en evenwichtige beloningssystemen gebaseerd op brede bijdragen. Zij geven aan dat het verdienen van het vertrouwen van medewerkers essentieel is voor employee commitment: een atmosfeer van wederkerigheid en samenwerking bewerkstelligt volgens Schneider et al. een cultuur waarbinnen medewerkers uit zichzelf meer doen dan er van hen verwacht wordt. Het stimuleren van actieve betrokkenheid van medewerkers in de organisatie is een ander aandachtspunt van het management van organisaties. Volgens Kahn (1992) gaat het hierbij om psychological presence in de werksituatie. Het onderliggende beeld van motivatie is de waterkraan: draai de kraan open en het water loopt er vanzelf uit. Wanneer mensen voldoende ruimte en veiligheid vinden in hun werksituatie, argumenteert Kahn, dan zullen zij zich volledig inzetten voor het bereiken van hun werkdoelen, op dezelfde manier als zij hun eigenheid en creativiteit inzetten in een hobby. Op basis van veldonderzoek ontwikkelde Kahn een model dat laat zien dat vertrouwen een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van psychological presence in de werksituatie. Wanneer medewerkers gecommiteerd zijn aan de organisatie en het gevoel hebben dat de organisatie hun persoonlijke inzet om de best mogelijke prestatie te leveren, waardeert, resulteren werksituaties waarin de bijdrage van de individuele werknemers gemaximaliseerd wordt. Inzet wordt gekoppeld aan de vrijheid om de eigen creativiteit in te zetten voor het bereiken van optimale prestaties. Bovendien hoeft de formele organisatie niet ‘ontlopen’ te worden om deze houding te bereiken. Eerdere succesvolle oplossingen van de organisatie zoals die zijn 46 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G vastgelegd in systemen en procedures (leerervaringen), kunnen de individuele bijdrage ondersteunen, met als resultaat een voortdurend werken aan innovativiteit en klantgerichtheid.1 2. Vertrouwen in een organisatiecontext: een begrip met verschillende facetten Tabel 1. Aspecten van vertrouwen Bas Koene en Jaap Paauwe Zowel voor citizenship gedrag als voor actieve (innovatieve) betrokkenheid bij de organisatie is vertrouwen binnen de organisatie dus een belangrijk gegeven. Vertrouwen is echter een breed begrip. Aandacht voor de concrete betekenis van het begrip vertrouwen in een organisatiecontext is daarom nuttig. Vertrouwen kan bijvoorbeeld onderverdeeld worden naar het aspect van de relatie tussen mensen waarop het betrekking heeft. In Amerikaans onderzoek (McAllister, 1995) wordt wel het onderscheid tussen affect-based en cognition-based trust gebruikt. Affectbased trust is vooral gericht op de persoonlijke, emotionele vertrouwensband met een collega, terwijl cognition-based trust veeleer het vertrouwen in de werkprestaties van een collega weergeeft. Tabel 1 geeft voorbeelden van vragen waarmee beide vormen van trust gemeten worden. Affect-based trust (affectief vertrouwen) • We have a sharing relationship. We can both freely share our ideas, feelings and hopes. • I can talk freely to this individual about difficulties I am having at work and I know that (s)he will want to listen. • We would both feel a sense of loss if one of us was transferred and we could no longer work together. Cognition-based trust (taakgericht vertrouwen) • This person approaches his/her job with professionalism and dedication. • Given this person’s track record, I see no reason to doubt his/her competence and preparation for the job. • I can rely on this person not to make my job more difficult by careless work. Bron: McAllister, 1995, blz. 37 Voor een praktische benadering kan het begrip vertrouwen in de werksituatie nog verder uiteengerafeld worden. Tabel 2 laat zien dat vertrouwen, naast de onderverdeling affectief / taakgericht in organisaties, nog meer aangrijpingspunten kent: vertrouwen in de organisatie als systeem en vertrouwen van de organisatiegenoten Tabel 2. Aspecten van vertrouwen nader beschouwd Vertrouwen in: Affectief vertrouwen Taakgericht vertrouwen De kwaliteit van de formele organisatie De kwaliteit van formele beoordelings- en beloningssystemen De kwaliteit van systemen en procedures (technisch systeem) Management Integriteit en oprechtheid, empathisch vermogen Beoordelingsvermogen en visie, expertise Ondergeschikten Commitment medewerkers Competenties medewerkers Elkaar, andere organisatiegenoten Integriteit en oprechtheid, relationele betrouwbaarheid Elkaars kwaliteiten en een gedeeld begrip van de werksituatie 47 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G in elkaar. Het vertrouwen in elkaar is weer onder te verdelen in vertrouwen topdown en bottom-up in de managementhiërarchie en tussen collega’s in de organisatie. In alle gevallen kent vertrouwen een affectieve en een taakgerichte component. Alleen het onderwerp van vertrouwen wordt steeds anders ingevuld. Bas Koene en Jaap Paauwe Vertrouwen in de kwaliteit van de formele organisatie is van belang omdat medewerkers anders op cruciale momenten om de formele organisatie heen zullen werken. De formele organisatie zal dan genegeerd worden wanneer mensen hun eigen beoordelingsvermogen gaan gebruiken. Uiteindelijk wordt dan alle organisatiekennis die vastgelegd is in de formele organisatie, ontoegankelijk op de momenten waarop het werkelijk telt. De formele organisatie komt los te staan van de dagelijkse praktijk. Zo ontstaan bureaucratieën oude stijl, die zich kenmerken door een sterk accent op functiescheiding, strikte scheiding van afdelingen en diensten en formele interpretaties van procedures. Vertrouwen van de organisatiegenoten in elkaar is van belang voor samenwerking. Gebruikmaken van het eigen beoordelingsvermogen betekent gebruikmaken van een ‘tacit’ beheersingssysteem. De gemaakte keuzes met dit systeem zijn moeilijker te communiceren dan keuzes vanuit een expliciet formeel systeem en vragen meer bereidheid tot onderlinge communicatie en onderling begrip. De baas moet zijn ondergeschikten voldoende vertrouwen om hun de ruimte te kunnen (durven) geven om te experimenteren en te leren. De ondergeschikte moet zijn superieuren vertrouwen, dat wil zeggen ervan uit kunnen gaan dat zijn gedrag niet alleen volgens formele criteria beoordeeld zal worden, maar dat de superieur zijn eigen, goed ontwikkelde beoordelingsvermogen zal gebruiken om de acties van de ondergeschikte te beoordelen. Volgens Pagonis (1992) moet een leider dan ook twee essentiële en gerelateerde eigenschappen bezitten: expertise en empathie. Collega’s, ten slotte, moeten elkaar kunnen vertrouwen: vertrouwen in elkaars oprechtheid, op elkaars kwaliteiten en op een gedeeld begrip van de werksituatie om kwalitatief goede onderlinge communicatie en afstemming mogelijk te maken. 3. Dynamiek van de productieorganisatie en veranderingen in de arbeidsrelatie De erkenning van vertrouwen in de werksituatie is van groot belang, vooral omdat er trends zijn waardoor de vanzelfsprekendheid van vertrouwen in de werksituatie afneemt. Ter verduidelijking bespreken we nu het effect van twee trends in organisaties, te weten de dynamiek van productieorganisaties en de individualisering van de arbeidsrelatie, op vertrouwen binnen de onderneming bespreken. Ten eerste lijkt de groeiende complexiteit en ontwikkeling van de vraag naar producten en diensten te leiden tot een sterk veranderlijke werkinhoud voor individuele werknemers. Steeds minder zijn werknemers in staat om in twee zinnen uit te leggen wat hun werk is. De flexibele organisatie vraagt om brede inzetbaarheid van medewerkers en betekent voor individuele medewerkers een algemenere taak48 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Tabel 3. Ontwikkelingen die leiden tot afbreuk van vertrouwen binnen de Vertrouwen in: Affectief vertrouwen Taakgericht vertrouwen De kwaliteit van de formele organisatie Minder stabiele beoordelingscriteria, belang van beoordelingscriteria afhankelijk van de situatie Minder concrete omschrijving van taakopdrachten in de functieomschrijving, meer dynamiek in taakinterdependentie Management Minder tijd voor kennismaking, afstemming verwachtingen en ontwikkelen van individueel passende beoordelingscriteria Kennis en expertise van de manager algemener, minder gespecialiseerd Ondergeschikten Minder tijd voor kennismaking, afstemming verwachtingen en ontwikkelen van persoonlijke relatie die appèl doet op individuele betrokkenheid Oppervlakkiger kennis van unieke individuele kwaliteiten en tekortkomingen Elkaar, andere organisatiegenoten Individualisering, verzakelijking relaties Oppervlakkiger kennis van elkaars unieke op het werk kwaliteiten en een door de organisatie gevormd (kunstmatig) gedeeld begrip van de werksituatie organisatie Bas Koene en Jaap Paauwe omschrijving, minder concrete taakopdrachten in de functieomschrijving en meer algemene takenpakketten waarbij de concrete taakinhoud regelmatig geherdefinieerd wordt in de context van specifieke organisatiedoelstellingen en projecten. Voor de individuele medewerker betekent dit een kwalitatieve verandering van de inhoud van zijn werk. Minder routine, meer leren, meer keuzes en meer experimenten. Ceteris paribus is het gevolg van een dergelijke ontwikkeling minder zekerheid over de uitkomsten van het werk; steeds opnieuw zal de medewerker moeten uitvinden hoe zijn inspanningen zich verhouden tot de bereikte resultaten. Bovendien zal de medewerker voor nieuwe activiteiten (of voor ‘oude activiteiten’ in een veranderde context) steeds weer moeten inschatten wat de waarde van de uitgevoerde activiteiten is voor de organisatie (dat wil zeggen in de ogen van de baas). Ten slotte zal de medewerker door de constante veranderingen steeds opnieuw expliciet moeten afwegen wat hem in een nieuw project motiveert (zowel in termen van beloning als tevredenheid met het werk) en zal hij steeds opnieuw het werk een plaats moeten geven in zijn leven (zeker wanneer de veranderingen in taakopdracht ook andere werklocaties en werkuren met zich meebrengen). Ten tweede leidt de interne flexibilisering van organisaties tot veranderingen in de arbeidsrelatie van individuen met de organisatie. Door het werken in projectstructuren of door een actief beleid van functieroulatie over verschillende werkplekken (bijvoorbeeld verschillende vestigingen) worden (wederom ceteris paribus) de werkrelaties tussen individuele werknemers korter en oppervlakkiger. Samenwerkingsrelaties binnen de organisatie krijgen meer het karakter van contracten in een markt (met voor beide partijen beperkte wederzijdse verantwoordelijkheden). Ondernemingsrisico wordt zo gepersonaliseerd in plaats van gedeeld door de organisatiegenoten. Individuen sluiten een langetermijncontract met de organisatie, maar lijken zich binnen de grenzen van dat contract in kortetermijnrelaties met andere medewerkers (projecten, tijdelijke posities) meer in te 49 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Bas Koene en Jaap Paauwe dekken (lees: opportunistischer op te stellen). Dit resulteert in minder sterke sociale banden binnen de organisatie en daarmee, naar onze verwachting, een afname van organizational citizenship behaviour. Daarnaast bestaat er het risico van een afnemende sociale betrokkenheid van individuen bij de organisatie. Immers, het langetermijncontract met de organisatie wordt steeds abstracter en algemener – en daarmee inwisselbaar voor een contract bij een andere organisatie. Bovendien worden organisaties operationeel steeds meer ingericht op samenwerking tussen voor elkaar relatief onbekende collega’s. Hiermee wordt het belang van organisatiespecifieke sociale investeringen steeds minder belangrijk. Tabel 3 vat de effecten van de toenemende dynamiek van het werkproces en de veranderingen in de arbeidsrelatie op vertrouwen binnen de organisatie samen. 4. Bouwen aan vertrouwen in de onderneming In de voorgaande paragrafen lieten wij zien dat vertrouwen van groot belang is voor de opstelling in de werksituatie. Het gaat dan met name om betrokkenheid bij de organisatie (organizational citizenship behaviour) en psychologische beschikbaarheid in de werksituatie (psychological presence at work). Bovendien hebben we geprobeerd te verduidelijken waarom de ontwikkeling van vertrouwen in de werksituatie minder vanzelfsprekend is dan voorheen. Beide zaken maken duidelijk dat expliciete aandacht van het management voor het onderwerp vertrouwen nodig is. Om hieraan tegemoet te komen zullen wij in het vervolg, als handreiking aan de manager in het nieuwe millennium, samenvatten wat we nu weten over de manier waarop het management kan bouwen aan vertrouwen in de organisatie. Centraal staat de rol van de manager als leider van een organisatie of een unit van een organisatie. Recent onderzoek laat zien hoe een manager in zijn eigen functioneren aandacht kan besteden aan vertrouwen binnen de organisatie. Vervolgens bespreken we drie elementen van organisaties die op langere termijn door de manager beïnvloed kunnen worden, maar die op de korte termijn het vertrouwen binnen een organisatie beïnvloeden door een eigen dynamiek: de organisatiestructuur en -systemen, cultuur, interactie en groepsprocessen, en individuele kenmerken van organisatiegenoten. D E R O L VA N D E M A N A G E R Whitener et al. (1998) onderzochten de rol van de manager als initiator van vertrouwen in de organisatie. Zij benoemen vijf gedragsaspecten waardoor een manager betrouwbaar overkomt bij zijn ondergeschikten (zie tabel 4). Tabel 4. Wat wekt vertrouwen bij ondergeschikten? Consistent gedrag door de tijd heen en in verschillende situaties Integriteit, overeenstemming van woorden en daden Delen en delegeren van control / beslissingsbevoegdheid Communicatie (accuraat, uitleg, open) Betrokkenheid bij het welzijn van anderen Bron: Whitener et al., 1998 50 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Bas Koene en Jaap Paauwe Consistentie in gedrag in de tijd en tussen verschillende situaties helpt de ondergeschikten te voorspellen hoe een manager zal reageren. Gedragsmatige integriteit slaat op de consistentie tussen woorden en daden. Het laat zien hoe de manager denkt over integriteit, eerlijkheid en moraliteit. Delen en delegeren van control hebben twee effecten. Ten eerste geven ze de ondergeschikte meer invloed op beslissingen die hem raken. Ten tweede zijn ze een blijk van vertrouwen en respect naar de ondergeschikte toe. Communicatieonderzoek laat zien dat er drie aspecten van communicatie zijn die vertrouwen van de ondergeschikte in een manager versterken: accuratesse van informatie, uitleg bij beslissingen en openheid. Betrokkenheid bij het welzijn van anderen, ten slotte, is de vijfde categorie gedragingen die leiden tot vertrouwen bij de ondergeschikten. Het gaat er hierbij volgens Whitener et al. om dat de manager sociaal-emotioneel leiderschap laat zien en sensitief is voor de behoeften en interessen van zijn werknemers, dat hij de belangen van zijn medewerkers verdedigt en geen misbruik maakt van zijn machtspositie ten opzichte van zijn medewerkers. H E T B E L A N G VA N O R G A N I S AT I E S T R U C T U U R E N S Y S T E M E N De formele organisatie, structuren en systemen, beïnvloeden de manier waarop een medewerker zijn werksituatie analyseert en interpreteert. Volgens Schein (1983, blz. 22) legt het management de cultuur onder meer vast in formele missie statements, personeelsregelingen voor werving, selectie en socialisatie, een expliciet belonings- en statussysteem, promotiecriteria, het management control systeem (informatiesystemen, control systemen en systemen voor besluitvorming – wat gemeten wordt, krijgt de aandacht), formele structuur (taakomschrijvingen, verantwoordelijkheidsstructuur, centralisatie en decentralisatie) en het ontwerp van fysieke werkomgeving en gebouwen. Kahn (1992) beschrijft hoe taken, rollen en interactieverbanden van invloed zijn op de gepercipieerde veiligheid in de organisatie en daarmee de ‘psychologische aanwezigheid’ van het individu in de werksituatie. Vanuit de theorie kan een aantal conclusies getrokken worden over de invloed van structuren en systemen op vertrouwen binnen de organisatie. Wanneer de vijf eisen van vertrouwenwekkend gedrag van managers langs de belangrijkste expliciete formele structuren en systemen gelegd worden, ontstaat het overzicht dat wordt gepresenteerd in tabel 5. De tabel benadrukt het belang van systemen en procedures die: • door de tijd en in verschillende situaties steeds passend en richtinggevend blijven; • congruent zijn met missie en doelstellingen; • ruimte laten voor eigen initiatief in de werkuitvoering; • helder en duidelijk zijn en openheid bevorderen; en, ten slotte • inzet en bijdrage van het individu zichtbaar maken en waarderen. INTERACTIE EN GROEPSPROCESSEN Naast de directe invloed van leiders en formele organisatiesystemen en -structu51 Bas Koene en Jaap Paauwe & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Consistentie Integriteit (over tijd en situaties) (woorden en daden) Delen en delegeren Communicatie Betrokkenheid Formele missie statements Stabiel, compleet en richtinggevend (onder alle omstandigheden) Geen tegenstrijdigheden met dagelijkse praktijk Ruimte voor interpretatie en individuele zingeving Helder en duidelijk Waardering voor bijdrage van het individu Werving en selectie, promotiecriteria; beloningsen statussysteem Voorspelbare uitkomsten (procedural justice) Passend bij missie en doelstellingen (procedural justice) Afrekenen op verantwoordelijkheid Duidelijke criteria en prestatie Aandacht voor oorzaak/ gevolg, intentie van gedrag Informatiesystemen, control systemen en systemen voor besluitvorming Correcte informatie Juiste indicatoren (onder alle omstandigheden) Feedback, meer dan beoordeling Toegankelijkheid en openheid Informatie over oorzaak en gevolg Taakomschrijvingen, verantwoordelijkheidsstructuur, centralisatie Compleet en richtinggevend onder alle omstandigheden Uitvoerbare taken Ondersteunend, meer dan voorschrijvend, ruimte voor eigen initiatief Duidelijke verdeling taken en verantwoordelijkheden Ruimte voor individuele creativiteit en ontplooiing Ontwerp van fysieke werkomgeving en gebouwen Functionaliteit Functionaliteit Ruimte voor zelfstandige werkuitvoering Bevordert overleg en communicatie Beschermt individu, geeft beschutting Tabel 5. Elementen van formele organisatie en vertrouwen binnen de organisatie Tabel 6. Vertrouwen versterkende elementen van interactie en samenwerking ren zijn nog twee andere belangrijke invloeden te noemen, te weten de interactieen groepsprocessen tussen organisatiegenoten en de individuele kenmerken van de leden van de organisatie. Interactie- en groepsprocessen kunnen een sterke invloed hebben op de beleving van de werksituatie door het individu. Beroemde voorbeelden zijn het groupthink proces waarbij de groepsleden door karikaturisering van de externe omgeving komen tot vreemde beslissingen waar geen van de groepsleden individueel achter kan staan (Whyte, 1989; Janis, 1982). Ook blijken groepskarakteristieken zoals heterogeniteit van de groep van invloed te zijn op de mate van sociale integratie en het verloop in een organisatie (O’Reilly, Caldwell, Barnett, 1989). Onderzoek laat verder zien dat organisatiecultuur als groepskenmerk bepalend is voor de manier waarop medewerkers tegen nieuwe ontwikkelingen in de organisatie aankijken. Marchington et al. (1994) concludeerden bijvoorbeeld in een onderzoek naar de invloed van participatie op organisatiecultuur dat de huidige organisatiecultuur evenzeer de houding van medewerkers tegenover employee involvement in de organisatie beïnvloedde. Inventariserend welke elementen van cultuur vertrouwen in de organisatie kunnen stimuleren, kwamen Whitener et al. (1998) op basis van een overzicht van taakgerelateerde cultuurelementen (Rousseau, 1990) tot de volgende opsomming: involverend, erbij betrekkend (inclusiveness), accepteren van risico’s, open communicatie, waarderen van mensen en zorg voor elkaar. Deze elementen van cultuur hebben te maken met uitgangspunten van samenwerking in organisaties. Involverend, erbij betrekkend (inclusiveness) Accepteren van risico’s Open communicatie Waarderen van mensen Zorg voor elkaar Bron: Whitener et al., 1998 52 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G I N D I V I D U E L E K E N M E R K E N VA N O R G A N I S AT I E G E N O T E N Tabel 7. Voorbeelden van betekenis individuele karakteristieken voor vertrouwen Invloed op affectief vertrouwen Invloed op taakgericht vertrouwen Verantwoordelijkheidsgevoel Integriteit Gedeeld referentiekader (normen, waarden) Volwassenheid (maturity) Individueel ondernemerschap Kennis en vaardigheden Professionaliteit Beschikbaarheid (tijd, energie, aandacht) Bas Koene en Jaap Paauwe Ten slotte zullen ook de individuele kenmerken en omstandigheden van de leden van de organisatie van invloed zijn op het ontstaan van vertrouwen in de organisatie. Tsui, Egan, O’Reilly (1992) laten zien dat grotere demografische verschillen tussen de leden van een werkgroep een negatieve invloed hebben op de psychologische betrokkenheid van de individuen bij de groep. Het al eerder genoemde model van Kahn (1992) laat een aantal variabelen zien die bepalen in hoeverre een individu in staat is om tot een eigen bijdrage aan het werk in de organisatie te komen. Individuen kunnen worden afgeleid van hun werk door zaken in de privé-sfeer en door verschillen in persoonlijkheid (zelfbeeld, zelfverzekerdheid, durf, volwassenheid). Een belangrijk element in de relatie van de individuele werknemer met de organisatie is de manier waarop de organisatie de werknemer aan zich gebonden (transactioneel contract) heeft en hoe de werknemer deze verbintenis beleeft (psychologisch contract). Zoals al eerder vermeld verdwijnt in de huidige – steeds verder ‘flexibiliserende’ – arbeidsrelatie het vertrouwen dat is gebaseerd op een bijna per definitie langetermijnverbintenis. Zowel werkgever als werknemer zullen daarom veel nauwkeuriger moeten vastleggen wat ze met elkaar afspreken om zo ook in tijdelijke contracten medewerkers te kunnen motiveren. Vanuit de tweedeling in functioneel en affectief vertrouwen (zie tabel 2) kan het volgende overzicht (tabel 7) gemaakt worden van individuele karakteristieken die van invloed zijn op zowel functioneel als affectief vertrouwen in de organisatie. Persoonlijkheidskarakteristieken die affectief vertrouwen beïnvloeden, hebben te maken met menselijk beoordelingsvermogen en persoonlijke integriteit. Karakteristieken die taakgericht vertrouwen beïnvloeden, hebben te maken met taakgerichte kwaliteiten en beschikbaarheid voor het uitvoeren van het werk. 5. Een integratief model voor het bouwen aan vertrouwen in organisaties Schematisch kunnen we de voorgaande elementen die gericht zijn op het bewerkstelligen van vertrouwen in de werksituatie, als volgt in beeld brengen. Afgezien van een schematische inventarisatie van de onderscheiden elementen in het opbouwproces van vertrouwen, is het raamwerk vooral van belang omdat het de beïnvloeding over en weer laat zien en de onderlinge samenhang. Daarbij is wel een waarschuwing op haar plaats. Het voorgaande betoog ademt een sfeer 53 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Figuur 1. Raamwerk voor het bouwen aan vertrouwen Bas Koene en Jaap Paauwe © Paauwe/Koene, 1999 uit van een positief-humanistisch mensbeeld. We moeten echter bedenken dat zodra vertrouwen als organisatiekundige rationaliteit benadrukt wordt, het evenzeer een object van manipulatie kan worden, met alle gevolgen van dien voor de verhouding tussen leiders en ondergeschikten en collega’s onderling. Vandaar ook onze nadruk op de belangrijke rol van persoonlijk leiderschap in het veranderingsproces met kenmerken als integriteit, consistentie en betrokkenheid bij het welzijn van anderen (zie verder Whitener et al, 1998). Een tweede waarschuwing betreft de samenhang tussen het gedrag van de manager en ondersteunende systemen en structuren. Positief gesteld zou het zo moeten zijn dat bijvoorbeeld de wijze waarop de beoordelings- en beloningssystemen gebruikt worden, het vertrouwenwekkende gedrag van de manager ondersteunt. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat juist het dagelijks gebruik in schrille tegenspraak is met hetgeen de leider voorstaat. Systemen zullen dan het vertrouwenwekkende gedrag dwarsbomen. Het omgekeerde kan ook, namelijk dat het gedrag van de leider niet vertrouwenwekkend is, maar dat ondergeschikten met hun systemen (bijvoorbeeld toepassing van salarisschalen door de personeelsfunctionaris) en de wijze van uitvoering ervan juist wel zorgdragen voor een perceptie van rechtvaardigheid en daarmee bijdragen aan vertrouwen. Die systemen werken dan als het ware substituerend en compenserend (Howell et al., 1990). In hun onderlinge samenhang leiden de onderscheiden elementen van leiderschap, systemen, cultuur en structuur tot een werksituatie met een bepaalde mate van vertrouwen (en dus soms ook wantrouwen), die al dan niet motiverend is en daarmee medebepalend is voor het presteren van de desbetreffende afdeling of eenheid. 54 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G 6. Ter afsluiting Bas Koene en Jaap Paauwe In het voorgaande hebben we ons sterk gericht op de rol van vertrouwen in veranderende werksituaties en de rol van de leider daarbij. In feite een meer internorganisatorisch perspectief. Het moge duidelijk zijn dat het begrip vertrouwen (trust in de Angelsaksische literatuur) als organisatiekundig concept inmiddels ingang gevonden heeft op tal van terreinen. Zo besteden Child en Faulkner (1998) uitgebreid aandacht aan trust op het gebied van strategische allianties, terwijl Blois (1999) een uitstekend overzicht biedt van trust vanuit een marketingperspectief. Daar waar in de jaren tachtig de transactiekosten- en agencybenadering furore maakten (in feite uitgaand van een negatief mensbeeld), zien we aan het eind van dit millennium temidden van chaos- en complexiteitsbenaderingen een meer positief gerichte onderstroom ontstaan als mogelijke bijdrage aan de sturing en zelfsturing van organisaties. Noten 1. Nevis et al. (1995) noemen in dit verband zaken als een experimentele mindset, een klimaat van openheid, permanente educatie, operationele verscheidenheid, ruimte voor nieuwe ideeën op meerdere plaatsen in de organisatie, betrokken leiderschap en een systeemperspectief waarbij medewerkers de samenhang zien tussen de delen en het geheel. Literatuur Academy of Management Review, Special topic on trust in and between organizations, Vol. 23, Iss. 3, 1998 Bertels, R. en W. Mastenbroek, Met Man en Macht, Holland Business Publications, Heemstede, 1994, Blois, K., Trust in Business to business relationships: an evaluation of its status, Journal of Management Studies, Vol. 36, Iss. 2, March 1999, blz. 197-215 Child, J., and D. Faulkner, Strategies of cooperation, managing alliances, network and Joint ventures, Oxford University Press, Oxford, 1998 Ham, J.C. van, J. Paauwe en A.R.T. Williams, De personeelsfunctie gebracht bij de tijd, Personeelsbeleid, Vol. 20, Iss. 9, 1984, blz. 288-295 Handy, C.B., Trust and the virtual organization, Harvard Business Review, May-June 1995, blz. 40-50 Howell, J.P., Bowen, D.E., Dorfman, P.W., Kerr, S. and Podsakoff, P.M., Substitutes for leadership: effective alternatives for ineffective leadership, Organizational Dynamics, Vol. 19, Iss. 1, Summer 1990, blz. 21-38 Janis, I.L., Groupthink, In: Hackman et al., Perspectives on Behavior in Organizations, McGraw-Hill, New York, 1983, blz. 378-384 Kahn, W.H., To be fully there: Psychological presence at work, Human Relations, Vol. 45, Iss. 4, 1992, blz. 321-349 55 & NUMMER 5 - SEPTEMBER/OKTOBER - 1999 V E RT R O U W E N I N S I T U AT I E S VA N V E R A N D E R I N G Bas Koene en Jaap Paauwe Keller, T. En F. Dansereau, Leadership and empowerment: A social exchange perspective, Human Relations, Vol. 48, Iss. 2, February 1995, blz. 127-146 Marchington, M. et al., Understanding the meaning of participation: Views from the Workplace, Human Relations, Vol. 47, Iss. 8, August 1994, blz. 867-894 McAllister, D.J., Affect- and cognition-based trust as foundations for interpersonal cooperation in organizations, Academy of Management Journal, Vol. 38, Iss. 1, 1995, blz. 24-59 O’Reilly, C.A., D.F. Caldwell, W.P. Barnett, Work group demography, social integration and turnover, Administrative Science Quarterly, Vol. 34, Iss. 1, March 1989, blz. 21-37 Organ, D.W., Organizational citizenship behavior: The good soldier syndrome, Lexington Books, Lexington, MA, 1998 Pagonis, W.G., The work of the leader, Harvard Business Review, Vol. 70, Iss. 6, November/December 1992, blz. 118-126 Pedler, M., J. Burgoyne, and T. Boydell, The learning company: A strategy for sustainable development, McGraw-Hill, Londen, 1991 Renn, R.W. en R.J. Vandenberg, The critical psychological states: an underrepresented component in job characteristics model research, Journal of Management, Vol. 21, Iss. 2, 1995, blz. 279-303 Rousseau, D.M., Assessing organizational culture: The case for multiple methods. In: Schneider, B. (Ed.), Organizational climate and culture, Jossey-Bass, San Francisco, 1990, blz. 153-192 Schein, E.H., The role of the founder in creating organizational culture, Organizational Dynamics, Summer 1983, blz. 13-28 Schneider, B. et al., Creating the climate and culture of success, Organizational Dynamics, Vol. 23, Iss. 1, Summer 1994, blz. 17-29 Tsui, A.S., T.D. Egan, C.A. O’Reilly III, Being different: Relational demography and organizational attachment, Administrative Science Quarterly, Vol. 37, Iss. 4, December 1992, blz. 549-579 Volberda, H.W., Building the flexible firm: how to remain competitive, Oxford University Press, Oxford, 1998 Whitener, E.M., S.E. Brodt, M.A. Korsgaard, J.M. Werner, Managers as initiators of trust: an exchange relationship framework for understanding managerial trustworthy behavior, Academy of Management Review, Vol. 23, No. 3, 1998, blz. 513-530 Whyte, G., Groupthink reconsidered, Academy of Management Review, Vol. 14, Iss. 1, January 1989, blz. 40-56 56