hoe de `da vinci code` kraken

advertisement
HOE DE ‘DA VINCI CODE’ KRAKEN ?
(Alleen voor ingewijden!)
Op 17 mei vindt de “release” plaats van de verfilming van Dan Browns
Da Vinci Code. De film van Ron Howard met Tom Hanks in de rol van
wetenschapper Robert Langdon, zal de “hype” rond het boek alleen nog
maar versterken. De trailer van de film laat aan duidelijkheid niets te
wensen over. Beelden spreken trouwens doorgaans luider dan woorden!
Godsdienstlessen dienen niet om een hype nog te vergroten. Nog
onwijzer zou het natuurlijk zijn om het bekijken van de film of het
lezen van het boek af te raden, laat staan te verbieden! Er is niets
tegen een spannende thriller. Een roman is trouwens een roman
en een film is een film. Die moet je met interesse, humor en vooral
met kritische zin benaderen. Godsdienstlessen kunnen jongeren
precies helpen om kritisch te leren kijken naar dit fenomeen : Hoe
verklaar je het succes van deze roman? Waar ligt de grens
tussen waarheid en interpretatie, tussen waarheid en fictie?
Wat weten we volgens historici over Jezus en over het
ontstaan van het christendom? Hoe belangrijk is die
historische kennis voor de betekenis die Jezus voor ons
vandaag kan hebben?...
Wat de “hype” in ieder geval laat zien is de grote onwetendheid met betrekking tot de
bronnen van het christendom. “Niet gehinderd door enige kennis van zaken”, kunnen
mensen dan ook de meest fantastische dingen voor waarheid aannemen. Fictie wordt
probleemloos als semi-waarheid gelezen en aanvaard.
In die zin kan het hele gebeuren rond de Da Vinci Code een aanknopingspunt zijn om met
de leerlingen bovenstaande vragen te onderzoeken en om een aantal “mythes” te
doorprikken. We zetten in wat volgt achtergrondinformatie op een rij. Alle opmerkingen,
didactische en andere suggesties zijn welkom!
Alvorens van plagiaat beschuldigd te worden, geef ik vlug mijn voornaamste bronnen! Op de
website van Tertio vind je een interessant interview met nieuwtestamenticus Geert Van Oyen
(‘Alternatie visies zijn inherent aan het christendom’ – www.tertio.be – zie ‘Archief’ – nummer
van 19 oktober 2005.) Van bijbelexegeet Peter Schmidt vind je een goed overzichtsartikel over
de kwestie van de historische Jezus op de website van SKEPP : ‘De historische Jezus –
Jezus van Nazaret : Kunnen we er wel iets over weten?”
(http://www.skepp.be:8080/skepp/artikels/creationisme/schmidt_jezus).
Een zeer leesbaar standaardwerk over de historische Jezus dat in het Nederlands
beschikbaar is , is het boek van E.P. Sanders, Jezus, mythe en werkelijkheid, Averbode,
1996. Inspiratie vonden we ook in een artikel van de Nederlandse theoloog Reender
Kranenborg, De Da Vinci Code : niet ernstig te nemen, in TGL, 2005, nr.2 (maart-april), 121133.
Da Vinci Code - 2
“Reli-pulp” ?
Op de tafels in elke boekhandel kan je het deze weken zelf vaststellen. Het aantal boeken
dat in het kielzog van de Da Vinci Code te koop wordt aangeboden over allerlei nooit eerder
onthulde geheimen en mysteries van het leven van Jezus en van de eerste eeuwen van het
christendom, is niet te tellen. De titels liegen er niet om. Ze beweren allemaal dat het
helemaal anders is geweest dan wij denken en dat ‘ze’ (wie dat ook mogen zijn!) ons altijd de
waarheid hebben onthouden. Vele van die boeken zijn ‘herdrukken’ van vroeger uitgegeven
werken. Dan Brown heeft er rijkelijk uit geput (“geplagieerd”, beweren sommigen!) en al de
gegevens verwerkt in een spannende thriller. In ieder geval is dank zij hem deze literatuur nu
populair. De Nederlandse theoloog Reender Kranenborg noemt deze alternatieve
geschiedenissen onomwonden ‘reli-pulp’ : ‘fantasiegeschiedenis’.
Een van de eerste alternatieve geschiedenissen van het christendom was het omvangrijke
werk van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln : “Het heilig bloed en de graal”
(1982). Het zijn deze auteurs die Dan Brown betichten van plagiaat. Hun alternatieve
geschiedenis van het christendom luidt als volgt : De vrouw van Jezus, Maria Magdalena,
vaart naar de Provence, met haar dochter Sarah. Uit deze dochter komt uiteindelijk het
Merovingische koningshuis voort. Tegelijkertijd is er een soort ‘schat’ die in het geheim
wordt overgeleverd. Dit geheim – ook wel ‘de Graal’ 1 genoemd – wordt goed bewaard door
de Orde van de Tempeliers. In andere, recente literatuur vinden we nog meer uitwerkingen,
zoals de gedachte dat er vandaag ergens in Frankrijk nog een directe afstammeling van
Jezus moet leven (en de auteurs zouden die graag zien als koning van het verenigd
Europa) of de gedachte dat Jezus ergens onder een berg bij Rennes le Chateau begraven
ligt (uitvoerig toegelicht in het boek “De tombe van God”).
De verhalen die Dan Brown verwerkt zijn dus eigenlijk moderne verhalen. De Tempeliers
was een ridderorde zonder verder specifieke religieuze aspecten. Pas in de esoterie van de
achttiende en negentiende eeuw gaat ze een rol spelen als religieuze beweging. Het
verhaal van de Graal is in de twaalfde eeuw ontstaan en stond in sommige kringen symbool
voor een spirituele zoektocht, maar verder bleef het vrij marginaal. Pas in het Engeland van
de negentiende eeuw ontstond er literatuur die de Graal-legende uitbouwde en belangrijk
maakte. Het boek van Baigent en co. en vooral de verwerking ervan in de thriller van Dan
Brown, maken de legende echt populair. Van Michael Baigent verscheen in de week voor
Pasen trouwens nog het boek The Jesus Papers. Daarin beweert hij dat Jezus in brieven
aan het Sanhedrin (joodse hooggerechtshof) ontkend heeft dat hij de Zoon van God is. Die
brieven zijn pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw gevonden, spoorloos geraakt en
vandaag worden ze – wat dacht je? – bewaard op een geheime plaats in het Vaticaan.
Apocriefe evangeliën
Ook de televisie doet flink mee aan de “hype”. In de week van 24 april kon je op National
Geographic elke avond kijken naar Secret Bible, een serie die – aldus de website
(www.nationalgeographic.nl) : ”een nieuw licht werpt op de geheimen van het christendom”.
Op Palmzondag toonde diezelfde zender een twee uur durende documentaire over de
ontdekking van het Evangelie van Judas. Persberichten noemen de tekst, die deel uitmaakt
“Het woord ‘graal’ staat voor een grote, ondiepe schotel. In de Middeleeuwse legende is het de kelk
die bij het Laatste Avondmaal gebruikt zou zijn en waarin Jozef van Arimatea het bloed van de
stervende Christus opgevangen zou hebben. Er zijn talrijke graalromans geschreven, voornamelijk
met Parcival, de uitverkoren ridder van de Ronde Tafel, als centrale figuur. In het Spaans heeft de
woordgroep ‘San Greal’ (heilige graal) aanleiding gegeven tot een totaal verkeerde afleiding ‘sang
real’, namelijk ‘koninklijk bloed’. - We vonden deze uitleg in Bart MESOTTEN, Van Aalmoes tot
Zwitserse garde. Etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie, Altiora/Averbode, 2004 :
een nuttig naslagwerk voor de godsdienstleraar en voor de (vak)bibliotheek op school.
1
Da Vinci Code - 3
van een oude Egyptische codex, “een complex verhaal van intrige en politiek tijdens de
eerste dagen van het christendom dat een heel nieuw zicht werpt op het leven van Jezus”.
Wetenschappers zijn heel wat nuchterder. Dit “evangelie” dat wellicht geschreven is in de
tweede eeuw, heeft – zoals andere apocriefe evangeliën – een duidelijk gnostische inslag.
De gnostiek (van het woord ‘gnosis’ : inzicht, kennis, vooral geassocieerd met ‘verborgen
kennis’) is een dualistische leer, enkel voor ingewijden, die in de 2de eeuw opgang maakte.
Hoogstwaarschijnlijk is het Evangelie van Judas van dezelfde orde als de Nag Hammadicodices die in 1945 in de Egyptische woestijn zijn ontdekt. Daartoe behoort ook het bekende
Evangelie van Thomas. Gnostici maken van bijfiguren uit de bijbel graag hun helden. Judas,
de verrader van Jezus, wordt verheerlijkt. Hij was de belangrijkste leerling van Jezus die de
noodzakelijke kruisdood in opdracht van Jezus zelf op het getouw heeft gezet. Typisch voor
de ‘gnostiek’ is dat Jezus een geest was die in menselijke gedaante verscheen en dus niet
echt mens was.
Vandaag denkt men dat er zo’n vijftig evangeliën circuleerden in de eerste eeuwen van het
christendom. Halverwege de 2de eeuw is het reeds tot een verzameling van de vier
canonieke evangeliën gekomen die alle ontstaan zijn in de tweede helft van de 1ste eeuw.
Ook deze vier evangeliën zijn natuurlijk interpretaties van het historische Jezus-gebeuren. Ze
geven, net als de apocriefe evangeliën, een Jezus-beeld. Maar blijkbaar vond men dat de
andere teksten té fantastisch waren en te eenzijdig in hun (veelal ‘gnostische’) interpretatie.
Sommige van deze teksten hebben nochtans grote invloed gehad op de volkse
overleveringen. Zo stammen bijvoorbeeld de geboortegrot van Betlehem (waarboven de
huidige geboortekerk gebouwd werd) en de namen van Maria’s ouders Joachim en Anna uit
het 2e-eeuwse apocriefe Evangelie van Jacobus. Héél misschien vinden we enkele minieme
historische herinneringen aan Jezus in een fragment van het zogenaamde Evangelie van
Petrus, en aan Jezus’ woorden in het Evangelie van Thomas. “De studie van de apocriefen,”
aldus Peter Schmidt, “is een must voor elkeen die zich op wetenschappelijke wijze met de
historische Jezus wil bezighouden omdat zij ons een beeld geven van de evolutie van de
Jezus-tradities. Maar jammer genoeg worden apocriefe teksten vandaag veel misbruikt voor
pseudo-wetenschappelijke complottheorieën naast esoterische en gnostische interpretaties
van het christendom.”
In dit laatste bedje beweegt Dan Brown zich. Hij beweert dat keizer Constantijn op het
Concilie van Nicea onder druk van het Vaticaan en van de paus de canon van het Nieuwe
Testament heeft vastgelegd (hij spreekt soms van de ‘Constantijnse bijbel’) en dat meer dan
tachtig verhalen over Jezus werden verdonkeremaand of vernietigd. Maar het Vaticaan
bestond nog niet in de tijd van Constantijn en de paus was maar een van de patriarchen, en
niet eens de belangrijkste. En zoals al gezegd : in het begin van de tweede eeuw golden de
meeste boeken die we nu in het Nieuwe Testament kennen reeds als gezaghebbend. De
gnostische evangeliën hebben in de kerk nooit gefunctioneerd, behalve dan in gnostischchristelijke groepen. Ze staan vandaag in de belangstelling omdat tekstgedeelten pas in de
vorige eeuw zijn ontdekt. Dat het Vaticaan teksten verborgen houdt, is volgens
nieuwtestamenticus Geert Van Oyen, een mythe. “Alle teksten van onze traditie zijn
toegankelijk en worden bestudeerd” (in De Standaard van 26.12.05).
Maria Magdalena
Brown beweert dat dankzij Constantijn de religie van het vrouwelijke werd uitgebannen en de
figuur van Maria Magdalena werd verdonkeremaand. Hij suggereert dat de gnostische
bewegingen uit de eerste eeuwen religies van het ‘heilige vrouwelijke’ (sacred feminine)
waren. Ook hier is de historische waarheid anders. De gnostische stromingen waren zelfs
eerder vrouwonvriendelijk. Vanuit hun dualistische opvattingen zagen ze de vrouw als
minderwaardig en stonden ze eerder negatief tegenover seksualiteit. En het bestaan van
Da Vinci Code - 4
collectieve seksuele rituelen in de mysteriegodsdiensten, zoals het ritueel waarop Sophie
haar grootvader betrapt, is ook vooral een product van de fantasie van Dan Brown.
Dat neemt niet weg dat de figuur van Maria Magdalena in de loop van de kerkgeschiedenis
soms miskend is geweest in een godsdienst die zich inderdaad vrouwonvriendelijk heeft
getoond. Vandaag staat ze op een nieuwe wijze in de belangstelling, ook in het
wetenschappelijk onderzoek. Volgens recent onderzoek aan de K.U.Leuven is er van haar
een grote invloed uitgegaan op de mystiek (zie het interview met kunsthistorica Barbara
Baert in Tertio van 12 april).
Wat weten we bijbels over haar? Volgens Lc 8,2 was Maria van Magdala een van de
vrouwen die samen met de twaalf leerlingen Jezus vergezelden. Volgens Lucas zijn het
vrouwen “die van boze geesten en ziekten genezen waren”. Uit Maria van Magdala zijn
“zeven demonen weggegaan”. Zij was ook aanwezig bij de kruisiging en bij de graflegging
van Jezus. Volgens Jo 20,1-18 was zij de eerste aan wie Jezus zelf na zijn opstanding
verscheen in het prachtige verhaal waarin ze Jezus aanziet voor de tuinman. Ook bij de
andere evangelisten is zij bij die vrouwen die als eerste het nieuws van de opstanding
vernemen. Bij Mt 28,1 noteert de Willibrordvertaling van 1995 in voetnoot : “Vrouwen staan
aan de bron van de opstandingservaring en daarmee aan de wieg van het christendom.”
Betwistbaar zijn de identificatie met Maria van Bethanië, de zus van Martha en Lazarus (Jo
12,1-11) en met de “boetvaardige zondares” in Lc 7,37-50. Het is nochtans deze laatste
identificatie die het meest tot de verbeelding spreekt: de zondares toont berouw, bekeert zich
en wordt bevoorrechte leerlinge.
In de interpretatiegeschiedenis van de evangelies raken deze figuren versmolten. Er
voegden zich nog legendes bij. In de gnostische traditie bestaan legendes waarin Jezus en
Maria Magdalena kussen, maar dat is in die traditie symbolisch en staat voor de overdracht
van kennis. Een legende die ontstaan is in de 13de eeuw wil dat Maria Magdalena na de
verrijzenis inscheepte naar Zuid-Frankrijk. Ze bekeerde de bevolking van Marseille en Aixen-Provence om zich daarna terug te trekken in een grot in Sainte-Beaume. Dat ze de vrouw
van Jezus was en met hem kinderen had, is pas een heel recente legende. En dat ze
afgebeeld zou staan op het Laatste Avondmaal van Leonardo Da Vinci, is al helemaal
onwaarschijnlijk. Het gaat allicht om Johannes, de geliefde leerling, die misschien wel
vrouwelijke trekjes krijgt toegemeten.
Vanwaar die interesse?
Maar hoe komt het toch dat er vandaag zo’n interesse is voor alternatieve geschiedenissen
van het christendom en voor de apocriefe evangeliën? Hoe kunnen we dit fenomeen
verklaren?
Boeken als de Da Vinci Code verspreiden natuurlijk een geur van sensatie. Een mix van
geschiedenis en fantasie doet het altijd. Mensen zijn vooral gek op samenzweringstheorieën.
Kijk maar in het algemeen naar het succes van thrillers en detectives. Maar het gaat dieper.
Mensen hebben vaak het idee dat ze bedreigd en bedrogen worden, dat er krachten zijn die
hen willen schaden en dat de waarheid door bepaalde personen wordt verduisterd. In De Da
Vinci Code zijn de bedriegers : de vroege kerk onder leiding van keizer Constantijn, het
Vaticaan en het Opus Dei. Samenzweringstheorieën zijn aantrekkelijk, vooral als de
samenzwering onthuld wordt. Of die onthullingen waar zijn, doet er niet echt toe. Als ze
eenmaal zijn uitgesproken, denkt iedereen : er zal toch iets van waar zijn.
Een andere reden is meer fundamenteel. Niettegenstaande het geseculariseerde
levensgevoel, is er vandaag onmiskenbaar een vernieuwde interesse voor religie en
spiritualiteit. Men spreekt van een ‘religieus réveil’. Het ene hangt wellicht samen met het
Da Vinci Code - 5
andere. De post-moderne mens stoot op de grenzen van het louter rationele en
wetenschappelijke denken. Alle technische en wetenschappelijke ontwikkelingen ten spijt,
blijft er oneindig veel dat ons ontsnapt. Vandaar dat velen vandaag opnieuw ontdekken dat
de werkelijkheid en het leven niet zonder “mysterie” zijn. Maar het religieuze en het sacrale
zoekt men dan niet langer binnen de kaders van de geïnstitutionaliseerde godsdienst. Heeft
dat te maken met het bekende postmodernistische adagium dat we “het einde van de grote
verhalen” beleven? Allicht wel. Natuurlijk heeft het ook te maken met bepaalde institutionele
aspecten van de kerk, maar allicht nog fundamenteler wijst het naar de onmacht van de
moderne mens om in God te geloven. En dan niet God als een algemeen principe of een
vage kracht of energie, maar wel God zoals Hij zich te kennen heeft gegeven in de bijbelschristelijke traditie.
De historische Jezus
Volgens Geert Van Oyen leert de hele hype ons “dat we in de geloofsverkondiging niet
genoeg kunnen benadrukken dat Jezus bovenal een mens was. Als je dat aspect
vooropstelt, vind je misschien makkelijker een taal en een toegang om met mensen over het
bijbelse Jezusbeeld te praten en hem in een context te plaatsen.”
De bronnen
Wat weten we eigenlijk over de historische Jezus? 2 Eigenlijk weten we over de historische
Jezus weinig en misschien ook veel tegelijk. Het is te zien hoe je het bekijkt. Volgens de
historicus Sanders “weten we in bepaalde opzichten van Jezus meer dan van bijvoorbeeld
Alexander de Grote” (Jezus, mythe en werkelijkheid, p.12) . Hij noemt de bronnen over
Jezus betrouwbaarder dan die over Alexander : “De oorspronkelijke levensbeschrijvingen
van Alexander zijn allemaal verloren gegaan en ze zijn alleen nog bekend omdat ze door
schrijvers uit een veel latere tijd werden gebruikt. De oorspronkelijke bronnen over Jezus zijn
niet zo lang na zijn dood geschreven, toen er nog mensen leefden die hem hadden gekend.”
Voor meer dan 90% zijn we aangewezen op de vier canonieke evangeliën. Verder zijn er
nog enkele gegevens in de andere geschriften van het Nieuwe Testament: vooral in de
Handelingen der Apostelen, maar ook in de brieven. De gegevens zijn echter minimaal en
betreffen hoofdzakelijk de interpretatie van de dood van Jezus en de zogeheten
‘paaservaringen’, die in het Nieuwe Testament als verschijningen worden geduid. Buiten het
Nieuwe Testament zijn de gegevens uiterst schaars. Een onafhankelijk bericht over Jezus
vinden we misschien bij de belangrijkste joodse historicus van die tijd, Flavius Josephus,
maar het werd later ongetwijfeld door christelijke kopiisten bijgewerkt.
Onze bronnen zijn natuurlijk gekleurd en dus laten ze, althans vanuit modern historisch
oogpunt, veel te wensen over. In die zin kunnen we ook zeggen dat we weinig weten.
Dikwijls behandelt men de evangeliën als historische documenten om dan gedesillusioneerd
of triomfantelijk te zeggen dat ze fout zitten. Daarom moeten we altijd goed voor ogen
houden over welk soort literatuur het hier gaat 3. Gedurende de laatste twee eeuwen heeft de
nieuwtestamentische exegese een aantal inzichten ontwikkeld waarvan we hier de
belangrijkste verworvenheden formuleren :
2
Een helder overzicht vind je in het hoger genoemde artikel van Peter Schmidt :
http://www.skepp.be:8080/skepp/artikels/creationisme/schmidt_jezus
3
Van de bekende Nederlandse dominee Nico TER LINDEN verscheen onlangs de kinderbijbel
Koning op een ezel. Verhalen uit het Nieuwe Testament , Balans/Amsterdam, 2005. Het hele boek is
gebouwd op een fictief gesprek tussen Matteüs en Lucas. Op originele wijze laat Ter Linden
ontstaansgeschiedenis, betekenis en literair genre van de evangelieverhalen zien. Het boek is volgens
mij dan ook meer geschikt voor jongeren en volwassenen, dan voor kinderen. Er zijn zeker
mogelijkheden om uittreksels in de klas te gebruiken.
Da Vinci Code - 6




alle evangeliën werden in het Grieks geschreven, tussen ongeveer het jaar 70
en 100 ;
geen van de vier evangelisten was een ooggetuige van de feiten ;
de evangeliën bevatten een zekere hoeveelheid aan biografisch en historisch
materiaal, maar kunnen niet beschouwd worden als verslaggeving of
memoires ;
evangeliën zijn boeken van geloofsverkondiging en vormen een apart literair
genre, “een complexe mengeling van overgeleverde herinneringen,
symbolisch-religieuze interpretaties en literair-theologische constructies”
(Peter Schmidt).
Wat kunnen we minimaal weten?
Dit alles betekent niet dat de evangeliën op louter fictie berusten. Geen enkele historicus
vandaag betwijfelt dat Jezus een historische figuur is.
Verder nemen historici ook aan dat we van de volgende gegevens met voldoende zekerheid
kunnen zeggen dat ze historisch zijn 4 :
Jezus is geboren ca 4 v.Chr., rond de tijd dat Herodes De Grote stierf;
zijn kinderjaren en zijn jeugd bracht hij door in Nazaret, een dorp in Galilea;
hij werd gedoopt door Johannes de Doper;
hij verzamelde leerlingen om zich heen;
hij onderrichtte in de steden, de dorpen en op het platteland van Galilea (blijkbaar niet
in de grote steden);
hij verkondigde ‘het koninkrijk van God’;
hij was ook gekend als een wonderdoener en een exorcist;
rond het jaar 30 ging hij naar Jeruzalem voor het joodse paasfeest;
hij verwekte opschudding in de tempel;
hij hield een laatste maaltijd met zijn leerlingen;
hij werd gevangengenomen en ondervraagd door joodse gezagsdragers, meer
bepaald door de hogepriester;
hij werd terechtgesteld op bevel van de Romeinse prefect, Pontius Pilatus.
Aanvankelijk vluchtten zijn leerlingen;
ze zagen hem (in welke zin is niet duidelijk) na zijn dood;
daarom geloofden ze dat hij zou terugkomen om het koninkrijk te stichten;
in afwachting van zijn terugkomst vormden ze een gemeenschap en probeerden
anderen te winnen voor het geloof in God als Messias.
“Wie zeggen jullie dat Ik ben?”
Dit alles vormt natuurlijk slechts het ‘frame-work’. Er blijven nog vele vragen over : Wat is de
precieze inhoud en betekenis van zijn prediking ? Hoe moeten we zijn kritische houding
tegenover de Thora begrijpen? Wat was de betekenis van zijn omgang met “zondaars en
tollenaars”? Hoe veranderden mensen in de ontmoeting met hem ? Hoe zijn zijn volgelingen
tot de belijdenis gekomen dat hij de Messias of de Christus is? Wat betekent het dat een
Messias aan het kruis sterft (“dwaasheid voor de heidenen, ergernis voor de joden” – Paulus
in 1 Kor 1,23)? Hoe zijn de leerlingen na zijn dood tot de geloofsovertuiging gekomen dat “Hij
leeft!”? Wanneer en hoe heeft dat geloof hen opnieuw samengebracht? Hoe hebben die
geloofsgemeenschappen zich verspreid in de toenmalig bekende wereld? Wat maakte hun
aantrekkingskracht uit ? Hoe kon deze joodse Palestijn een universele betekenis krijgen?
Op welke wijze heeft die geloofsbeweging zich verder geïnstitutionaliseerd ? … Ook over al
deze vragen is historisch en wetenschappelijk heel wat te zeggen. Er is minder “mythe” dan
de huidige hype ons wil doen geloven. Maar feiten en interpretatie zullen hier natuurlijk al
4
We ontlenen dit lijstje aan E.P.SANDERS, Jezus, mythe en werkelijkheid, Averbode, 1996, 19-20
Da Vinci Code - 7
snel door elkaar lopen. We betreden het terrein van het geloof. De uiteindelijke vraag is de
vraag die Jezus ons zelf stelt in het evangelie (Mc 8, 29): “En jullie, wie zeggen jullie dat Ik
ben?’’ .
Over de eenvoud en de daadkracht van het christelijke geloof
Een roman is een roman en een film is een film. Over de literaire en filmische kwaliteiten van
De Da Vinci Code spreken we ons hier niet uit. Geconfronteerd echter met de ‘fantasmen’
die in de hype rond De Da Vinci Code verspreid worden, valt mij de eenvoud en de
nuchterheid van het christelijke geloof op.
In de woorden van kardinaal Walter Kasper : “Zin of fundament van de kerk is niet een of
ander idee, geen principe en geen programma, ook geen afzonderlijke dogma's en morele
geboden, zeker ook geen kerkelijke of maatschappelijke structuren. Dat alles heeft te zijner
tijd zijn recht en betekenis. Fundament en zin van de kerk is evenwel een persoon, die een
heel concrete naam heeft: Jezus van Nazaret, beleden als de Christus”.
Wanneer christenen dus uitzeggen wat ze geloven, hebben ze het niet allereerst over hoge
wereldbeschouwelijke of zelfs theologische inzichten. Ze verwijzen dan wel naar iemand,
noemen zijn naam en vertellen zijn verhaal : ”die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
gekruisigd is, gestorven en begraven, de derde dag verrezen uit de doden”.
Misschien is het die eenvoud die het christelijke geloof moeilijk maakt. De Leuvense
theoloog Lieven Boeve heeft dat op een heel treffende wijze verwoord 5 :
“Er is niets in het christendom dat mensen dwingt tot geloof : geen straffe
gebeurtenissen, geen ijzeren logica, geen uitzonderlijke religieuze ervaringen. Bij
nader inzien worden haast al te toevallige verhalen en gebeurtenissen door
christenen gelezen als de geschiedenis van God met de mensen. Er is echter niets
dat deze lezing oplegt. Zeker niet wat het belangrijkste geloofspunt betreft: de
belijdenis dat Jezus de Messias, de Christus is, tegelijk God en mens, Gods
vleesgeworden Woord, Gods geïncarneerde Zoon. Was hij immers niet de zoon van
Maria en Jozef, dat timmermansgezin uit Nazaret? Was hij niet een marginale jood,
enorm op God betrokken – dat wel – maar toch niet zo bijzonder dat mensen in hem
onmiddellijk God moesten herkennen? Was de aarde werkelijk gaan beven, waren de
rotsen werkelijk opengescheurd, waren de graven opengebarsten en de doden
opgestaan bij de kruisdood van Jezus, zoals Matteüs verhaalt in zijn evangelie (Mt
27,51-52), dan misschien? En ook zijn verrijzenis was blijkbaar niet zo’n
indrukwekkende wereldomspannende gebeurtenis, want dan hadden alle tijdgenoten
niet anders gekund dan in Jezus God te zien. En het lege graf: zegden de
hogepriesters en oudsten al niet dat de leerlingen het lichaam van Jezus hadden
weggehaald (Mt 28,13), en hoe het tegendeel bewijzen? Niets van dat alles, en toch
claimen de eerste christenen en vele generaties na hen, dat precies deze Jezus de
verrezen Heer is, dat in deze concrete mens van vlees en bloed, Jezus, God ons op
onvergelijkelijke en onnavolgbare wijze nabij is gekomen. Gelove wie kan!”
Het is vandaag niet anders: voor velen, niet-christenen maar ook christenen, is de
belijdenis dat God in Jezus mens geworden is, een harde noot om te kraken. Want
ook nu dwingt niets tot deze belijdenis : geen straffe gebeurtenissen, geen ijzeren
logica, geen uitzonderlijke religieuze ervaringen. Dat het in het christelijke geloof gaat
5
Lieven BOEVE, De Godmens Jezus. Struikelblok of hoeksteen voor het interreligieuze gesprek in
M.LAMBERIGTS en L.KENIS (red.), Mens van God. God van mensen. Leuvense theologen in
gesprek met kardinaal Danneels, Halewijn, 2005, 69-88, 89-90.
Da Vinci Code - 8
om een verzameling van zinvolle christelijke waarden, zullen weinigen ontkennen.
Velen zullen bovendien aannemen dat het christelijk geloof zeker nog geloofwaardig
is wanneer het er gaat om een liefdevolle God, om het diepste mysterie van de
werkelijkheid, om het ‘iets meer’ dan wat zichtbaar is. Maar dat deze hele boodschap
opgehangen wordt aan één mens van 2000 jaar geleden? Gelove wie kan!”
Geert Van Oyen drukt het aldus uit : “Bij de apocriefe teksten en de zogenaamde
revolutionaire Jezusbeelden die daar uit gepuurd worden, heb ik als theoloog sterk de
neiging om te verwijzen naar het oudste evangelie, dat van Marcus. Het is hier, en niet in de
‘geheime’ teksten dat de wijsheidscode van Jezus voor iedereen toegankelijk is. In het
Marcusevangelie lees je dat Jezus vraagt om niet over hem als zoon van God te spreken. Hij
wil niet bekend worden, hij wilde net de keiharde boodschap brengen dat je niet gediend
moet worden, maar moet dienen. Is dat niet de revolutie?” (De Standaard – 26.12.05) 6
Religieuze speculaties zijn interessant (en vooral lucratief!). Tegelijkertijd blijven ze
vrijblijvende ‘spielerei’. Ze engageren mij tot niets. Het nuchtere christelijke geloof is anders.
Geloof is navolging van Jezus. De daadkracht van het geloof is er het waarmerk van.
Waarheid moet waargemaakt worden. En dat gebeurt zoals Jezus het deed : in
onvoorwaardelijke liefde. “Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf
breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven verliest vanwege Mij en de
goede boodschap, zal het redden” (Mc 34.35). Die code kraken, is ze waar maken!
Peter Malfliet
Inspecteur-adviseur r.k.godsdienst S.O.
Zie ook : Geert VAN OYEN, De Marcuscode, Averbode, 2005.
6
Zie ook : Geert VAN OYEN, De Marcuscode, Averbode, 2005.
Download