1 De -Ismen Liberalisme De naam is afgeleid van 'liber' = vrij Ontstaan Het liberalisme is aan het eind van de 18e eeuw ontstaan uit de Verlichting als beweging van rijke burgers die zich verzetten tegen absolutisme en standenmaatschappij. Het liberalisme komt voort uit de Franse Revolutie (1789), waarin economisch machtige burgers nu ook politieke macht wilden krijgen ten koste van de absolute macht van de koning, geestelijkheid en adel. Politieke ideeën Vrijheid: van meningsuiting (zodat je kritiek op de regering kunt leveren); van vereniging en vergadering (zodat je een politieke partij kunt vormen); van godsdienst (zodat je in het openbaar je geloof kan belijden); van onderwijs (zodat je mag leren en onderwijzen wat je wil). Er zijn dus vrijheden, maar geen algehele vrijheid, want algehele vrijheid is volgens het liberalisme onmogelijk. Ieders vrijheid wordt immers beperkt door de vrijheid van zijn medeburgers. Gelijkheid: gelijkheid voor de wet, dus hoewel mensen ongelijk zijn, worden ze toch gelijk behandeld (voorrechten of discriminatie op grond van stand, godsdienst, ras e.d. zijn verboden) Mensenrechten: ieder mens heeft recht op bescherming van zijn persoon, zijn bezit en zijn privacy (dus mag de regering niet martelen, iemand uitbuiten, zomaar iemands huis binnengaan of zijn telefoon afluisteren) Volkssoevereiniteit: de regering krijgt haar macht van het volk (dus niet van God) om de vrijheden en rechten van de mensen te beschermen (De regering betaalt met belastinggeld een politiemacht die de openbare orde handhaaft) Ondanks het idee van gelijkheid voor de wet is er toch censuskiesrecht. Alleen mensen die inkomsten- of vermogensbelasting betalen hebben kiesrecht, want: 'Wie betaalt, bepaalt!' Het liberalisme wil alleen politieke rechten geven aan mensen die daarvoor 'geschikt' zijn. Een stroming die meteen algemeen kiesrecht wil wordt radicalisme genoemd. Economie: Het liberalisme wil zo weinig mogelijk ingrijpen van de regering op economisch gebied, het zgn. 'laisser faire, laisser aller' (laat het zijn gang gaan). Het natuurlijke evenwicht in de economie mag niet verstoord raken door regeringsingrijpen. Er is vrij ondernemerschap en vrije concurrentie. Nationalisme De naam is afgeleid van natie = volk Ontstaan: Het nationalisme is ontstaan tijdens de Romantiek, toen de belangstelling voor de geschiedenis van het vaderland en van de moedertaal groot was. Het nationalisme kent verschillende typen. Het bevrijdingsnationalisme Binnen multinationale staten als Oostenrijk-Hongarije, het Turkse Rijk en het Russische Rijk streefden volken als de Polen, de Roemenen, de Finnen en vele andere naar een eigen staat. Deze volken moesten zich losmaken van overheersing door vorsten met absolute macht. Vandaar dat dit type van nationalisme meestal hand in hand gaat met liberale ideeën over volkssoevereiniteit. 2 Het verenigingsnationalisme Duitsland (voor 1871) en Italië (voor 1860) bestonden uit verschillende staten, die meestal door absoluut regerende vorsten werden geregeerd. Ook hier was er dus een koppeling met liberale ideeën mogelijk. In beide landen mislukten diverse pogingen om via overleg één staat te vormen. Uiteindelijk nam in beide landen één van de staten de leiding en dwong de andere om aan de eenheid mee te werken. In Duitsland werd de koning van Pruisen Duits keizer en regeerde de Pruisische adel; het nationalisme werd hier gekoppeld aan een conservatieve, absolutistische regeerstijl met sterk militaristische en oorlogszuchtige kenmerken. Revanchisme en isolationisme Na 1870 hadden de Pruisen van Duitsland een eenheid gemaakt. Hiervoor was oorlog met Frankrijk nodig geweest, die Frankrijk smadelijk had verloren; de eer van Frankrijk was aangetast. De Fransen zinden nu op wraak ('revanche'). Engeland had tot 1914 de grootste en sterkste marine. Het waande zich veilig zolang het machtsevenwicht op het Europese vasteland bewaard bleef en voerde een politiek van isolationisme en was voorzichtig met het sluiten van bondgenootschappen. Nog sterker isolationisme was er in de Verenigde Staten, die alleen nauwe banden onderhielden met Engeland. Beide landen voelden zich superieur vanwege hun democratische systeem en hadden een afkeer van de autoritaire keizers van Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Anarchisme De naam is afgeleid van an-archein = niet heersen Ontstaan Na 1850 ontstaan als protest tegen misbruik van het staatsgezag door de hogere klassen. Symbool is de zwarte vlag. Ideeën De anarchistische ideologie is een samenraapsel van vrijheidsgedachten. Het anarchisme is fel tegen de burgerij en het liberalisme, dat geen 'echte' vrijheid wil. Door het censuskiesrecht hebben alleen de rijken politieke macht. De burgerlijke staat beschermt vooral het bezit en de politie schendt de mensenrechten onder het mom van handhaving van de openbare orde. Demonstratieverboden, klassenjustitie (rijken krijgen naar verhouding lagere straffen) en hardhandigheid van de politie zijn aan de orde van de dag. Daarom wil het anarchisme de staat en het bezit afschaffen. De onderdrukking heeft de mensen slecht gemaakt. Omdat mensen in wezen goed zijn kunnen ze beter in echte vrijheid samenwerken en het goede der aarde delen. Vreedzaam anarchisme Door protesten, pamfletten, congressen het slechte van de staat laten zien. Een late vorm is Provo (Nederland, jaren zestig), dat via acties de staat uitlokt om zich belachelijk te maken. Syndicalisme Van syndicat, Frans voor vakbond. De syndicalisten willen het staatsgezag omverwerpen door een algemene staking. Nihilisme Van nihil = nul. Staat en maatschappij tot de grond toe afbreken en opnieuw (bij nul) beginnen. Het staatsgezag omverwerpen door aanslagen op vorsten en andere hoogwaardigheidsbekleders (zoals de aanslag op tsaar Alexander III). 3 Socialisme Naam is afgeleid van het Latijnse socius = kameraad Verzamelnaam voor alle bewegingen die protesteren tegen grote sociale verschillen en wantoestanden, vooral als gevolg van de industriële revolutie. De industriële revolutie had vooral in het begin grote sociale ellende tot gevolg. Bevolkingsgroei en snelle urbanisatie leidden tot het uit de grond stampen van arbeiderswijken in de industriesteden, waar de woonomstandigheden dramatisch slecht waren (meer gezinnen in één kamer, geen drinkwater, geen riolering, fabrieksrook). Lage lonen, werkdagen van wel 14 uur, kinderarbeid, gevaarlijk en ongezond werk. Besmettelijke ziekten (cholera, tuberculose), alcoholisme, criminaliteit, prostitutie enz. enz. De eerste socialisten zien vaak één ding als het grote kwaad in de maatschappij, bijvoorbeeld het geld, het gezin, het bezit. Ze denken dat als je dat ene slechte ding afschaft de maatschappij vanzelf beter wordt. Daarom worden ze ook wel utopisten genoemd, naar het boek Utopia (Nergensland), waarin de Engelse humanist Thomas More een ideaal land beschrijft. Marxisme Naam is afgeleid van de grondlegger, Karl Marx. Zijn belangrijkste boek heet Das Kapital (1867). Symbool is de rode vlag. Ontstaan Marx zocht naar een wetenschappelijke verklaring voor de sociale verschillen. Daarom bestudeerde hij de economische geschiedenis. Volgens hem zie je in een aantal tijdperken altijd een tegenstelling tussen een kleine heersende klasse en een grote onderdrukte klasse (zoals bijvoorbeeld in de Middeleeuwen de adel tegenover de grote massa horige boeren). De heersende klasse beheerst de productiemiddelen (natuur, arbeid en kapitaal), de onderdrukte klasse is daardoor van de heersende klasse afhankelijk. Kapitalisme In de 19e eeuw zag Marx na de industriële revolutie een tegenstelling tussen een kleine ondernemersklasse en een grote arbeidersklasse, die Marx het proletariaat (klasse die rijk is aan kinderen) noemde. De ondernemers bezitten het productiemiddel 'natuur' (landbouwgrond, mijnen, bossen enz.). Ze betalen de arbeiders loon om hun arbeid te gebruiken om uit die natuur producten te maken. Deze producten verkoopt de heersende klasse weer aan de arbeiders; zo vloeit het loon weer terug naar de heersende klasse. De arbeiders houden van hun loon niets over. De heersende klasse maakt echter winst. Die winst kan weer worden geïnvesteerd, zodat nog meer winst wordt behaald. Het investeren van winst om nog meer winst te behalen heet kapitalisme. Vóór de industriële revolutie spreken we van vroeg-kapitalisme (handelskapitalisme), erna van modern kapitalisme. Revolutie Door al die winst wordt de heersende klasse steeds rijker, maar de arbeiders blijven even arm. De verschillen worden dus steeds groter. Tot de arbeiders het niet meer pikken en een revolutie beginnen. Marx ried in zijn Communistisch Manifest (1848) de arbeiders aan om zich te organiseren om die revolutie tot een succes te maken: "Proletariërs aller landen, verenigt U!" In de revolutie zouden de kapitalisten hun productiemiddelen (natuur en kapitaal) moeten afstaan aan de arbeidersklasse. Na een tijdelijke dictatuur van het proletariaat (waarin de arbeiders de kapitalisten onderdrukken om terugdraaien van de revolutie te voorkomen) zou de tijd van het communisme aanbreken (communis = gemeenschappelijk). Door de technische vooruitgang zou er meer dan genoeg zijn voor iedereen, zodat er een communistische heilstaat zou ontstaan. 4 De Internationale Na enkele mislukkingen slaagden men er in 1889 in om een internationale bond van linkse bewegingen van allerlei slag te vormen, de Internationale Arbeidersassociatie, kortweg Internationale. Er kwam een gezamenlijk strijdlied (de Internationale). Sociaal-democratie In de tweede fase van de industriële revolutie, na ca. 1890, nam de welvaart van de arbeiders toe. Regeringen waren zo slim om iets voor de arbeiders te doen, vooral uit angst voor revolutie. Veel arbeiders werden daardoor bang dat een grote revolutie die welvaartsverbetering weer teniet zou doen. Zij wilden liever samenwerken met de burgerlijke heersende klasse om geleidelijk meer welvaart en ook politieke invloed te krijgen. Ze richtten politieke partijen op die langs democratische weg de positie van de arbeiders wilden verbeteren. Ze gingen meedoen aan verkiezingen en wilden deelnemen aan de regering. Stakingen waren een extra drukmiddel. Daarom werden vakbonden met stakingskassen opgericht. Als de arbeiders staakten, betaalde de vakbond hun loon uit. Helaas vertrouwden de burgerlijke partijen de sociaal-democraten vaak niet genoeg om samen te willen regeren. Communisme sociaal-democratie Andere marxisten waarschuwden tegen samenwerking met de burgerlijke klasse. Die kleine verbeteringen waren slechts zoethoudertjes. De revolutie moest toch doorgaan, het was alles of niets! Overal in Europa scheurden de arbeiderspartijen in twee kampen, sociaaldemocraten (zie boven) en communisten (de latere verzamelnaam voor de groepen die bleven geloven in de revolutie). De Russische communisten werden bolsjewieken genoemd. Lenin en de Russische Revolutie Rond 1900 heerste in Rusland de tsaar. Rusland was een achterlijk land met weinig industrie en een enorme massa primitieve boeren. Allerlei groepen wilden de tsaar weg hebben. In februari 1917, dus tijdens de Eerste Wereldoorlog, trad de tsaar af en er ontstond een chaotische situatie. Hiervan profiteerde Lening door in oktober 1917 de macht te grijpen; de bosjewieken kwamen aan de macht en stichtten de Sovjet-Unie (sovjet = raad). Van een grote arbeidersrevolutie was geen sprake; Lenin greep de macht met een kleine groep doorgewinterde activisten onder wie Trotski en Stalin. De volgorde van Marx (eerst industrialisatie en het ontstaan van een arbeidersklasse, daarna revolutie door die arbeidersklasse) keerde Lenin om (eerst revolutie, daarna industrialisatie en ontstaan van een arbeidersklasse). Na een moeilijke tijd van industrialisatie zou dan de ideale communistische samenleving ontstaan. Deze theorie heet marxisme-leninisme. Het symbool is de rode vlag met hamer (arbeiders) en sikkel (boeren). Stalinisme Lenins opvolger Stalin zette de industrialisatie geforceerd door met behulp van vijfjarenplannen. Daartoe moest eerst de landbouw gemoderniseerd worden. De vele kleine, achterlijke boerenbedrijfjes werden samengevoegd in kolchozen (collectieve boerderijen). De kolchozen kregen landbouwmachines, zodat veel boeren op het land overbodig werden en naar de industriegebieden konden gaan om daar als arbeider te werken. De lonen waren extreem laag. Op woningen, kleding en voedsel werd sterk bezuinigd om kapitaal vrij te maken voor investeringen in de zware industrie. De vele protesten tegen deze harde aanpak werden met een nietsontziende terreur bestreden. Van de ideale communistische maatschappij kwam weinig terecht. Allen de vele communistische partijfunctionarissen die Stalins politiek uitvoerden (de nomenklatura, de 'benoemden'), werden er beter van: ze kregen allerlei voorrechten. Van gelijkheid was geen sprake. 5 Fascisme en nationaal-socialisme De naam fascisme is afgeleid van fasces (= bundel), een symbool voor de macht van hoge ambtenaren bij de oude Romeinen; het ziet eruit als een bundel stokken met twee bijlen. De naam nationaal-socialisme wijst op een mengsel van nationalisme en socialisme. Het symbool is het hakenkruis, oorspronkelijk een zonneteken. Ontstaan Vóór de Eerste Wereldoorlog waren bijna alle revolutionairen óf marxisten óf anarchisten. Deze groepen trokken zich vooral het lot van de arme massa aan. Ze zetten zich af tegen de burgerlijke klasse die zichzelf zo netjes en beschaafd vond, maar de armen als uitschot behandelde. De anarchisten en marxisten vonden de burgerij bekakt en kleingeestig. Ze riepen op tot internationale samenwerking tegen deze heersende burgerklasse. Ze waarschuwden ook om niet mee te doen als er een oorlog zou uitbreken: de rijken wilden immers hun eigen economische belangen laten verdedigen door legers die vooral bestonden uit arme sloebers. Door het uibreken van de Eerste Wereldoorlog laaiden echter de nationalistische gevoelens hoog op, zelfs bij sommige linkse revolutionairen. Er scheidden zich kleine groepen af die hun afkeer van de burgerij combineerden met nationalisme. Deze groepjes werden concurrenten van de marxisten en de anarchisten, tegen wie zij zich fel gingen afzetten. Zo richtte in Italië een ex-marxist, Mussolini, een knokploeg op die overal ging knokken tegen communistische betogingen of stakingen. Na de oorlog sloten vele ex-soldaten zich bij deze knokploegen (fasci di combattimento) aan. Ook in Duitsland ontstonden clubs van oudsoldaten, de vrijkorpsen. Antisemitisme (racisme tegenover joden) was bij deze lieden normaal. Ook Adolf Hitler was een oud-soldaat die na de oorlog in de politiek ging. Hij richtte een partijtje op dat National-Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP) ging heten. Ideeën van fascisme en nationaal-socialisme De ideologie van fascisme en nationaal-socialisme is een bonte verzameling van min of meer samenhangende ideeën en vooral ook gevoelens. Het gevoel vonden zij veel te veel onderdrukt door de burgerlijke beschaving, die van de mensen slappelingen maakt. De fascisten willen grote daden verrichten, gevaren trotseren, kortom actie. De mens moet meer leven zoals in de natuur, waar een voortdurende strijd om het bestaan wordt geleverd. Ook hele volken moeten strijden voor hun bestaan, bijvoorbeeld om 'Lebensraum' te krijgen. Strijd en oorlog zijn dus normaal en zelfs goed, want ze zuiveren de mensheid van zwakkelingen en geven leidersfiguren en helden de kans om te laten zien wat ze waard zijn. Belangrijke voorwaarden om in die strijd overeind te blijven zijn een sterk leiderschap en ijzeren discipline, een sterk gemeenschapsgevoel (dus toch een soort 'socialisme'), liefde voor je eigen volk (nationalisme), je geboortegrond, je eigen cultuur, bereidheid om voor je volk te sterven en een versmelting van leger en maatschappij (militarisme). Er is geen plaats voor volksvijandige elementen (joden, zigeuners), zwakkelingen (zoals intellectuelen en gehandicapten) en andere uitwassen van de moderne beschaving (homosexualiteit, abstracte kunst, jazz, Amerikaanse cultuur). In de nationaal-socialistische de rassenleer staan de Germaanse volken (Ariërs) aan de top van de mensheid; Slavische volken, negers en vooral joden worden als minderwaardig beschouwd. Fascisme en nationaal-socialisme zijn fel tegen democratie. Democratische besluiten zijn halfzachte compromissen, bereikt na eindeloos onderhandelen. Na blunders geeft men elkaar de schuld. Ook is het onzin om mensen gelijke rechten (zoals gelijk kiesrecht) te geven. Moeilijke beslissingen kunnen beter door geniale leiders genomen worden. Fascisme en nationaal-socialisme willen de massa achter zich krijgen, dus zien ze alle linkse bewegingen (marxisme, sociaal-democratie, anarchisme) als concurrenten. Opstoken tot de klassenstrijd is een gevaar voor de volkseenheid. De grootste Slavische staat, Rusland, is onder communistische heerschappij gekomen, wat als een grote bedreiging voor de Europese beschaving word beschouwd.