Nederlands Woordenschat & spelling H3. Woordenschat. Achtervoegsels. Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een woord met een achtervoegsel vaak zelf radeen. Bijvoorbeeld: Mijn neef is een beoefenaar van taekwondo. In beoefenaar herken je het woord beoefen en het achtervoegsel -aar. Een beoefenaar van teakwondo is iemand die teakwondo beoefent. Achtervoegsels die veel voorkomen zijn: -aar, –lijk, -heid, -teit, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks. Door het achtervoegsel verandert de betekenis van het woord. Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt. Spelling. Hoofdletters. Je schrijft een hoofdletter aan het begin van elke zin: Gisteren heeft Ryan de hele dag gevoetbald. Als je een zin begint met 's morgens, 's middags of 's avonds, dan verschuift de hoofdleter: 's Avonds begon het te regenen. Je gebruikt ook een hoofdletter bij namen: Ryan, Veldkamp; bij aardrijkskundige namen: Duitsland, Zwolle, de Alpen; bij woorden die van namen zijn afgeleid: Engels, Tilburgse, Noord-Hollandse; bij straatnamen: Kerkstraat, Waterdreef, Boslaan; bij namen van producten: Wicky, Croky, Esprit, Peugeot; bij namen van bedrijven: Xenos, Karwei, Lidl, Media Markt. Je gebruikt geen hoofdletter bij namen van dagen: zondag, maandag; bij namen van maanden: januari, februari; bij namen van seizoenen: lente, zomer; bij namen van windstreken: noorden, oosten. Werkwoordspelling (1). gebruik dit schema voor spelling van werkwoorden: Nederlands Woordenschat & spelling H3. Is het de persoonsvorm? Gebruik dan een van de volgende manieren: 1 Maak van de zin een vraag. 2 Zet de zin in een andere tijd Ja Nee Tegenwoordige tijd (tt). Verleden tijd (vt). Geen persoonsvorm. 1 Ik erbij of jij / je erachter: alleen de stam. 1 Zwak werkwoord: Laatste letter –d of –t? Gebruik de verlengproef. 2 Anders in het enkelvoud: stam + t. 3 In het meervoud: het hele werkwoord Enkelvoud: stam+de of te Meervoud: stam+den of ten Altijd: Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk op 2 Sterk werkwoord: klankverandering zo kort en eenvoudig mogelijk. Zo schrijf je een werkwoord Gebruik de vraagproef of tijdproef om te zien of het werkwoord een persoonsvorm is. Ga na of de pv in de tegenwoordige tijd of verleden tijd geschreven moet worden. Gebruik de regels van de tegenwoordige tijd of verleden tijd uit het schema. Als het werkwoord geen pv is, gebruik dan de verlengproef.