Recht 25/06/07 voormiddag Dag 1: Staatsrecht: grondwettelijk recht Dag 2: Bestuursrecht: de klassieke leerstukken (bronnen en technieken) Dag 3: Rechtsbescherming tegenover de overheid Staatsrecht bestaat uit Grondwettelijk Recht en Bestuursrecht I. Grondwettelijk Recht 1. organiseert de staatsinrichting 2. de verhouding tussen bestuurder en rechtsonderhorige (rechten en vrijheden) 3. de verhouding tussen de staatsmachten onderling 1830: uitvoerende, rechtgevende en rechterlijke macht Nu: + de verhouding tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. II. Bestuursrecht 1. Regelt de werking van de uitvoerende macht en de ondergeschikte besturen. 2. Rechtsregels na afscheiding van de wetgevende en de rechterlijke macht III. Rechtsbescherming tov de overheid 1. curatief of preventief het bestuur dwingen tov de rechtsonderhorige een beslissing te nemen die in overeenstemming is met de normenhiërarchie. I. Staatsrecht Het grondwettelijk recht is de basis van het staatsrecht, het organiseert de verhouding tussen de staatsvormen. 1. Evolutie van de grondwet 1830: de eenheidsstaat België: de grondwet werd voor een stuk geïnspireerd op de denkbeelden van de Engelse grondwet (parlementaire democratie) en de Franse revolutie, de Jacobijnen: een sterk centraal gezag, alles wordt beslist vanuit de hoofdstad. Enkele verzachtingen: de scheiding der machten en de centrale gezagsvorm 2. Deconcentratie – delegatie Deconcentratie gaat gepaard met delegatie: Interne deconcentratie: de centrale staatsmacht delegeert binnen het bestuur naar departementen of verzelfstandigde agentschappen. In beginsel is delegatie ontoelaatbaar: art 33 vd grondwet: de nationale soevereiniteit: alle machten gaan uit van de natie. De rechters zullen delegatie toch aanvaarden omdat de staatswerking anders niet mogelijk is, maar de delegatie moet expliciet zijn voor aanvullende en bijkomstige maatregelen. Externe deconcentratie: * bevoegdheden delegeren naar ambtenaren in het buitenland * decentralisatie: rechtsfiguur waarbij men organisaties opricht met een eigen rechtspersoonlijkheid, met eigen beslissingsmacht binnen die beperkingen vd wet van de instantie die de rechtspersoonlijkheid oprichtte. Territoriale deconcentratie: decentralisatie waarbij op algemene wijze bevoegdheden worden verleend. Vb. gemeenten zijn bevoegd voor het gemeentelijk belang binnen hun territorium. Politieke betekenis: de raden worden verkozen door de bevolking. Dienstgewijze/functionele decentralisatie: Organisaties oprichten, niet met een algemeen omschreven bevoegdheid maar met een zeer specifiek omschreven bevoegdheid. Deze bevoegdheden worden omschreven in een dekreet. Vb. Waterbeheer en zeekanaal, VDAB, Kind en Gezin, … Geen politieke betekenis: benoemingen of aanstellingen, geen verkozenen. Belangrijk tov de centrale staatsgedachte: zij hebben een eigen beslissingsrecht. Verschil met deconcentratie: de betrokken overheid oefent een hiërarchisch toezicht uit, een ononderbroken hiërarchische bevoegdheid die uitgaat van het centraal gezag. Decentralisatie gaat verder, er wordt een eigen zelfstandig beslissingsrecht toegekend onder een toezichthoudende overheid. Deconcentratie: onder gezag van Decentralisatie: onder toezicht van 3. De staatshervormingen De staatshervormingen zijn een verdere verzachting van de centrale staatsgedachte, een belangrijke doorbreking van het centralisme. Binnen België zijn er gemeenschappen en gewesten met eigen verkozen organen: die hebben hetzij door de grondwet, hetzij door bijzondere wetten de bevoegdheid gekregen om normen uit te vaardigen met de kracht van wet: een norm die de macht heeft de bestaande wetgeving te wijzigen, te hervormen, af te schaffen, aan te vullen, … en die op hetzelfde niveau staat als de centrale wet. Er bestond geen mechanisme waarmee de federale staat kan ingrijpen wanneer iemand zijn bevoegdheid te buiten gaat: oprichting van het Arbitragehof. De totstandkoming van de federale staat Het Belgisch federalisme is een centrifugaal federalisme: het centrale gezag is doorbroken door de federale staatsgedachte, van het centrum weg. Gevolgen voor de staatsorganisatie: het residu van de bevoegdheid rust bij de federale overheid; de gemeenschappen en gewesten hebben toegewezen bevoegdheden. De centrale staat heeft bevoegdheden afgestaan en toegewezen aan de deelstaten. Art. 35 van de grondwet voorziet nochthans dat de residuele bevoegdheid bij de gemeenschappen en de gewesten zal komen te liggen. “de federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen. De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in art. 4, laatste lid.” 2 voorwaarden: * de grondwet somt zelf de lijst op van exclusief toegewezen federale bevoegdheden * de grondwet bepaalt hoe de bevoegdheid op het niveau van de deelstaten zal komen te liggen. Het verschil met andere federale staten: De meeste federale staten zijn zo ontstaan, België is ontstaan als een centrale organisatie die nu overgaat naar een federale staat. Grondwettelijk hof: de bevoegdheden van de deelstaten worden niet al te beperkend geïnterpreteerd, het legt de bevoegdheden bij de deelstaten. Vb. Onderwijs: de Vlaamse Gemeenschap beschikt over de volheid van bevoegdheid, slechts welomschreven stukjes liggen centraal. Samenvattend: De autonome deelstaat heeft: afzonderlijke rechtsordening limitatieve bevoegdheden die toegewezen zijn gelijkschakeling van de normen er is een grondwettelijk hof om conflicten op te lossen extern wordt de federale staat vertegenwoordigd door het federale gezag maar ook de deelstaten hebben een externe bevoegdheid, een verdragsbevoegdheid/ CENTRALE STAAT Deconcentratie Decentralisatie FEDERALE STAAT !!! Hoe is onze staat volgens de Belgische Grondwet georganiseerd wat betreft de onderlinge verhoudingen tussen de machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) en welke denkbeelden zitten in de grondwet? 2 belangrijke principes: principe van de scheiding der machten nationale soevereiniteit A. Scheiding der machten iedere macht moet op zijn terrein blijven, de ene mag niet op de stoel van de andere gaan zitten. Het concept van de Belgische Grondwet is meer dan dat, het gaat uit van een samenwerking van de machten: check and balances: de ene moet de andere in evenwicht houden. Vb. de wetgever (parlement) kan de regering ter verantwoording roepen en kan beslissingen vernietigen. Het Arbitragehof is de macht die de wetgever controleert. Beperking: de controle door de rechter is een wettigheidscontrole, geen opportuniteitscontrole. Waarom scheiding der machten? Om te vermijden dat er absolutisme komt, er moet iets zijn waardoor de machten elkaar in evenwicht houden. B. Nationale soevereiniteit Basisregel (art. 33): alle machten gaan uit van de natie, zij worden uitgeoefend op de wijze door de grondwet bepaald. De natie = de verkozenen. Zij moeten de wil van de natie tot uitdrukking brengen. Zij moeten na de verkiezing spreken in naam van de natie, hebben het vertrouwen gekregen om onze wil tot uitdrukking te brengen. Er bestaat geen imperatief mandaat waarbij de kiezer aan zijn vertegenwoordiger kan laten weten wat zij willen dat hij doet. Zij zijn verkozen, hebben via de Grondwet machten gekregen die zij moeten uitoefenen zoals de Grondwet bepaalt. Vb. sommige materies kunnen enkel via een bijzondere versterkte meerderheid behandeld worden. Omdat die regels zo fundamenteel worden geacht, moeten zij beoefend worden zoals in de Grondwet omschreven. De verhouding tussen de 3 machten: Er is een groot vertrouwen in de wetgevende macht: die vertaalt wat er bij ons leeft. Groot vertrouwen in de rechterlijke macht: art 159 vd Grondwet: de rechter moet de algemene provinciale en lokale besluiten die in strijd zijn met de wet buiten toepassing laten. De uitvoerende macht wordt wel omkaderd door de wet en gecontroleerd door de rechter. Art. 33: alle machten worden uitgeoefend op de wijze door de Grondwet bepaald. De Koning en elke administratieve overheid beschikt over geen andere bevoegdheid dan diegene die door de Grondwet zijn toegewezen (latent wantrouwen tov de uitvoerende macht). Met andere woorden: als de uitvoerende macht geen tekst kan voorleggen waaruit blijkt dat ze bevoegd is, is er geen bevoegdheid, dan is er machtsoverschrijding. Art. 105: geen bevoegdheid dan die uitdrukkelijk is toegewezen aan de Koning en de administratieve overheid. Er zijn geen impliciete bevoegdheden. 4. Door de wet/ krachtens de wet A. Door de wet Die welbepaalde bevoegdheid moet door de wetgever zelf geregeld worden. Vb: art 170: geen belasting dan door de wet, dwz dat de wetgever de essentiële constitutieve elementen van een belasting zelf moet vastleggen. Het is een gereserveerde bevoegdheid die enkel door de wetgever bepaald kan worden. Vb. het gebruik der talen is vrij, maar in een aantal materies (bestuur, onderwijs, justitie) kan het gebruik der talen worden geregeld, enkel door de wet. Als er beperkingen worden opgelegd is dat door of bij de wet. B. Krachtens de wet De betrokken materie kan door de wet worden toegewezen aan de uitvoerende macht. Die materies die aan de wetgever niet uitdrukkelijk zijn voorbehouden of die niet zijn toegewezen aan een andere overheid kan hij toewijzen aan de federale uitvoerende macht. Het begrip wet heeft een bijkomende betekenis sinds de staatshervorming! 1831: het begrip wet = de federale wet (er was geen andere), er was niemand anders die normen kon uitvaardigen als wetten. Na de staatshervorming van 1980: naast de federale wet zijn er ook anderen die wetten kunnen uitvaardigen op het domein van gemeenschappen en gewesten. Wanneer de grondwetgever na 1980 het woord wet gebruikt, is dit de federale wet, de enige die die materie mag regelen. Bepalingen uit de grondwet voor 1980: wet betekent niet noodzakelijk federale wet, kan ook dekreet of ordonnantie betekenen: ofwel omdat een ander artikel in de grondwet de materie heeft toegewezen aan de gemeenschappen, ofwel heeft de bijzondere wetgever inmiddels de betrokken materie toegewezen aan de gemeenschappen of de gewesten, hier leest men wet dan als dekreet. 5. materiële/formele wet Als de grondwetgever het woord WET gebruikt is dat in de formele betekenis van het woord = de rechtshandeling die tot stand is gekomen in de federale context. De wet is gestemd in Kamer en Senaat en bekrachtigd door de Koning. Materiële wet: duidt op een rechtsregel. Een algemene, onpersoonlijke, abstracte rechtsnorm die van toepassing is op een onbepaald aantal gevallen. De rechtsregel, in tegenstelling tot een individuele, administratieve beslissing, kan vervat zijn in een formele wet, maar kan ook vervat zijn in een KB, een provinciale beslissing, … Bevoegdheid van Het Hof van Cassatie: wettigheidstoezicht, toetst aan de materiële wetten. Bevoegdheid vd Raad van Staten: verwijst naar de materiële wet. De meeste formele wetten zijn ook materiële wetten, maar er zijn er ook enkele formele wetten die geen materiële wet zijn: vb jaarlijkse instemmingswet met de begroting vb. naturalisatiebeslissingen: is een beslissing tov één individu 6. interpretatie van de wet De interpretatie van de wet komt toe aan verschillende organen, maar in eerste instantie komt de taak om een wettelijke norm te interpreteren toe aan het bestuur: als ambtenaar de wet (in de materiële betekenis) toepassen en interpreteren als iets niet duidelijk is. Als er discussie bestaat over een wet, kan dat leiden tot een jurisdictionele beslissing: in dat geval zal de rechter de onduidelijke, wettelijke norm proberen te interpreteren, enkel in het voorliggende geval. Zij moet nagaan of het bestuur de betrokken norm goed heeft geïnterpreteerd. Ministeriële omzendbrief: zorgt voor de uniforme toepassing van de wet (= instructie van de hiërarchische meerdere), is een interpretatie adhv de parlementaire voorbereiding, maar de minister kan de rechter niet beïnvloeden. De rechter kan de omzendbrief aan de kant laten, dit bindt de rechter niet. De rechter kan geen uitspraak doen bij wijze van algemene beslissing, als algemeen geldende regel, de rechter heeft geen rechtgevende bevoegdheid. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk. Wanneer men niet akkoord is met de beslissing van de rechter, kan men in beroep gaan. Het Hof van Cassatie bekijkt of de rechter de wet correct heeft toegepast. Wanneer Cassatie doorverwijst naar een andere rechter, is de rechter niet gebonden door het Hof van Cassatie. Pas na 2x Cassatie is de rechter gebonden. De Authentieke interpretatie: er is maar één iemand die de wet authentiek kan interpreteren en dat is de wetgever/dekreetgever zelf, owv de wettelijke gevolgen die hieraan verbonden zijn (art 84). Bij de authentieke interpretatie grijpt men ook in op de hangende rechtgevolgen + de authentieke interpretatie heeft een terugwerkende kracht in de tijd. De wet wordt geacht altijd deze interpretatie gehad te hebben. In alle andere zaken hier rond moet de rechter deze interpretatie hanteren. De Koning kan geen authentieke interpretatie geven aan een Koninklijk Besluit. Het Arbitragehof controleert adhv art 10 van de Grondwet of de authentieke interpretatie die de wetgever geeft ook redelijkerwijs aanvaardbaar is. 7. Art 33: de nationale soevereiniteit De nationale soevereiniteit is vandaag op belangrijke vlakken getemperd geworden. Verschillende factoren (geen suprematie van de wetgever): Chronologisch: A. Het smeerkaasarrest Arrest van het Hof van Cassatie in 1971: een latere wet was in strijd met een internationale wetsbepaling die directe inwerking had op de Belgische interne wetsorde: het verdrag heeft voorrang, de Belgische regeling moet buiten toepassing gelaten worden (deze internationale wetsbepaling is geratificeerd door het toenmalige parlement en heeft een directe inwerking). B. De staatshervorming Dekreet en ordonnantie staan op gelijk niveau van wet. 1983: oprichting van het Arbitragehof (grondwettelijk hof): organisatie om bevoegdheidsconflicten op te lossen: moest neutraal zijn en onafhankelijk, niet de rechterlijke macht want de rechter moet de wet toepassen en interpreteren. Arbitragehof: is paritair samengesteld (taalpariteit), bestaat uit rechters en gewezen parlementsleden. Taak: wetten, dekreten en ordonnanties toetsen aan de grondwet. Sinds 1988 ook toetsen aan art 10 en 11 van de grondwet (gelijke behandeling, verbod op discriminatie, vrijheid van onderwijs). Het Arbitragehof interpreteert zijn bevoegdheden ruim, achtte zich bevoegd om te toetsen aan de rechten en vrijheden uit het Europees Verdrage van de Rechten van de Mens of de UNO verdragen, op voorwaarde dat er een verband is met art 10 en 11 van de grondwet. in 2003 werd de bevoegdheid van het Arbitragehof formeel uitgebreid, kan nu ook toetsen aan titel 2 zonder verband met art 10 en 11. C. De Francovich rechtspraak (Hof van Justitie, 1991) De Staat is aansprakelijk voor het niet implementeren van Europese richtlijnen. Je kan je beroepen op rechten die je kan ontlenen aan internationale rechten, de lidstaat heeft de plicht de internationale richtlijnen om te zetten in eigen wetten. Gevolg: de suprematie van dekreet/ordonnantie bestaat niet meer, er zijn bevoegdheden overgedragen aan Europa 8. Rechtstaat Beginsel van een rechtstaat: de verschillende staatsmachten zijn gebonden door het recht. De macht van de overheid wordt beperkt door rechtsregels: De wetgevende macht controleert de uitvoerende macht De wetgevende macht moet ook de hogere wetregels respecteren De rechtstaat gedachte is inherent aan de grondwet: de overheid is gebonden door de algemene, ongebonden en abstracte rechtsregels die ze zelf heeft gecreëerd. De essentie hiervan is het verbod op willekeur + rechtszekerheid, voorzienbaarheid. Vandaar dat rechtsregels werken voor de toekomst, in beginsel geen terugwerkende kracht. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het Arbitragehof beslissen dat iets retro-actief ingesteld wordt. De overheid is gebonden door het recht, de rechtsonderhorige kan aan de rechtsregels rechten ontlenen die hij kan afdwingen voor de rechter. Sommige wetten zijn zo belangrijk dat ze worden opgenomen in de grondwet en in de verdragen die worden afgesloten. 9. Grondrechten 3 categorieën: Burgerlijke Politieke Sociaal-economisch-cultureel A. Burgerlijk rechten die de rechtsonderhorige wapenen, beschermen tegen een al te voortvarend optreden van de overheid. Biedt verweer tegen de overheid (afweerrechten), vb. persoonlijke vrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs, … De overheid mag hierin niet optreden. B. Politiek rechten die het mogelijk maken dat de rechtsonderhorige deel neemt aan het staatsgezag vb. stemrecht, recht om toe te treden tot het openbaar ambt. C. Sociaal-economisch-cultureel (S.E.C.) rechten van de nieuwe generatie (tot stand gekomen na WO II in verdragen en basisteksten), impliceren een positief optreden van de overheid, vereisen dat de overheid iets doet, veronderstellen een actief overheidsoptreden. vb. recht op een menswaardig bestaan, recht op goede sociale huisvesting, gezond leefmilieu, bestaansminimum, dringende medische hulpverlening, … De overheid moet hier regels voor opstellen en gelden vrijmaken. Burgerlijke en Politieke rechten hebben een directe inwerking en zijn afdwingbaar. S.E.C. rechten: de tussenkomst van de wetgever/dekreetgever is nodig, dit maakt het afdwingbaar. Recht 25/06/07 Namiddag Staatsrecht Hfst 1: de grote beginselen: * scheiding der machten * soevereiniteit * parlementaire democratie Hfst 3: Wat is onze grondwet? Volgende hoofdstukken: de verschillende grondwetsherzieningen en hun invloed 1. De grondwet België heeft een geschreven grondwet, deze is star en onlenig en gekoppeld aan een procedure grondwetsherziening die niet gemakkelijk is. De laatste verkiezingen waren grondwetherzienend, hiervoor is een 2/3 meerderheid nodig. De grondwet is minder makkelijk vatbaar voor wijzigingen, de starheid wordt versterkt door de staatshervorming, is hierdoor omvangrijker geworden. Hoe meer er in de grondwet staat, hoe meer star de grondwet wordt. Hoe preciezer de formuleringen en de procedure tot wijziging, hoe meer star de grondwet. Bijzondere wetten: art 4. goedgekeurd met een bijzondere meerderheid = 2/3 meerderheid in het federaal parlement + meerderheid in elke taalgroep van de Kamer. Er moet een brede meerderheid zijn, ook over de taalgroepen heen. De grondwet bepaald dat er periodes zijn dat er geen herziening van de grondwet mogelijk is: Regentschap Oorlog De verschillende grondwetherzieningen zijn belangrijk uit 2 oogpunten: Ze hebben bijgedragen tot de hervorming van het parlementair stelsel (hfst 5) Staatshervorming: de evolutie van de Belgische centrale staat naar een federale staat (hfst 6) 1ste categorie grondwetsherzieningen: invloed op het kiesstelsel Tot na WO II : overgang tot uitbreiding van het kiezerspubliek Cijnskiesrecht Algemeen meervoudig stelsel Algemeen enkelvoudig stelsel voor mannen Algemeen enkelvoudig stelsel voor mannen en vrouwen De recente wijzigingen aan de grondwet hebben toegelaten naar een uitbreiding van het kiezerspubliek te gaan: Op gemeentelijk vlak: kiesrecht voor onderdanen van de EU + het recht om verkozen te worden het verlenen van stemrecht tot niet-EU onderdanen : verblijf in België + laten registreren. Grondwetsherziening: uitbreiding van het kiezerspotentieel + de mogelijkheid om af te wijken van het principe van de vertegenwoordiging (gemeente en provincie -> referendum) Op niveau van gemeente en provincie krijgt men de mogelijkheid een referendum te organiseren= consultatief, de raden beslissen! 2 kamerstelsel (federaal) Belangrijke wijzigingen in de Grondwet. De bevoegdheidsverdeling tussen de federale wetgevende kamers: Eerst: federale wet komt tot stand na stemming in beide kamers en wordt bekrachtigd door de Koning. Nu: bepaalde materies waarvoor Kamer en Senaat bevoegd zijn, voor andere materies is er een bevoegdheid voor de Kamer, evocatierecht voor de Senaat. De Kamer heeft het laatste woord. De politieke vertegenwoordiging van de federale regering gebeurt enkel nog in de Kamer. Naast rechtstreeks verkozen senatoren zijn er ook de gemeenschapssenatoren om de stem van de gemeenschap te vertegenwoordigen in de Senaat + gecoöpteerde senatoren. Geleidelijk wordt de Senaat een 2de Kamer waarin de gemeenschappen vertegenwoordigd zijn. 2de categorie grondwetsherzieningen: Mbt de Staatshervorming de indeling van het Belgisch grondgebied in vier taalgebieden Drie homogene taalgebieden : NL/FR/D Eén 2-talig: administratief arrondissement Brussel hoofdstad In de homogene taalgebieden, in de gevallen waarin de wet dat voorziet, kunnen faciliteiten toegekend worden aan een minderheidstaalgroep in dit gebied. Taalfaciliteiten voor anderstaligen, dit doet geen afbreuk aan de homogeniteit van het taalgebied. Faciliteiten zijn verankerd in de grondwet, ze worden erkend door bijzondere meerderheidswetten. 3 gewesten/3 gemeenschappen gewesten: Brussel, Vlaanderen, Wallonië gemeenschappen: Vlaamstalige, Franstalige, Duitstalige Zij hebben de bevoegdheid om regels uit te vaardigen met de kracht van wet. Dekreten hebben de kracht van wet. Ordonnanties: de federale overheid kan ordonnanties vernietigen in bepaalde gevallen + zij kunnen door een gewone rechter getoetst worden. 2. Asymetrieën tussen gemeenschap en gewest Het Vlaams parlement + de Vlaamse regering: zowel gemeenschap- als gewestmateriën. Franstalig: andere constructie: het Waals parlement behandelt gewestmateries, de Franse gemeenschapscommissie de gemeenschapsmateries. Dit leidt tot een complexe staatsstructuur. Gemeenschappen en gewesten hebben een constitutieve autonomie: binnen een bepaalde omkadering kunnen gemeenschappen en gewesten een aantal dingen zelf regelen. De verhouding tussen de machten vd deelstaten (wetgevend/uitvoerend, rechterlijk blijft federaal), is gespiegeld en in grote mate conform met het federaal niveau. Dwz een overwicht van de wetgevende macht en een omkaderende uitvoerende macht. Geen rechtstreekse macht voor de deelstaten maar er werden wel administratieve rechtscolleges opgericht, de gewone rechterlijke machten (art 31, 144 en 145) bleven federaal. 3. Vijf autonomie kenmerken Bescherming van bevoegdheden toegekend aan gemeenschap en gewest: expliciet opgesomd in de grondwet, geëxpliciteerd in bijzondere wet van 08/08/1980. Bijzondere Wet Hervorming Instellingen (BWHI): gewijzigd in latere herzieningen, meerderheid in taalgroepen naast een 2/3 meerderheid. Kamer en Senaat zijn gelijk bevoegd voor herzieningen ivm de staatshervorming. Wetgevende bevoegdheden voor gemeenschap en gewest: dekreten hebben de kracht van wet, ordonnanties hebben de kracht van wet mits enkele beperkingen. De grondwet kent enkel het begrip wet en dekreet. Gewestmateries kunnen geregeld worden bij dekreet of de in art 134 genoemde regel. Toegewezen karakter van de gemeenschap- en gewestbevoegdheid: gemeenschap en gewest hebben enkel de bevoegdheden die hen uitdrukkelijk zijn toegewezen (door grondwet en bijzondere wet). Het Arbitragehof houdt rekening met de autonomiegedachte die achter de bevoegdheidstoewijzingen schuilt. Vb: Onderwijs = gemeenschapmaterie, met uitzondering bvb van het bepalen van het begin en einde van de leerplicht, pensioen van het onderwijzend personeel, … dit blijft federaal. Deze uitzonderingen worden door de rechter limitatief en beperkend geïnterpreteerd. art. 4,5en 6 van de Bijzondere wet) 1 beperkte uitzondering: art 10 vd Bijzondere wet: de impliciete bevoegdheden De gemeenschappen en gewesten kunnen treden op het terrein van de federale overheid in de mate dat dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de eigen bevoegdheden. Dit is een uitzonderingsbepaling die door het Arbitragehof beperkend geïnterpreteerd wordt. Er moet aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn: * aantonen dat het noodzakelijk is de eigen bevoegdheid zelf uit te oefenen. * het domein moet vatbaar zijn voor een gedifferentieerde regeling. * de bevoegdheidsoverschrijding mag slechts marginaal zijn, mag niet verder gaan dan noodzakelijk is en mag het beleid van de federale overheid niet doorkruisen. Het Arbitragehof houdt hier toezicht op en aanvaard zeer uitzonderlijk impliciete bevoegdheden. Exclusieve bevoegdheden: wat tot de bevoegdheid van de ene behoort, behoort exclusief hem toe, de ander mag dit domein niet betreden. Achtergrond: dit is een middel om de autonomie te verwezenlijken maar ook om bevoegdheidsconflicten te voorkomen. Je kan niet met twee voor dezelfde bevoegdheid verantwoordelijk zijn. Maar de bijzondere wetgeving heeft zelf gezondigd tegen dit principe, er zijn afwijkingen van de exclusieve bevoegdheidstoewijzigingen. * gedeelde exclusieve bevoegdheden: vb jeugdbescherming (art 5 vd bijzondere wet) bepaalde aangelegenheden zijn toevertrouwd aan de gemeenschappen, andere aan de federale overheid (exclusief domein van de jeugdbescherming) = een bron van discussie, er moet afgebakend worden wie bevoegd is voor wat; * parallelle bevoegdheden: elke overheid, binnen de hem toegewezen materie, kan een welbepaalde aangelegenheid regelen. vb. bevoegdheid federaal, gemeenschappelijk en gewestelijk op het vlak van wetenschappelijk onderzoek (ieder voor zijn materie). * eigenlijk concurrerende bevoegdheden: vb belastingen (art 170 grondwet) De grondwet erkent een zekere autonomie voor gemeenschap en gewest op het vlak van belastingen maar art 170 paragraaf 2 zegt dat de wet de uitzonderingen kan bepalen waaruit de noodzakelijkheid blijkt. Zo kan de federale overheid toezicht houden op de totale belastingsdruk die op de burger rust. Het Arbitragehof houdt toezicht, men moet de noodzakelijkheid aantonen. * oneigenlijke concurrerende bevoegdheden: deelstaat en federale overheid zijn bevoegd, het is een oneigenlijke concurrentie. De federale overheid stelt de basisregels op, de deelstaat kan aanvullende regels vaststellen (voor zover hier nog ruimte voor is). De aanvulling moet in overeenstemming zijn met de federale bepaling. vb. De wetgeving overheidsopdrachten: de federale wetgever is bevoegd, maar de dekreetgever (deelstaat) vaardigt andere bepalingen uit. vb. consumentenbescherming vb. de motiveringsplicht: de motivering van bestuurshandelingen: de dekreetgever kan strenger zijn. Het vertikaliteitsbeginsel: in beginsel is diegene die bevoegd is over een welbepaalde aangelegenheid vertikaal bevoegd: kan niet alleen de wetgevende norm bepalen maar ook de algemene uitvoeringsbesluiten nemen en heeft de bevoegdheid om het dekreet en de uitvoeringsbesluiten toe te passen. vb. Het Vlaams gewest is bevoegd voor Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw Vlaams parlement vaardigt het dekreet uit, de Vlaamse Regering zorgt voor de uitvoering ervan, de individuele beslissing valt in het Vlaams parlement. Samengevat: de deelstaat is bevoegd voor de wetgevende normen, de uitvoeringsbesluiten en de individuele beslissingen. Deze vijf autonomiekenmerken helpen de bevoegdheid correct in te schatten. Op het vlak van onderwijs, jeugdrecht (gemeenschap) en economisch beleid (gewest) zijn bevoegdheden uitzonderlijk terug toegewezen aan de federatie (12 uitzonderingen). Dit wordt limitatief geïnterpreteerd door het Arbitragehof. Vb. arbeidsrecht, sociale zekerheid, controle op verzekeringsinstellingen, handelsrecht. 4. Beperkingen en bevoegdheden van gemeenschap en gewest 2 algemene beperkingen: Economische en monetaire unie: het is niet evident dat dit een algemene bevoegdheidsbeperking is. Art 6 van de bijzondere wet paragraaf 1 VI: bepaling die de economische bevoegdheid aan de gewesten toebedeeld. Het principe van de economische en monetaire unie beperkt de bevoegdheid van de gewesten wanneer zij de economische aangelegenheden regelt. Maar het beperkt ook andere aangelegenheden van de gewesten + van de gemeenschappen. Zij moeten rekening houden met het vrij verkeer van goederen en diensten, de vrijheid van handelsnijverheid en de economische unie. vb. belasting van het Waals gewest: waterbelasting: intern douanerecht maar tegenstrijdig met het vrij verkeer van goederen. vb. dekreet begraafplaatsen en crematie: de gemeenschap moet rekening houden met de vrijheid van handel en nijverheid. Aangelegenheden die de grondwet voorbehoudt aan de wet: dit is niet noodzakelijk de federale wet, kijken naar het ogenblik waarop dit werd ingevoerd in de grondwet (voor 1980/na 1980). 5. Belangen- en bevoegdheidsconflicten Belangenconflict: geen bevoegdheidsoverschrijding maar een wetgever regelt een materie waarvan een andere wetgever denkt dat dit zijn beleid doorkruist of schaad: -> overlegcomité Bevoegdheidsconflict: hier overtreed één van de overheden die wetgevend is opgetreden zijn bevoegdheid, regelt een aangelegenheid waarvoor ze niet bevoegd is = juridisch conflict. Om dit te voorkomen: De Raad van State, afdeling wetgeving: voorontwerpen van wet, dekreet of ordonnantie moeten aan de Raad van State, afdeling Wet worden voorgelegd, dit is een verplichte vormvereiste. De niet-naleving hiervan bij een wet kan echter niet gesanctioneerd worden. Niet-naleving bij een besluit kan wel gesanctioneerd worden, vernietiging van het Besluit door de Raad van State of wordt buiten beschouwing gelaten door de rechter. Om op te lossen: het Arbitragehof Wanneer je hoogdringendheid kan inroepen kan je op verkorte termijn naar de Raad van State gaan. Die moet binnen de termijn advies verstrekken + beperkt zijn onderzoek dan tot een aantal aspecten: * is er bevoegdheid om op te treden * kom je niet op het terrein van een ander * substantiële vormvereisten De Raad van State kijkt niet naar de inhoud. Rol van de Raad van State = het voorkomen van bevoegdheidsconflicten. Advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State: je moet dit vragen maar het is juridisch niet bindend. Vb. Dekreet: Raad van State zegt dat je op het terrein van een ander komt, men neemt er kennis van, men denkt dat men toch bevoegd is. Het dekreet kan toch goedgekeurd worden, maar men kan het dekreet betwisten, met name op die bepaling van de Raad van State, bij het Arbitragehof. Die kan wel of niet rekening houden met het advies van de Raad van State. Vb. ontwerk reglementair besluit: de Raad van State zegt dat je bevoegd bent maar dat er een schending is van het dekreet. Men laat het besluit toch uitvaardigen. Het besluit wordt betwist bij de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak: neemt kennis van het besluit van de afdeling wet, is er niet door gebonden maar kent er wel een zeker gezag aan toe. Gevolg: vernietiging van het besluit met terugwerkende kracht (termijn van 60 dagen na het besluit). vb. procedure voor gewone rechter: als in het besluit dingen staan die ingaan tegen een dekreet, dan kan de rechter hier beslissen voor deze casus, hij houdt ook rekening met het advies van de Raad van State, afdeling wet. Hij kan er ook voor kiezen dit besluit buiten toepassing te laten. De Raad van State: wel advies, geen beoordeling van wetten ed. na stemming. Administratieve rechtshandelingen, beoordeelt niet of een wet in strijd is met bevoegdheid. De afdeling wetgeving kan advies geven. Arbitragehof: wetten/dekreten/ordonnanties beoordelen, is als enige bevoegd om kennis te nemen van een verzoek tot schorsing van een wet/dekreet/ordonnantie, termijn = 6 maanden. Doel schorsing: om voorlopig tot een uitspraak ten gronde het dekreet/wet/ordonnantie te schorsen tot een eventuele vernietiging, kan dan niet worden toegepast. Schorsing gebeurt zelden: twee dingen bewijzen: * moeilijk te herstellen, ernstig nadeel * ernstig middel Buiten de vooropgestelde termijn kan men een dekreet/wet/ordonnantie wel nog ter discussie stellen. De rechter kan aan het Arbitragehof vragen of het dekreet dat men ter discussie stelt, wettelijk is. De rechter is aan het antwoord van het Hof gebonden, het dekreet wordt in dit geval wel niet vernietigd.