REDACTIONEEL Kinderarmoede door economische bril Wim Vermeersch Hoofdredacteur Samenleving en politiek Het recente Kinderarmoederapport van Unicef schudde ons nogmaals wakker: in België leeft 1 kind op 5 onder de armoededrempel. Dit gemiddelde verbergt grote regionale verschillen: 1 op 10 in Vlaanderen, 1 op 4 in Wallonië, en bijna 4 op 10 in Brussel. Het Brussels Gewest zit daarmee op hetzelfde niveau als Roemenië. De laatste jaren is het armoederisico verschoven van ouderen naar jongeren. Vandaag leven zo’n 420.000 kinderen onder de armoedegrens in ons land. Het is een schandvlek voor een rijk land als België. Deze alarmerende cijfers blijken voor Bourgeois I en Michel I geen signaal om een versnelling hoger te schakelen. Hoewel de beleidsnota’s van de bevoegde minister Liesbeth Homans en staatssecretaris Elke Sleurs aandacht besteden aan de specifieke strijd tegen kinderarmoede, doet het algemeen sociaal beleid die focus teniet. De be- sparingen treffen gezinnen, en dus ook kinderen. Laten we het probleem van de kinderarmoede eens door de economische bril bekijken, nu het door de sociale bril troebel kijken wordt. RENDEMENT Op 1 december werd het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2014 van het Antwerpse Centrum OASeS voorgesteld. Daaruit bleek nogmaals dat wie opgroeit in armoede later zelf meer kans heeft op armoede: 26% van de Belgen tussen 25 en 59 jaar die opgroeiden in een gezin met een (zeer) slechte financiële situatie is arm, tegenover slechts 8% van de respondenten die opgroeiden in een gezin met een (zeer) goede financiële situatie. Deze cijfers tonen niet alleen aan dat geen elk individu een onbeschreven blad is dat zelf ten sampol 2014/10|1 SAMPOL_december2014.indd 1 12/5/2014 8:37:39 AM Wim Vermeersch Kinderarmoede door economische bril volle verantwoordelijk is voor zijn sociale positie (en dus dat de toegenomen focus op het individuele schuldmodel erg onrechtvaardig is), maar vooral dat we fel moeten investeren om die generatiecirkel te doorbreken. Ook in economisch belang. Want een maatschappij die op deze ‘uitgavenpost’ bespaart, krijgt later een veelvoud aan kosten als een boemerang terug. Maar ook uit efficiëntieredenen: hoe later de programma’s worden uitgeschreven, hoe minder impact ze hebben. Amerikaans econoom en Nobelprijswinnaar James Heckman ontdekte dat voor iedere geïnvesteerde dollar in onderwijs en zorg, men het meest rendement behaalt bij de jongste kinderen. De naar hem genoemde Heckmancurve biedt een verklaring voor de herhaaldelijke vaststelling dat interventieprogramma’s bij jonge kinderen een hoog rendement hebben, terwijl ze bij tieners of volwassenen een veel lager rendement hebben. Het is, met andere woorden, ‘rendabel’ om zo vroeg mogelijk (zelfs al tijdens de zwangerschap, zoals Hendrik Cammu in zijn bijdrage aantoont) een ambitieuze sociale politiek te voeren. Dat moet sommige beleidsmakers, bij wie de taal van het geld de enige is die ze lijken naar waarde te schatten, toch als muziek in de oren klinken? INVESTEREN Een sleutelelement, zo blijkt uit zowat elke studie, zijn forse investeringen in voorschoolse opvang. Een goede kinderopvang en kleuterschool zet kinderen op het juiste spoor. Het resulteert in betere leerprestaties, grotere deelname aan hoger onderwijs, betere carrièremogelijkheden, en dus hogere lonen en overheidsinkomsten, terwijl de afhankelijkheid van sociale voorzieningen en uitkeringen daalt. Diegene die stelt dat ‘daar geen geld voor is’, getuigt van een bijzonder kortzichtige visie. Die ziet alleen de maatschappelijke kosten: die van de preventieprogramma’s zelf of - als die de wijsheid heeft wat verder te kijken dan het momentane - naar de meeruitgaven in het hoger onderwijs door een grotere doorstroom. Maar vergeet daarbij de baten op lange termijn: de minderuitgaven voor bijkomende ondersteuning in opvang, de minderuitgaven voor buitengewoon onderwijs, de meerontvangsten van belastingen, de minderuitgaven in sociale bijstand, gezondheidszorg en criminaliteit, enzovoort. Hetzelfde geldt in se voor de verhoging van uitkeringen en vervangingsinkomens tot boven de armoedegrens, met de gelijktijdige verhoging van het interprofessioneel minimumloon om een volwaardig salaris te verzekeren en de werkloosheidsval te vermijden. Ja, dat kost handenvol geld (1,5 miljard euro volgens het Rekenhof). Maar tel uit je winst. Je trekt er een groot aantal ouders, en dus kinderen, mee uit de armoede. Je spaart er een pak toekomstige uitgaven mee uit. SCHADE Hoeveel je precies kan besparen, is niet eenvoudig te becijferen. De Amerikaanse studie “The economic costs of childhood poverty in the United States” in Journal of Children and Poverty (Vol. 14, Nr. 1, maart 2008) schat de economische schade van kinderarmoede in de VS op zo’n 500 miljard dollar per jaar, ofwel bijna 4% van het bbp: het vermindert de productiviteit en economische winst ten bedrage van 1,3% van het bbp, het verhoogt de kost van criminaliteitsbestrijding met 1,3% van het bbp, net als de gezondheidsuitgaven met 1,2% van het bbp. Uiteraard is België de VS niet, niet op het niveau van de kinderarmoede, laat staan inzake sampol 2014/10|2 SAMPOL_december2014.indd 2 12/5/2014 8:37:39 AM Wim Vermeersch criminaliteitscijfers (gelukkig maar), maar de cijfers zijn toch ook voor ons een indicatie. Op Europees vlak is nog niet veel onderzoek gedaan naar de precieze kostprijs van kinderarmoede. Wel berekende armoede-expert Steven Groenez (HIVA) het gemiddelde van bestaande, vooral Angelsaksische, kosten-batenanalyses van verschillende armoedebestrijdingsprogramma’s: hij komt uit op een jaarlijks rendement van 5 à 6%. Kinderarmoedepreventie brengt de maatschappij dus geld op. Ook die percentages moeten sommige beleidsmakers toch als muziek in de oren klinken? Het is een rente waar de spaarder alleen maar van kan dromen. Kinderarmoedepreventie is tevens een levensverzekering. Letterlijk. Gezien de vergrijzingsgolf die ons wacht. Vandaag maken 60-plussers 21% van de bevolking uit; tegen 2050 zullen zij 32% van de bevolking uitmaken. Vandaag zijn er voor elke gepensioneerde 3,84 werkenden. Tegen 2030 verwacht men dat er maar 2,68 actieven zullen zijn per gepensioneerde. In 2050 zou het aantal werkenden dalen naar 2,21 per gepensioneerde. Ook in kille economische termen heeft het dus zin te investeren in de Kinderarmoede door economische bril ontwikkeling van kinderen. Als we hen kunnen opvoeden tot zelfbewuste volwassenen zullen ze later gewapend zijn om bij te dragen tot het in stand houden van ons sterk uitgebouwde sociale welvaartssysteem. STORM OP KOMST Hamvraag is of de politici vandaag aan de macht dat laatste willen. De conclusie inzake de strijd tegen kinderarmoede (‘Investeren is de beste besparing’) vereist van de huidige regeringen een ideologische flexibiliteit die niet evident is. Het staat haaks op hun mantra dat eerst moet worden gesnoeid om daarna te kunnen groeien. Toch is de strijd tegen kinderarmoede, door een economische bril, an investment you can not afford not to make. Want wie op deze ‘uitgavenpost’ bespaart, moet later een veelvoud ervan moet betalen via kosten voor justitie, gezondheidszorg, werkloosheid. In beurstermen is kinderarmoede, zo lezen we in de bijdrage van Gaëlle Buysschaert, dan ook een ‘leading indicator’. Een meetbare economische factor die aangeeft volgens welke trend de economie verder zal evolueren. Kinderarmoede? Dat is storm op komst. sampol 2014/10|3 SAMPOL_december2014.indd 3 12/5/2014 8:37:39 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Armoede treft haast één kind op vijf in België, ongeacht welke indicator we gebruiken om armoede te meten: hetzij een indicator die steunt op het gezinsinkomen, hetzij een indicator die steunt op de levensomstandigheden van het kind. Dit cijfer verdoezelt echter grote regionale verschillen. Het risico op financiële armoede in gezinnen met kinderen zit de laatste jaren bovendien in de lift. Het is dus hoog tijd om aan de alarmbel te trekken. SAMPOL_december2014.indd 4 12/5/2014 8:37:39 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Het armoederisico bij kinderen is in België groter dan dat van de totale bevolking, ongeacht welke indicator we gebruiken om armoede te meten: een monetaire indicator die steunt op het gezinsinkomen, dan wel een indicator die gebaseerd is op de levensomstandigheden van het kind. Een hoge kinderarmoedegraad kan duiden op onvoldoende sociale bescherming en/of slecht presterende arbeidsmarkten. Dat ouders niet of onvoldoende aan het werk zijn, kan te maken hebben met hiaten in de kinderopvang en tekorten in het onderwijs dat zij genoten hebben. Kinderarmoede bemoeilijkt op zijn beurt het onderwijsbeleid, gegeven het sterke verband tussen de sociale, economische en culturele achtergrond van kinderen en hun schoolsucces. Kortom, kinderarmoede is zowel oorzaak als gevolg in een vicieuze cirkel van slecht presterende arbeidsmarkten en onderwijssystemen. In dezelfde zin kan er een vicieuze wisselwerking zijn tussen kinderarmoede en falende gezondheidszorg. De mate waarin kinderarmoede bestaat in een land, is een ‘voorspellende indicator’ voor toekomstige sociale problemen in dat land. Dit is des te onrustwekkender omdat de intergenerationele overdracht van armoede ruimschoots bewezen is: de kansen om als volwassene te ontsnappen aan armoede verminderen sterk voor wie als kind arm was. Kinderarmoede staat dus haaks op de fundamentele rechten van kinderen. VERSCHUIVENDE SOCIALE RISICO’S Om een beter inzicht te krijgen in de samenstelling van het totale armoederisico van de Belgische bevolking, bekijken we de evolutie van het armoederisico onder kinderen, ouderen en de totale bevolking. Tabel 1 toont dat op relatief korte termijn het armoederisico verschoven is van de ouderen naar de jongeren, een trend die we ook vaststellen voor het EU15-gemiddelde. Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken De stabiliteit van het algemene armoedepercentage verbergt bijgevolg verschuivingen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Enerzijds daalde het armoederisico bij 65-plussers significant van 23,2% in 20062 naar 20,2% in 2011. Anderzijds steeg het armoederisico onder kinderen significant van 15,3% naar 18,7%. Het is dus wel degelijk tijd voor een alarmsignaal. EEN ARMOEDE-INDICATOR DIE STEUNT OP HET GEZINSINKOMEN Volgens SILC 2011 leven naar schatting 18,7% van de Belgen jonger dan 18 jaar onder de armoedegrens, wat overeenstemt met 420.000 kinderen. Uit Figuur 1 leren we dat België slechts een middelmatige prestatie neerzet op het vlak van kinderarmoede ondanks de lange traditie die ons land kent inzake sociale zekerheid. Deze middelmatige prestatie verdoezelt echter een grote regionale diversiteit: kinderarmoede treft één kind op tien in Vlaanderen tegenover één op vier in Wallonië en zelfs vier op tien in Brussel. Als we de Belgische regio’s vergelijken met de EU-lidstaten stellen we vast dat Vlaanderen deel uitmaakt van de Europese kopgroep. Brussel is daarentegen de Europese hekkensluiter. Wallonië situeert zich aan het einde van het peloton, op een niveau vergelijkbaar met Letland en Italië. EEN DEPRIVATIE-INDICATOR DIE STEUNT OP DE LEVENSOMSTANDIGHEDEN Om een beter inzicht te krijgen in de kinderarmoedeproblematiek is het van belang om verschillende indicatoren te gebruiken. Naast de monetaire - en relatieve - benadering, die we hierboven hebben besproken, onderzoeken we gegevens over de levensomstandigheden van de kinderen en stellen een indicator van sampol 2014/10|5 SAMPOL_december2014.indd 5 12/5/2014 8:37:39 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken Tabel 1: Armoederisico’s onder kinderen [0-17], ouderen [65+] en de totale bevolking in België en de EU15, 2006 en 2011. Bron: EU-SILC, 2006 en 2011. Opmerkingen: De armoedegrens die we in onze analyses hanteren is gelijk aan 60% van het nationale mediane gestandaardiseerde netto beschikbare huishoudinkomen. *: significant verschil op het 0,10 significantieniveau. **: significant verschil op het 0,05 significantieniveau. ***: significant verschil op het 0,01 significantieniveau. Figuur 1: Armoederisico onder kinderen [0-17] en van de totale bevolking, 2011. Bron: EU-SILC, 2011. Opmerkingen: Voor de Belgische regio’s maken we gebruik van een federale armoededrempel, berekend op basis van de totale Belgische populatie. We moeten bij een vergelijking tussen regio’s en EU-lidstaten voorzichtig zijn om verschillende redenen: (1) aan deze puntschattingen zijn foutenmarges verbonden, die groter zijn voor indicatoren van de regio’s dan voor indicatoren van het hele land. (2) We vergelijken hier verschillende geografische entiteiten. Dat is des te meer het geval in Brussel, in die zin dat armoede zich in de meeste Europese landen hoofdzakelijk concentreert in de grote steden. (3) We kunnen niet besluiten hoe Vlaanderen zich verhoudt tot de andere Europese regio’s. Er zijn in feite een twintigtal regio’s die beter of ongeveer evengoed scoren als Vlaanderen, net zoals er een tiental regio’s zijn die ongeveer gelijk of slechter scoren dan Brussel. sampol 2014/10|6 SAMPOL_december2014.indd 6 12/5/2014 8:37:40 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken Figuur 2: Aandeel kinderen [1-15], volgens de regio, die leven in een gezin dat financieel niet in staat is om de volgende items (desgewenst) aan te schaffen, 2009. Bron: EU-SILC, 2009. Opmerking: omwille van databeperkingen en samenhang met voorgaand onderzoek, heeft onze deprivatieindicator betrekking op de leeftijdsgroep tussen 1 en 15 jaar. kind-specifieke materiële deprivatie voor. Dit is een absolute maatstaf van kinderarmoede die gebaseerd is op de toegang tot 18 items die gemeenschappelijk zijn voor alle landen van de EU en van belang zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Van zodra de ouders financieel niet in staat zijn om drie of meer van deze kind- en gezinsitems, indien gewenst, aan te schaffen, beschouwen we het kind als materieel gedepriveerd. Figuur 2 presenteert, voor elk van deze 18 items, het aandeel van de kinderen dat leeft in een gezin dat zich het desbetreffende item niet kan veroorloven, naar de drie gewesten. Net als bij de financiële armoede-indicator stellen we aanzienlijke regionale verschillen vast, wat een grote diversiteit in de dagelijkse levensomstandigheden van Belgische kinderen aantoont. In alle regio’s staat zich geen vakantie kunnen veroorloven bovenaan, net als het niet kunnen vervangen van versleten meubels in de gezinswoning. Het aandeel kinderen bij wie de basisitems zoals voedsel, kleren of schoenen ontbreekt, is kleiner, maar niet verwaarloosbaar in Brussel, en in mindere mate in Wallonië. In totaal kunnen de ouders zich drie of meer items niet veroorloven voor 39% van de Brusselse kinderen en 22% van de Waalse, tegenover 12% van de Vlaamse kinderen. sampol 2014/10|7 SAMPOL_december2014.indd 7 12/5/2014 8:37:40 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Deze regionale verschillen vereisen een verfijnde analyse van de sociaaleconomische determinanten die werkzaam zijn binnen elke regio. In Guio e.a. (2015) stellen we multivariate logistische regressies voor om deze verschillen te verklaren. Een belangrijke vaststelling die we daar doen is dat de werkintensiteit van gezinnen een risicofactor is die de armoede en de kindspecifieke materiële deprivatie sterk beïnvloedt. In de volgende paragraaf gaan we dan ook dieper in op deze determinant. FOCUS OP EEN DETERMINANT: DE HUISHOUDWERKINTENSITEIT De huishoudwerkintensiteit is een maatstaf die de arbeidsmarktparticipatie van het huishouden weergeeft: een waarde 0 geeft aan dat er niemand in het huishouden gewerkt heeft het afgelopen jaar, een waarde 1 geeft aan dat iedereen in het huishouden zijn volledige potentieel gewerkt heeft. Bekijken we de samenstelling van het kinderarmoederisico naar de werkintensiteit van het huishouden waarin deze kinderen leven Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken in Figuur 3, dan wordt duidelijk dat de interne structuur van het Belgische kinderarmoederisico uitzonderlijk is in Europees vergelijkend perspectief. Geen enkel ander land in de EU27 heeft een groter relatief aandeel van financieel arme kinderen die behoren tot een gezin met zeer lage werkintensiteit dan België (60,6%). Dit is grotendeels te verklaren door de grote relatieve aandelen van deze groep in Wallonië en Brussel. De interne structuur van het kinderarmoederisico in Vlaanderen verschilt danig van de twee andere Belgische regio’s. In Guio e.a. (2015) tonen we dat Wallonië tegelijk wordt getypeerd door (1) een groot aandeel kinderen die in een gezin met een zeer lage werkintensiteit leven (20%) als door (2) een erg hoog armoederisico voor deze gezinnen (88%) en een erg gering armoederisico voor kinderen die leven in gezinnen met een zeer hoge werkintensiteit (3%). Deze twee kenmerken samen houden een ‘dubbele polarisatie’ in: gezien vanuit een huishoudperspectief is de kloof tussen de haves en de have nots uitzonderlijk groot in Wallonië, Figuur 3: Kinderarmoedegraad onderverdeeld naar de werkintensiteit van het huishouden, 2011. Bron: EU-SILC, 2011. sampol 2014/10|8 SAMPOL_december2014.indd 8 12/5/2014 8:37:40 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio zowel wat betreft de arbeidsmarktparticipatie als wat betreft de gevolgen van arbeidsmarktparticipatie voor armoede. De betere score van Vlaanderen inzake kinderarmoede kan hoofdzakelijk worden verklaard door (1) een uitermate gering armoederisico van gezinnen met een zeer hoge werkintensiteit (2%); (2) een vrij klein aandeel kinderen die in een gezin leven met zeer lage werkintensiteit (7%), in tegenstelling tot Wallonië; maar (3) daartegenover staat dat het armoedecijfer van kinderen in deze gezinnen, net zoals in Wallonië, erg hoog is (63%). Dit wijst erop dat er ook in Vlaanderen een niet te verwaarlozen ruimte voor verbetering bestaat om de kinderarmoedegraad te verminderen. Een andere belangrijke vaststelling uit onze regressieresultaten is dat kinderen waarvan minstens één ouder laaggeschoold is meer risico lopen op materiële deprivatie, bij eenzelfde inkomen en werkintensiteit. Figuur 4 bekijkt de band tussen de werkintensiteit en, respectievelijk, de kinderarmoedegraad (figuur 4a) en het kindspecifieke materiële deprivatierisico (figuur 4b). Volgens beide indicatoren lopen kinderen van laaggeschoolde ouders een verhoogd risico. Voor het kinderarmoederisico is het verschil tussen de zwarte stippellijn en de grijze volle lijn echter groter voor het EU27-gemiddelde dan voor België specifiek. Bij de kindspecifieke materiële deprivatie is de discrepantie tussen laaggeschoolde en niet-laaggeschoolde ouders het grootst in de groep met zeer lage werkintensiteit. Bovendien vinden we dat ook eenoudergezinnen of huishoudens van vreemde origine een hoger risico lopen op financiële armoede en materiële deprivatie, zelfs als ze werk hebben. CONCLUSIE Haast één kind op vijf in België loopt het risico om in armoede te leven. Dit illustreert duidelijk dat het Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken belangrijk en dringend nodig is om te werken rond kinderarmoede, om te vermijden dat deze situatie, zowel op het individuele als op het collectieve niveau, gevolgen heeft op de lange termijn. Het Belgische kinderarmoedecijfer verdoezelt echter een grote regionale diversiteit, wat specifieke analyses en passende beleidsreacties verdient. Toegang tot een kwaliteitsvolle job blijft essentieel. Vooral gezinnen met een zeer lage werkintensiteit dreigen in armoede en/of materiële deprivatie te belanden, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Dit vereist onder meer een gericht activeringsbeleid en een sterk beleid om arbeidsmarktparticipatie en gezinsverantwoordelijkheid te combineren. Een job biedt echter niet altijd een garantie tegen armoede, omdat het uit armoede geraken afhankelijk is van het aantal werknemers binnen het gezin, hun arbeidstijd, hun loonschaal en het aantal personen ten laste. Gezinnen met een lage scholing hebben vaak een zeer lage werkintensiteit, maar zelfs diegene die werk hebben lopen een groter armoede- en deprivatierisico. Hetzelfde geldt voor eenoudergezinnen of migrantenhuishoudens. Voorzieningen die risicogezinnen beter zouden ondersteunen om hun levensstandaard op te krikken zijn onontbeerlijk om kinderarmoede te bestrijden. Het is van belang om in te grijpen in de kosten waarmee gezinnen geconfronteerd worden, zoals huisvestingskosten, onderwijskosten, zorgkosten, kinderopvangkosten, enzovoort. Daarnaast is het essentieel om de levensstandaard te ondersteunen van alle gezinnen met een laag inkomen, inclusief gezinnen waar gewerkt wordt. In Guio e.a. (2015) stellen we vast dat de sociale uitkeringen en de minimumlonen voor bepaalde gezinstypes met kinderen niet volstaan om mensen te beschermen tegen armoede. Tegelijkertijd weten we dat de hoogte van individuele sociale uitkeringen wordt beperkt door de hoogte van de minimumlonen, die als het ware een ‘glazen sampol 2014/10|9 SAMPOL_december2014.indd 9 12/5/2014 8:37:40 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken Figuur 4a: Kinderarmoedegraad [0-17] van laaggeschoolde en niet-laaggeschoolde huishoudens met kinderen, volgens de werkintensiteit, 2011. Bron: EU-SILC, 2011. Figuur 4b : Kindspecifieke materiële deprivatiegraad [1-15] van laaggeschoolde en nietlaaggeschoolde huishoudens met kinderen, volgens de werkintensiteit, 2009. Bron: EU-SILC, 2009. sampol 2014/10|10 SAMPOL_december2014.indd 10 12/5/2014 8:37:40 AM Frank Vandenbroucke, Julie Vinck & Anne-Catherine Guio plafond’ vormen (zoals Bea Cantillon e.a. in het vorige nummer van Sampol aantoonden). Daarom zijn doordachte keuzes inzake de toekenningsbasis van tegemoetkomingen zo belangrijk. Deze moeten worden toegekend op basis van het gezinsinkomen en niet op basis van het sociaal statuut van de ouders. Toekenning op basis van het gezinsinkomen zorgt ervoor dat er geen ongelijkheid wordt gecreëerd aan de onderkant van de inkomensverdeling en dat werkloosheidsvallen en scheidingsvallen worden vermeden. Omdat het gaat om vicieuze cirkels, is preventief beleid ook cruciaal. Uit onze analyses blijkt dat het opleidingsniveau van de ouders een belangrijke determinant vormt: kinderen van laaggeschoolde ouders lopen een groter armoede- en deprivatierisico. Cijfers van Kind en Gezin (2014) tonen dat het aantal laaggeschoolde ouders bij de jongste kinderen in stijgende lijn zit. Een hervorming van het secundair onderwijs, die ervoor zorgt dat zoveel mogelijk Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken mensen hun talenten kunnen ontplooien en een diploma behalen, is daarom essentieel om het armoede- en deprivatierisico bij kinderen terug te dringen. De ongekwalificeerde schoolverlaters van vandaag zijn immers de kwetsbare ouders van morgen. Tegelijkertijd moeten grotere inspanningen gebeuren om de arbeidsmarkt voor laaggeschoolden te verbeteren: de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden ligt in België lager dan in vele andere landen. Onze analyse leidt vooral tot de conclusie dat het beleid zich niet mag beperken tot defensieve maatregelen opdat de kinderarmoede niet zou toenemen. Dat volstaat absoluut niet. Maatschappelijke realiteiten, zoals de lage werkzaamheid van laaggeschoolden, het hoge aantal inactieve eenoudergezinnen, en de zwakke sociale en economische integratie van migranten, leiden tot méér kinderarmoede. Het is dus zaak om deze trends te keren. Dat vraagt een zeer ambitieus en doordacht beleid. Frank Vandenbroucke Professor aan KU Leuven en Universiteit Antwerpen Julie Vinck Onderzoekster aan het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck (Universiteit Antwerpen) Anne-Catherine Guio Onderzoekster bij CEPS/Instead (Luxemburg) Noten 1/ Een uitgebreidere versie van deze bijdrage, net als de volledige referentielijst, kan u vinden in Guio, Vandenbroucke & Vinck (2015). 2/ De SILC-resultaten schommelen sterk tot 2006, wat laat veronderstellen dat de enquête in de jaren voor 2006 nog niet stabiel was. Referentie - Guio, A.-C., Vandenbroucke, F., & Vinck, J. (2015), Kinderarmoede hoger op de politieke agenda plaatsen: Enkele cijfers om beter te begrijpen wat er op het spel staat. In W. Lahaye, I. Pannecoucke, R. Van Rossem, & J. Vrancken (red.), Armoede in België. Jaarboek 2015. Gent: Academia Press. (Te verschijnen) sampol 2014/10|11 SAMPOL_december2014.indd 11 12/5/2014 8:37:40 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Kinderen van de recessie Gaëlle Buysschaert Over een crisis en de impact ervan op kinderen wordt al te vaak gedacht dat die onvermijdelijk is, dat iedereen die op dezelfde manier ondergaat en dat macro-economisch herstel op termijn wel soelaas zal brengen. In de recente Report Card 12 “Kinderen van de recessie” wijst UNICEF aan dat niets minder waar is. In de rijkste landen ter wereld werden miljoenen kinderen onmiddellijk en rechtstreeks getroffen door de recessie van de laatste jaren, meer nog dan andere kwetsbare groepen zoals senioren. En velen zullen de gevolgen heel hun leven meedragen. Net zoals overal ter wereld heeft armoede ook in België een kindergezicht. Kinderen hebben een groter risico om met armoede geconfronteerd te worden dan het gemiddelde van de bevolking. In België leeft ongeveer 1 kind op 5 onder de armoededrempel. Dit gemiddelde verbergt grote regionale verschillen: 1 op 10 in Vlaanderen, 1 op 4 in Wallonië en bijna 4 op 10 in Brussel. Dat is alarmerend, want armoede is veel meer dan een tekort aan inkomens. Het raakt mensen en kinderen in het bijzonder - in alle aspecten van hun leven. Een slechte voeding, een broze gezondheid, gevoelens van schaamte en minderwaardigheid, beperkte onderwijskansen en uitsluiting uit sociale activiteiten zijn maar enkele van de factoren die een negatieve impact hebben op de diverse domeinen van het leven en de ontwikkeling van kinderen. Maar kinderen worden niet alleen méér getroffen door armoede (bijna overal ter wereld zijn de cijfers van kinderarmoede hoger dan de gemiddelde armoedecijfer voor de gehele bevolking); de gevolgen zijn ook zwaarder. De gevolgen van periodes van armoede in de kindertijd worden al te vaak geprojecteerd over de hele levenscyclus. ‘De ontberingen waaronder kinderen vandaag lijden - op het vlak van gezondheid, opvoeding, voeding, enzovoort - riskeren blijvende gevolgen te hebben. Zowel voor henzelf als voor hun eigen kinderen. De kansen om te ontsnappen aan armoede, eenmaal volwassen, verminderen sampol 2014/10|12 SAMPOL_december2014.indd 12 12/5/2014 8:37:40 AM Gaëlle Buysschaert fors voor wie arm was in zijn kindertijd. Dat betekent ook dat het economisch ‘rendabel’ is om een ambitieus beleid op dat vlak te voeren. ‘Als men niet vroeg genoeg investeert, zal de kost voor de samenleving op lange termijn veel hoger liggen,’ concludeert Anne-Catherine Guio, onderzoekster bij CEPS/INSTEAD en IWEPS en medeauteur in dit nummer van Sampol. DE IMPACT VAN DE CRISIS Ondanks herhaalde politieke engagementen op verschillende niveaus raakte de economische recessie van de voorbije jaren de kinderen in België hard. De situatie ziet er steeds grimmiger uit. Voor velen zullen de gevolgen voor de rest van hun leven voelbaar zijn. Natuurlijk heeft België, vergeleken met landen als Spanje of Griekenland, nog redelijk standgehouden, maar het kinderarmoedecijfer in ons land blijft onaanvaardbaar hoog. De crisis duwde de arme gezinnen in ons land nog dieper in armoede. Ze hakte bijzonder hard in op de 15tot 24-jarigen, met een verdere toename van het reeds hoge aantal NEETs (‘Not in Education, Employment or Training’). Daarmee zijn de toekomstperspectieven van een hele generatie jongeren aangetast. Stijgende onzekerheid over de toekomst, een toenemend onveiligheidsgevoel en verhoogde stress worden steeds vaker aangegeven.1 Kinderarmoede wordt hoe langer hoe meer erkend als grote verspilling van middelen en van menselijk kapitaal. Ook de morele druk op regeringen om kinderrechten te respecteren en verder te implementeren, blijft toenemen. Ondanks herhaalde engagementen en politieke verbintenissen volgen investeringen niet. Integendeel, de crisis wordt gebruikt als excuus om te snoeien in budgets, om kinderarmoede niet structureel aan te pakken of voor het uitblijven Kinderen van de recessie van sterke politieke cohesie en wil rond de bestrijding van armoede bij kinderen (en dus bij hun gezinnen). Gezinnen moeten roeien met kortere riemen, terwijl de tegenstroom enkel sterker wordt. In beurstermen is kinderarmoede een ‘leading indicator’, een meetbare economische factor die aangeeft volgens welke trend de economie verder zal evolueren. Kinderarmoede? Dat is storm op komst. Investeren in kinderen is niet alleen een morele verplichting, maar ook een economische must. Uit onderzoek blijkt dat waar kinderen en moeders een slechte gezondheid, voeding en onderwijs genieten, ze meer kans hebben om minder te verdienen, minder productieve leden van de samenleving te zijn en vaak hun armoede doorgeven aan hun kinderen. Het is een kost die we ons niet kunnen veroorloven. Kinderen die opgroeien in armoede of sociale uitsluiting krijgen minder kansen om hun potentieel volledig te benutten. Ze lopen als volwassenen een verhoogd risico op werkloosheid en een leven in hardnekkige armoede. Dat terwijl de demografische trends in Europa, met tanende geboortecijfers en een toenemende vergrijzing, tot een groeiend besef hebben geleid van de noodzaak om het toekomstige menselijk arbeidspotentieel maximaal te benutten. Vandaag is het de hoogste tijd voor daadkracht. Voor beleidskeuzes die ingrijpend zijn en zich niet laten leiden door de druk van verkiezingen of een al te gemakkelijke schulddiscours. Er zit spoed achter. Vooral omdat kwetsbare kinderen niet kunnen wachten. Bitter weinigen krijgen immers een tweede kans of een nieuw begin in onderwijs of gezondheidszorg. Bijkomend probleem: kinderarmoede en sociale sampol 2014/10|13 SAMPOL_december2014.indd 13 12/5/2014 8:37:40 AM Gaëlle Buysschaert Kinderen van de recessie uitsluiting is geen perifeer of residueel probleem dat gewoon zal verdwijnen met economische groei. Sterker nog, een aantal van de factoren die verband houden met kinderarmoede en sociale uitsluiting, zoals de toename van eenoudergezinnen en de hoge niveaus van kinderarmoede en sociale uitsluiting onder migranten en sommige etnische minderheden, geven aan hoezeer het wellicht zal blijven aanhouden, tenzij er doelgericht beleid gevoerd wordt met het oog op de sociale inclusie van alle kinderen. Maar er is ook goed nieuws. Vooruitgang op het vlak van kinderarmoede is wel degelijk haalbaar - ook dit is reeds bewezen. In internationale vergelijkingen tussen rijke landen, zoals bijvoorbeeld de Report Card series van het UNICEFonderzoeksbureau Innocenti, valt steeds weer nen inspanningen geleverd te worden op het niveau van de inkomsten van mensen, en op de combinatie werk - gezin. ▶ Ervoor zorgen dat kinderen en hun gezinnen, tijdens hun groeiproces, toegang hebben tot diensten en kansen die hun huidig en toekomstig welzijn ten goede komen en hen in staat stellen om hun potentieel ten volle te ontplooien, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare kinderen. Zowel de vroege kinderjaren, het onderwijs, de gezondheidszorg, huisvesting en vele dienstverleners dienen hier onder de aandacht te komen. ▶ Betrek bij het uitwerken en/of evalueren van bovenstaande punten kinderen en jongeren zelf. Hun inzichten leveren een belangrijke meerwaarde die het beleid efficiënter kunnen maken. Daarnaast dient er oog te zijn voor het stimule- De alarmerende cijfers inzake kinderarmoede blijken niet genoeg op te wegen tegen een andere onverbiddelijke logica met haar eigen cijfers: de electorale logica. In België vertegenwoordigen ouders met kinderen 55% van de bevolking, maar slechts 35% van de kiezers. op hoezeer sommige landen er beter in slagen dan anderen om hun kwetstbaarste assets, namelijk kinderen, te beschermen tegen crisis of armoede. Dat betekent dat beleid wel degelijk het verschil maakt en dat dit geen natuurwet is. ren van de participatie in sociale, recreatieve, culturele, sportieve en burgerlijke activiteiten. Kindspecifieke, multidimensionele investeringen die gestoeld zijn op een kinderrechtenbenadering (en uiteraard op een uitgesproken politieke wil) hebben wel degelijk positieve resultaten. Zinvol hierin is: Deze drie punten vormen de kern van de aanbeveling van de Europese Commissie ‘Investing in children. Breaking the cycle of disadvantage’ (2013). Dat biedt een waardevol kader voor de broodnodige structurele en multidimensionele aanpak van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen en hun gezinnen. België lag mee aan de basis van deze aanbeveling. We hopen vurig dat die dan ook verder geoperationaliseerd wordt, op alle beleidsniveaus. ▶ Ervoor zorgen dat kinderen opgroeien in gezinnen met adequate middelen om aan hun essentiële noden te kunnen voldoen. Hier die- Deze beleidsaanbevelingen worden geschraagd door het VN-Kinderrechtenverdrag, dat 20 november jongstleden haar 25ste verjaardag vierde. MULTIDIMENSIONEEL FENOMEEN sampol 2014/10|14 SAMPOL_december2014.indd 14 12/5/2014 8:37:41 AM Gaëlle Buysschaert Dit IVRK bundelt een wereldwijd aanvaard geheel van minimumnormen dat de rechten op het vlak van bescherming, voorzieningen en participatie van alle kinderen omvat en hoe die kunnen worden gerespecteerd. Op twee uitzonderingen na, hebben álle landen ter wereld dit juridisch bindend verdrag geratificeerd. Armoedebestrijding, gebaseerd op de fundamentele rechten, verlegt de focus van noden en liefdadigheid naar het verzekeren van de sociaal en juridisch gewaarborgde rechten van kinderen. Het verlegt het (te gemakkelijke) individuele schuldmodel naar de verplichtingen van de staten om deze rechten toe te kennen. Vanuit het standpunt van kinderrechten bekeken, manifesteert kinderarmoede zich als een multidimensioneel fenomeen. Gezien de onderlinge afhankelijkheid van de rechten, moeten kinderarmoede en kinderwelzijn dan ook op een geïntegreerde wijze en over verschillende beleidsdomeinen heen worden aangepakt; preventief én curatief. Kinderen van de recessie WELKE CIJFERS ZIJN BESLISSEND? De alarmerende cijfers inzake kinderarmoede blijken niet genoeg op te wegen tegen een andere onverbiddelijke logica met haar eigen cijfers: de electorale logica. In België vertegenwoordigen ouders met kinderen 55% van de bevolking, maar slechts 35% van de kiezers. Er is dus politieke moed nodig om te investeren in het welzijn van álle kinderen. Kinderen zijn immers geen kiezers. Daarnaast is ook sociale moed nodig. Want ook sociale partners, vakbonden en werkgevers hebben hierin een rol te spelen. Bij de analyse van de impact van de crisis op kinderen in rijke landen staat vast dat huidige en toekomstige kinderlevens over het hoofd gezien worden in de antwoorden op de recessie. Als deze verwaarlozing (en dat is wel degelijk het woord dat UNICEF gebruikt) doorgaat, zal de crisis bij kinderen lang voelbaar blijven. Ook na economisch herstel. De langetermijngezondheid van onze samenleving staat hiermee op het spel. We kunnen ons niet veroorloven om hier nu niet dringend werk van te maken. Gaëlle Buysschaert Kinderrechtenadviseur UNICEF België Noot 1/ UNICEF Innocenti Report Card 12, Kinderen van de recessie. De impact van de economische crisis op het welzijn van kinderen in rijke landen, 2014. sampol 2014/10|15 SAMPOL_december2014.indd 15 12/5/2014 8:37:41 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Bemoeder de moeder Hendrik Cammu De baby- en kindersterfte daalde in de loop van de 20ste eeuw spectaculair: van 1 op 10 naar minder dan 1 op 100. De naoorlogse economische heropbouw, met scholing als belangrijke determinant, zorgde voor enorme welvaart die de meesten ten goede kwam. Vlaanderen schoolde zich in amper twee generaties tot de wereldtop. Toch blijven we kampen met zo’n 10% laag- en ongeschoolde vrouwen. Ook qua gezondheid en levensverwachting trappelen ze ter plaatse. Bij zwangerschap heeft dat weerslag op de groei en ontwikkeling van de foetus. In deze tekst tonen we aan dat de ongelijkheid start in de buik, maar er helaas niet eindigt. We moeten dus, prioritair, in zwangere vrouwen investeren, willen we - dit verhaal van aangekondigde - kinderarmoede aanpakken. GEZONDHEID NIET GELIJK VERDEELD De levensverwachting stijgt evenredig met het niveau van opleiding. De hoogst geschoolden leven gemiddeld het langst; ze brengen het minst aantal jaren door in zwakke gezondheid. Dat komt omdat roken, obesitas, ‘geen lichaamsbeweging’, ‘jobstrain’, frequentie van werkloosheid omgekeerd evenredig toenemen met het behaalde diploma. De hoogst geschoolden bijvoorbeeld roken iets minder frequent dan de hooggeschoolden die dan op hun beurt iets minder vaak roken dan de mediumgeschoolden, et cetera. Gezondheid en ziekte volgen een gradiënt, parallel aan het behaalde diploma. De hogervermelde gezondheidsgradiënt is ook aanwezig tijdens de zwangerschap. Het opleidingsniveau van de moeder is omgekeerd evenredig met de frequentie van vroeggeboorte, laag geboortegewicht en foetus- en zuigelingensterfte. Vrouwen met de laagste graad van opleiding lopen het hoogste risico op verwikkelingen. Het is een universeel verschijnsel waar ook Vlaanderen niet aan ontsnapt (Tabel 1). sampol 2014/10|16 SAMPOL_december2014.indd 16 12/5/2014 8:37:41 AM Hendrik Cammu Bemoeder de moeder Tabel 1. Diploma van de moeder in functie van zwangerschapsuitkomst Vlaanderen 2000-2007. Geb.gewicht < 2.5kg Geb.gewicht <1.5kg Geb.misvormingen Foetale sterfte Sterfte 1ste jaar Hoger onderwijs 7,2% 1,0% 1,3% 0,21% 0,32% Laag geboortegewicht, aangeboren misvormingen, sterfte in de buik van de moeder of sterfte in het eerste levensjaar liggen dramatisch hoger bij de laaggeschoolde vrouw. Vertaald wil dit zeggen dat 1 laaggeschoolde moeder op 50 een baby heeft met een aangeboren misvorming; tegenover 1 op 77 bij hooggeschoolden. Bij 1 moeder op 470 met een diploma hoger onderwijs zal de baby sterven in de buik (foetale sterfte). Bij laagopgeleide moeders is dit vier keer meer, namelijk 1 op 120. Kindersterfte tijdens de eerste 365 dagen komt voor bij 1 baby op 310, 1 op 240 of 1 op 140 naargelang het diploma van de moeder hoog, medium of laag is. Het ziekteverzekeringssysteem in ons land, gebaseerd op solidaire bijdragen, maakt de zorgverstrekking voor iedereen toegankelijk. Toch blijkt de verplichte ziekteverzekering de minder goede zwangerschapsprognose van de lager geschoolde vrouw niet te kunnen verhelpen. Gelukkig is in Vlaanderen de groep laaggeschoolden klein. Negen op tien Vlaamse vrouwen hebben een opleiding van minstens 12 jaar achter de rug. Vandaar dat we 85% van het aantal vroeggeboortes of van de babysterfte zullen terugvinden bij de middelbaar of hoogopgeleide vrouw. Wat opvalt in Tabel 1 is de enorme toename van de foetale sterfte, en in mindere mate van de zuigelingensterfte, bij de laaggeschoolde moeders. De redenen zijn opnieuw dezelfde. Een lagere opleiding geeft minder jobmogelijkheden. Ongezond werk Middelbaar 9,5% 1,4% 1,5% 0,35% 0,41% Lager/Geen 11,8% 2,2% 2,0% 0,84% 0,70% of, vooral, geen werk veroorzaken chronische stress. Dat laatste leidt tot een meer risicovol gedrag. Laag geschoolde zwangere vrouwen roken frequenter en drinken meer alcohol. Ze zijn vaker zwaarlijvig en lijden frequenter aan hoge bloeddruk en suikerziekte. Laagopgeleide zwangere vrouwen zijn meestal jonger, niet zelden alleenstaand en daardoor minder goed maatschappelijk geïntegreerd. Ze ondervinden minder sociale ondersteuning in geval van problemen. Al het voorgaande heeft zijn weerslag op de groei en ontwikkeling van de foetus. HELAAS EINDIGT ONGELIJKHEID NIET BIJ GEBOORTE Chronische ziektes op volwassen leeftijd zoals het hartinfarct, obesitas, suikerziekte, hoge bloeddruk, beroerte en osteoporose vinden in belangrijke mate hun oorsprong in de baarmoeder en in de eerste duizend dagen van het leven. Dat komt doordat in die kritische periode in de ontwikkeling, vanaf de bevruchting tot de eerste twee tot drie levensjaren, de foetus of het kind zich zal aanpassen aan bepaalde omgevingsfactoren. Onder invloed van bijvoorbeeld sigarettenrook, toxische stoffen, onder- of overvoeding, stress, et cetera kunnen er veranderingen optreden in de verpakking rond het DNA. Daardoor kunnen de genen (DNA) zich anders beginnen gedragen en ziektes uitlokken. De schadelijke omgevingsfactoren zullen het lelijkst huishouden op een moment dat onze sampol 2014/10|17 SAMPOL_december2014.indd 17 12/5/2014 8:37:41 AM Hendrik Cammu Bemoeder de moeder lichaamscellen het meest gevoelig zijn, lees, ten tijde van de bevruchting (embryo), tijdens de groei in de buik van de moeder (foetus) en tijdens de eerste twee à drie levensjaren (peuter). Dat is bijgevolg dé sleutelperiode voor het ontstaan van ziektes later op volwassen leeftijd. Wat we van bij de bevruchting tot de eerste levensjaren meemaken is bepalend voor de rest van ons leven. Reden waarom vrouwen beter niet roken tijdens en na de zwangerschap en waarom een gezonde, evenwichtige voeding voor de zwangere en haar kind zo belangrijk is. Baby’s met een te laag gewicht maar ook te zware baby’s lopen meer kans om later zwaarlijvig en suikerziek te worden. Er is steeds meer bewijs dat een angstige, gestreste zwangere vrouw haar toekomstige baby een verhoogd risico laat lopen op gedragsproblemen en groeivertraging. Baby’s en jonge kinderen knuffelen en liefdevol behandelen, is de beste remedie tegen nefaste veranderingen rond het DNA. Het kind van een zorgzame moeder zal later beter kunnen omgaan met stress. Neurobiologisch onderzoek toonde aan dat verwaarloosde kinderen veel heviger op stress reageren dan andere kinderen. Zulk een kind kan niet normaal om met stress. Het loopt een dubbel zo hoog risico om later psychische problemen te hebben, verslaafd of depressief te worden. Verwaarloosde kinderen hebben, door maladaptatie van hun DNA, ook later meer kans op een hoge bloeddruk of een hartaanval. De veranderingen rond de genen (DNA) tijdens de zwangerschap en in de eerste levensjaren verklaren voor een deel waarom laaggeschoolde of arme mensen gemiddeld minder lang leven dan hoger opgeleide, welgestelde mensen. INVESTEREN VERHOOGT WELVAART Al de voorgaande observaties zijn nog veel belangrijker voor de lage- en middeninkomenslanden, waar 90% van alle kinderen wordt geboren en waar ondervoeding van zwangere vrouwen relatief frequent voorkomt. Slecht gevoede moeders baren kleinere en brozere kinderen die later minder gezonde volwassenen worden. Investeren in voeding en gezondheid van zwangere vrouwen zal meer gezonde baby’s opleveren die als volwassene groter, sterker en intelligenter zullen zijn dan hun ondervoede medeburgers. Dan neemt de kans ook toe op een goed diploma en een goede baan. Daardoor stijgt hun inkomen en economische productiviteit. Kortom, investeren in zwangere vrouwen en jonge kinderen zal de welvaart van gelijk welk land verhogen en de gelijkheid tussen de mensen doen toenemen. Hendrik Cammu Hoogleraar en gynaecoloog, verbonden aan het academisch ziekenhuis van de Vrije Universiteit Brussel sampol 2014/10|18 SAMPOL_december2014.indd 18 12/5/2014 8:37:41 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn Wim Van Lancker In de strijd tegen armoede komt de focus steeds meer te liggen op de strijd tegen kinderarmoede. Kinderen ‘verdienen’ die armoede immers niet, wat het draagvlak van armoedebestrijding moet verhogen. Maar die focus op kinderarmoede zou wel eens contraproductief kunnen zijn. Een focus op de onschuld van kinderen legitimeert dan wel overheidsingrijpen, maar niet noodzakelijk het beleid dat nodig is om de kinderarmoede te doen dalen. Net door het probleem van de verantwoordelijkheid te willen ontlopen, wordt het belang ervan bevestigd: door erop te hameren dat je focust op kinderen net omdat ze niet verantwoordelijk zijn, voedt men het beeld dat de anderen, de volwassenen en de ouders, wel verantwoordelijk zijn. DRAAGVLAK Armoede is van het type waar geen kruid tegen gewassen lijkt. In 1985 publiceerden academici het boekje Armoede in Vlaanderen1 waarin we lezen dat ‘volgens verschillende onderzoekers in België ongeveer 15 Belgen op 100 arm zijn’. We zijn nu dertig jaar later, en dankzij de moderne statistiek kunnen we nu met een veel grotere mate van precisie bevestigen dat we even ver staan: ongeveer 15% van de Belgische bevolking leeft in armoede. Dertig jaar stijging van de welvaart ten spijt boeken we als samenleving maar geen vooruitgang in de strijd tegen armoede. Het beleidsantwoord van de Vlaamse en federale overheid op dit hardnekkige probleem wordt in toenemende mate gekenmerkt door een focus op kinderarmoede. In 2011 formuleerde de toenmalige Vlaamse regering de ambitie om tegen 2020 het aantal kinderen dat in armoede werd geboren te halveren. Op het federale nisampol 2014/10|19 SAMPOL_december2014.indd 19 12/5/2014 8:37:41 AM Wim Van Lancker Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn veau lazen we in het Nationaal Kinderarmoedebestrijdingsplan dat opgemaakt werd in 2013 de ambitie om het aantal kinderen in armoede met 17% te willen verminderen op het Belgische niveau, in samenwerking met de regionale overheden.2 Ook voor de nieuwe Vlaamse regering is een focus op kinderarmoede een speerpunt van het armoedebeleid. In de beleidsbrief van bevoegd minister Liesbeth Homans lezen we dat ‘de bestrijding van kinderarmoede de sleutel is om de vicieuze cirkel van generatiearmoede te doorbreken’ (p. 7). 3 Deze toegenomen focus op kinderarmoede is geen Belgisch of Vlaams fenomeen, maar past in een internationale trend om armoede te bekijken als een probleem dat preventief moet worden aangepakt, namelijk bij de jongste levensjaren. De rationale hiervoor is een draagvlak te creëren binnen de samenleving door het hete hangijzer van de persoonlijke verantwoordelijkheid te vermijden. Het is een wijd verspreid principe van rechtvaardigheid dat mensen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun levenssituatie wanneer zij er niets aan kunnen doen, wanneer het hen is ‘overkomen’. In de ogen van de buitenwereld ontstaat vaak twijfel over de oorzaak van armoede bij volwassenen, en wordt het al snel een kwestie van persoonlijk falen en schuld. Maar spreken we over kinderen, dan wordt de situatie opeens glashelder: zij kiezen er niet, nooit, voor om in een arm gezin geboren te worden en op te groeien. De overheid heeft dan, zo luidt de redenering, de morele plicht om die onrechtvaardigheid zo goed mogelijk ongedaan te maken en dat legitimeert een krachtig kinderarmoedebeleid. In de beleidsnota Homans wordt het belang van een maatschappelijk draagvlak voor armoedebestrijding expliciet erkend in de operationele doelstelling ‘waken over een correcte beeldvorming omtrent armoede en zorgen voor een breed maatschappelijk draagvlak voor deze problematiek’ (p. 26). EEN GEBREK AAN BANDBREEDTE We weten uit wetenschappelijk onderzoek dat mensen in hun opvattingen over armoede een onderscheid maken tussen de ‘deserving poor’ en de ‘undeserving poor’, oftewel de armen die het verdienen om (inkomens)ondersteuning te krijgen en zij die dat niet verdienen. Daar schemert een dichotomie in door die verwijst naar persoonlijke verantwoordelijkheid. Eén groep armen wordt niet verantwoordelijk gesteld voor hun situatie, want ze kunnen er zelf niets aan doen. Zij verdienen ons mededogen. Zij zijn ziek geworden, invalide, … of worden als kind geboren in een arm gezin. En niemand kan verantwoordelijk worden gesteld voor de plaats waarin hij wordt geboren, toch? De andere groep armen heeft het minder goed getroffen: zij worden zelf verantwoordelijk gesteld voor hun situatie. Ze zijn lui, geven geld uit aan de verkeerde zaken, en als het even kan een combinatie van de twee. Net omdat het de perceptie van veel burgers voedt, is het belangrijk om de rol van persoonlijke verantwoordelijkheid te expliciteren. In ons denken over armoede schuilt een merkwaardige tegenstrijdigheid. Eigenlijk willen we als samenleving dat mensen die in armoede leven zich zoveel mogelijk gedragen als ‘wij’. Er wordt verwacht dat ze er netjes uitzien, dat ze gaan solliciteren, dat ze hun kinderen goed opvoeden, en als ze een uitkering willen dat ze braaf luisteren naar de meneer of de mevrouw van het OCMW. Kortom, we verwachten dat ze zich een levenspatroon aanmeten dat op het onze lijkt. Maar als ze zich dan de uiterlijke symbolen van die normaliteit aanmeten, dan worden ze daar meteen met de nek voor aangekeken: zie, zogezegd arm, maar ze hebben sampol 2014/10|20 SAMPOL_december2014.indd 20 12/5/2014 8:37:41 AM Wim Van Lancker Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn wel een smartphone/plasma-tv/auto (schrappen wat niet past). Bovendien geven we ze in ruil onvoldoende middelen om dat allemaal te kunnen bolwerken; de uitkeringen liggen zo goed als allemaal onder de armoedegrens. We weten dat te lage uitkeringen eigenlijk tot een armoedeval leiden; een menswaardig inkomen daarentegen zorgt ervoor dat mensen beter in staat zijn zelf uit het dal te klimmen. In armoede leven, is leven met een vizier dat op de korte termijn is gericht; het is een dagelijkse strijd om rond te komen. De grote toekomstplannen (‘Als ik ga studeren en een diploma haal, heb ik later veel meer kans op de te weinig middelen? Wat is waar misgelopen? En waarom vind je altijd en overal goedkope chips, maar ligt gezonde voeding veel minder binnen handbereik? Wie die vragen stelt, beseft: persoonlijke verantwoordelijkheid is van een ondraaglijke complexiteit. Het is simpelweg niet mogelijk om op individueel niveau te onderscheiden waar de omstandigheden stoppen en de persoonlijke verantwoordelijkheid begint. Hoe zou het ook? We zijn niet in staat om elke genomen beslissing te isoleren en daar het deeltje uit te halen waarvoor men persoonlijk verantwoordelijk is. We weten wél dat goedkope maar ongezonde Persoonlijke verantwoordelijkheid is van een ondraaglijke complexiteit. Het is simpelweg niet mogelijk om op individueel niveau te onderscheiden waar de omstandigheden stoppen en de persoonlijke verantwoordelijkheid begint. arbeidsmarkt’) ruimen vanzelf het veld voor het kortetermijndenken van de volgende dag (‘Hoe ga ik morgen zorgen dat de boterhammendoos van mijn kind gevuld is en de elektriciteitsrekening wordt betaald’). Een gebrek aan middelen zorgt ervoor dat deze mensen geen ruimte meer hebben om ver vooruit te kijken. Dit wordt door Mullainathan en Shafir een gebrek aan ‘cognitieve bandbreedte’ genoemd.4 En dan krijg je fenomenen als kinderen die met een zakje chips naar school gaan, zoals vorig jaar in de kranten stond, omdat het voldoende calorieën bevat om een gevuld gevoel te geven en erg goedkoop is. Bijna instinctief veroordelen we: ‘Welke ouder doet nu zoiets?’ Wel, mijns inziens moeten we die vraag niet alleen stellen, maar ook beantwoorden. Treffen de ouders alle schuld, of ligt de oorzaak bij een gebrek aan middelen om voldoende en gezond voedsel te bekostigen? Waarom heeft dat gezin voeding een deel van een overlevingsstrategie wordt wanneer mensen te weinig middelen hebben om te functioneren in onze samenleving. Het is alleen door dat te expliciteren dat we de dichotomie tussen de deserving poor en de undeserving poor achter ons kunnen laten, en de vraag die er echt toe doet kunnen beantwoorden: wat is de beste manier om deze gezinnen uit de armoede te helpen, zodat ze weer zelf hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen? EEN MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK, MAAR VOOR WELK BELEID? De rol van de verantwoordelijkheid in situaties van armoede is een erg gevoelig debat, al zeker voor politici die dit debat in de publieke arena moeten voeren. Vanuit dat oogpunt is een focus op kinderarmoede begrijpelijk: net omdat kinderen nooit verantwoordelijk zijn, is het makkelijker sampol 2014/10|21 SAMPOL_december2014.indd 21 12/5/2014 8:37:41 AM Wim Van Lancker Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn om een draagvlak te creëren voor een armoedebeleid. Maar daarin schuilt net het gevaar. Door erop te hameren dat je focust op kinderen net omdat ze niet verantwoordelijk zijn, voedt men het beeld dat de anderen, de volwassenen en de ouders, wel verantwoordelijk zijn. De focus op kinderarmoede vertaalt zich in beleidsmaatregelen die rechtstreeks te maken hebben met kinderen, en dan vooral de jongste kinderen: prenatale zorg, individuele begeleiding en opvoedingsondersteuning, kinderopvang. Of er wordt een kinderarmoedefonds opgericht, waarmee lokale en kleinschalige projecten voor deze kinderen worden ondersteund. Voor dat soort maatregelen is makkelijk een draagvlak te vinden. Kinderen zijn immers de deserving poor. Dergelijke beleidsmaatregelen zijn nuttig en nodig, maar lossen het probleem van een delijk worden gesteld voor hun situatie, en dat een beleid om hen te ondersteunen erg weinig legitimiteit geniet. Zij zijn de undeserving poor. De diagnose van Vandenbroucke, Vinck en Guio in dit themanummer leidt nochtans tot de onontkoombare conclusie dat de sleutel tot een succesvol kinderarmoedebeleid ligt bij gezinnen waarin deze volwassenen leven, de gezinnen met een lage werkintensiteit. Er moet dan worden ingezet op tewerkstelling, op inkomensbescherming en kostenverlaging, op onderwijs; kortom: op de beleidsinstrumenten van de klassieke welvaartsstaat. Maar om daarin te investeren en die middelen doelmatig in te zetten heb je politieke wil en een maatschappelijk draagvlak nodig. Hier raken we aan de paradox van een armoedebeleid dat een draagvlak wil creëren door in Hoe meer we de nadruk leggen op de onschuld van kinderen, hoe meer we impliceren dat ouders wel verantwoordelijk (kunnen) zijn, en hoe meer het gevaar dreigt dat we het draagvlak voor een effectief kinderarmoedebeleid verder ondermijnen. gebrek aan middelen niet fundamenteel op en zullen de armoedecijfers niet doen dalen. Onderzoek van Wim van Oorschot5 toont glashelder dat werklozen en leefloners veel vaker dan andere groepen persoonlijk verantwoor- te zetten op kinderen. Hoe meer we de nadruk leggen op de onschuld van kinderen, hoe meer we impliceren dat ouders wel verantwoordelijk (kunnen) zijn, en hoe meer het gevaar dreigt dat we het draagvlak voor een effectief kinderarmoedebeleid verder ondermijnen. Wim Van Lancker Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck (Universiteit Antwerpen) sampol 2014/10|22 SAMPOL_december2014.indd 22 12/5/2014 8:37:41 AM Wim Van Lancker Noten 1/ Ivan David en Luc De Vreese, Armoede in Vlaanderen, Acco, Leuven, 1985. 2/ Nationaal kinderarmoedebestrijdingsplan. Kinderarmoede bestrijden en het welzijn van kinderen bevorderen. http://www. mi-is.be/sites/default/files/doc/ Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn nationaal_kinderamoedebestrijdingsplan_nl.pdf. 3/ Vlaams Parlement, Beleidsnota Armoedebestrijding 2014-2019, 24 oktober 2014. 4/ Sendhil Mullainathan en Eldar Shafir, Scarcity: Why Having Too Little Means So Much, Allen Lane, 2013. 5/ Zie onder meer: van Oorschot, Wim (2006). Making the difference in social Europe: deservingness perceptions among citizens of European welfare state. Journal of European Social Policy, 16(1): 23-42. sampol 2014/10|23 SAMPOL_december2014.indd 23 12/5/2014 8:37:41 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK De armoede van het kinderarmoedebeleid Griet Roets, Tineke Schiettecat, Rudi Roose en Michel Vandenbroeck In deze bijdrage stellen we dat het huidig kinderarmoedebeleid los dreigt te staan van een algemeen sociaal beleid, wat kan leiden tot perverse effecten. Kinderen worden immers gemakkelijk als onschuldige slachtoffers en dus ‘deserving’ gepercipieerd. Niettemin zijn arme kinderen ook altijd kinderen van arme ouders, maar volwassenen die in armoede leven worden in het beleid dat nu uitgestippeld wordt, geviseerd als ‘undeserving’ als ze de hen aangeboden ‘gelijke’ kansen onvoldoende verzilveren. Ook voor kinderen in armoede heeft dit op lange termijn mogelijk consequenties, want kleine kinderen worden groot. Het blijft daarom van essentieel belang om beleidsinitiatieven inzake kinderarmoede te verbinden met maatregelen in andere beleidsdomeinen. Sinds een paar decennia wordt in de Europese welvaartsstaten veel aandacht besteed aan de bestrijding van kinderarmoede (Vandenhole et al., 2010). Ook naar aanleiding van de Europa 2020-strategie blijft kinderarmoede een prominent agendapunt in verschillende nationale hervormingsplannen van Europese lidstaten (Bradshaw & Chzhen, 2009), zoals onder meer België (Frazer, 2010). Zo wordt in de Vlaamse Beleidsnota Armoedebestrijding 2014-2019 recent opnieuw benadrukt dat kinderarmoede een prangend probleem blijft (zie ook Lieten, 2010): ‘Hoewel het globale armoederisico dus een vrij stabiel gegeven is in Vlaanderen, en we op basis van de SILC vooralsnog geen significante toename van armoederisico’s bij kinderen in Vlaanderen kunnen waarnemen, lijkt er op het vlak van kinderarmoede toch wel beweging te zijn (…) De stijging sinds 2005 wijst op een toename van kinderarmoede’ (Homans, 2014, pp. 17-19) sampol 2014/10|24 SAMPOL_december2014.indd 24 12/5/2014 8:37:41 AM G.Roets, T.Schiettecat, R.Roose en M.Vandenbroeck Parallel met deze beleids- en praktijkontwikkelingen valt op dat ook het wetenschappelijk onderzoek over dit thema aan populariteit wint en invloed uitoefent op de beleidsvoering. De nadruk op kinderarmoede in onderzoek resulteert onder meer in een toename van studies die de impact van voorschoolse voorzieningen op de ontwikkelingskansen van kinderen bestuderen en beoordelen op hun effectiviteit en efficiëntie (zie Heckman, 2006; Burger, 2010). Hoewel de aandacht voor kinderarmoede op zich zeer belangrijk is, kunnen ook vragen worden gesteld bij het prioritair stellen van kinderarmoedebestrijding en de wijze waarop dit gebeurt. Zo garandeert de zorg voor gelijke ontwikkelingskansen van jonge kinderen niet noodzakelijk ook ‘juiste’ of sociaal rechtvaardige uitkomsten (Morabito et al., 2013). Daarom blijft een focus van onderzoek, beleid en praktijk op de kwaliteit van voorschoolse voorzieningen zoals ervaren door kinderen én hun ouders een belangrijk aandachtspunt (Vandenbroeck, Roets & Roose, 2012). Bovendien zijn kinderen ook altijd economisch afhankelijk van volwassenen in de economische unit van De armoede van het kinderarmoedebeleid onder meer gezinsinkomen, huisvesting, arbeidsvoorwaarden, et cetera (Roets et al., 2013; Ridge & Millar, 2011). De terechte aandacht voor de welzijnsrechten van kinderen in armoedesituaties kan niet losgekoppeld worden van de aandacht voor de welzijnsrechten van volwassenen, en kan dus niet verengd worden tot gelijke kansen van kinderen (Daly & Leonard, 2002; Lister, 2006). Ook in ons land zien onderzoekers een verschuiving van een beleid van herverdeling en sociale bescherming naar een gelijke kansenbeleid, prioritair gefocust op de kansen van kinderen (Cantillon, 2011). Net als in andere Europese welvaartsstaten is er sprake van een erosie van welzijnsrechten (Dwyer, 2004), onder meer onder invloed van het sociaal investeringsdiscours. Waar de activerende welvaartsstaat in de eerste plaats gericht was op het vermijden van passieve afhankelijkheid van sociale uitkeringen en op het beperken van sociale uitgaven, belooft de investering in menselijk kapitaal een economische return op lange termijn (Gray, 2013). Beleidsmakers zien hier een potentieel om sociale en economische doelen op een duurzame manier De terechte aandacht voor de welzijnsrechten van kinderen in armoedesituaties kan niet losgekoppeld worden van de aandacht voor de welzijnsrechten van volwassenen, en kan dus niet verengd worden tot gelijke kansen van kinderen. het huishouden waarin ze leven (Lister, 2006). Als we (kinder)armoede radicaal begrijpen als een gebrek aan zowel materiële en immateriële hulpbronnen (Lister, 2004), dan kan kinderarmoede bijgevolg alleen bestreden worden via een sociaal beleid waarbij maatschappelijke dienstverlening, zoals voorschoolse voorzieningen, ingebed is in meer structurele dimensies in de opvoedingssituatie van kinderen, zoals met elkaar te verzoenen. Doorgaans gebeurt dit via een retoriek van gelijke kansen, sociale innovatie, empowerment en vermaatschappelijking van de zorg. Het rechtenverhaal wordt dan veeleer vertaald als een verhaal van voorwaardelijke rechten, waarbij welzijnsrechten op een contractuele basis ingevuld worden en de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het welzijn van burgers meer bij deze burgers sampol 2014/10|25 SAMPOL_december2014.indd 25 12/5/2014 8:37:41 AM G.Roets, T.Schiettecat, R.Roose en M.Vandenbroeck zelf wordt gelegd (Clarke, 2005; Dean, 2013), en dus minder in de handen van de overheid (Tonkens, 2006). De nadruk komt dan te liggen op de responsabilisering van ouders eerder dan op een problematisering van maatschappelijke ongelijkheden op het vlak van onder meer gezinsinkomen en kwaliteit van basisvoorzieningen (Roets et al., 2013). In ons land wordt dit tastbaar in de toegenomen klemtoon op werkwilligheid als voorwaarde voor het ontvangen van een bestaansminimum en in het voorwaardelijk maken van allerlei voorzieningen die voorheen eerder als basisrecht werden benoemd (zoals het verwerven van de kennis van het Nederlands als voorwaarde voor sociale huisvesting). Gekoppeld aan deze ontwikkeling zien we, net als in andere westerse landen ook de opkomst van neofilantropische initiatieven, die wijzen op een herwaardering van private initiatieven in het ondersteunen van mensen in armoede. Kenmerkend voor deze ontwikkeling is het onderscheid tussen de ‘deserving’ en ‘undeserving poor’ ( Jones, 2002). ‘Deserving’ zijn dan mensen in armoede die de kansen, die door andere actoren in de samenleving gedefinieerd worden als belangrijk, werkelijk benut hebben (en dus hun contract hebben vervuld). In een notendop kunnen we dus stellen dat het risico dreigt dat het huidig kinderarmoedebeleid los komt te staan van een algemeen sociaal beleid, wat kan leiden tot perverse effecten. Kinderen De armoede van het kinderarmoedebeleid worden immers gemakkelijk als onschuldige slachtoffers en dus ‘deserving’ gepercipieerd, en dus wordt er makkelijk een maatschappelijk én politiek draagvlak gevonden om deze ‘slachtoffers’ te ondersteunen (Morabito et al., 2013). Niettemin zijn arme kinderen ook altijd kinderen van arme ouders (Mestrum, 2011). Maar volwassenen die in armoede leven worden in het beleid dat momenteel uitgestippeld wordt geviseerd als ze de hen aangeboden ‘gelijke’ kansen onvoldoende verzilveren. Ouders van arme kinderen lopen aldus tegelijkertijd het risico om als ‘undeserving’ benaderd te worden. Het risico is een vicieuze cirkel: omdat volwassenen op minder begrip kunnen rekenen, richt het beleid zich meer op kinderen, maar net daardoor verzwakt het maatschappelijk draagvlak voor solidariteit. Ook voor kinderen in armoede heeft dit op lange termijn mogelijk consequenties, want kleine kinderen worden groot. Deze ontwikkeling riskeert bij te dragen aan een terugslagbeweging naar het eind van de 19de eeuw toen er amper overheidsinterventies waren in de vorm van sociale bescherming en mensen in armoede aangewezen waren op de goodwill maar tegelijkertijd voorwaardelijkheid van de gemeenschap (Villadsen, 2007). Het blijft daarom nodig om beleidsinitiatieven inzake kinderarmoede te verbinden met maatregelen in andere beleidsdomeinen. Net dàt zou een belangrijke functie kunnen zijn van de in het regeerakkoord opgenomen armoedetoetsen. Griet Roets Professor aan de vakgroep Sociale Agogiek, UGent Tineke Schiettecat Wetenschappelijk onderzoekster aan de vakgroep Sociale Agogiek, UGent Rudi Roose Professor aan de vakgroep Sociale Agogiek, UGent Michel Vandenbroeck Professor aan de vakgroep Sociale Agogiek, UGent sampol 2014/10|26 SAMPOL_december2014.indd 26 12/5/2014 8:37:42 AM G.Roets, T.Schiettecat, R.Roose en M.Vandenbroeck Referenties - Burger, K. (2010), How does early childhood care and education affect cognitive development? Early Childhood Research Quaterly, 25(2), 140-165. - Bradshaw, J., & Chzhen, Y. (2009).Child poverty policies across Europe. Journal of Family Research, 21(2), 128-149. - Cantillon, B. (2011). The paradox of the social investment state: growth, employment and poverty in the Lisbon era. Journal of European Social Policy, 21(5): 432-449. - Clarke, J. (2005). New Labour’s citizens: Activated, empowered, responsibilized, abandoned? Critical Social Policy, 25(4), 447-463. - Daly, M. & Leonard, M. (2002) Against All Odds: Family Life on a Low Income in Ireland. Combat Poverty Agency: Dublin, Ireland. - Dean, H. (2010). Understanding human need. The Policy Press, Bristol. - Dean, H. (2013). The translation of needs into rights: reconceptualising social citizenship as a global phenomenon. International Journal of Social Welfare, DOI: 10.1111/ijsw.12032. - Dwyer, P. (2004). Creeping conditionality in the UK: from welfare rights to conditional entitlements. The Canadian Journal of Sociology, 29(2), 265-287. - Frazer, H. (2010). Who Cares? Stappenplan voor een aanbeveling ter bestrijding van de kinderarmoede. Verslag van de Conferentie van het Belgische EU-voorzitterschap. Brussel: Koning Boudewijnstichting. - Gray, M. (2013). The swing to early intervention and prevention and its implications for social De armoede van het kinderarmoedebeleid work. British Journal of Social Work, doi: 10.1093/bjsw/bct037. - Heckman, J.J. (2006). Skill formation and the economics of investing in disadvantaged children, Science, 312: 5782, 1900-1902. - Homans, L. (2014). Beleidsnota Armoedebestrijding. Brussel: Ministerie van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding. - Hubeau, B. (2009). Op welk welzijnswerk hebben burgers recht? Tien mega-trends in (de juridische invulling van) het welzijnswerk en hun gevolgen voor de welzijnsgebruikers. In: K. De Boyser, C. Dewilde, & D. Dierckx (Eds.), Naar het middelpunt van de marge: reflecties over veertig jaar armoedeonderzoek en -beleid. Leuven/Den Haag: Acco. - Jones, C. (2002). Social work and society. In: R. Adams, R., L. Dominelli, & M. Payne (Eds.), Social Work: Themes, issues and critical debates. Hampshire/New York: Palgrave McMillan in association with The Open University. - Lieten, I. (2010). Beleidsnota Armoedebestrijding. Brussel: Ministerie van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding. - Lister, R. (2004) Poverty. Polity: Cambridge. - Lister, R. (2006). Children (but not women) First: New Labour, child welfare and gender. Critical Social Policy, 26(2), 315-335. - Maeseele, T. (2012). From charity to welfare rights? A study of social care practices. Proefschrift. Gent: Universiteit Gent. - Mestrum, F. (2011). Child poverty. A critical perspective. Social Work & Society, 9(1), 161-168. - Morabito, C., Vandenbroeck, M., & Roose, R. (2013). ‘The greatest of equalisers’: A critical review of international organisations’ views on early childhood care and education. Journal of Social Policy, 42(3), 451-467. - Ridge, T, & Millar, J. (2011). Following families: Working lone-mother families and their children. Social policy & administration, 45(1), 85-97. - Roets, G., Bonte, J., Dermaut, D., Decoene, J., Dhondt, V., & Myny, F. (2013). Laat mijn kop met rust: een project over straatwijs opvoeden. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. - Taylor-Gooby, P., Dean, H., Munro, E., & Parker, G. (1999). Risk and the welfare state. British Journal of Sociology, 50(2), 177194. - Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam op vrijdag 10 november 2006. - Vandenhole, W., Vranken, J. & K. De Boyser (2010). Why Care? Children’s Rights and Child Poverty. Antwerp: Intersentia. - Vandenbroeck, M., Roets, G., & Roose, R. (2012). Why the evidence-based paradigm in early childhood education and care is anything but evident. European Early Childhood Education Research Journal, 20(4): 537-552. - Villadsen, K. (2007). The emergence of ‘neo-philanthropy’: A new discursive space in welfare policy? Acta Sociologica, 50(3), 309-323. sampol 2014/10|27 SAMPOL_december2014.indd 27 12/5/2014 8:37:42 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Gaten in het brein Peter Adriaenssens Hersenonderzoek toont dat kinderarmoede niet vrijblijvend is. De hersenen van kinderen die in armoede opgroeien zijn kleiner, hun cellen leggen minder netwerken, zelfs hun schedelomvang is kleiner. Kinderen zijn vaak nog voor ze naar de peuterklas gaan achtergesteld. Kinderarmoede is een vorm van continue stress die voornamelijk voor de hersenen van kinderen tot vijf à zes jaar nefast is. Hun brein vertoont meer gaten. Daardoor zijn hun vaardigheden om uit de armoede te ontsnappen al aan het begin van hun leven aangetast. In een beschaafde wereld kunnen we zoiets niet accepteren. Iedereen wordt geboren als een pakje cellen. Het besef te leven en de zin in het leven krijgen, dat is de weg die we zelf afleggen. Daarvoor hebben hoofd en lijf verbinding nodig met andere mensen. In de eerste plaats met je ouders, en liefst op een stabiele manier. En in de tweede plaats met andere kinderen, vrienden, en als je tiener bent met een kliekje, een groepje of een bende waar je het gevoel hebt toe te behoren. Het maakt van ons wat we mensen noemen, en ergens onderweg groeit dat gevoel: hier wil ik voor gaan. Zo kort geschetst, zie je de twee sporen waarop kinderarmoede, en de sociale isolatie die er vaak mee gepaard gaat, zal inbeuken. Aan de ene kant ontneemt uitsluiting de noodzakelijke ervaring van verbondenheid. Aan de andere kant zijn er die cellen waarmee het leven begon. Er zijn aanwijzingen dat armoede op baby, peuter- en kleuterleeftijd samenhangt met kleinere hersenen op lagere schoolleeftijd.1 Het leven in armoede is een chronische stress voor het gezin. Niet alleen omdat er tekort is aan geld voor een redelijk dagelijks leven, maar ook omdat zij makkelijker in een keten van pech terechtkomen. Wie onder stress staat wordt sneller ziek, heeft vaker een ongeval, breuken met familie en vrienden liggen op de loer. En de ene stress komt de andere versterken. Leven als koppel wordt er niet makkelijker op. De baby groeit sampol 2014/10|28 SAMPOL_december2014.indd 28 12/5/2014 8:37:42 AM Peter Adriaenssens op, op het snijpunt van heel wat van dergelijke stresslijnen. In dat lijfje moet veel werk verzet worden. Alles valt nog te leren, taal, gevoelens, leren leren, spieren en gewrichten moeten aansterken en oefenen. Jaagt het stresshormoon in te hoge dosis door de hersenen, vertraagt de ontwikkeling. Netwerken in de hersenen kunnen niet goed uitgroeien in dat bad. Dat wordt al snel meetbaar in de taalontwikkeling, de motoriek, en wat later in de resultaten op school. Als kinderarmoede de kans krijgt toe te slaan, verliezen kinderen kansen op het ontplooien van al hun talenten. De eindfactuur betalen we dus met z’n allen. Telkens ik dit verhaal breng, roept het gemengde emoties op omdat het erop lijkt dat het lot van wie in armoede leeft definitief vastligt. Dat is niet het geval, omdat er een verschil is tussen ontwikkelingsachterstand en -vertraging. We hebben het over dit laatste. De effecten van armoede zijn omkeerbaar door stimulatie, door steun aan het gezin, door een buurt rond het gezin waar burgers kwetsbaarheid respecteren en niet als etiket hanteren dat uitsluiting meebrengt. De vertraging in ontwikkeling kan Gaten in het brein dus terug aangezwengeld worden, en dat des te meer als vroeg met de gepaste stimulatie begonnen wordt. Als we alle ouders, ook de zwakke, kunnen ondersteunen in hun nestvorming, dan hoeft armoede niet noodzakelijk te betekenen dat de capaciteiten van hun kinderen in de knop geknakt worden. De andere terugkerende vraag is: aangezien armoede steeds een stressvol leven meebrengt, wil dit dan zeggen dat ieder die erin opgroeit averij oploopt? Nee. Want niet iedere ouder gaat op dezelfde manier met die stress om. Ouders die erin lukken een fijn nest te zijn ondanks de ellende, beschermen de ontwikkeling van hun kind. Andere mensen hebben het geluk dat hun aanleg hen minder kwetsbaar maakt voor de sprongen van het stresshormoon. Punt is dat we geen loterij van mensen willen. We hebben iedereen nodig, alle beschikbare talenten, om een sterk land te zijn met toekomst. En dus is iedere actie tegen armoede een positief teken aan onze medeburger in nood: wij gaan er samen voor, voor de beste ontwikkeling van ieder kind. Peter Adriaenssens Professor, Voorzitter van het Kinderarmoedefonds, Kinder- en Jeugdpsychiater, Kliniekhoofd afdeling kinderpsychiatrie UZ Leuven Noot 1/ Meer lezen: http://www.gezondheidenwetenschap.be/gezondheidsnieuws-onder-de-loep/is-kinderarmoede-niet-goed-voor-de-hersenen. sampol 2014/10|29 SAMPOL_december2014.indd 29 12/5/2014 8:37:42 AM KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK Kleine Leonie Erik Vlaminck Elk jaar in september, en vaak ook in februari of maart, veranderen in Vlaamse kleuterklassen de brooddoosjes van kleur en worden ze getooid met een andere Disney- of Studio 100-figuur. Een vierjarige die vandaag Nijntje of Kabouter Wesley op de brooddoos heeft, wordt door de andere vierjarigen vierkant een loser genoemd. Mijn nichtje is kleuterleidster. Ze houdt me op de hoogte van de snel wijzigende trends en hypes in kleuterland. Omdat ik niet graag Nonkel Zagevent ben, durf ik daar dan niet al te veel commentaar op te geven. Ik heb ook niet gereageerd toen ik het relaas hoorde over Leonie. Hoe komt dat toch? Waarom raakt kinderarmoede ons nauwelijks? Leonie is een meisje (lange blonde haren en wit vel, jawel) dat wel het correcte brooddoosje bezit maar het alle dagen kruimelleeg mee naar school brengt. De kleuterjuf depanneert. De kleuterjuf bewaakt zorgvuldig dat de andere ukken het niet zien dat zij de kleine Leonie wat uit haar eigen correcte brooddoos toestopt. De kleuterjuf heeft ook al geprobeerd om een gesprek met de moeder aan te knopen maar dat lukt niet want de moeder vermijdt het om nog tot bij de schoolpoort te komen. De kleine Leonie wordt op de hoek van de straat, met rugzakje en blinkend blauwe ogen, uit de auto gezet. Een Audi, die auto. Armoe woekert overal. Armoe verbergt zich beschaamd want beschimpt achter alle soorten façades. Ik heb niet gereageerd toen ik het verhaal van de kleine Leonie hoorde omdat het me raakte. Het ging me nog meer raken toen ik hoorde dat er, nu de herfstvakantie voorbij is, in de kleuterklas van tweeëntwintig al drie kindjes zitten die dagelijks met een kruimellege brooddoos arriveren. Naast Leonie zijn er twee anderen bij gekomen die elke middag gedepanneerd moeten worden: een Toby (die er nog niet helemaal uit is of hij later Romelu Lukaku of Sven Nys gaat worden) en een Vincent (die, hoewel hij de r niet kan uitspreken, over zichzelf vrolijk tegen volwassenen zegt dat hij ‘een huidskleur met een beperking heeft’ omdat hij weet dat hij dan de lachers op de hand heeft). sampol 2014/10|30 SAMPOL_december2014.indd 30 12/5/2014 8:37:42 AM Erik Vlaminck Het is bizar. Pas wanneer zo’n kleuterverhaal voldoende herkenning oproept - wanneer die kruimellege brooddoos in ons hoofd heel even onze eigen kleuterbrooddoos wordt -, gaan onze empathische vermogens aan het werk. Er ont- Kleine Leonie ondanks alle wereldleed bij momenten gelukkig is. Maar als welstellende burgers mogen en moeten we het onszelf wel kwalijk nemen dat we ook collectief - in beleid, bestuur en organisatie - ziende blind blijven voor perfide uitwassen Het is bizar. Pas wanneer zo’n kleuterverhaal voldoende herkenning oproept gaan onze empathische vermogens aan het werk. In alle andere gevallen laat kinderverdriet ons, laten we eerlijk zijn, eigenlijk Siberisch koud. staat medelijden, er ontstaat een dit-kan-enmag-niet-gevoel, en er groeien wat-kan-ik-hieraan-doen-plannen. In alle andere gevallen laat kinderverdriet ons, laten we eerlijk zijn, eigenlijk Siberisch koud. We beschikken blijkbaar over een goedwerkend mechanisme om de ellende en de problemen van allerhande mensen die we niet kennen, en die we niet willen kennen, naar een afgedekte uithoek van ons denken te bannen. Het kost ons weinig moeite om perfect tevreden te zijn met de aankoop van een jas of tas waarvan we toch meer dan kunnen vermoeden dat er kindervingers aan gewerkt hebben. We rijden in lange rijen de IKEA-parking op terwijl we heel goed weten dat we niet willen weten dat aan nogal wat producten van dat Zweedse bedrijfje onder andere intense kinderpijn kleeft. (Ik streel zachtjes over de laptop waarop ik dit artikel typ en ik probeer me de doffe vermoeidheid te verbeelden van een van de jonge Aziaten die er onderbetaald en met grote zorgen onderdeeltjes in monteerde.) Wellicht ontwikkelde de mens uit pure overlevingsnood het vermogen om de problemen van een ander weg te denken. Het zou inderdaad geen ‘leven’ zijn, mochten we permanent alle lasten van de wereld met ons meedragen. Het mag niemand verweten worden dat hij of zij van een economisch bestel dat, indien het niet gecorrigeerd wordt, per definitie voor ‘hebbers’ en ‘niet-hebbers’ zorgt. Er zijn weinig domeinen te bedenken waarover zo veel cijfer- en onderzoeksmateriaal bestaat als over de armoede en de kinderarmoede in ons eigen landje van belofte. Jaar na jaar wordt in jaarboeken en op colloquia aangetoond dat de armoede groeit en dat de ongelijkheid vergroot. Elke nieuwe regering stelt monumentale en ronkende beleidsverklaringen voor vol beloftes om de armoedeproblematiek met de wortel uit te roeien. En iedereen weet vooraf dat het loze beloftes zijn, holle woorden waar de minister in kwestie nooit op afgerekend zal worden. Want we hebben ons mechanisme om dat waarmee we niet geconfronteerd willen worden opzij te schuiven. En ergens hebben we ook het halsstarrige geloof dat armoede met schuld beladen is. Het adagium dat wie arm is het zelf heeft gezocht, zit diep ingebakken in ons collectieve denken. Alle anders zeggende onderzoeksresultaten ten spijt. (Vraag aan honderd jongetjes en meisjes van tien jaar oud wat ze later willen worden en er zal er niet één bij zijn die zegt bedelaar te willen worden. Toch blijft de fabel van de bedelaars ‘die niks anders willen’ intact.) sampol 2014/10|31 SAMPOL_december2014.indd 31 12/5/2014 8:37:42 AM Erik Vlaminck Kleine Leonie Enfin, wellicht preek ik hier voor eigen kerk. Maar wat belet ons dan om politici onder druk te zetten om echt werk te maken van armoedebeleid? Om leeflonen op het niveau van bestaansminima te brengen? Om basale mensenrechten zoals het recht op wonen en eten onder alle omstandigheden te garanderen? Om gezondheidszorg toegankelijk te houden, ook voor wie geen ‘kleefbriefjes van de ziekenkas’ kan bemachtigen? Onze samenleving schiet zichzelf in de voet door geen maatregelen tegen armoede te nemen. Voor wie alleen en/of vooral in centen en opbrengsten denkt, moet duidelijk zijn dat de kosten voor gezondheidszorg, veiligheid, werkloosheid, hulpverlening, enzovoort, enzovoort door een effectief armoedebeleid op termijn gereduceerd worden. Tel uit, uw winst. Voor wie het probleem vanuit ethiek en/of medelijden benadert, moet duidelijk zijn dat niets doen misdadig is. En toch willen we het allemaal niet geweten hebben. Eigenlijk zijn we onmensen. Ik ben benieuwd hoe gelukkig de kleine Leonie, de kleine Toby, de kleine Vincent en alle andere kinderen met kruimellege brooddozen later zullen worden. En op welke manier ze ons dan duidelijk zullen maken dat we niet gedaan hebben wat we moesten doen. Erik Vlaminck Roman- en theaterauteur en Nonkel Zagevent sampol 2014/10|32 SAMPOL_december2014.indd 32 12/5/2014 8:37:42 AM ARMOEDE DOOR KINDEROGEN 3 Het is al de derde editie van de fototentoonstelling ‘Armoede door kinderogen’, deze keer onder het motto ‘Water en Brood’. Het collectief van sociaal voelende fotografen, aangevuurd door Theo Beck samen met Wim Rosiers en de vzw Agorakring, gaat door op de sinds drie jaar ingeslagen weg. Ze vraagt opnieuw aandacht voor kinderen die in armoedige omstandigheden opgroeien. Kinderen werden uitgenodigd om met ter beschikking gestelde fototoestellen in beeld te brengen wat hen het meest aanspreekt in hun leefwereld. Het is een inkijk op hun beleving en hun gevoelens. “We zijn er van bewust dat we de armoede niet kunnen oplossen, het is een druppel op een hete plaat, maar een welgekomen verfrissing voor die kinderen die toevallig onder onze druppel zitten”. De foto’s zijn getrokken door kansarme kinderen van 8 à 10 jaar oud uit Castelnau (Fr.), Marseille (Fr.) & Deurne. Dat beeldmateriaal wordt in een reizende tentoonstelling geconfronteerd met de visie van de fotografen op armoede: in december in het ontmoetingscentrum Nova (Kiel), van 24 januari tot 21 februari in de Sint-Niklaaskerk (Gent) en in maart in het Klooster van de Grauwzusters (Antwerpen). sampol 2014/10|33 SAMPOL_december2014.indd 33 12/5/2014 8:37:43 AM SAMPOL_december2014.indd 34 12/5/2014 8:37:43 AM SAMPOL_december2014.indd 35 12/5/2014 8:37:43 AM SAMPOL_december2014.indd 36 12/5/2014 8:37:44 AM SAMPOL_december2014.indd 37 12/5/2014 8:37:44 AM SAMPOL_december2014.indd 38 12/5/2014 8:37:45 AM SAMPOL_december2014.indd 39 12/5/2014 8:37:45 AM SAMPOL_december2014.indd 40 12/5/2014 8:37:46 AM PROJECT IN DE KIJKER De SLOEP Vzw De SLOEP (ontstaan in 1996) is een onafhankelijke en pluralistische organisatie, een open huis waar ouders met kinderen in al hun diversiteit terechtkunnen met hun verhaal, vragen en bezorgdheden. De SLOEP omvat een consultatiebureau en een prenataal steunpunt, een inloopteam en een spel- en ontmoetingsinitatief gefinancierd door Kind en Gezin, een gezondheidsproject en een werk/welzijnsproject in samenwerking met de Stad Gent. De SLOEP staat voor 10 medewerkers, 40 vrijwilligers, 1250 gezinnen en een 30-tal actieve samenwerkingsverbanden met organisaties, bedrijven, wetenschappelijke en onderwijsinstellingen. KINDERARMOEDE IN DE PRAKTIJK Via het wekelijks onthaal op de Dampoort leerde De SLOEP het gezin Dermiva1 kennen. Het gezin werd via Kind en Gezin doorgestuurd omdat het 5-jarige dochtertje nog niet naar school ging. Tijdens een eerste gesprek bleek de mama zwanger te zijn. Een zwangerschap die niet zo goed verliep omwille van de stress met de woning. Het gezin huurde een slechte woning aan een veel te hoge prijs, die ze niet meer kon betalen. De vader was net werkloos, schulden stapelden zich op, bedreiging van schuldeisers was een realiteit. Ook door de huisbaas werden ze bedreigd met een onmiddellijke uithuiszetting. In samenwerking met de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin werd de zwangerschap nauw opgevolgd. We ondersteunden de inschrijving van het 5-ja- rige meisje in een buurtschool, voorzagen extra steun door huiswerkbegeleiding aan huis via vzw Uilenspel. De SLOEP meldde het gezin ook aan bij het ‘Project Instapwonen’. Dit is een housing-firstproject (in samenwerking tussen OCMW, Straathoekwerk en Integratiedienst Stad Gent en De SLOEP) dat gezinnen een tijdelijk onderkomen biedt, mits de belofte intensief mee te werken aan begeleiding. Dit gaf rust. Het verminderde de stress, waardoor de vader op een intensieve manier Nederlandse les kon volgen, wat zijn kansen op de reguliere arbeidsmarkt vergrootte. Het gezin kon zich zo ook verankeren in de wijk Muide-Meulestede en leerde zo de buurt en haar faciliteiten kennen. De mama werd lid van de spelotheek. Het gezin woont nog steeds in het tijdelijk onderkomen, maar bouwt aan een sterk fundament. Wekelijks komen zij langs in De SLOEP om hun vragen sampol 2014/10|41 SAMPOL_december2014.indd 41 12/5/2014 8:37:46 AM Project in de kijker De Sloep te stellen, het consultatiebureau te bezoeken, raad te vragen, hun hart te luchten, voor een momentje rust en een tas thee. Het gezin Dermiva is 1 van de 1250 gezinnen die jaarlijks door de deur stappen bij vzw De SLOEP. Zij zijn bewoner van de regio GentNoord-Oost 2 , het werkingsgebied van De SLOEP, waar volgens recente cijfers van Kind en Gezin (bijna) 1 kind op 2 in armoede wordt geboren. 3 COMPLEXITEIT Kinderarmoede kent niet echt haar eigen definitie. Het betreft in de meest strikte zin kinderen die in een arm, kansarm, maatschappelijk kwetsbaar gezin worden geboren en/of leven. Belangrijk is wel dat hoe vroeger de achterstand start, hoe moeilijker die te overbruggen is. Wie dus arm geboren wordt, heeft minder kansen om die armoede te overbruggen in het eigen leven en meer kans om die zelf over te dragen aan de volgende generatie. Verschillende processen als een groeiende verstedelijking en individualisering, mobiliteit en migratie resulteren in ‘superdiversiteit’, een term die recent ophef maakt, maar zeer relevant is voor de dagelijkse realiteit van De SLOEP. We ontmoeten er immers ouders van tientallen nationaliteiten, uit verschillende migratieachtergronden en -trajecten, allen Gentenaars, maar tegelijkertijd de wereld in een notendop. Samen vormen ze vooral een complexiteit van verschillende en niet-eenduidige toegang tot rechten en niet te vergeten vaak een bikkelharde confrontatie met discriminatie en uitsluiting. Deze complexiteit heeft echter haar gevolgen. De sociale kwetsbaarheid en de armoede wordt des te groter voor mensen met een migratieachtergrond4: het aantal mensen dat onder de ar- moededrempel leeft, bedraagt voor mensen van andere origine 35%; van de 11,2% kinderen die in 2012 in een kansarm gezin geboren werden, hebben 60% een moeder uit een niet-EU land. MICRO, MESO, MACRO De SLOEP kiest dan ook resoluut voor een aanpak op alle niveaus: micro, meso en macro. Op macroniveau hebben we een signaalfunctie. Dit impliceert dat de noden, vragen en drempels waarop zowel de mensen als onze organisatie botsten, worden opgepikt en gemeld aan de juiste instanties. Onze doelstelling is o.a. het structureel streven naar een rechtvaardige samenleving waarbij oplossingen gezocht worden om tekorten te verhelpen. Op mesoniveau tracht De SLOEP zoveel mogelijk stil te staan bij de drempels waarop mensen kunnen blokkeren. We streven ernaar op een flexibele en laagdrempelige manier de dienstverlening steeds aan te passen aan de noden en vragen van de mensen. Dit vraagt alertheid en een grote flexibiliteit, een goede planning en inlassen van denkmomenten en evaluatiedagen i.v.m. met de eigen werking. Het microniveau laat zich best illustreren op casusniveau, maar steunt op heel wat visie en werkingsprincipes die in elke handeling in De SLOEP de onderstroom vormen. De SLOEP werkt op een positieve en krachtgerichte manier samen met mensen. WERKING De SLOEP kiest voor een samengaan van individueel werk en groepswerk. Het individuele aanbod bestaat in de vorm van een dagelijks onthaal en integrale gezinsondersteunings- sampol 2014/10|42 SAMPOL_december2014.indd 42 12/5/2014 8:37:46 AM Project in de kijker trajecten op maat. Er lopen jaarlijks een 12-tal groepen in De SLOEP, waarin ouders op een krachtgerichte en emancipatorische manier worden samengebracht. We werken op het tempo van ouders. Ouders die we altijd blijven zien als mensen met eigen krachten en talenten, en waarvan we geloven dat zij samen met hun gezin eigenaar zijn van hun eigen levenspad. De SLOEP kiest daarom voor een integrale benadering en werkt over alle levensdomeinen heen. Noodzakelijke hulpmiddelen hierbij zijn onder meer werken in verschillende talen of met tolken, materiële hulp ontsluiten en realiseren (overleven in armoede is immers een 24/24- en 7/7-job). Sociaal werk in De SLOEP betekent ook toegang realiseren tot correcte administratieve en juridische info. Het vertaalt zich in proactieve rechtenontsluiting en dus maximaal info geven (en dus ook kennen) om rechten te ontsluiten. De Sloep Het betekent evengoed, vanuit De SLOEP, ouders deel laten worden van een gemeenschap in de buurt, door actieve participatie in buurtscholen, wijkgezondheidscentra, spelotheken, lokale kinderopvang, … mogelijk te maken. Het is eveneens door groepsbijeenkomsten een sociaal netwerk in huis mogelijk maken, om dan de brug te slaan naar de wereld erbuiten. Het is ook werken aan mobiliteit en een gezonde levensstijl door fiets -en bewegingslessen te organiseren, maar ook door oefenlessen Nederlands op te zetten als onderdeel van actieve burgerparticipatie en niet per se een verplicht inburgeringstraject. De SLOEP ambieert een professioneel huis van vertrouwen te zijn voor elk gezin en dus voor elk kind dat door onze open deur stapt. Bridging (bruggen bouwen) en bonding (versterkende gemeenschap vormen) staan bij elke actie, bijeenkomst, ontmoeting en ondersteuning centraal. Het is in de voorbije jaren een effectieve manier gebleken om samen met gezinnen armoede te bestrijden en om een beter leven mogelijk te maken, vandaag, maar ook morgen… omdat elk kind telt. Lieve De Bosscher en Nadia Merchiers Coördinator en voorzitter, vzw De SLOEP www.desloep.be Noten 1/ Dit is een fictieve naam omwille van redenen van privacy. 2/ De regio Gent Noord-Oost omvat de wijken Muide-Meulestede, Sluizeken-Tolhuis-Ham, Macharius-Heirnis, BlaisantvestBriel, Dampoort-Sint-Amandsberg en Oostakker tot aan de Kanaaldorpen in de Haven van Gent. 3/ Volgens recente cijfers van Kind & Gezin, op basis van de geboortes van kinderen van 2011 tot en met 2013 leven volgende percentages kinderen in armoede: op Oost-Vlaams niveau: 11,2%; op Gents niveau: 22,7%; in Gent Noord-Oost: 47,5%. 4/ Bea Van Robaeys, Ondersteunen van kwetsbare burgers in een context van diversiteit, in: Prof. Dr. Sara Willems en Jos Mertens, Cahier Welzijnsgids, Professioneel Omgaan met Diversiteit, 2013. sampol 2014/10|43 SAMPOL_december2014.indd 43 12/5/2014 8:37:46 AM ‘Meer eenheid bij oppositie dan bij Dubbelinterview meerderheid’ Karin Temmerman en Kristof Calvo Fractieleiders Kamer Dat Kristof Calvo (Groen) niet direct het bureau van Karin Temmerman (sp.a) vindt, en dus wat later op het gesprek arriveert, is te wijten aan het feit dat de sp.a-fractie recent van verdieping verhuisde in het Huis van de Parlementsleden, niet aan een gebrek aan samenwerking tussen beide partijen in de strijd tegen Michel I. Integendeel. “Ik heb de indruk dat de oppositie beter aan elkaar hangt dan de meerderheid”. Een dubbelgesprek tussen de twee belangrijkste Vlaamse fractieleiders in de Kamer, over de plannen van de federale bewindsploeg, over de valkuilen van het oppositie voeren en over hoe linkse frontvorming enkel organisch kan groeien. SAMPOL_december2014.indd 44 12/5/2014 8:37:46 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo Karin Temmerman (°1958, Gent) en Kristof Calvo (°1987, Rumst) zijn de gezichten van de Nederlandstalige oppositie. Als we beide fractievoorzitters treffen, heeft de federale regering niet meteen haar beste week achter de rug. Het waren vooral de regeringsleden zelf die zich in de voet schoten: Jan Jambon zette zichzelf in het oog van de storm door zijn uitspraken of het Belgische vicepremierschap ‘het wel allemaal waard is’; Alexander De Croo wekte even de indruk de loonplafonnering van managers van overheidsbedrijven los te laten en Charles Michel moest het bestaan van atomaschriftjes met geheime communautaire afspraken ontkennen. “Ik moet zeggen dat het de laatste tijd niet zo lastig om oppositie te voeren”, lacht Karin Temmerman. “Elke dag is er een probleem. Als het niet door de oppositie wordt gelanceerd, creëert de regering er zelf één.” Op moment van schrijven had Michel I inderdaad dringend nood aan een opkikker; al was het maar een communicatiesuccesje. Want inhoudelijk blijven binnen de bewindsploeg een aantal splijtzwammen sluimerend aanwezig, die de cohesie van de meerderheid onder druk zet. CD&V laat de aanslepende kwestie van de vermogenswinstbelasting en een faire tax shift niet los. Het Rekenhof legde in haar rapport een reeks fouten in de begroting van 2015 bloot. En ook van de Europese Commissie kreeg de begroting een tweede zit. Het is pijnlijk voor een regering die van begrotingswerk haar grote prioriteit maakt. “Rechts dweept met het gezond verstand en degelijk bestuur, maar stapelt de flaters op,” stelt Kristof Calvo. “Het rapport van het Rekenhof over de begroting is nog nooit zo kritisch geweest. Dat rapport plaatste niet alleen ernstige vragen bij de cijfers zelf, maar leerde ons ook dat het algemene plaatje uiteindelijk minder rechtvaardig zal zijn. Gezinnen worden harder getroffen dan de regering laat uitschijnen. Hoe meer we over dit federale regeerakkoord te weten komen, hoe duidelijker de intenties van Michel I zijn over wie, wel en niet, de lasten van de besparingsoefening draagt”, aldus Calvo. Karin Temmerman: “Bij de regeerverklaring wou men nog een aantal zaken camoufleren. Er was de indexsprong, maar die ging sociaal gecorrigeerd worden. Er kwam geen vermogenswinstbelasting, maar men ging de grote vermogens aanspreken. Nu we de begrotingscijfers onder ogen krijgen, zien we het ware gelaat van deze regering. Het bedrag van 127 miljoen euro ter compensatie van de indexsprong voor de laagste inkomens en uitkeringen is verre van voldoende. De welvaartsenveloppes worden gebruikt om die indexsprong te neutraliseren; daar waar die onder Di Rupo I nog bovenop de index kwamen. Het verhaal waar men zo fier op was, dat de welvaarts­ enveloppe in de volgende jaren voor 100% zou worden uitbetaald, klopt niet. Het Rekenhof spreekt van 84%, omdat overgehevelde bevoegdheden zoals de kinderbijslag er niet meer in zitten, terwijl het bij de staatshervorming anders was afgesproken. Ook de bijdrage uit vermogens sampol 2014/10|45 SAMPOL_december2014.indd 45 12/5/2014 8:37:46 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo blijkt te liggen op 550 miljoen euro, niet op 1 miljard euro waar Charles Michel op een bepaald moment over sprak. Daarvan rekent men dan nog op 300 miljoen euro door een vervroegde heffing op pensioensparen, terwijl het toch vooral de gewone gezinnen zijn die aan pensioensparen doen. Daarnaast wordt de bankentaks uitgesteld, omdat de Raad van State een opmerking heeft gemaakt, en is van de befaamde Kaaimantaks in de beleidsnota’s noch begroting enig spoor. Resultaat: in plaats van 550 miljoen euro haalt de regering volgend jaar nog een schamele 80 miljoen euro bij de grote vermogens. Het is allemaal erg ontgoochelend.” Tevreden dat het oppositiewerk blootlegt dat de uiteindelijke realiteit erger is dan men eerst had voorspiegeld? Kristof Calvo: “Zeker. Toch mag de oppositie zich niet verliezen in de techniciteit van de cijfers. De focus op de expliciete maatschappelijke keuze van deze regering mag niet wegebben. Want de basisvaststelling blijft dezelfde. Dit regeerakkoord doet de ongelijkheid in dit land toenemen. Ze wil mensen die werken een duwtje in de rug geven, maar doet het tegenovergestelde. De indexsprong is de meest uitgesproken maatregel, maar dit geldt ook voor de plannen rond deeltijds werken, rond de pensioenbonus en uiteraard voor het fiscale luik waar de tax shift niet plaatsvindt. Deze regering kant zich tegen mensen die werken.” Karin Temmerman: “De reactie van de regering op het protest is kenmerkend welke belangen ze dient. Er is een beetje protest vanuit werkgeverskant over het verlengen met een maand van het gewaarborgd loon en de maatregel wordt uitgesteld. Tegelijk wordt het massale protest op de straat geminimaliseerd en zelfs geridiculiseerd. De manier waarop een aantal ministers over de betoging sprak, was ongehoord. Ook het sociaal overleg wordt gemarginaliseerd. Dat woord komt meermaals terug in het regeerakkoord, maar in de praktijk is er enkel ruimte voor discussie over punten en komma’s.” Beseft Michel I onvoldoende welk beperkt draagvlak er is voor de maatregelen? Kristof Calvo: “Binnen de regering gaat men er van uit dat dit protest zal wegebben. Het is een foute inschatting. Het debat rond eerlijke belastingen krijg je niet weg. Daarvoor is het voor te veel mensen een kwestie van gezond verstand geworden. Deze regering is wereldvreemd en dogmatisch. De kloof tussen wat maatschappelijk leeft en wat men politiek beslist, is groot. Niet alleen op sociaaleconomisch vlak, maar ook inzake het openhouden van de kerncentrales. Natuurlijk is hervormen niet gemakkelijk. Protest zal er altijd zijn. Maar ik ben ervan overtuigd dat mensen bereid zijn inspanningen te leveren op voorwaarde dat het een billijke deal betreft.” Hoe ziet u het protest na de laatste stakingsdag van 15 december evolueren? Kristof Calvo: “De maatregelen zijn zo drastisch dat we op korte termijn wellicht niet moeten rekenen op sociale vrede, laat staan een Interprofessioneel Akkoord (IPA). Maar het ongenoegen gaat verder dan de mening van vakbondsleiders Marc Leemans, Rudy De Leeuw sampol 2014/10|46 SAMPOL_december2014.indd 46 12/5/2014 8:37:46 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo of Jan Vercamst. De druk vanuit de samenleving is zo groot dat je kan veronderstellen dat de regering er aan moet toegeven. Anderzijds is ze zo hardnekkig in haar overtuiging dat er weinig reden is om dat te geloven.” Voor Links is het alleszins wel leuk dat er eindelijk een draagvlak bestaat voor een vermogenswinstbelasting. Dat was lange tijd anders. Karin Temmerman: “Onze eerste voorstellen daarover dateren van 2009, waardoor het in de kiescampagne van 2010 ook één van onze speerpunten was. Vandaag pikken mensen het niet langer dat niet iedereen zijn steentje bijdraagt. Dat de regering-Michel rond dossiers van fiscale fraude of rond Lux Leaks altijd wel een uitleg vindt, is daarom niet vol te houden.” Kristof Calvo: “Het is fascinerend hoe snel die omslag heeft plaatsgevonden. Een jaar geleden was de rechterzijde nog tegen. Vandaag is het een zaak van praktische uitvoerbaarheid. Men probeert het debat te de-ideologiseren. In 2019 zal deze regering worden afgerekend op haar fiscaal programma. Links vindt arbeid iets prachtigs. Ook rechts dweept ermee; alles wat oren en poten heeft moet werken. Toch wordt arbeid kapot belast. Ik heb niet de ambitie de regeringspartijen te adviseren, maar als ze de verkiezingen in 2019 niet op voorhand willen verliezen, stel ik voor dat ze de verschuiving richting vermogen initiëren. Dat wordt de lakmoesproef.” sampol 2014/10|47 SAMPOL_december2014.indd 47 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo De plannen van Groen en sp.a om vermogens te doen bijdragen zijn niet helemaal dezelfde. Waarin verschillen zij? Karin Temmerman: “In ons verkiezingsprogramma pleitten we voor een vermogenswinstbelasting. Daaruit valt, volgens een studie van de Hoge Raad van Financiën, zo’n 4 miljard euro te halen. Dat was nog een voorzichtig cijfer; Paul De Grauwe berekende dat men zelfs tot 8 miljard euro kan gaan. Ook dienden we, samen met de PS, een voorstel in voor een belasting op meerwaarden op aandelen. Dat inkomen uit kapitaal veel minder belast wordt dan inkomen uit arbeid, is onrechtvaardig. Inkomen is inkomen.” Kristof Calvo: “Ons Zuurstofplan uit de campagne hield een uitgesproken verschuiving in. Ook gaat de bestaande vermogensfiscaliteit - roerende voorheffing, onroerende voorheffing, registratierechten, successierechten - op de schop. Door de invoering van een vermogenskadaster brengen we het reële vermogen van mensen in kaart. Daarop passen we een rendementsheffing toe. Op die manier willen we een heffing innen, met een vrijgestelde schijf die overeen komt met het mediaan vermogen. Voor 50% van de bevolking zou die vermogensfiscaliteit dus wegvallen. De verhoging zit bij de 15% meest vermogenden. Op het eerste zicht kan dat Cubaans of Noord-Koreaans lijken, maar voor iemand met 1 miljoen euro vermogen betekent het een bijdrage van 1027 euro op jaarbasis. Dat is dus behoorlijk pragmatisch. Zeker als je weet dat de 10% meest vermogenden met 877 miljoen euro zo’n 44% van het totale vermogen bezitten. Tussentijds kan je uiteraard kijken naar meer meerwaardebelastingen, speculantentaks, bankenbijdragen, en dergelijke meer. Maar het is ook belangrijk dat onze huidige vermogensfiscaliteit wordt hervormd. Die is sterk op de middenklasse gericht.” Daaruit spruit de bangmakerij voort dat men met een vermogenswinstbelasting ‘aan het geld gaat zitten van iemand die heel zijn leven gewerkt en zuinig geleefd heeft’. Karin Temmerman: “Dat argument is nonsens. Ons voorstel raakt niet aan wat een modaal gezin doorheen het leven heeft gespaard. Het vermogen uit jouw huis of spaarboek komt niet in het vizier. Het gaat over de zeer grote vermogens, over de Marc Couckes van deze wereld. Die verkoopt op het einde van de rit zijn bedrijf met enorme winst, maar neemt op dat moment geen enkel risico meer. Dat kan niet. Tegelijk moeten we in het onzekere begin van de rit kijken hoe we mensen kunnen stimuleren om te ondernemen. Want socialisten willen initiatief niet fnuiken. Het zorgt voor welvaart; net zoals arbeid dat doet trouwens.” “Het is overigens een fabeltje dat vermogens in België al zwaar belast worden in vergelijking met onze buurlanden. Waarom anders zouden Franse miljonairs in Henegouwen of Nederlandse miljonairs in de Noorderkempen komen wonen? Zo ongunstig zal het regime hier wel niet zijn. Ooit werd een simulatie gemaakt waaruit bleek dat Mitt Romney, de gefortuneerde Amerikaanse presidentskandidaat in 2012, in België minder belast zou worden dan in de Verenigde Staten. De vele fact check rubrieken zijn duidelijk, net als de parlementaire Commissie die - vooral op initiatief van de liberalen - mogelijke problemen in kaart moest brengen: een tax shift is de evidentie zelve.” sampol 2014/10|48 SAMPOL_december2014.indd 48 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo Kristof Calvo: “Klopt. Die plaat is stilaan grijsgedraaid. Laten we zeker ook niet vergeten dat er nog andere vragen te stellen zijn bij de fiscale keuzes van deze regering. Een. Ze kiest voor een lineaire lastenverlaging, daar waar elke studie aantoont dat een gerichte lastenverlaging op de laagste en middeninkomens meer jobs oplevert. Twee. De verhoging op de accijnzen - waar ik geen probleem mee heb - wordt verkocht als ecofiscaliteit, maar is nog niet de verschuiving richting vervuiling die we nodig hebben. We moeten bijvoorbeeld de vier miljard euro jaarlijkse steun voor bedrijfswagens tegen het licht durven houden. Drie. Ook inzake vereenvoudiging is dit regeerakkoord een gemiste kans. Alle koterijen en uitzonderingen blijven bestaan. Het is de levensgarantie van de fiscalisten, juristen en boekhouders.” Dit had een goed moment geweest om een reeks fiscale aftrekposten tegen het licht te houden? Kristof Calvo: “De vennootschapsbelasting moet dringend worden hervormd. De verschillende aftrekposten maken dat het tarief voor grote bedrijven vaak heel laag tarief is. Die aftrekposten moeten dus op de schop. Met een lager nominaal tarief worden kmo’s, waar het gros van de tewerkstelling gerealiseerd wordt, ondersteund. Op die manier wordt het fiscaal systeem een stuk leesbaarder, wat sowieso altijd rechtvaardiger en democratischer is.” In hoeverre bemoeilijken de dogmatische keuzes van deze regering het voeren van oppositie? Karin Temmerman: “Michel I voert het debat erg ideologisch, maar dat is niet onlogisch. Elke politicus wil voor een stuk zijn wereldbeeld doorduwen. Lastig wordt het echter wanneer men weigert dieper in te gaan op cijfers of op vragen te antwoorden. Dan is een normaal debat onmogelijk en verval je in een welles-nietes-spelletje.” Is de polarisering tussen meerderheid en oppositie vandaag van dezelfde orde als onder Di Rupo I? Kristof Calvo: “De vorige legislatuur waren er ook al pittige debatten. De houding van N-VA ten aanzien van Di Rupo was hard en persoonlijk. Vandaag is het politieke spel ook heel intens. Het groter aantal oppositiefracties heeft een impact op het parlementaire debat, sampol 2014/10|49 SAMPOL_december2014.indd 49 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo zeker als de Kamervoorzitter (nvdr., Siegfried Bracke) nog niet echt van aanpakken weet. De keuzes van deze regering zijn natuurlijk scherper dan de vorige regering. Sociaaleconomisch, maar ook rond thema’s als asiel en migratie. Anderzijds moeten we eerlijk toegeven dat de lijn van Di Rupo I in een aantal dossiers wordt verdergezet. In de vorige legislatuur was ik het al fundamenteel oneens met de loonblokkering, de degressiviteit van de uitkeringen, de miljoenendeal met GDF Suez over Tihange 1. Op dat vlak is Michel I geen totale revolutie.” Kan u zich dan vinden in de voorpagina van nrc.next die op de dag van de betoging kopte dat ‘de Belgen op straat gingen tegen een beleid dat voor 70% een verderzetting is van de vorige regering’? Kristof Calvo: “Ik ben daar genuanceerd over. Deels worden zaken verdergezet, deels is er een duidelijke verandering. Ook qua toon bemerk ik een groot verschil met de periode hiervoor. Ik maak me zorgen over de grimmigheid van het politieke debat. Op de betoging waren veel jonge gezinnen aanwezig, niet enkel angstige conservatieven zoals we hier en daar denigrerend hoorden. Deze regering zet voortdurend mensen tegen elkaar op: werknemers tegen werkgevers, Vlamingen tegen Walen, allochtonen tegen autochtonen. Ook de oppositie moet nadenken over haar rol in dat verhaal. We moeten vermijden dat we mee de polarisatie voeden. Ik wil niet dat dit land permanent oorlogsgebied wordt. Dat Jan Jambon alle Belgische vlaggen uit zijn kabinet liet verwijderen, is niet te aanvaarden. Bij zo’n mandaat horen verwachtingen en verplichtingen. Als minister moet je vermijden op symbolen te spelen. Het doet het samen leven geen goed.” Karin Temmerman: “Vooral de uitspraak dat de mensen die op de betoging meeliepen ‘eigenlijk niet inzitten met hun kinderen’ vond ik vernederend. Het spel wordt erg persoonlijk gespeeld. Alsof je een slechte ouder was als je ging betogen.” Kristof Calvo: “Ik heb wel enkele rare snuiters gezien op de betoging, maar toch liever de doorsnee betoger dan Luc Coene als mijn vader. (lacht)” Vooral CD&V voelt zich momenteel erg ongemakkelijk in deze meerderheid. Heeft de partij de reikwijdte van dit regeerakkoord verkeerd ingeschat? Karin Temmerman: “Ze hebben vooral de achtergrond van de N-VA, of beter: waar die partij uiteindelijk naartoe wil, onderschat. Ik vraag me bij sommige CD&V’ers echt af of zij zich nog wel goed voelen binnen deze coalitie. Het is aan hen om daar over te oordelen.” Kristof Calvo: “Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de huidige positionering van de CD&V strategisch is. Door de luis in de pels te zijn van de regering, eerder dan het beleid voluit te verdedigen, poogt men de deur aan de linkerzijde dicht te doen. Die keuze maakte de partij ook al in de campagne. Kris Peeters voerde bijna een ACW-campagne, deels omdat ze beseften dat iemand als Wouter Van Besien bij hen stemmen kon halen. Vandaag is haar rol in de regering wel erg ‘enerzijds, anderzijds’, zelfs naar CD&V-normen. Dat spelletje kan sampol 2014/10|50 SAMPOL_december2014.indd 50 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo je een paar maanden spelen, maar geen vijf jaar. Zeker niet rond een thema dat zo maatschappelijk is ingebed als die vermogensfiscaliteit.” Komt er voor CD&V dan een moment waar die spreidstand niet meer houdbaar is? Kristof Calvo: “CD&V hoopt, net als Open Vld, dat N-VA zich kapot bestuurt. Van oprechte liefde tussen die drie partijen is geen sprake. Dit is geen coherente club. Ook op Vlaams niveau, zonder Franstaligen, zijn er onophoudelijk problemen. Ze hopen dat N-VA op die manier meer verliest dan wint. Ik vind het een twijfelachtige strategie, zeker maatschappelijk. Men is de N-VA-ideeën wel aan het uitvoeren.” Karin Temmerman: “Na 25 mei wilde CD&V niet dat N-VA nog een keer in de oppositie belandde. De enige oplossing was samen in bad gaan. Maar de maatschappelijke prijs die we voor deze politieke strategie betalen, is bijzonder hoog.” Gaan we door de constellatie van deze federale regering in 2019 naar communautaire verkiezingen? Karin Temmerman: “Door zo’n rechtse socio-economische federale koers te varen rekent N-VA er alleszins op dat de geesten daar ook in Wallonië over rijpen. De partij hakt zo fel in op de PS, in de hoop dat daar de overtuiging groeit dat het beter is alleen verder te doen.” Kristof Calvo: “Op dit moment zijn er twee communautaire partijen in België: N-VA en PS. Dat veiligheidsdepartementen Binnenlandse Zaken en Defensie in handen zijn van Jan Jambon en Steven Vandeput is geen probleem omdat ze Nederlands spreken, zoals PS beweert, maar wel omdat deze heren rechtsconservatief zijn. Als we in 2019 naar communautaire verkiezingen gaan, is het de taak van progressieven om een sterkere vuist te maken tegen het eenheidsdenken rond staats- en identiteitsvorming. De afgelopen jaren kreeg N-VA te veel ruimte om haar verhaal van de twee democratieën ingang te doen vinden. Bijna iedereen, ook ter linkerzijde, is medeplichtig dat die gedachte in onze samenleving is doorgedrongen.” Welke afspraken zijn gemaakt tussen de fracties van sp.a en Groen voor een gezamenlijke oppositie? sampol 2014/10|51 SAMPOL_december2014.indd 51 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo Karin Temmerman: “Net na het regeerakkoord hebben we samen gezeten om te kijken hoe we het konden aanpakken. Voor Commissies, vergaderingen of de conferentie van voorzitters steken we af en toe de koppen bijeen. De situatie noopt ons er ook toe. Er komt zoveel op je af dat je automatisch op elkaar beroep doet. Voor de begroting moet je cijfers verifiëren, blinde vlekken vinden, enzovoort. Dat gaat tamelijk goed. Soms heb ik de indruk dat de oppositie beter aan mekaar hangt dan de meerderheid. Dat geldt niet alleen voor ons, maar ook voor cdH en PS.” Kristof Calvo: “Momenteel vinden we elkaar dossiermatig tussen de fracties. Daar hoef je geen samenlevingscontract voor te tekenen. De verschillende fracties in de oppositie zijn een rijkdom die je moet koesteren. Ik ben erg gesteld op de autonomie van een groene partij. In het verleden is veel geleuterd over progressieve samenwerking. Die verloren tijd had productiever kunnen worden ingezet. Dat is wat we hier in de Kamer proberen te doen. We vangen elkaar geen vliegen af, maar houden elkaar wel scherp. Op nationaal niveau is het aan voorzitters Meryem Almaci en John Crombez of Bruno Tobback, als die zich weer kandidaat stelt, om te beslissen wat te doen.” Het is wachten op de voorzittersverkiezingen bij sp.a volgende zomer voor eventuele stappen kunnen worden gezet? Karin Temmerman: “Progressieve frontvorming hangt sterk af van personen. Dat was ook in Gent zo. Lange tijd was samenwerking onbespreekbaar. Ondanks de inspanningen van Frank Beke om dit vorm te geven, hield Vera Dua de boot steeds af. Op een bepaald moment werd de afstand kleiner, ondanks het feit dat Groen en sp.a toen verdeeld waren door oppositie en meerderheid. Samenwerking is moeilijk van bovenuit op te leggen. Dat moet organisch groeien. Sp.a en Groen zullen altijd twee verschillende partijen blijven, met deels gelijklopende ideologieën maar ook verschillen. Dat sluit niet uit dat je rond heel wat thema’s kan samenwerken om zaken te realiseren. Daarvoor zit je uiteindelijk in de politiek.” Kristof Calvo: “Het kan overigens niet de bedoeling zijn ons op te sluiten in samenwerking tussen Groen en sp.a. De boel moet worden opengegooid. Elke progressieve CD&V’er en Open Vld’er die ik tegenkom, nodig ik uit om samen dingen te doen. En ook in de samenleving zijn er veel krachten die op zoek zijn naar partners en megafoons in de politiek.” Dit moet een uniek moment zijn: voor de eerste keer vormen sp.a, Groen en ook ACV één front. Het is de oude droom van velen op links. Karin Temmerman: “Er is inderdaad wat aan het bewegen. Je merkt het overal waar je komt. Ik word vaak uitgenodigd door niet-traditionele partijpolitieke organisaties. Mensen zijn op zoek naar aansluiting. Ze willen zich afzetten tegen wat er nu gebeurt. Vanuit die optiek vraagt men frontvorming. We moeten toegeven dat rechts zich wel heeft verenigd. Het zou goed zijn mochten alle linkse krachten, ook oud en nieuw middenveld, zich verenigen.” sampol 2014/10|52 SAMPOL_december2014.indd 52 12/5/2014 8:37:47 AM Dubbelinterview met Karin Temmerman en Kristof Calvo Kristof Calvo: “Het is toch opletten voor een Wetstraat-complex. We mogen ons niet te veel blindstaren op oude structuren. Aan de basis zijn al heel wat ACV’ers al lang geen CD&Vkiezer meer. De realiteit is dus een stuk genuanceerder. Het initiatief ‘Hart boven Hard’ is daarom straf. Het is niet alleen een verhaal van structuren, maar ook van individuele burgers.” Voor politieke partijen is het toch ook zaak om die mensen in uw structuren binnen te halen? Kristof Calvo: “Uiteraard. Daarom dat we op het recente statutencongres een aantal nieuwe instrumenten hebben geïntroduceerd: er komt een jaarlijkse ledenbevraging, het wordt gemakkelijker een ledenreferendum te organiseren, de leeftijd voor partijlidmaatschap zakt naar 14 jaar. De partijstructuren zullen minder volgens de getrapte vertegenwoordigingslogica worden georganiseerd. Politieke partijen moeten nadenken hoe ze de kennis en de creativiteit in de samenleving beter capteren. Tegelijk is een politieke partij maar één element in het democratisch proces. Partijpolitiek is geen doel op zich. De dag dat ik Groen kan opdoeken omdat ons programma gerealiseerd is, zal ik met plezier als laatste de deur dicht trekken. Dan kan ik iets anders doen. Een voetbalploeg leiden bijvoorbeeld, zoals Patrick Janssens bij KRC Genk (lacht).” Karin Temmerman: “Ook wij zijn gestart met een proces om onze werking te vernieuwen. Freya Vanden Bossche houdt zich bezig met de inhoudelijke vernieuwing van de partij waarbij ook het middenveld nauw betrokken wordt. Ingrid Lieten bekijkt hoe we dat inhoudelijke verhaal in onze structuren kunnen overbrengen. Vorige maand zagen we in de roadshow over ‘Crescendo’ in alle provincies meer dan 1500 militanten en leden. De ‘Dag van Lokale Betrokkenheid’ op 13 december is het echte startschot. In februari gaat een eerste congres door. Over twee jaar willen we klaar zijn. De partij zal geen teksten maken die onze leden mogen amenderen, maar er zullen teksten komen op basis van wat de leden eerst zeggen.” Interview: Wim Vermeersch Foto’s: Theo Beck sampol 2014/10|53 SAMPOL_december2014.indd 53 12/5/2014 8:37:48 AM Hoe representatief is Michel I? Filip De Maesschalck Na maanden van onderhandelen zag de federale regering Michel I het licht. In die regering hebben de Franstaligen geen meerderheid binnen de eigen taalgroep, zoals dat ook het geval was voor de Vlamingen in de vorige regering. Dat leidt telkens tot veel discussies en verontwaardiging. Die is er heel wat minder over de vraag of politieke partijen wel een meerderheid hebben bij de stemgerechtigde bevolking of, minder nog, bij de bevolking op stemgerechtigde leeftijd. Nochtans blijkt ook bij de meest recente federale verkiezingen van 25 mei een flink deel van de Belgische bevolking niet deel te nemen, zodat er ernstige vragen kunnen gesteld worden bij de representativiteit van het verkiezingsresultaat. En dus van Michel I. SAMPOL_december2014.indd 54 12/5/2014 8:37:48 AM Filip De Maesschalck In een eerste deel van deze bijdrage wordt nagegaan hoeveel ingeschreven kiezers niet geldig stemmen of niet gaan stemmen. Er wordt daarbij veel aandacht besteed aan ruimtelijke verschillen, niet alleen tussen gewesten maar ook tussen kieskantons. De niet-deelname wordt ook in historisch perspectief geplaatst: hoe is die geëvolueerd in de tijd? In een tweede deel wordt de representativiteit van het verkiezingsresultaat gemeten aan de hand van de meerderjarige bevolking in het algemeen, en niet alleen de ingeschreven kiezers. Dat betekent dat ook mensen zonder stemrecht worden meegeteld. NIET-DEELNAME ONDER DE INGESCHREVEN KIEZERS Meer dan één miljoen ingeschreven kiezers brengen geen stem uit Tabel 1 geeft het aantal blanco- en ongeldige stemmen, het aantal niet uitgebrachte stemmen (het aantal ingeschreven kiezers dat niet opdaagt aan de stembus), en de optelling van beide: het totaal aantal kiezers dat geen (geldige) stem uitbrengt. Deze aantallen worden ook weergegeven als percentage van het totaal aantal ingeschreven kiezers. In België stemmen 5,2% van de ingeschreven kiezers blanco of ongeldig, maar het aantal mensen dat geen stem uitbrengt is meer dan dubbel zo groot. In totaal brengen 15,7% van de ingeschreven kiezers geen (geldige) stem Hoe representatief is Michel I? uit. Dat zijn 1.256.219 kiezers. Daarmee vormt deze groep de op één na grootste ‘partij’. Enkel de N-VA is groter, met 1.366.397 stemmen of 17,1% van de ingeschreven kiezers. Wanneer we de politieke stromingen aan weerszijden van de taalgrens optellen geldt dit ook voor de PS/sp.a, die net iets groter is dan de N-VA (1.382.524 stemmen of 17,3%), en de MR/Open Vld (1.309.831 stemmen of 16,4%). Tabel 1 bevat ook de cijfers voor de verschillende gewesten. In absolute cijfers is zowel het aantal blanco/ongeldige stemmen als het aantal niet uitgebrachte stemmen het kleinst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en het grootst in het Vlaams Gewest. Als percentage van de ingeschreven kiezers geldt het omgekeerde. De enige uitzondering is het lager aandeel blanco- en ongeldige stemmen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in het Waals Gewest. Bij het aandeel blanco- en ongeldige stemmen zijn de verschillen tussen de gewesten echter niet zo groot, en bovendien gaat het om kleine aandelen in vergelijking met de niet uitgebrachte stemmen. Daarom is de totale niet-deelname toch het grootst in Brussel, waar 21,8% van de ingeschreven kiezers geen (geldige) stem uitbrengt. In het Waals Gewest is dat 19,1% en in het Vlaams Gewest 13,1%. Daarmee vormen de niet-stemmers in Brussel de grootste ‘partij’. De PS behaalt er met 123.985 stemmen1 slechts 20,4% van de ingeschreven Tabel 1: Blanco/ongeldige stemmen en niet uitgebrachte stemmen, aantal en % van de ingeschreven kiezers. sampol 2014/10|55 SAMPOL_december2014.indd 55 12/5/2014 8:37:48 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? kiezers. In het Waals Gewest is de PS wel groter dan de niet-deelname, met 25,9% (663.073 stemmen), evenals de MR met 20,9% (535.222 stemmen). In het Vlaams Gewest is dat naast de N-VA (1.353.174 stemmen of 28,0%) ook nog CD&V (774.867 stemmen of 16,0%) en Open Vld (646.288 stemmen of 13,4%). Ook binnen de gewesten zijn er grote ruimtelijke verschillen Deze gewestelijke cijfers verhullen echter soms grote verschillen binnen die gewesten. Daarom geven we deze cijfers ook op kaart weer, op het niveau van kieskantons.2 Dit is de kleinste ruimtelijke eenheid waarop niet-gemeentelijke verkiezingsresultaten beschikbaar zijn. De kieskantons bestaan soms uit één gemeente, maar meestal gaat het om een groepering van gemeenten. Vooraleer we inhoudelijk ingaan op deze kaarten, geven we nog twee opmerkingen mee die van belang zijn bij het lezen ervan: (1) De Belgen die in het buitenland wonen en per briefwisseling stemmen - dat zijn 89.581 ingeschreven kiezers - worden in elke provinciale kieskring bij één kieskanton gevoegd. Dit zijn Aarlen, Bergen, Brugge, Gent, Hoei, Lier, Namen, Nijvel, Tienen en Tongeren. Deze kieskantons worden op de kaart aangeduid door witte driehoekjes, die groter worden naarmate het aandeel van de buitenlandse stemmen er groter wordt. Zeker in kleinere kantons kan dit aandeel groot zijn: in Lier gaat het om 27% van de ingeschreven kiezers, in Hoei om 19% en in Aarlen en Tienen om 17%. 3 Dit heeft als gevolg dat de niet-deelname er hoog ligt, onder meer omwille van technische problemen bij het stemmen vanuit het buitenland. Zo kwamen stembrieven op heel wat plaatsen te laat aan. De Belgen die in het buitenland wonen en die persoonlijk of per volmacht stemmen in een gemeente in België worden bij het kanton gevoegd waarin deze gemeente valt. De impact hiervan is echter klein. Het gaat in totaal om 20.230 ingeschreven kiezers. De Belgen die in het buitenland wonen en stemmen in de Belgische diplomatieke of consulaire beroepspost waar ze zich hebben laten registreren - dat zijn er met 19.080 nog wat minder - worden in elke kieskring ondergebracht in een speciaal kanton ‘buitenlandse zaken’, en deze staan niet op de kaart. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden ook de Belgen uit het buitenland die per briefwisseling stemmen hierin ondergebracht. (2) De kiezers in het kieskanton Voeren hebben de mogelijkheid te stemmen in het kieskanton Aubel. De stemmen van Voerenaars in Aubel worden bij het kiesresultaat in Aubel geteld, maar de ingeschreven kiezers bij Voeren. Daarom lijkt de participatie erg hoog te zijn in Aubel, en erg laag in Voeren. Omdat dit de realiteit vertekent, worden deze kantons niet gekarteerd. Hetzelfde geldt voor de kieskantons Komen-Waasten en Mesen: de inwoners van Komen-Waasten mogen immers stemmen in Mesen. Sinds de laatste verkiezingen geldt een gelijkaardige regeling ook voor het nieuw opgerichte kieskanton Sint-Genesius-Rode, dat de faciliteitengemeenten omvat en waarin de kiezers in Brussel mogen stemmen. Deze stemmen in Brussel worden echter apart meegedeeld (wat in Aubel en Mesen niet het geval is), en konden dus aan het kanton SintGenesius-Rode worden toegevoegd.4 In totaal brachten 23.391 inwoners van dit kanton een geldige stem uit in Brussel, tegenover 12.643 in Vlaams-Brabant. Overigens gingen meer dan een kwart van die stemmen in Brussel naar lijsten die zich ook in Vlaams-Brabant aanboden (zij het met andere kandidaten). Kaart 1 toont het aantal blanco- en ongeldige stemmen als percentage van het aantal ingeschre- sampol 2014/10|56 SAMPOL_december2014.indd 56 12/5/2014 8:37:48 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Kaart 1. Blanco- en ongeldige stemmen: % van de ingeschreven kiezers. ven kiezers. Hoge waarden vinden we vooral buiten de stedelijke gebieden. In Vlaanderen is dat vooral het gebied buiten de Vlaamse ruit (het stedelijk gebied tussen Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven). Een opvallende uitzondering is het kanton Sint-Genesius-Rode in de Brusselse rand. In Wallonië zijn de waarden algemeen hoger, maar ook hier gaat het toch vooral om perifeer gelegen gebieden. Omgekeerd zien we erg lage waarden in Waals-Brabant en in de Luikse regio. Ook in Brussel zijn de waarden vaak laag. Dat het aandeel blanco en ongeldige stemmen hoger ligt buiten de steden is een traditioneel gegeven bij de verkiezingen in België: de sociale controle is er groter en dat geldt dus ook voor de remming om niet te komen opdagen.5 In deze gebieden brengt men dan ‘in het geheim’ geen stem uit, terwijl men in de steden vaker thuisblijft. Dat zien we op Kaart 2, die het aantal niet uitgebrachte stemmen weergeeft als percentage van de ingeschreven kiezers. Het stedelijk overwicht is duidelijk. Brussel scoort heel hoog, en in Vlaanderen vinden we de hoogste waarden in de Brusselse rand, Antwerpen en Oostende. In Wallonië zijn de waarden algemeen hoger, maar ook hier zijn de stedelijk gebieden het meest opvallend. We zien de hoogste waarden in de industriële as die oost-west loopt in de provincies Luik, Namen en Henegouwen. Het meest opvallend zijn de steden: de regio rond Verviers en Luik, Namen, Charleroi, Bergen en Doornik. Ook Huy, tussen Luik en Namen, heeft een hoge waarde, maar daar is de invloed van het grote aandeel buitenlandse stemmen merkbaar. Hetzelfde geldt voor de kieskantons Lier, Aarlen en Tienen. Ten slotte zijn ook de Oostkantons erg opvallend. De kieskantons sampol 2014/10|57 SAMPOL_december2014.indd 57 12/5/2014 8:37:48 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Kaart 2. Niet uitgebrachte stemmen: % van de ingeschreven kiezers. Eupen en Sankt-Vith zijn de enige waar zowel het aandeel blanco- en ongeldige stemmen als het aandeel niet uitgebrachte stemmen heel groot is. Ook dat is een historisch gegeven, dat teruggaat tot voor de Tweede Wereldoorlog.6 Kaart 3 geeft ten slotte de optelling van Kaarten 1 en 2: het totaal aantal kiezers dat geen (geldige) stem uitbrengt ten opzichte van de ingeschreven kiezers. Gezien de niet uitgebrachte stemmen meer doorwegen dan de blanco- en ongeldige stemmen, zien we ook hier een stedelijke geografie. Buiten de steden - en de kantons waarin buitenlandse stemmen sterk doorwegen - vertonen enkel de Oostkantons erg hoge waarden. Dit zijn zelfs de enige kieskantons waar meer dan een kwart van de ingeschreven kiezers geen (geldige) stem uitbrengt. Algemeen is de participatie in Vlaanderen wel hoger dan in Wallonië. In Vlaanderen hebben enkel de kieskantons Sint-Genesius-Rode, Antwerpen, Oostende en het aan de taalgrens gelegen Ronse een waarde die boven het Belgisch gemiddelde ligt. Omgekeerd zijn er een aantal gebieden in Wallonië die een waarde hebben beneden het gemiddelde. Dit is vooral het geval in de provincie Luxemburg, maar ook in WaalsBrabant en het noorden van Luik. DE EVOLUTIE VAN DE NIET-DEELNAME Globaal draagt 15,7% van de ingeschreven kiezers dus niet bij tot het verkiezingsresultaat, omdat ze niet of niet geldig stemmen. Dat is meer dan het verkiezingsresultaat van de meeste politieke partijen, maar is het historisch gezien sampol 2014/10|58 SAMPOL_december2014.indd 58 12/5/2014 8:37:48 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Kaart 3. Blanco/ongeldige en niet uitgebrachte stemmen: % van de ingeschreven kiezers. ook een hoog cijfer? Figuur 1 geeft de evolutie van de niet-deelname sinds 1981. Toen werd de leeftijdsgrens voor de stemplicht verlaagd van 21 naar 18 jaar, en sindsdien zijn de cijfers dus vergelijkbaar in de tijd. We zien globaal een stijging van de niet-deelname, die echter duidelijk onderbroken wordt in 2003 en 2007. In 2010 noteren we echter het hoogste cijfer sinds 1981. In 2014 ligt de waarde opnieuw wat lager, maar het gaat nog steeds om het op één na hoogste cijfer sinds 1981. thuisblijvers. Dat is sindsdien niet meer het geval. Het lijkt er dus op dat men steeds minder de inspanning levert om naar het stemhokje te gaan en een blanco of ongeldige stem uit te brengen, maar in de plaats gewoon thuisblijft. Wel is het zo dat het aantal thuisblijvers sterker stijgt dan het aantal blanco- of ongeldige stemmers daalt. De stijging van het aantal thuisblijvers wordt onderbroken in 2003 en 2007, wat meteen de oorzaak is van de lagere waarden voor de totale niet-deelname in die jaren. Deze globale evolutie verhult echter twee totaal verschillende ontwikkelingen: het aandeel blanco- en ongeldige stemmen daalt, vooral rond de eeuwwisseling, terwijl het aantal niet uitgebrachte stemmen stijgt. In 1981 en 1985 waren er nog meer blanco en ongeldige stemmers dan De globale stijging van de niet-deelname is dus te verklaren door het groter aantal thuisblijvers. Het is moeilijk te achterhalen of dit een gevolg is van de dalende interesse in verkiezingen, dan wel van het gaandeweg niet meer sanctioneren van het verzuimen van de stemplicht. Een sampol 2014/10|59 SAMPOL_december2014.indd 59 12/5/2014 8:37:49 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Figuur 1. Evolutie van de blanco/ongeldige stemmen, van de niet uitgebrachte stemmen en van de totale niet-deelname (% van de ingeschreven kiezers), België. alternatieve verklaring voor die stijging is de veroudering van de bevolking, omdat de politieke integratie van ouderen zou afnemen en ook gezondheidsproblemen hen zou verhinderen te gaan stemmen.7 De demografische evolutie bevestigt deze stelling echter niet. Zo blijkt de stijging van het aantal 80-plussers (+1,8% sinds 1991) veel kleiner dan de stijging van de nietdeelname. Bovendien daalde de omvang van deze groep in de tweede helft van de jaren 1990 (door het kleiner aantal geboorten in de Eerste Wereldoorlog), en was de toename het sterkst in de daarop volgende periode: de eerste helft van de jaren 2000. En het is net in die laatste periode dat er een opvallende daling was van de niet-deelname. Bovendien is de groei van het aandeel 80-plussers vooral opvallend in het Vlaams Gewest en daalt hun aandeel in het Brussels Gewest, terwijl we toch gelijkaardige evoluties zien in alle gewesten. Het gaat dus om een nationaal, conjunctureel fenomeen. Het is trouwens opvallend dat ook bij de gemeenteraadsverkiezingen, waar de participatie algemeen wat hoger ligt,8 een gelijkaardige evolutie waar te nemen is in alle gewesten: een stijgende niet-deelname sinds 1976, die onderbroken werd in 2006,9 terwijl het in 2012 om de hoogste waarde ging sinds 1976. Figuur 2 toont de gewestelijke evoluties bij de Kamerverkiezingen sinds 1995. Het is pas vanaf dat jaar dat gewestelijke cijfers kunnen worden berekend, omdat de kieskantons pas sinds die datum samenvallen met de gewestgrenzen.10 De lagere niet-deelname in 2003 en 2007 zien we inderdaad in de drie gewesten. Natuurlijk zijn er sampol 2014/10|60 SAMPOL_december2014.indd 60 12/5/2014 8:37:49 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Figuur 2. Evolutie van de blanco/ongeldige stemmen, van de niet uitgebrachte stemmen en van de totale niet-deelname (% van de ingeschreven kiezers), gewesten en België. ook verschillen tussen de regio’s. Zo is het hoge aantal thuisblijvers in het sterk verstedelijkte Brussels Hoofdstedelijk Gewest opvallend. Verder zien we dat de niet-deelname in 2014 enkel in het Vlaams Gewest lager lag dan in 2010; in Wallonië is die zelfs het grootst sinds 1995. Het Vlaams Gewest is ook het enige gewest waar het aandeel blanco stemmers nog verder achteruit gaat in 2014. Dit kan te maken hebben met het verschillende partijaanbod in de verschillende gewesten. De verkiezingssurvey die werd uitgevoerd door het interuniversitair consortium ‘PartiRep’ wijst uit dat in Vlaanderen bijna één op twee respondenten die aangaf in 2010 nog blanco/ongeldig of niet te stemmen, in 2014 voor de N-VA heeft gestemd. De partij wist dus niet alleen kiezers van andere partijen te overtuigen, maar ook behoorlijk wat niet-kiezers uit 2010.11 Opvallend is dat de drie kantons met het laagste aandeel blanco-stemmen tegelijkertijd de drie kantons zijn met het hoogste aandeel N-VA stemmen (Kontich, Zandhoven en Kapellen). Aan Franstalige zijde is het aantal geloofwaardige anti-establishment partijen merkelijk kleiner, en dan is niet stemmen een optie die er overblijft.12 NIET-DEELNAME ONDER DE BEVOLKING OP STEMGERECHTIGDE LEEFTIJD Meer dan twee miljoen mensen op stemgerechtigde leeftijd brengen geen stem uit Naast de ingeschreven kiezers die niet (geldig) stemmen, zijn er nog heel wat mensen zijn die de stemgerechtigde leeftijd hebben maar geen stem uitbrengen. Zo’n 9,9% van de meerderjarige bevolking is immers niet stemgerechtigd.13 In tegenstelling tot bij de gemeenteraadsverkiezingen moet men bij de federale verkiezingen namelijk de Belgische nationaliteit hebben om te mogen stemmen. In Tabel 2 wordt deze groep opgeteld bij de blanco/ongeldige en niet uitgebrachte stemmen. Daaruit blijkt dat 24,1% van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd geen (geldige) stem uitbrengt. Het gaat dus om bijna een kwart van de meerderjarige bevolking. Dat zijn meer dan twee miljoen mensen. Globaal is het aantal niet stemgerechtigden lager dan het aantal blanco/ongeldige en niet uitgebrachte stemmen, maar in Brussel is dat niet het geval. Daar is bijna een derde van de meerderjarige bevolking niet-stemgerechtigd. sampol 2014/10|61 SAMPOL_december2014.indd 61 12/5/2014 8:37:49 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Tabel 2: Blanco/ongeldige stemmen, niet uitgebrachte stemmen en niet stemgerechtigde meerderjarige bevolking: aantal en % van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd. Als we dat optellen bij de reeds aanzienlijke groep van ingeschreven kiezers die geen (geldige) stem uitbrengen, blijkt bijna de helft van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd er niet (geldig) te stemmen. In Wallonië ligt het aandeel mensen dat niet-stemgerechtigd is net beneden het Belgisch gemiddelde. Toch gaat het hier samen met de niet (geldig) stemmende ingeschreven kiezers om meer dan een kwart van de meerderjarige bevolking. In het Vlaams Gewest is het aandeel niet stemgerechtigden het laagst en gaat het samen met de niet (geldig) stemmende ingeschreven kiezers om bijna één op vijf meerderjarigen. Enkel in Vlaanderen is er een partij die meer kiezers heeft dan de bevolking die niet stemt, de N-VA. In de andere gewesten vormen de niet-stemmers echter onbetwist de grootste ‘partij’. Dit geldt eveneens voor België als geheel, ook al tellen we de politieke stromingen aan weerszijden van de taalgrens op. Hoogste cijfers in steden en grensgebieden Ook hier zijn er grote verschillen tussen de kieskantons. Het aantal niet-Belgen, en dus niet-stemgerechtigden, is het hoogst in grote steden, en dan vooral in Brussel. In het kieskanton Sint-Gillis (dat samenvalt met de gemeente Sint-Gillis) is dat meer dan de helft, maar ook in de meeste andere Brusselse kieskantons gaat het om meer dan een derde. Zulke cijfers vin- den we niet in andere kieskantons, maar het gaat toch nog om een aanzienlijke groep in het naburige kieskanton Sint-Genesius-Rode en in een aantal andere steden (La Louvière, Luik en Herstal, Antwerpen). Verder vinden we hoge waarden in een reeks grensgebieden aan de Nederlandse, Duitse, Luxemburgse en Franse grens14 (Kaart 4). Kaart 5 toont de bevolking die geen (geldige) stem uitbrengt als percentage van de meerderjarige bevolking. Het gaat dus zowel om ingeschreven kiezers die geen (geldige) stem uitbrengen als om de niet stemgerechtigde meerderjarige bevolking. We zagen eerder dat de niet deelname onder de ingeschreven kiezers vooral hoog was in de Oostkantons en in de steden, terwijl de niet stemgerechtigde bevolking geconcentreerd is in grensgebieden en eveneens in de steden, met zeer uitgesproken waarden in Brussel. We zien dan ook dat de totale nietdeelname daar het grootst is. Het gaat om meer dan de helft van de meerderjarige bevolking in de kieskantons Sint-Gillis, Brussel en Elsene en om meer dan een derde in de andere Brusselse kieskantons en Sint-Genesius-Rode. Ook in een aantal andere steden (Luik en Herstal, Charleroi en La Louvière), in de Oostkantons en een aantal andere grensgebieden (Moeskroen en Estaimpuis aan de Franse grens, Messancy aan de Luxemburgse grens) gaat het om meer dan sampol 2014/10|62 SAMPOL_december2014.indd 62 12/5/2014 8:37:49 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Kaart 4. Niet-stemgerechtigde meerderjarige bevolking: % van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd. een derde. Door de lagere niet-participatie van de ingeschreven kiezers in het Vlaams Gewest zijn de waarden daar algemeen wat minder hoog. Buiten de faciliteitengemeenten vinden we er de hoogste waarden in Maasmechelen aan de Nederlandse grens en in Antwerpen, waar het telkens om meer dan 30% gaat. De evolutie van het aantal niet-kiezers: op weg naar de helft in Brussel? Figuur 3 geeft de evolutie van het aantal nietstemgerechtigden, van de blanco/ongeldige en niet uitgebrachte stemmen en van de totale niet-participatie in België, telkens als percentage van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd.15 Globaal stijgt het aantal niet stemgerechtigden in de periode 1981-2014. Alleen in de jaren 1999 en 2003 is er een duidelijke daling. Dit heeft te maken met de verandering van de nationaliteitswetgeving in de jaren 1990 en 2000. Vooral de impact van de wet van maart 2000 is groot. Deze wet maakte het aannemen van de Belgische nationaliteit mogelijk voor al wie in België is geboren, evenals voor de meerderjarigen die er zeven jaar hun hoofdverblijfplaats hadden. Vanaf 2007 stijgt het aantal niet stemgerechtigden echter weer, om in 2014 opnieuw te dalen. Die daling hangt eerder samen met een dalend buitenlands migratiesaldo dan met veranderende nationaliteitswetgeving. De wet van maart 2000 werd immers met ingang van 1 januari 2013 verstrengd. sampol 2014/10|63 SAMPOL_december2014.indd 63 12/5/2014 8:37:49 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Kaart 5. Blanco/ongeldige stemmen, niet uitgebrachte stemmen en niet-stemgerechtigde meerderjarige bevolking: % van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd. Ook de niet-participatie onder de ingeschreven kiezers kende een stijgend verloop, en in de jaren dat de niet stemgerechtigde bevolking daalde, daalde ook het belang deze groep. Beide evoluties versterken elkaar dus in grote mate. Het resultaat is een stijgend verloop van de totale niet-deelname, onderbroken door een daling in de jaren 1999-2003, resulterend in relatief lage waarden in 2003 en 2007. In 2010 is de niet-deelname echter het grootst sinds 1981, in 2014 op één na het grootst. figuur toont ook een aantal opvallende verschillen tussen de regio’s. Met name in Brussel is de groei van het aantal niet-stemgerechtigden erg groot in de laatste jaren. Het is ook de enige regio waarin dit aandeel nog groeit in 2014. Het effect van deze groep op de totale niet-deelname is er bovendien erg sterk: alleen in Brussel is die belangrijker dan de ingeschreven niet-kiezers. Daardoor piekt de totale niet-deelname er in 2014, met 47%. De helft van de volwassen bevolking is er niet meer ver af. Ook hier zien we eenzelfde tendens in de drie gewesten, met telkens de laagste waarden in 2003 en 2007. Figuur 4 geeft deze evolutie weer vanaf 1995, het eerste jaar waarin de kieskantons samen vielen met de gewestgrenzen. Deze CONCLUSIES Bij de Kamerverkiezingen van 2014 stemden 1.256.219 ingeschreven kiezers niet of niet geldig. Dat is 15,7% van alle ingeschreven kie- sampol 2014/10|64 SAMPOL_december2014.indd 64 12/5/2014 8:37:50 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? Figuur 3. Evolutie van de niet stemgerechtigde meerderjarige bevolking, van de blanco/ ongeldige en niet-uitgebrachte stemmen, en van de totale niet-deelname (% van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd), België. Figuur 4. Evolutie van de niet stemgerechtigde meerderjarige bevolking, van de blanco/ongeldige en niet-uitgebrachte stemmen, en van de totale niet-deelname (% van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd), gewesten en België. zers en is de op één na hoogste waarde sinds 1981. Alleen bij de vorige verkiezingen was dat nog meer. De niet-deelname is het laagst in het Vlaams Gewest, met 13,1%, en het hoogst in het Brussels Gewest, met 21,8%. In Brussel is er geen enkele politieke partij die dit resultaat behaalt, en daarmee vormen de niet-stemmers er de grootste ‘partij’. Het aantal thuisblijvers is meer dan twee keer sampol 2014/10|65 SAMPOL_december2014.indd 65 12/5/2014 8:37:50 AM Filip De Maesschalck Hoe representatief is Michel I? zo groot dan het aantal blanco/ongeldige stemmers. In het begin van de jaren 1980 waren die laatste nog in de meerderheid. We zien immers een dalend aantal blanco- en ongeldige stemmen, terwijl het aantal thuisblijvers (sterker) stijgt. Het aantal thuisblijvers was wel opvallend lager in de eerste helft van vorig decennium. Dit is bovendien in alle gewesten zichtbaar. Het ging dus om een nationaal, conjunctureel fenomeen. Natuurlijk zijn er ook wel verschillen tussen de gewesten. Zo is de niet-deelname in 2014 alleen in het Vlaams Gewest kleiner dan in 2010. Hier kan het verschillende partijaanbod een rol spelen. Met name de N-VA heeft heel wat mensen naar zich toegetrokken die niet stemden in 2010. Er zijn ook binnen de gewesten grote verschillen. Zoals dat bij vroegere verkiezingen het geval was, zijn blanco- en ongeldige stemmen vooral belangrijk buiten de steden, terwijl thuisblijvers vooral in de steden wonen. Gezien het grotere belang van die tweede, is de grote niet-deelname in Brussel verklaarbaar. Ook andere steden hebben relatief hoge waarden, vooral in Wallonië, waar de niet-participatie algemeen hoger is dan in Vlaanderen. De hoogste waarden - meer dan een kwart van de ingeschreven kiezers - vinden we echter in de Oostkantons, waar zowel blanco/ongeldig stemmen als thuisblijven traditioneel belangrijk is. Wanneer we de representativiteit van het verkiezingsresultaat bij de bevolking willen nagaan, moeten we niet alleen de ingeschreven kiezers bekijken, maar de hele meerderjarige bevolking. Daarbij horen ook de niet-Belgen, die niet stemgerechtigd zijn. In België is 9,9% van de meerderjarige bevolking niet stemgerechtigd, maar in Brussel gaat het om 32,3%. Ook in andere steden en aan de landsgrenzen zijn er heel wat niet stemgerechtigden. Wanneer we deze groep bij de niet-kiezende ingeschreven kiezers tellen, bedraagt het aantal meerderjarigen dat geen (geldige) stem uitbrengt 2.136.712. Dat is 24,1% van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd. In Brussel is dat bijna de helft (47,1%). In Vlaanderen is het aandeel niet stemgerechtigden het kleinst, en brengt 18,7% van de bevolking op stemgerechtigde leeftijd geen (geldige) stem uit. De N-VA is er de enige politieke partij die meer stemmen behaalt. De niet-stemmers vormen wel de grootste ‘partij’ in de andere gewesten. Dat geldt ook voor België als geheel, zelfs al tellen we de politieke stromingen aan weerszijden van de taalgrens samen. Ook hier gaat het historisch gezien om hoge cijfers. Enkel in 2010 was de niet-deelname nog hoger. De groep van niet stemgerechtigden groeit bovendien nog sterk aan in Brussel. Daardoor is de niet-deelname in Brussel wel groter dan in 2010. Als deze evolutie zich verderzet, zal weldra meer dan de helft van de Brusselse bevolking het verkiezingsresultaat niet mee (kunnen) bepalen. Filip De Maesschalck Doctor in de geografie, verbonden aan de afdeling Geografie van de KULeuven sampol 2014/10|66 SAMPOL_december2014.indd 66 12/5/2014 8:37:50 AM Filip De Maesschalck Noten 1/ Hierbij inbegrepen zijn de 2.946 stemmen uit de faciliteitengemeenten voor de Brusselse PS. Kiezers uit de faciliteitengemeenten kregen immers de mogelijkheid om in Brussel te stemmen. 2/ In bijlage is een kaart met de namen van de kieskantons opgenomen. 3/ Dit aandeel bedraagt in elk van deze kieskantons (van klein naar groot): Brugge: 3,4%, Namen: 4,5%, Gent: 4,8%, Nijvel: 5,4%, Bergen: 13,8%, Tongeren: 14,2%, Tienen: 16,6%, Aarlen: 16,9%, Huy: 18,6%, Lier: 27,0%. 4/ Deze correctie werd ook in de tabellen verrekend. 5/ Zie De Maesschalck F. (2013), De niet gemaakte keuze, Samenleving en politiek, 20/8, pp. 38-49. 6/ Zie De Maesschalck F. (2013), Ibid. 7/ Ackaert J., Wauters B. & Verlet D. (2011), Turnout at local elections: the relevance of contextual variables, paper voor het Politicologenetmaal - Amsterdam, 9-10 juni 2011, 21 p. 8/ De niet-deelname aan de verkiezingen stijgt naarmate het politiek niveau stijgt, al zijn de verschillen niet erg groot. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 ging het om 14,5%. Bij de verkiezingen van 2014 ging het voor de gewestparlementen om 14,8%, voor de Kamer om 15,7% en voor het Europees parlement om 15,8% . 9/ Ackaert J., Reynaert H., De Ceuninck K., Steyvers K. & Valcke T. (2007), De gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006. Evolutie sinds 1976, Res Publica, 2007/2-3, pp. 413-442. 10/ De stemmen van Belgen in het buitenland in een diplomatieke of consulaire beroepspost worden geaggregeerd op het niveau van de kieskring, in een speciaal kanton buitenlandse zaken. Daarbij stelt zich het probleem van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, die in twee gewesten ligt (althans t.e.m. 2010; daarna werd deze kieskring gesplitst). Deze stemmen werden hier verdeeld tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest a rato van het aantal kiezers in de Vlaamse en Brusselse kieskantons van deze kieskring. De stemmen van Belgen in het buitenland die per briefwisseling stemmen voor de kieskring Brussel-HalleVilvoorde werden t.e.m. 2003 bij het kieskanton Lennik gevoegd, maar in 2007 en 2010 werden ook deze resultaten geaggregeerd op het niveau van de hele kieskring. De verdeling van deze stemmen tussen de gewesten gebeurde hier op dezelfde manier. 11/ Dassonneville R.& Baudewyns P. (2014), Volatiliteit: veel beweging, geen aardverschuiving, Samenleving en politiek, 21/7, pp. 5-16. 12/ Verlet D., Ackaert J. & Wauters B. (2010), Een Meuriske Hoe representatief is Michel I? doen? Stemverlet!, Samenleving en politiek, 17/7, pp. 4-15. 13/ De niet stemgerechtigde bevolking wordt hier gedefinieerd als de officiële meerderjarige bevolking min de ingeschreven kiezers. In werkelijkheid is de groep van niet stemgerechtigden nog wat hoger omdat (1) er bij de ingeschreven kiezers ook kiezers uit het buitenland zijn en (2) de meest recente officiële bevolkingscijfers dateren van 1 januari 2014 (Bron: ADSEI, FOD Economie). Gezien de bevolking groeit, gaat het hier om een onderschatting. 14/ Opvallend zijn Voeren, Maasmechelen, Riemst en Neerpelt aan de Nederlandse grens, Eupen aan de Duitse grens, Messancy aan de Luxemburgse grens en Komen-Waasten, Estaimpuis en Moeskroen aan de Franse grens. 15/ Officiële bevolkingscijfers zijn enkel beschikbaar voor de eerste dag van het jaar. Van 1981 t.e.m. 1991 gingen de verkiezingen door in oktober, november of december. Hier wordt de meerderjarige bevolking genomen op 1 januari van het eerstvolgende jaar. Sinds 1995 gaan de verkiezingen door in mei of juni. Hier wordt het gemiddelde genomen van de meerderjarige bevolking op 1 januari van dat jaar en op 1 januari van het volgende jaar (Bron: ADSEI, FOD Economie). sampol 2014/10|67 SAMPOL_december2014.indd 67 12/5/2014 8:37:50 AM Hoe rijk zijn onze partijen? Jef Smulders en Bart Maddens Op 25 mei 2014 verdeelde de kiezer niet enkel zetels, maar ook centen. In Vlaanderen was er per kiezer 45 euro te verdelen: vijf keer 9 euro per jaar. Dat is gek genoeg niet veel minder dan wat het kost om lid te worden van een partij. Anders gezegd, voor een partij brengt een kiezer bijna evenveel op als een lid. Belangrijk is vooral dat de verdeling van de financiering over de partijen nu voor vijf jaar werd vastgeklikt. De partijen die de verkiezingen hebben gewonnen, zullen vijf jaar lang zwemmen in het geld. Partijen die slecht hebben gescoord, zullen vijf jaar lang zwarte sneeuw zien.1 SAMPOL_december2014.indd 68 12/5/2014 8:37:50 AM Jef Smulders en Bart Maddens In deze bijdrage proberen we de financiële gevolgen van de voorbije verkiezingen zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. We berekenen daarvoor allereerst hoeveel overheidssubsidies elke partij jaarlijks zal ontvangen de komende vijf jaar. Maar de partijen kunnen jaarlijks een groot deel van die inkomsten opzij zetten. Op die manier bouwen ze een vermogen op. In wat volgt schetsen we niet alleen de evolutie van de vermogens van de partijen tijdens de voorbije vijftien jaar, maar proberen we via een simulatie ook in te schatten wat het effect zal zijn van de verkiezingen van 25 mei 2014 op de toekomstige vermogenspositie van die partijen. DE FINANCIËLE WINST- EN VERLIESCIJFERS Na de verkiezingen van 25 mei 2014 kunnen alle Belgische partijen samen tijdens de komende legislatuur rekenen op zo’n 60,8 miljoen euro per jaar aan dotaties en fractietoelagen vanwege het federaal Parlement en de deelstatelijke parlementen (Tabel 1).2 Als we daarbij ook de subsidies in de provincieraden tellen, samen met de subsidies voor de verbonden instellingen (enkel nog in Franstalig België), dan komen we op een totaal van ongeveer 69 miljoen euro dat jaarlijks door de overheid wordt uitgekeerd aan de partijen. In Tabel 1 geven we ook de winst- en verliescijfers van de partijen weer als gevolg van de verkiezingsuitslag van 25 mei. Het steekt meteen de ogen uit dat de N-VA, ook in financieel opzicht, de absolute winnaar was van 25 mei. De partij krijgt maar liefst 4,2 miljoen euro extra per jaar en komt daarmee aan een astronomisch hoge jaarlijkse subsidie van 12,3 miljoen euro. Dit gaat echter maar in beperkte mate ten nadele van de partijen die electoraal gezien achteruit zijn gegaan. Van de in het parlement vertegenwoordig- Hoe rijk zijn onze partijen? de partijen zijn er maar drie die centen verliezen: Vlaams Belang (-2,5 miljoen euro), Ecolo (-2,2 miljoen euro) en PS (-0,2 miljoen euro). Daarbij komt LDD dat geen zetels meer heeft en bijgevolg alle overheidsinkomsten verloor. Alle andere partijen daarentegen winnen. Zelfs partijen zoals sp.a of cdH, die zowel voor de Kamer- als voor de regionale verkiezingen stemmen hebben verloren, zien hun inkomsten toenemen. Dat komt voornamelijk omdat de totale dotatie aan de partijen stijgt als gevolg van de hervorming van de Senaat. Naast de verdubbeling van het bedrag per stem voor de Kamer, wordt er ook een bijkomend bedrag per stem voor de Kamer uitgekeerd aan de partijen die ook een verkozene hebben in de Senaat. Anderzijds worden de fractietoelagen in de Senaat wel verminderd. 3 Het nettoresultaat is dat de partijen jaarlijks 4,3 miljoen euro extra krijgen. De totale overheidssubsidie in de parlementen stijgt van 56,5 miljoen euro naar 60,8 miljoen euro. HET VERMOGEN VAN POLITIEKE PARTIJEN Sinds 25 mei kunnen de meeste partijen dus genieten van nog meer overheidsinkomsten dan voorheen. Bovendien slagen ze erin om jaarlijks een groot deel van die inkomsten opzij te zetten. Op die manier kunnen ze hun vermogen uitbouwen. Hoe groot het vermogen van de partijen is, kunnen we sinds 1999 gemakkelijk afleiden uit de boekhouding van de partijen. Vanaf dat jaar werden de partijen immers verplicht om jaarlijks een geconsolideerde boekhouding te publiceren, die ook de financiën omvat van de componenten van de partij. Dat zijn onder meer de studiediensten, parlementaire fracties en regionale afdelingen. Van 1989 tot 1998 konden de partijen zelf vrij autonoom beslissen welke componenten werden opgenomen, waardoor sampol 2014/10|69 SAMPOL_december2014.indd 69 12/5/2014 8:37:50 AM Jef Smulders en Bart Maddens Hoe rijk zijn onze partijen? Tabel 1: Jaarlijkse dotaties en fractietoelagen vanwege de parlementen als gevolg van de verkiezingsuitslag van 25 mei 2014, en het verschil met 2009/2010. Partij N-VA PS MR CD&V Open Vld sp.a cdH Groen Vlaams Belang Ecolo FDF Overige partijen Totaal Totale overheidsinkomsten na 25 mei 2014 12.269.438,09 8.819.807,81 7.521.063,66 7.397.089,60 5.878.905,14 5.463.501,50 4.023.104,89 3.325.466,64 2.086.159,73 1.842.674,74 753.688,78 Verschil ten opzichte van 2009/2010 + 4.218.899,91 ‒ 210.311,92 + 1.440.995,52 + 778.451,19 + 851.726,67 + 210.130,42 + 186.770,16 + 1.053.057,35 ‒ 2.469.745,01 ‒ 2.224.621,06 + 555.698,02 1.438.416,61 ‒ 105.651,19 60.819.317,19 + 4.285.400,05 de boekhoudingen van die periode moeilijk onderling vergelijkbaar zijn. van deze partijen een piek van 97,3 miljoen euro, om nadien weer sterk te dalen. Grafiek 1 geeft de evolutie van het vermogen weer van alle Belgische politieke partijen samen voor de periode 1999-2013. Hieruit blijkt dat het totale vermogen van de partijen is toegenomen van 69,2 miljoen euro in 1999 tot 127,1 miljoen euro in 2013.4 In deze periode is het aantal partijen en hun omvang echter niet constant gebleven (door bijvoorbeeld de opkomst van LDD, het verdwijnen van de Volksunie en de opkomst van N-VA). Om hiervoor te controleren, is in de grafiek ook het vermogen van enkel de zes traditionele partijen opgenomen (Vlaamse en Franstalige christendemocraten, liberalen en socialisten). Hun totale vermogen is in dezelfde periode toegenomen van 56,9 miljoen euro tot 80,2 miljoen euro. Dit is echter geen rechtlijnige evolutie geweest: in 2008 bereikte het vermogen Uit de grafiek blijkt ook duidelijk dat het totale vermogen van de partijen in verkiezingsjaren telkens afneemt. Dit is althans zeer uitgesproken het geval voor de jaren waarin er federale of regionale verkiezingen georganiseerd werden (in de grafiek aangeduid met een bolletje). Er was in het bijzonder een sterke daling van het vermogen van de traditionele partijen in 2009 en 2010. Dit toont aan dat partijen in verkiezingsjaren hun vermogen aanspreken om de campagne te financieren. Lokale verkiezingen lijken daarentegen veel minder sterk het vermogen te beïnvloeden. In de periode 1999-2013 zijn er drie keer lokale verkiezingen georganiseerd (aangeduid met een driehoekje). In twee van de gevallen leidde dit tot een lichte daling van het vermogen, maar in 2006 slaagden de partijen sampol 2014/10|70 SAMPOL_december2014.indd 70 12/5/2014 8:37:50 AM Jef Smulders en Bart Maddens Hoe rijk zijn onze partijen? Grafiek 1: Vermogen van alle Belgische politieke partijen samen (in miljoen euro, in prijzen van september 2014). erin om hun vermogen nog verder uit te breiden. Als we kijken naar de evolutie van het vermogen per partij (Tabel 2)5, dan zien we dat de PS al altijd de rijkste partij geweest is. Het vermogen van deze partij schommelt, met wat ups en downs, rond een gemiddelde van 17,8 miljoen euro. Volgens de meest recente gegevens van 2013 bezit de partij 18,8 miljoen euro. Ook de Vlaamse zusterpartij was al relatief rijk op het einde van de jaren 1990, maar heeft dit vermogen nadien verder kunnen uitbouwen tot 16,2 miljoen in 2013. Daarmee is sp.a de derde rijkste partij. Op de vierde plaats komt CD&V met 14,5 miljoen euro. Het vermogen van de Vlaamse christendemocraten vertoont een vergelijkbare evolutie als dat van sp.a, al is het constant wat lager (met uitzondering van de kartel-jaren).6 De twee liberale partijen vallen op door een sterkere toename van het vermogen in vergelijking met de andere traditionele partijen. Zij starten allebei met een lager bedrag en kunnen dat bijna verdubbelen, waardoor ze uiteindelijk in de buurt komen van CD&V, met 12,7 miljoen voor MR en 12,5 miljoen voor Open Vld. Maar in beide gevallen piekte het vermogen rond 2006 en 2008, en was er nadien een terugval. Bij MR is het vermogen in 2011 bovendien verder teruggevallen door het vertrek van FDF uit het kartel. Dit betekende voor de partij automatisch een vermogensverlies van een kleine 1 miljoen euro. Ten slotte is PSC/ cdH duidelijk het kneusje onder de traditionele partijen. Deze partij blijft constant op een veel lager niveau van gemiddeld 5,4 miljoen euro. sampol 2014/10|71 SAMPOL_december2014.indd 71 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens Hoe rijk zijn onze partijen? Tabel 2: Vermogen per politieke partij (in miljoen euro, in prijzen van september 2014). CVP CD&V VLD O. Vld SP sp.a Agalev Groen VB PS PRL MR PSC cdH Ecolo 1999 8,94 6,23 12,36 1,89 5,05 17,92 6,88 4,59 3,67 1,69 2000 8,28 7,66 9,17 2,12 4,53 2001 8,93 11,01 11,48 3,39 5,53 2,52 17,05 7,01 5,52 4,01 1,67 20,76 8,64 6,83 5,21 2002 11,21 13,72 13,24 5,06 6,26 2003 10,82 15,27 14,42 3,33 4,80 3,42 18,75 9,72 7,07 7,26 1,38 17,24 9,23 5,63 7,65 0,37 2004 10,18 14,33 14,29 2,83 2005 12,10 17,28 17,15 3,15 3,43 2,37 15,64 8,50 4,71 6,36 0,44 6,58 4,76 17,88 10,68 6,02 4,68 0,48 2006 11,51 18,14 18,16 2007 16,58 15,86 16,10 3,11 6,90 4,72 19,64 17,53 6,15 3,51 3,17 8,78 16,25 15,58 5,20 4,25 0,39 2008 20,09 18,12 2009 13,60 16,34 18,41 3,95 10,91 17,67 16,92 6,13 5,60 0,97 15,39 3,43 11,40 5,59 16,68 15,27 4,76 6,51 1,08 0,90 2010 12,33 2011 13,95 13,30 13,93 3,32 15,70 8,45 15,83 14,02 3,74 7,55 1,00 0,75 14,06 15,06 4,23 16,00 13,20 18,47 12,76 4,78 8,67 1,48 0,76 2012 2013 13,32 12,73 15,47 3,77 13,74 14,29 18,69 12,83 4,85 8,22 1,89 0,95 14,53 12,53 16,23 4,19 12,27 18,39 18,82 12,65 5,42 8,74 2,20 1,07 Ook de niet-traditionele partijen hebben hun vermogen de voorbije vijftien jaar zien aangroeien. Zo hebben de twee groene partijen hun vermogen meer dan verdubbeld, al blijft de omvang van het groene vermogen bescheiden. Ecolo had in 2013 8,7 miljoen euro en Groen slechts 4,2 miljoen. In absolute cijfers kunnen N-VA en Vlaams Belang het meest indrukwekkende palmares voorleggen. Vlaams Blok/Belang startte met 5,1 miljoen in 1999 en had in 2013, met 12,3 miljoen, een vermogen dat vergelijkbaar is met dat van de liberale partijen. Het N-VA-vermogen is vooral tijdens de jongste vijf jaar exponentieel gegroeid. Terwijl de partij in 2009, net voor haar grote electorale doorbraak, nog maar 5,6 miljoen euro bezat, is dat op korte tijd opgelopen tot het niveau van de PS. N-VA is sinds haar ontstaan in 2001 bijgevolg geëvolueerd van de armste partij (met 2,5 miljoen euro) naar de op één na rijkste. N-VA LDD Overig 0,53 0,46 We kunnen tegelijk wel vaststellen dat de algemene vermogensongelijkheid tussen individuele partijen onderling sinds 1999 lichtjes is afgenomen. Aanvankelijk was 75,6% van het totale vermogen in handen van slechts vijf partijen (PS, SP, CVP, MR en VLD). De twee socialistische partijen samen hadden toen zelfs 43,7% van het totale vermogen in hun bezit. Door de toename van het aantal relevante partijen is deze situatie lichtjes veranderd. In 2013 was 73,3% van het totale vermogen al in handen van zes partijen (dezelfde partijen als in 1999 plus N-VA). En de twee rijkste partijen (PS en N-VA) waren samen goed voor amper 29,3% van het vermogen. Er is dus een meer gelijke verdeling van het totale kapitaal over de verschillende partijen. Alleen is het de vraag of dat ook de komende jaren zo zal blijven. sampol 2014/10|72 SAMPOL_december2014.indd 72 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens EEN SIMULATIE VAN DE VERMOGENSOPBOUW TOT 2018 De komende vier jaar zullen er geen wetgevende verkiezingen plaatsvinden. De partijen zullen hun vermogen bijgevolg onbeperkt verder kunnen opbouwen. Op basis van een aantal assumpties kunnen we simuleren hoe het vermogen van de partijen in die periode zal evolueren. We vertrekken van een schatting van de totale jaarlijkse inkomsten per partij. De toekomstige inkomsten uit fractietoelagen en dotaties (in 2013 goed voor 69% van alle inkomsten) kunnen we vrij precies berekenen. Hoe de overige 31% van de partij-inkomsten zullen evolueren, weten we niet. Hier moeten we uitgaan van de assumptie dat ze constant zullen blijven in vergelijking met het boekjaar 2013.7 De volgende vraag is dan wat de ‘spaarquote’ is van de partijen: het percentage van de inkomsten dat de partijen niet uitgeven, maar opzij zetten. Partijen kunnen op twee manieren sparen: ze kunnen een bepaald bedrag als winst inschrijven in de balans, of ze kunnen een bedrag boeken als een provisie of voorziening. We weten uiteraard niet hoe die spaarquote de komende jaren zal evolueren. We moeten hier dan ook uitgaan van de assumptie dat die spaarquote constant zal blijven in vergelijking met de voorgaande jaren. We veronderstellen, met andere woorden, dat de partijen tijdens de komende jaren telkens hetzelfde aandeel van hun totale inkomsten opzij zullen kunnen zetten. Voor de partijen die hun inkomsten sterk zagen toenemen na 25 mei zal dit een onderschatting zijn. Wellicht zullen deze partijen hun organisatie niet uitbreiden in verhouding tot hun hogere overheidssubsidies, temeer omdat ze ook veel meer parlementaire medewerkers krijgen. Hoe rijk zijn onze partijen? Vermoedelijk zullen deze partijen het daardoor met minder eigen personeel kunnen doen, waardoor de spaarquote zal toenemen. Voor de partijen met dalende overheidsinkomsten geldt het tegenovergestelde. Hier is de constant gehouden spaarquote ongetwijfeld een overschatting. Deze partijen zullen minder opzij kunnen zetten als ze hun organisatie enigszins op peil willen houden, temeer omdat ze de daling van het aantal parlementaire medewerkers wellicht zullen moeten compenseren door de aanwerving van meer eigen personeel. In dit geval zal de spaarquote dus allicht dalen. Voor het inschatten van de toekomstige spaarquote baseren we ons voor de jaren 2015, 2016 en 2017 op de gemiddelde spaarquote per partij in de verkiezingsloze jaren 2011 en 2013. Voor 2018, wanneer er lokale verkiezingen zullen plaatsvinden, nemen we 2012 als referentiejaar. En voor 2014 nemen we naast 2012 ook het verkiezingsjaar 2009 in rekening. 8 Door het toepassen van de spaarquote op de verwachte inkomsten bekomen we een schatting van de jaarlijkse ‘inleg’ van de partijen. Daarbij komt dan nog eens het rendement van het vermogen, dat we voorzichtig inschatten op vier procent per jaar. In Tabel 3 en Grafiek 2 geven we weer hoe het vermogen van de politieke partijen de komende jaren zal evolueren, onder de hierboven vermelde assumpties.9 Volgens deze simulatie zou het totale vermogen van deze partijen in de komende jaren toenemen van 124,9 miljoen euro in 2013 naar 188,4 miljoen euro in 2018. Deze stijging van het totale vermogen kan in belangrijke mate op rekening worden geschreven van N-VA. Het vermogen van die partij zou stijgen van 18,4 miljoen in 2013 naar maar liefst 43,3 miljoen in 2018. Dit is meer dan een sampol 2014/10|73 SAMPOL_december2014.indd 73 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens Hoe rijk zijn onze partijen? Tabel 3: Simulatie van de evolutie van het vermogen per politieke partij (in miljoen euro, werkelijke cijfers voor 2013). CD&V O. Vld sp.a Groen VB N-VA 2013 14,53 12,53 16,23 4,19 12,27 18,39 18,82 12,65 5,42 PS MR cdH Ecolo FDF 8,74 1,07 124,86 Totaal 2014 15,28 10,97 15,95 3,50 11,04 17,38 18,25 12,12 4,34 8,51 0,91 118,25 2015 17,72 12,00 17,88 4,25 11,39 24,51 20,92 13,70 5,39 9,54 1,11 138,42 2016 20,26 13,07 19,88 5,04 11,76 31,93 23,69 15,35 6,48 10,62 1,32 159,40 2017 22,90 14,18 21,97 5,85 12,14 39,65 26,57 17,05 7,62 11,74 1,54 181,22 2018 24,15 13,71 23,08 5,71 11,30 43,29 28,28 17,80 7,95 11,72 1,35 188,35 Grafiek 2: Simulatie van de evolutie van het vermogen voor vijf partijen (in miljoen euro, werkelijke cijfers voor 2013). verdubbeling op amper vijf jaar tijd. Bovendien is dit waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke vermogensopbouw, aangezien de spaarquote van N-VA vermoedelijk zal stijgen en de partij in de toekomst dus een groter aandeel van de inkomsten opzij zal kunnen zetten dan tot nu toe het geval was. N-VA zou vanaf 2015 overigens de PS voorbij steken als rijkste partij van België. De daarop volgende jaren zal, volgens onze simulatie, de kloof alleen maar groter worden. Het groeiritme van het PS-vermogen is immers trager. In 2018 zou de PS ‘slechts’ 28,3 miljoen euro hebben (tegenover 18,8 miljoen in 2013). N-VA zou sampol 2014/10|74 SAMPOL_december2014.indd 74 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens in 2018 bijgevolg 15 miljoen euro rijker zijn dan de PS. Tot en met 2013 was sp.a de derde rijkste partij. Volgens onze simulatie zou dat de komende jaren aanvankelijk zo blijven, maar zou de partij in 2016 wel worden ingehaald door CD&V. In 2018 zouden de Vlaamse christendemocraten met een vermogen van 24,2 miljoen euro uiteindelijk iets rijker zijn dan de socialisten (23,1 miljoen euro). Vlaams Belang is de enige partij die er ten opzichte van 2013 op achteruit zou gaan. De partij zou landen op 11,3 miljoen euro, terwijl ze in 2013 nog een vermogen had van 12,3 miljoen euro. Tijdens de voorbije jaren had de partij een licht negatieve spaarquote, en zelfs een uitgesproken negatieve in de verkiezingsjaren. Dit betekent dat de partij haar uitgaven voor een stuk financierde door het vermogen aan te spreken. Als we dit toepassen op de (sterk teruggevallen) inkomsten van de partij, dan leidt dit tot een geleidelijke daling van het vermogen. Dit wordt echter grotendeels gecompenseerd door het jaarlijkse rendement, behalve in de verkiezingsjaren. Maar zoals hoger al aangegeven, is het weinig realistisch dat een partij die haar inkomsten zo sterk ziet terugvallen de organisatie zal kunnen handhaven zonder het vermogen méér aan te spreken dan tot nu toe het geval was. De verwachting is dan ook dat Vlaams Belang in 2018 zal eindigen met een beduidend lager vermogen dan uit deze simulatie blijkt. Hetzelfde geldt voor Ecolo. Deze partij had in de verkiezingsloze referentiejaren een positieve spaarquote, wat er in onze simulatie toe leidt dat het vermogen, zelfs bij sterk verminderde inkomsten, beperkt blijft oplopen, behalve in verkiezingsjaren. Wellicht zal ook Ecolo haar oorlogskas moeten aanspreken om de partij operationeel te houden. Terwijl de Franstalige Hoe rijk zijn onze partijen? groenen tot nu toe een vermogen hadden dat vergelijkbaar was met dat van de traditionele partijen, is de kans groot dat ze tegen 2018 teruggevallen zullen zijn tot het niveau van hun Vlaamse tegenhangers. Op basis van onze simulatie mogen we ons tot slot verwachten aan een meer ongelijke vermogensverdeling in vergelijking met 2013. Terwijl de twee rijkste partijen (PS en N-VA) toen 29,3% van het vermogen bezaten, zou dit in 2018 oplopen tot niet minder dan 38%. SLOTBESCHOUWING Volgens de Amerikaanse politicologe Susan Scarrow kunnen politieke partijen twee strategieën volgen op vlak van partijfinanciering. De inkomsten-maximaliserende strategie houdt in dat een partij prioritair streeft naar het maximaliseren van de eigen inkomsten. Dat ook de concurrentie daarvan zal profiteren, is van ondergeschikt belang. De electoraal-economische strategie daarentegen impliceert dat de partijen hun financiële positie ondergeschikt maken aan de competitieve positie op de electorale markt. Partijen zullen volgens deze strategie streven naar een optimum waarbij ze zelf net genoeg middelen hebben en de concurrentie zo weinig mogelijk.10 In eerdere publicaties hebben we al aangetoond dat de Belgische partijen altijd een inkomstenmaximaliserende strategie hebben gevolgd.11 Toen Vlaams Blok vanaf het begin van de jaren 1990 marktaandeel, en dus ook overheidssubsidies, afsnoepte van de traditionele partijen, hebben die daarop gereageerd door de overheidssubsidies fors op te trekken. Vooral Vlaams Blok heeft hiervan geprofiteerd, want die partij had relatief weinig inkomstenbronnen buiten de overheidsfinanciering. Maar dat namen de trasampol 2014/10|75 SAMPOL_december2014.indd 75 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens Hoe rijk zijn onze partijen? ditionele partijen er maar bij. Hun belangrijkste bekommernis was immers het maximaliseren van de eigen subsidies. Diezelfde logica werd ook gevolgd bij de recente hervorming van de wetgeving in het kader van de zesde staatshervorming. De overwinning van N-VA in 2010 heeft de federale subsidiestroom naar de traditionele partijen doen afnemen. De verwachting was dat dit in nog sterkere mate het geval zou zijn als N-VA in 2014 die sterke score ook zou kunnen doortrekken naar het Vlaams Parlement. De traditionele partijen hebben dan de hervorming van de Senaat aangegrepen om de subsidies te verhogen en op die manier hun inkomsten enigszins op peil te houden. Zoals hoger aangetoond, is dit ook gelukt. Vandaag is het vooral N-VA die wel vaart bij die inkomsten-maximaliserende strategie, zij het in een veel sterkere mate dan ooit het geval was met Vlaams Blok/Belang. Nog nooit sinds het invoeren van de federale dotatie voor de partijen in 1989, en de daaropvolgende exponentiële toename van de overheidssubsidies, heeft een politieke partij zo’n groot marktaandeel verworven als N-VA vandaag. Daardoor worden we voor het eerst volop geconfronteerd met het enorme financiële hefboomeffect van een een oorlogskas hebben van ruim 43 miljoen euro. En dit is naar alle waarschijnlijkheid een onderschatting, aangezien de partij wellicht nog meer zal kunnen sparen dan vroeger. Of de partij daarmee de rijkste partij ooit wordt in de Belgische geschiedenis, kunnen we niet met zekerheid zeggen, aangezien we pas vanaf het begin van de jaren 1990 zicht hebben op de boekhoudingen van de partijen. Maar het heeft er toch wel alle schijn van. Door die vermogensopbouw verwerven politieke partijen een aanzienlijke staying power. Stel dat de verkiezingen van 2019 slecht aflopen voor N-VA, dan heeft de partij toch nog voldoende middelen om de partijorganisatie voor lange tijd te handhaven. Dit zien we nu ook, zij het op een kleinere schaal, bij Vlaams Belang. De oorlogskas laat de partij toe om de sterk gedaalde inkomsten op te vangen en om de periode tot de volgende verkiezingen organisatorisch te overbruggen. Nieuw is wel dat er op vlak van het vermogen, en dus ook van de organisatorische staying power, een toegenomen ongelijkheid ontstaat tussen de partijen. Tot 2012 waren de grotere partijen min of meer aan elkaar gewaagd qua vermogen. Buiten Groen en LDD had elke Vlaamse partij Volgens onze simulatie zou N-VA aan de vooravond van de volgende parlementsverkiezingen een oorlogskas hebben van ruim 43 miljoen euro. grote verkiezingsoverwinning op alle niveaus. Nog nooit kreeg een Belgische politieke partij zoveel overheidssubsidies als N-VA vandaag: 12,3 miljoen euro per jaar. Dit laat de partij toe om een gigantisch vermogen op te bouwen. Volgens onze simulatie zou N-VA aan de vooravond van de volgende parlementsverkiezingen een vermogen dat schommelde tussen 12 en 16 miljoen euro. In 2013 slaagde N-VA erin om de andere Vlaamse partijen achter zich te laten, en de komende jaren zal die kloof alsmaar groter worden. Volgens onze simulatie zal N-VA in 2018 bijna dubbel zo rijk zijn als de tweede rijkste Vlaamse partij. sampol 2014/10|76 SAMPOL_december2014.indd 76 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens Om dit financiële hefboomeffect en de politieke gevolgen ervan ongedaan te maken, zou je de overheidssubsidies voor de partijen drastisch moeten reduceren en meer moeten afstemmen op de werkelijke behoeften van de partijen, zodat ze die subsidies niet kunnen oppotten. De kans dat dit gebeurt, is echter klein tot onbestaande. De traditionele partijen zullen hun inkomsten-maximaliserende strategie ongetwijfeld handhaven. En N-VA heeft er alle belang bij Hoe rijk zijn onze partijen? om freerider te spelen: enerzijds wat symbolisch protest laten horen tegen de hoge overheidssubsidies, maar er anderzijds ten volle van profiteren. ‘Vandaag krijgen politieke partijen jaarlijks miljoenen euro’s toegeschoven. Voor de N-VA mag dat gerust wat minder zijn’.12 Zo luidt het officiële standpunt van de partij. Dat het nieuwe federale regeerakkoord daar in alle talen over zwijgt, is heus niet te wijten aan vergetelheid. Jef Smulders FWO-aspirant verbonden aan de KU Leuven, Instituut voor de Overheid Bart Maddens Buitengewoon hoogleraar aan de KU Leuven, Instituut voor de Overheid Noten 1/ B. Maddens en J. Smulders, ‘Het klikfonds van 25 mei’, De Tijd, 16 mei 2014, p. 11; B. Maddens en J. Smulders, ‘Simulatie van dotaties en fractietoelagen na de verkiezingen van 2014’, Interne onderzoeksnota in opdracht van Knack (zie: E. Pironet, ‘Uw stem is geld waard’, Knack, 26 maart 2014, pp. 22-27). 2/ Voor de details van deze berekening, zie: J. Smulders, J. Faniel en B. Maddens (2014), ‘Verkiezingen, partijen en overheidsfinanciering: de financiële gevolgen van de verkiezingen van 25 mei 2014’, Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht, (7), 428-437. 3/ Voor een verdere toelichting hierbij, zie: J. Smulders, J. Faniel en B. Maddens, o.c. en J. Smulders en B. Maddens (2014), De financiële gevolgen voor de politieke partijen na de hervorming van de Senaat, Leuven, KU Leuven Instituut voor de Overheid. 4/ We baseren ons op de balans van de politieke partijen, zoals opgenomen in de jaarlijkse boekhoudingen. Het gaat hier steeds om geïndexeerde bedragen, uitgedrukt in prijzen van september 2014. 5/ De kleinere partijen worden in deze tabel samengebracht in de categorie ‘Overig’. Deze categorie heeft betrekking op de Volksunie (1999-2000), FN (2003-2007), SLP (2009-2010), PP (2010-2011) en FDF (2011-2013). 6/ In 2007 en 2008 heeft het vermogen van CD&V betrekking op het kartel CD&V/N-VA. In deze jaren moet zo’n 5 miljoen euro van het vermogen op rekening geschreven worden van N-VA. Het vermogen van sp.a verwijst in de periode 2003-2008 naar het kartel sp.a-spirit. Het vermogen van spirit/Vl.Pro/SLP is echter verwaarloosbaar ten opzichte van dat van sp.a. 7/ Het betreft hier onder meer inkomsten uit lidgelden (2,9% van alle inkomsten), die worden bepaald door de evolutie van het ledenaantal, en afdrachten van mandatarissen aan de partij (9,5%), die in functie staan van de zetelwinst- of verlies op 25 mei. 8/ Het verkiezingsjaar 2010 laten sampol 2014/10|77 SAMPOL_december2014.indd 77 12/5/2014 8:37:51 AM Jef Smulders en Bart Maddens we hier buiten beschouwing, aangezien dit vervroegde verkiezingen waren. 9/ We bekijken in deze projectie niet alle partijen met een parlementaire vertegenwoordiging (zoals dat wel het geval was in Tabel 2 en Grafiek 1). PP en PVDA+/ PTB-GO! worden niet opgenomen, hoewel zij de komende jaren wel verplicht zullen zijn om hun boekhouding publiek te maken. We hebben echter onvoldoende Hoe rijk zijn onze partijen? informatie voor het berekenen van de spaarquote van deze partijen. 10/ Scarrow, S. (2004), ‘Explaining Political Finance Reforms: Competition and Context’, Party Politics, 10(6), 653-675. 11/ Maddens, B., Smulders, J. en Weekers, K. (2014), Partij- en campagnefinanciering in België, Leuven: Acco; Weekers, K. en Maddens, B. (2006), ‘De overheidsfinanciering van het Vlaams Blok/Belang’, Samenleving en politiek, 13(5), 49-56; Weekers, K., Maddens, B. en Noppe, J. (2009), ‘Explaining the Evolution of the Party Finance Regime in Belgium’, Journal of Elections, Public Opinion, and Parties, 19(1), 25-48. 12/ Nieuw-Vlaamse Alliantie (2014), Partijfinanciering (http:// www.n-va.be/standpunten/partijfinanciering, Geraadpleegd op 25 oktober 2014). sampol 2014/10|78 SAMPOL_december2014.indd 78 12/5/2014 8:37:51 AM BOEKESSAY Het kapitalisme redden? Luc Vanneste Het is tegenwoordig al Thomas Piketty wat de klok slaat. Ik zal de laatste zijn om het belang van zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw te minimaliseren, maar eigenlijk verdedigt hij maar één stelling: het rendement op vermogen is groter dan op economische productie en als je daar niets aan verandert, gaat het kapitalisme ten onder aan ongelijkheid. Dat meer mogelijk is, bewijst Paul De Grauwe in zijn goed geschreven boek De limieten van de markt. De slinger tussen overheid en kapitaal. Hij analyseert in 200 bladzijden (tegenover bijna 1000 van Piketty) het kapitalisme op een veel omvattender manier en je krijgt er nog een hoofdstuk Piketty bij. De Grauwe wil, net als zijn Franse collega, de vrije markt redden van de vele bedreigingen. Dit boek moet verplichte lectuur worden. Toch botsen we op ideologische grenzen: hoeven we te aanvaarden dat kapitalisme intrinsiek zelfdestructief is? WELVAART = MARKT + OVERHEID Voor Paul De Grauwe is het voldoende bewezen dat een centraal geleide markt niet werkt, maar ook dat een zuiver marktmechanisme evenmin voldoende welvaart opbrengt. De markt is niet beter dan de overheid of omgekeerd. Beide zijn instrumenten om welvaart te creëren. Beide heb je nodig. Telkens zie je dat een expansie van de markt, tot deze op zijn grenzen stoot en de overheid tussenkomt, om na verloop van tijd de markt weer een stuk los te laten. Om te zien dat het kapitalisme succesvol is in het bevorderen van welvaart, volstaat het te kijken naar het verschil tussen Noord- en Zuid-Korea. In 1950 waren beide even arm, vandaag zijn het extremen. Het succes van het kapitalisme heeft te maken met zijn gedecentraliseerde karakter. Het kan steeds nieuwe producten en diensten voortbrengen en stuwt technologische ontwikkeling vooruit. Fundamenteel is de onzichtbare hand van Adam Smith: als iedereen zijn eigen belang nastreeft wordt het collectieve belang het best gediend. Het is een manier om de individuele en de colsampol 2014/10|79 SAMPOL_december2014.indd 79 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste Het kapitalisme redden? lectieve rationaliteit met elkaar te verzoenen. Maar dat kan mislopen. Het kapitalisme kan op externe limieten stuiten, waarbij geen rekening gehouden wordt met effecten van initiatieven op derden, maar ook op interne limieten. Die laatsten hebben te maken met de tegenstelling tussen het calculerende en het gevoelsmatige. De vrije markt doet beroep op de rationaliteit van ieder mens, die zo goed mogelijk uitrekent wat in zijn belang is, maar een mens heeft tegelijk ook behoefte aan liefde en rechtvaardigheid. Als de vrije markt te ver gaat, worden mensen ongelukkig. EXTERNE LIMIETEN Paul De Grauwe ziet drie externe limieten: ze hebben te maken met milieu, met financiële markten en met publieke goederen. 1/ Het milieu toont heel duidelijk dat er spontaan geen rekening gehouden wordt met externe kosten. In het systeem zet niets daar toe aan. Als elkaar gekoppeld zijn en elkaar kunnen meesleuren. Ze rekenen er gewoon op dat ze toch gered zullen worden. Zonder de overheid zou de bankencrisis van 2008 het einde van de markt hebben ingeleid. 3/ Het marktsysteem heeft geen mechanismen om publieke goederen tot stand te brengen. Als je dat zijn beloop laat, heb je te veel mensen die erop rekenen dat anderen het wel zullen doen en ervoor zullen betalen. Alleen een overheidsinterventie kan ervoor zorgen dat die vrijbuitershouding geneutraliseerd wordt. Je moet er dan wel bijnemen dat niet alle mensen het leuk vinden om tot participatie gedwongen te worden. WAT ZIJN DE INTERNE LIMIETEN? De vrije markt gaat ervan uit dat er een automatisch evenwicht ontstaat tussen vraag en aanbod, maar trekt er zich niets van aan dat iemand iets niet kan kopen dat hij of zij nochtans echt nodig Paul De Grauwe ziet drie externe limieten bij de vrije markt: ze hebben te maken met milieu, met financiële markten en met publieke goederen. de overheid geen beperkingen oplegt, raken de milieuproblemen niet opgelost. Dan vernietigt het marktsysteem gewoon zichzelf. 2/ Het geloof in de zelfregulering van de markt is een sprookje. Niemand kan de toekomst voorspellen. Mensen apen vaak gewoon na wat anderen doen; ze gedragen zich als kuddedieren. Dat leidt dikwijls tot euforische toestanden, zoals bij vastgoedbellen die onvermijdelijk uit elkaar spatten. Hierbij komt dat banken zich wel afschermen voor allerlei risico’s, maar niet voor risico’s die volgen uit het feit dat ze aan heeft. Ze komt wel tot een evenwicht, maar niet tot een maatschappelijk optimum. Zo ontstaan er onvermijdelijk problemen met een gevoel van rechtvaardigheid. Dat is eigen aan mensen. Zelfs zij die zich kunnen veroorloven om iets te kopen, zullen daar problemen mee hebben. Verder rekent de vrije markt op extrinsieke motivaties om iets te doen, op financiële beloning, en veel minder op intrinsieke motivatie, op het plezier om iets te doen. Daardoor wordt vooral appel gedaan op de calculerende mens en minder op het gevoelsmatige. Er ontstaat sampol 2014/10|80 SAMPOL_december2014.indd 80 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste een discrepantie tussen het individueel en het collectief welzijn. Het vrije marktsysteem moet het, ten slotte, vooral hebben van concurrentie. Die duwt de prijzen de laagte in en zorgt op die manier voor welvaart, maar zet tegelijk de behoefte aan samenwerking onder druk. DE MARKT REGULEERT ZICHZELF NIET Er zijn dus externe en interne limieten aan de vrije markt die we echt wel moeten aanpakken, willen we een catastrofe vermijden. Marktfundamentalisten denken bijvoorbeeld dat milieuproblemen opgelost kunnen worden door zaken als lucht en water in termen van eigendom te benaderen. Omdat er zich een enorm probleem van informatie stelt, is dat echter zeer theoretisch. Het is overigens alleen de overheid die eigendom kan definiëren. Je moet ook niet rekenen op de technologische vooruitgang om de groei van de productiviteit te stimuleren, stelt Paul De Grauwe. Natuurlijk heb je technologische oplossingen nodig, maar tot nu heeft de digitale revolutie nog geen effect gehad op de productiviteitsgroei. Ten slotte zit er in het kapitalisme een stimulans om steeds nieuwe producten te ontwikkelen en zal minstens de wereld buiten de VS en Europa haar achterstand willen goedmaken. Denken dat er een ingebouwde rem zou zijn op de groei is een illusie. ‘Het kapitalisme zelf is niet in staat om een onvermijdelijke botsing tegen zijn limieten te voorkomen’ (98). STERKE OVERHEID Alleen een overheidsbeleid kan het marktsys- Het kapitalisme redden? teem van de ondergang redden. Wie spreekt over overheidsbeleid, spreekt over opleggen van beperkingen. Er is al opgemerkt dat publieke goederen niet vanzelf tot stand komen, maar afhangen van politieke beslissingen. Dat moet bij voorkeur een sterke overheid zijn, wil deze voldoende weerstand bieden aan belangengroepen die niet het algemeen belang voor ogen hebben. Willen we de markt in stand houden, dan is ook herverdeling onvermijdelijk. Het zijn precies de eigenaars die een steeds groter deel van de koek voor zichzelf opeisen die het kapitalisme in gevaar brengen: ‘In die zin zijn de kapitalisten de grootste vijanden van het kapitalisme’ (106). De hoogste inkomens moeten voor Paul De Grauwe in elk geval zwaarder belast worden dan vandaag. Er hoeft zeker geen totale gelijkheid nagestreefd te worden, maar het IMF bijvoorbeeld geeft duidelijk aan dat landen met minder ongelijkheid gemiddeld sneller groeien. Het is niet overdreven te stellen dat een herverdelingspolitiek gemiddeld de groei niet afremt. Dat beantwoordt overigens aan de historische realiteit in West-Europa, waar in de naoorlogse periode hoge belastingen niet verhinderd hebben dat de groei op een hoogtepunt kwam. Grotere gelijkheid heeft een sociaal en politiek stabiliserend effect. Men mag niet te ver gaan, maar vanaf een bepaald niveau hebben belastingen nauwelijks nog invloed op de inzet van de mensen. Een drastische herverdelingspolitiek, gericht op de top van de extreem hoge inkomens, komt het marktsysteem ten goede. EXTERNE EN INTERNE LIMIETEN VAN DE POLITIEK De politiek moet dus optreden als het collectief belang te ver achterwege blijft. Dat is natuurlijk sampol 2014/10|81 SAMPOL_december2014.indd 81 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste Het kapitalisme redden? niet noodzakelijk leuk, want de overheid moet dan ingrijpen op privébelangen om collectieve belangen te vrijwaren. Dat zal weerstand oproepen, omdat privébelangen in staat om zijn veel middelen te generen. We stoten hier op een externe limiet van de politiek, waar de kwaliteit van de democratie een grote rol zal in spelen. Het blijft een vorm van dwang, die tot veel verzet kan aanleiding geven. Aan de politiek zijn ook interne limieten verbonden. De markt doet beroep op het calculerende en rationele van de mensen; ze zorgt voor ongenoegen over een koude en onmenselijke kant van die markt. De politiek moet ruimte geven aan rechtvaardigheid en herverdeling, maar dat laatste leidt gemakkelijk tot inefficiëntie. In het Communisme bereikte dat zijn meest extreme vorm. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen betutteling en be- Scandinavische landen bewijzen echter dat hoge loonkosten geen probleem hoeven te zijn, terwijl de Europese landen met de grootste problemen juist de laagste loonkosten hebben. Hogere loonkosten zijn een resultaat van een hogere productiviteit, die aan de ene kant zorgt voor uitstoot van arbeid, maar aan de andere kant voor hogere lonen voor wie kan blijven. ‘Werkgevers zouden graag de loonkosten drukken. Welnu, dat zal hen alleen maar lukken als ze de technologische vooruitgang weten te stoppen’ (151). Er is gewoon een positief verband tussen hoge lonen en concurrentievermogen, aldus Paul De Grauwe. De laatste jaren is het loonconcurrentievermogen van België en Nederland niet trendmatig verslechterd in vergelijking met hun belangrijkste handelspartners. Er waren alleen cyclische schommelingen, die zeker niet gene- Er wordt gemakkelijk gezegd dat de overheid verantwoordelijk is voor hoge loonkosten. Voor Paul De Grawue bewijzen de Scandinavische landen echter dat hoge loonkosten geen probleem hoeven te zijn, terwijl de Europese landen met de grootste problemen juist de laagste loonkosten hebben. scherming tegen de markt. Zo moet de sociale zekerheid ervoor zorgen dat mensen die uit de markt vallen, opgevangen worden maar zonder dat dit aanspoort om zich erin te installeren. Werkloosheidsverzekering mag, met andere woorden, niet aanzetten om geen werk meer te zoeken. HOGE LONEN ZIJN TEKEN VAN WELVAART Er wordt gemakkelijk gezegd dat de overheid verantwoordelijk is voor hoge loonkosten. De geerd moeten worden. Hoge loonkosten zijn een teken van welvaart, die moeten aansporen om nieuwe goederen en diensten te ontwikkelen. Een verschuiving naar de consumptie, door een verhoging van de BTW, zal dat niet oplossen. Je zou het alleen kunnen door op de sociale zekerheid te besparen. Ook een vermogensbelasting zal niet voldoende opbrengen, ook al pleit Paul De Grauwe voor een progressieve vermogensbelasting als een noodzakelijke voorwaarde om het kapitalisme te kunnen redden: ‘Een progressieve vermogensbelasting redt het kapitalisme van de kapitalisten’ (206). sampol 2014/10|82 SAMPOL_december2014.indd 82 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste REFORMISTISCH SCENARIO In de loop van de geschiedenis zijn we pendelbewegingen tussen de markt en de overheid gewoon, maar wat zal er in de nabije toekomst gebeuren? We zijn uit de bankencrisis geraakt door overheidsoptreden. Daarna is de eurozone in een tweede recessie gesukkeld, waar vooral de zuiderse landen onder te lijden hadden. Daar zit een structureel probleem met de Europese muntunie voor iets tussen. Landen kunnen niet meer zelf op hun munt ingrijpen, waardoor de financiële markten de bovenhand krijgen. De ECB zou voor Paul De Grauwe meer mogelijkheden moeten krijgen en de Europese overheid zou nationale verantwoordelijkheden moeten kunnen overnemen. Tot zolang is niet uitgemaakt of we niet terug moeten naar de nationale munten. Het is absoluut niet uit te sluiten dat de problemen met het milieu en de ongelijkheid het systeem vroeg of laat zullen doen ontploffen. Toch zet Paul De Grauwe in op wat hij een reformistisch scenario noemt, waarbij de inkomensongelijkheid en de milieuproblemen onder controle gehouden worden. Er zijn dan wel twee voorwaarden: de democratische instellingen moeten voldoende functioneren en de landen moeten met elkaar willen samenwerken. ‘We kunnen met grote zekerheid stellen dat het kapitalisme op haar limieten zal stuiten als we er niet in slagen het reformistisch programma uit te voeren’ (231). Wellicht zullen de externe grenzen eerder bereikt zijn dan de interne. De kans dat we het redden is misschien klein, maar we hebben geen keuze. Paul De Grauwe verwijst naar Sisyphus, in de interpretatie van Albert Camus. Het kapitalisme redden? We moeten de steen telkens opnieuw de berg opduwen, maar we moeten dat gewoon doen in het besef dat er geen einde aan komt. Als we dat doen kunnen we best wel gelukkig zijn, ook al weten we niet of het allemaal ergens voor zal hebben gediend. OP EEN PRAGMATISCH NIVEAU OPLOSSINGEN ZOEKEN Paul De Grauwe geeft, naar eigen zeggen, met het vorderen van de jaren de voorkeur aan het pragmatische boven het ideologische. Hoe lossen we de problemen samen op? Over ideologie kunnen we het later nog hebben, zoiets. Het resultaat is eerder verbluffend, vind ik. Met deze liberaal kan links morgen een regeerprogramma maken. Neen, de markt hoeft niet afgeschaft te worden, maar de overheid moet wel beperkingen invoeren. Zonder die beperkingen krijg je een aantal fundamentele problemen niet opgelost: milieu, banken, publieke goederen. Je kunt dan nog altijd van mening verschillen over de concrete invulling van die beperkingen, maar ik twijfel er niet aan dat je er een compromis over kan vinden. Ook over de intrinsieke limieten van de markt kan overeenstemming bereikt worden, als je maar aanvaardt dat het niet de markt maar de overheid is die moet zorgen voor herverdeling, voor een andere motivatie dan geld en voor een stimulans tot samenwerking. Je gaat er dan immers van uit dat er een sterke overheid moet zijn, om de kleine maar soms invloedrijke belangengroepen te weerstaan. En je bent niet bang om de hoogste inkomens te belasten, zelfs niet om een progressieve vermogensbelasting in te voeren. En ja, je kunt de vakbonden gerust stellen dat die hoge lonen veel meer een teken van welvaart dan een probleem zijn. Dat is nogal wat anders dan de steriele positie dat sampol 2014/10|83 SAMPOL_december2014.indd 83 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste Het kapitalisme redden? er geen alternatief is! De Grauwe moet gewoon verplichte lectuur worden. IDEOLOGISCHE GRENZEN Is daarmee de kous af? Wel, er blijft finaal toch wel een ideologisch verschil. Het is goed om daar niet mee te beginnen, maar vroeg of laat kom je er op uit. Voor Paul De Grauwe gaat het om een tegenstelling tussen de calculerende mens, die enkel het eigenbelang voor ogen houdt lijkt ondertussen toch duidelijk dat ook empathie en gevoel voor rechtvaardigheid essentieel menselijk zijn, dat het onderscheid kunstmatig is. ‘De homo economicus’ bestaat niet, tenzij als product van een economisch systeem dat die andere aspecten van de mens onderdrukt. Paul De Grauwe grijpt graag terug naar het indrukwekkende boek van de Israëlische psycholoog Daniel Kahneman, Ons feilbaar denken (2011). Deze auteur leert ons juist dat mensen Wie links is, aanvaardt finaal niet dat de economie voor iets anders dient dan voor een bevrediging van de behoeften van de mensen. en de gevoelsmatige mens, voor wie ook het algemeen belang telt. De overtuiging van Adam Smith (dat als iedereen zijn eigenbelang nastreeft het collectieve belang het best gediend wordt) gaat niet helemaal op. Individueel en algemeen belang moeten worden verzoend en daar moet de overheid een rol in spelen. De individuele rationaliteit leidt ons anders naar de ondergang. Maar wat is daar dan zo rationeel aan? Omdat er gecalculeerd wordt, lijkt Paul De Grauwe te zeggen. Maar is iemand die alleen rekent met zijn eigen belangen, en ook niet verder in de tijd kijkt, rationeel? Kijk naar de banken, die uit elkaar barsten van de systemen om risico’s te vermijden, maar dat ene risico straal genegeerd hebben. Heeft dat niet veel meer met hebzucht en kortzichtigheid dan met rationaliteit te maken? En heeft rationaliteit niet veel minder te maken met rekenen dan met wat berekend wordt? Ik wil maar zeggen: Paul De Grauwe maakt een traditioneel onderscheid tussen rede en emoties. In de economie zou geen plaats zijn voor emoties, maar ook niet voor rechtvaardigheid en medeleven. Wat is dat voor economie? Het niet in staat zijn tot alleen maar rationeel of calculerend denken. De facto laten ze zich zelfs veel vaker leiden door hun intuïtie en emoties. Ook de grootste managers calculeren veel minder dan ze laten uitschijnen. Of erger nog, dat calculeren verbergt vaak dat ze het zelf ook niet goed weten. Paul De Grauwe aanvaardt een economie die maar voor de helft menselijk is, maar wil deze hard bijstellen. Hij wil bij manier van spreken van buiten de economie een morele dimensie toevoegen. Dat zal in een reformistische praktijk toelaten een heel stuk van de weg samen af te leggen. Maar wie links is, aanvaardt finaal niet dat de economie voor iets anders dient dan voor een bevrediging van de behoeften van de mensen. HERSTEL VAN DE GEBRUIKSWAARDE Als er een ideologisch verschil is, dan heeft het te maken met het al dan niet aanvaarden van een dergelijke economie. Aanvaarden we een kapitalisme dat intrinsiek zelfdestructief is? Of proberen we een economische structuur uit te bouwen waarbij ook rechtvaardigheid, behoefte sampol 2014/10|84 SAMPOL_december2014.indd 84 12/5/2014 8:37:52 AM Luc Vanneste aan samenwerking en geluk essentieel zijn? Iemand als peer-to-peer activist Michel Bauwens legt zich in elk geval niet neer bij de spiraal van een oneindige groei in een eindige planeet. Hij probeert een nieuw verhaal te ontwikkelen dat ertoe leidt dat de markt zich onderwerpt aan de ‘commons’ (gemeengoed), aan datgene wat vrij toegankelijk en bruikbaar is voor iedereen. Misschien is hij naïef wanneer hij een nieuwe pro- Het kapitalisme redden? ductiewijze ziet ontstaan, maar misschien zal hij het net beter blijken te doen dan Sisyphus. ‘Peer to peer’, of het herstel van de gebruikswaarde, daar gaat het om. En laat ons ondertussen maar ophouden over de ‘vrije markt’, de markt is al voldoende. Niemand twijfelt er nog aan dat de markt noodzakelijk is in wat voor economie dan ook. Alleen is dat een markt die juist niet vrij is, maar waar een rem op staat. Luc Vanneste Redactielid Samenleving en politiek De limieten van de markt. De slinger tussen overheid en kapitalisme Paul De Grauwe Lannoo, Tielt, 2014 sampol 2014/10|85 SAMPOL_december2014.indd 85 12/5/2014 8:37:52 AM UITGELEZEN Over gevestigden en buitenstaanders Armoede, diversiteit en stedelijkheid Gert Verschraegen, Clemens de Olde, Stijn Oosterlynck, Frédéric Vandermoere en Danielle Dierckx Acco Leuven/Den Haag, 2014 Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van OASeS (Ongelijkheid, Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad) brengt deze onderzoeksgroep aan de Universiteit Antwerpen een boek uit waarbij een staalkaart wordt gebracht van recent onderzoek over de thema’s armoede, diversiteit en stedelijkheid. Het boek geeft enerzijds aan hoe het onderzoek dat oorspronkelijk vooral toegespitst was op armoede in een kwarteeuw verbreed werd naar ruimere themata, waarbij diversiteit en stedelijkheid ook meer in beeld komen. Anderzijds wijst het divers overzicht van onderzoeksresultaten ook op de noodzaak om in een aantal van de maatschappelijke domeinen bijkomend onderzoek te doen in de toekomst. politieke besluitvorming en vaak ook behorend tot de etnisch culturele minderheden). De titel is natuurlijk niet toevallig gekozen. Het onderzoekscentrum wordt gedreven door een (sociologische) visie die zich duidelijk bevindt op maatschappelijke breuklijnen. Daar bevinden zich enerzijds de gevestigden (ruime toegang tot materiële middelen, maatschappelijke waardering en dominant in de politieke besluitvorming, maar ook cultureel gezien autochtoon) en anderzijds de buitenstaanders (ontberen ruime materiële middelen, lage maatschappelijke waardering, weinig impact op de Het boek opent met een bijdrage van pionier Jan Vranken onder de titel ‘Naar het middelpunt der armoede’. Vranken heeft het armoedeonderzoek in ons land op de kaart gezet (denk maar aan het jaarlijkse Armoederapport). Het is mooi dat hij dit overzichtsboek mag openen. Vanuit zijn oorspronkelijke uitgangspunten formuleert hij een aantal mogelijke krachtlijnen naar de toekomst. Zonder in te gaan op de inhoud van zijn bijdrage, toch iets om over na te denken: welk onderscheid is er sampol 2014/10|86 SAMPOL_december2014.indd 86 12/5/2014 8:37:52 AM tussen uitbuiting en onderdrukking? en betalingsproblemen’ (Elias Storme). Naar het einde van het boek (Hoofdstuk 14) maakt Tuur Ghys de cirkel van het thema armoede rond met zijn bijdrage: ‘Naar een structurele theorie van armoede’. Hij reageert op de belangrijke visie van Jan Vranken (1977) dat armoede meer is dan een gebrek aan materiële middelen, maar ook binnen een structurele visie moet worden bekeken en oplossingen moet krijgen. Armoede heeft ook belangrijke sociaalculturele kenmerken en dus is het oplossen van het tekort aan inkomen onvoldoende. Ghys pleit ervoor om het economisch aspect meer in the picture te plaatsen. Hij onderschrijft de visie van Vranken, maar nu vandaag geld steeds meer gebruikt wordt om sociale interacties te organiseren en ook omdat het sociaal-culturele steeds meer vermarkt wordt, wint het materiële aspect van armoede weer aan belang. In de bijdrage over investeren en herverdelen stellen de onderzoekers vast dat zowel in het arbeidsmarktbeleid (1999) als in het bijstandsbeleid (2002) activering zijn intrede heeft gedaan. Daarbij wordt er steeds meer ingezoomd op het individu. Activering wordt dan wel beschouwd als een ‘sociale’ investering. Vraag is of dat voldoende spoort met de beginselen van herverdeling of zelfs van aard is om de herverdeling in het gedrang te brengen. Over het armoedethema gaan ook de bijdragen over ‘Investeren en herverdelen: verschuivingen in het activeringsen bijstandsbeleid in België en Vlaanderen’ (Jill Coene, Danielle Dierckx en An Van Haarlem) en ‘Krediet, schuld In de bijdrage over krediet, schuld en betalingsproblemen dringt de auteur aan op een betere omschrijving van wat hij noemt kredietloze schuld, betalingsachterstallen en problematische kredieten. Vaak worden deze begrippen op een hoop gegooid. Het komt er dan ook op aan om te focussen op problematische schulden en de directe band met armoede niet uit het oog te verliezen. Verder blijkt dat op dit relatief jong onderzoeksterrein bijkomend onderzoek nodig is. Een ander belangrijk spoor van het onderzoek loopt naar de stad. Meer dan ooit is de stedelijke context de biotoop waar armoede en diversiteit duidelijk zichtbaar aanwezig zijn, maar het is ook de plaats waar er creatieve oplossingen mogelijk zijn. Een aantal bijdragen illustreren dit, zoals ‘Solidariteit in superdiversiteit: het transformatief potentieel van een complementaire munt in een superdiverse wijk’ (Bart Van Bouchaute, Anika Depraetere, Stijn Oosterlynck en Nick Schuermans). De onderzoekers trekken naar de Gentse Rabotwijk en onderzoeken hoe de werking met een eigen munt, de Torekens, integratie bevordert. De onderzoekers formuleren voorzichtig vier noodzakelijke voorwaarden voor succes: werken aan concrete gezamenlijke projecten, samenwerking overheen etnisch-culturele grenzen, deelnemers hebben een gelijke status en opbouwwerkers, intermediaire organisaties en stedelijke diensten moedigen het intercultureel contact met een zekere autoriteit actief aan. Er is volgens de onderzoekers ook potentie aanwezig voor transformatie. Welke richting het zal uitgaan (integratie of transformatie), moet de toekomst uitwijzen. Een andere interessante bijsampol 2014/10|87 SAMPOL_december2014.indd 87 12/5/2014 8:37:52 AM drage gaat over Antwerpen. Onder de prikkelende titel: ‘Is de stad van iedereen? Stedelijk burgerschap en voorwaardelijke inclusie in Antwerpen’ (Nicolaas Van Puymbroeck, Paul Blondeel en Robin Vandevoordt) wordt het inclusiebeleid van het vorige stadsbestuur op de korrel genomen. Het hoofddoekenverbod, het verdringingseffect van het aantrekken van tweeverdieners en hoogopgeleiden en het GAS-beleid zetten, volgens de onderzoekers, wel vraagtekens bij het inclusiebeleid. In het boek gaat er ook veel aandacht naar het aspect wonen, van ‘Staatshervormingen en crises: stapstenen naar een probleemoplossend woonbeleid?’ (Luc Goosens) over ‘De suburbane droom aan diggelen? Gevestigden en buitenstaanders in veranderende gemeenschappen’ (Ympkje Albeda en Nick Schuermans), tot ‘Van stedelijke migranten- wijken naar diverse suburbs’ (Elise Schillebeeckx en Ympkje Albeda). De rode draad door deze onderzoeken is de zoektocht naar een antwoord op de vraag of ingrijpen op de infrastructuur van een stad of op het woonbeleid, een impact hebben op het samen leven. De thema’s diversiteit, woonbeleid en stedelijkheid doorkruisen elkaar voortdurend in recent onderzoek. Nog twee bijdragen springen in het oog. De bijdrage ‘Word is bond? Een verkennend onderzoek naar de relatie tussen poëzieactivisme, slam poetry educatie met jongeren en sociale (on)rechtvaardigheid’ (Pieter Cools en Frédéric Vandermoere) lijkt wel de vreemde eend in de bijt en dat is ook zo. Het legt wel een leemte bloot. In de talrijke andere onderzoeksbijdragen gaat er zo goed als geen aandacht naar jongeren. Het lijkt me dat ook hier bijkomend onderzoek aangewezen is. Ten slotte is er de bijdrage: ‘Nationalisme in de integratiesector: een proces van verstatelijking en centralisering’ (Nicolas Van Puymbroeck en Arne Saeys). Gezien de nieuwe Vlaamse regering pas is aangetreden en de Vlaamse ministers hun beleidsbrieven bekend maken is het interessant om te zien wat het effect is van nationalisme op de integratie. De onderzoekers komen tot de conclusie dat het Vlaams regionale nationalisme (op basis van cultureel erfgoed en volk) het integratiebeleid in belangrijke mate heeft beïnvloed. Hierdoor is het beleid eerder de richting van assimilatie uitgegaan dan van integratie. Door het integratiebeleid verder te verstaatsen en te centraliseren, wordt het beleid verder in die richting gestuurd. Stemt tot nadenken. Mil Kooyman sampol 2014/10|88 SAMPOL_december2014.indd 88 12/5/2014 8:37:52 AM Inhoudsoverzicht: jaargang 21, 2014 REDACTIONELEN Benyaich Bilal, - Realisme in de oorlog tegen het jihadisme, nr.8, blz.1-3 Kherbache Yasmine, - Kinderen van de migratie, nr.3, blz.1-3 Mestrum Francine, - Links in/en de crisis, nr.6, blz.1-3 Sinardet Dave, - Institutioneel perpetuum mobile, nr.1, blz.1-3 Vermeersch Wim, - De zo(o)n gaat ook op, nr.2, blz.1-3 - Pre-verdelen in plaats van her-verdelen?, nr.4, blz.1-3 - Geen gewone verkiezingen, nr.5, blz.1-3 - De truc met de lastenverlaging, nr.7, blz.1-3 - Welke oppositie voor sp.a?, nr.9, blz.1-3 - Kinderarmoede door economische bril, nr.10, blz.1-3 ARTIKELS Abicht Ludo, - Hoe kan een links patriottisme er uitzien?, nr.8, blz.67-74 Adriaenssens Peter, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Gaten in het brein, nr.10, blz.28-29 Anciaux Bert, - Integratiebeleid: argwaan versus optimisme, nr.4, blz.68-75 Aziz Rachida, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Nooit volwaardig Belg, nr.3, blz.46-47 Backx Wim, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Charles Michel, nr.9, blz.65-67 Baert Francis, - OP DE ‘ZWEEDSE’ ONDERHANDELINGSTAFEL, ‘Bling bling’ defensie in Absurdistan, nr.8, blz.5-9 Baudewyns Pierre en Dassonneville Ruth, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Volatiliteit: veel beweging, geen aardverschuiving, nr.7, blz.5-16 Benyaich Bilal, - BOEKESSAY - Welkom in het tijdperk van superdiversity, nr.3, blz.83-88 Buysschaert Gaëlle, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Kinderen van de recessie, nr.10, blz.12-15 Cammu Hendrik, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Bemoeder de moeder, nr.10, blz.16-18 Cantillon Bea, - DE 6DE STAATSHERVORMING GOEDGEKEURD, Kantelpunt voor onze sociale zekerheid?, nr.1, blz.22-29 - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Elke Sleurs, nr.9, blz.100-102 Cantillon Bea, Van Mechelen Natascha, Frans Dorien en Schuerman Nathalie, - Het glazen plafond van de actieve welvaartsstaat, nr.9, blz.12-19 Cloots Lieze, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Duurzaamheid, nr.5, blz.82-88 Cockx Bart, - Van school naar werk(loos)?, nr.4, blz.4-14 Copers Caroline en De Baene Jean-Marie, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, Het liberaal project van Bourgeois I, nr.7, blz.71-76 Dassonneville Ruth en Baudewyns Pierre, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Volatiliteit: veel beweging, geen aardversampol 2014/10|89 SAMPOL_december2014.indd 89 12/5/2014 8:37:53 AM schuiving, nr.7, blz.5-16 De Baene Jean-Marie, - DE 6DE STAATSHERVORMING GOEDGEKEURD, Sociale uitdagingen bij de uitvoering, nr.1, blz.57-63 De Baene Jean-Marie en Copers Caroline, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, Het liberaal project van Bourgeois I, nr.7, blz.71-76 de Beer Paul, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Ondermijnt arbeidsmigratie de arbeidsvoorwaarden?, nr.3, blz.25-28 - BOEKESSAY - Wat kunnen sociaaldemocraten van Piketty leren?, nr.6, blz.74-82 De Cock Geert, - ‘Inconvenient truths’ over fracking en schaliegas, nr.2, blz.46-53 De Decker Pascal, - WAT MET NIEUWE VLAAMSE BEVOEGDHEDEN?, Afbouw woonbonus: nu of nooit, nr.1, blz.64-75 De Geest Caroline, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Bart Tommelein, nr.9, blz.98-99 De Herdt Tom, - De wereld ons dorp, en onze gelijke niet, nr.3, blz.74-82 De Maeseneer Jan en Nuyens Yvo, - WAT MET NIEUWE VLAAMSE BEVOEGDHEDEN?, Eerstelijnsgezondheidszorg: klaar voor de uitdaging?, nr.1, blz. 95-102 De Maesschalck Filip, - Hoe representatief is Michel I?, nr.10, blz.54-67 De Meyer Armand, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Krachtlijnen voor een divers basisonderwijs, nr.3, blz.15-18 De Munck Bert, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Kris Peeters, nr.9, blz.68-70 De Prins Dajo, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Haal discriminatiebestrijding weg bij het Centrum, nr.3, blz.28-32 en 41 De Spiegelaere Stan en Pintelon Olivier, - Het Europees minimumloon: lakmoesproef voor een sociaal Europa, nr.6, blz.64-73 De Ville Ferdi, - Een progressieve agenda voor de Trans-Atlantische Vrijhandelsonderhandelingen, nr.2, blz.29-32 en 41-43 De Ville Ferdi en Pattyn Nico, - Vijf uitdagingen voor Marianne Thyssen, nr.8, blz.41-47 De Wispelaere Frederic, Vanormelingen Joris en Pacolet Jozef, - De ondraaglijke lichtheid van het niet belasten, nr.9, blz.20-33 Debruyne Pascal en Van Bouchaute Bart, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, De politieke rol van het middenveld in barre tijden, nr.7, blz.85-95 Decoster André en Sas Willem, - DE 6DE STAATSHERVORMING GOEDGEKEURD, Is er nog een 7de staatshervorming nodig?, nr.1, blz.30-41 Degadt Peter, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Maggie De Block, nr.9, blz.89-91 Dhondt Frederik, - François Hollande, besluiteloos tussen programma en realiteit, nr.4, blz.51-55 Eelbode Floor, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Represent! Over diversiteit en vertegenwoordiging, nr.3, blz.21-25 Elchardus Mark, - Meer gelijkheid in het onderwijs, nr.2, blz.4-12 Frans Dorien, Schuerman Nathalie, Cantillon Bea en Van Mechelen Natascha, - Het glazen plafond van de actieve welvaartsstaat, nr.9, blz.12-19 Geysels Jos, sampol 2014/10|90 SAMPOL_december2014.indd 90 12/5/2014 8:37:53 AM - DE INZET VAN 25 MEI, Een vernieuwd gelijkheidsprincipe, nr.5, blz.17-23 Goossens Paul, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Johan Van Overtveldt, nr.9, blz.86-88 Guio Anne-Catherine, Vandenbroucke Frank en Vinck Julie, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken, nr.10, blz.4-11 Hens Evelyne, - DE 6DE STAATSHERVORMING GOEDGEKEURD, Zorgen om gezondheidszorgbeleid, nr.1, blz.42-48 Herremans Brigitte, - Gaza in een wurggreep, nr.7, blz.96-103 Hooghe Marc, - Waarom hebben ze Jean Jaurès vermoord?, nr.6, blz.49-55 Hooghe Marc en van Haute Emilie, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Politiek vertrouwen in Vlaanderen en Wallonië, nr.7, blz.17-26 Horsten Simon (2e laureaat Emile Zola-prijs 2014), - Gevangen is gedicht, nr.2 (bijlage), blz.13-19 Hurenkamp Menno, - Diederik Samsom, een roos is een roos is een roos is een roos, nr.4, blz.56-59 Huyse Luc, - DE INZET VAN 25 MEI, De markten temmen, nr.5, blz.10-16 Jacobs Danny en Schuurmans Anton, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, Breekt Bourgeois I met traditie van sterk verenigingsleven?, nr.7, blz.77-84 Keytsman Els en Van Lancker Anne, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Theo Francken, nr.9, blz.95-97 Kooyman Mil, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Cultuur, nr.5, blz.72-76 Laes Erik, - OP DE ‘ZWEEDSE’ ONDERHANDELINGSTAFEL, Graag rationeel debat over kernuitstap, nr.8, blz.16-21 Lamrabet Rachida, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Een oorlog herdenken, nr.3, blz.8-11 Ledoux Celia, - DE INZET VAN 25 MEI, Een Moeder van Niks, nr.5, blz.4-9 Leroy Fons, - WAT MET NIEUWE VLAAMSE BEVOEGDHEDEN?, Activering van het activeringsbeleid?, nr.1, blz.85-94 Lesschaeve Christophe, Meulewaeter Conrad, Rihoux Benoît en Walgrave Stefaan, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Is er nog een België in de Belgische politiek?, nr.7, blz.27-37 Loobuyck Patrick, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Maak van diversiteit een schoolvak, nr.3, blz.11-15 Maddens Bart en Smulders Jef, - Hoe rijk zijn onze partijen?, nr.10, blz.68-78 Maly Ico, - De Gravensteengroep, de discursieve linkerflank van N-VA, nr.1, blz.4-11 Mestrum Francine, - Pro’s en contra’s van het basisinkomen, nr.2, blz.20-28 Meulewaeter Conrad, Rihoux Benoît, Walgrave Stefaan en Lesschaeve Christophe, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Is er nog een België in de Belgische politiek?, nr.7, blz.27-37 Morren Maite, - De wortels van de toekomst, nr.2, blz.70-75 Nath Giselle (1e laureaat Emile Zola-prijs 2014), - Leven als een middenklasser: het perspectief van een outsider, nr.2 (bijlage), blz.4-12 Nuyens Yvo en De Maeseneer Jan, - WAT MET NIEUWE VLAAMSE BEVOEGDHEDEN?, Eerstelijnsgezondheidszorg: klaar voor sampol 2014/10|91 SAMPOL_december2014.indd 91 12/5/2014 8:37:53 AM de uitdaging?, nr.1, blz. 95-102 Pacolet Jozef, De Wispelaere Frederic en Vanormelingen Joris, - De ondraaglijke lichtheid van het niet belasten, nr.9, blz.20-33 Pattyn Nico, - Een billijke fiscale bijdrage van de vermogens in België, nr.3, blz.50-57 - Groen: kampioen in Tweede of topclub in Eerste Klasse?, nr.6, blz.16-24 Pattyn Nico en De Ville Ferdi, - Vijf uitdagingen voor Marianne Thyssen, nr.8, blz.41-47 Peeters Kris, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Jacqueline Galant, nr.9, blz.83-85 Petrovic Milica, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Integratiebeleid 2.0, nr.3, blz.18-21 Pintelon Olivier en De Spiegelaere Stan, - Het Europees minimumloon: lakmoesproef voor een sociaal Europa, nr.6, blz.64-73 Pinxten Rik, - Meer politiek en minder beheer, nr.8, blz.58-66 Potoms Tom, - Welke oppositie voor Links?, nr.9, blz.4-11 Put Gert-Jan en Smulders Jef, - Het thuisvoordeel bij verkiezingen, nr.8, blz.75-82 Reniers Chris, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Steven Vandeput, nr.9, blz.77-79 Rihoux Benoît, Walgrave Stefaan, Lesschaeve Christophe en Meulewaeter Conrad, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Is er nog een België in de Belgische politiek?, nr.7, blz.27-37 Roets Griet, Schiettecat Tineke, Roose Rudi en Vandenbroeck Michel, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, De armoede van het kinderarmoedebeleid, nr.10, blz.24-27 Roose Rudi, Vandenbroeck Michel, Roets Griet en Schiettecat Tineke, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, De armoede van het kinderarmoedebeleid, nr.10, blz.24-27 Sas Willem en Decoster André, - DE 6DE STAATSHERVORMING GOEDGEKEURD, Is er nog een 7de staatshervorming nodig?, nr.1, blz.30-41 Scheffer Paul, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Jan Jambon, nr.9, blz.74-76 Schiettecat Tineke, Roose Rudi, Vandenbroeck Michel en Roets Griet, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, De armoede van het kinderarmoedebeleid, nr.10, blz.24-27 Schoenmaeckers Jeroen, - OP DE ‘ZWEEDSE’ ONDERHANDELINGSTAFEL, Norm of niet: de vraag naar gezondheid stijgt, nr.8, blz.10-15 Schoors Koen, - SLOGANS ONTRAFELD: ‘Een belastingverschuiving van arbeid naar consumptie is asociaal’, nr.5, blz.60-65 Schuerman Nathalie, Cantillon Bea, Van Mechelen Natascha en Frans Dorien, - Het glazen plafond van de actieve welvaartsstaat, nr.9, blz.12-19 Schuurmans Anton en Jacobs Danny, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, Breekt Bourgeois I met traditie van sterk verenigingsleven?, nr.7, blz.77-84 Smulders Jef en Put Gert-Jan, - Het thuisvoordeel bij verkiezingen, nr.8, blz.75-82 Smulders Jef en Maddens Bart, - Hoe rijk zijn onze partijen?, nr.10, blz.68-78 Somers Matthias, - SLOGANS ONTRAFELD: ‘Het Belgische armoedebeleid is duur en inefficiënt’, nr.2, blz.13-19 Somers Stefan, - SLOGANS ONTRAFELD: ‘Het confederalisme is de oplossing’, nr.3, blz.67-73 sampol 2014/10|92 SAMPOL_december2014.indd 92 12/5/2014 8:37:53 AM - Pleidooi voor successierechten, nr.7, blz.57-63 Taspinar Brisen, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, Proefbruidjes en –bruidegoms, nr.3, blz.42-45 Thijssen Peter, Van Aelst Peter en Van Erkel Patrick, - Vier ideologische dimensies, één breuklijn, nr.6, blz.36-44 Tobback Bruno, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, De geest van Ling Chi, nr.7, blz.64-70 Todts William (3e laureaat Emile Zola-prijs 2014), - Duitsland en het einde van de Europese Unie, nr.2 (bijlage), blz.20-29 Van Aelst Peter, Van Erkel Patrick en Thijssen Peter, - Vier ideologische dimensies, één breuklijn, nr.6, blz.36-44 Van Bouchaute Bart en Debruyne Pascal, - HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED, De politieke rol van het middenveld in barre tijden, nr.7, blz.85-95 Van Dyck Sara, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan MarieChristine Marghem, nr.9, blz.92-94 Van Erkel Patrick, Thijssen Peter en Van Aelst Peter, - Vier ideologische dimensies, één breuklijn, nr.6, blz.36-44 van Haute Emilie en Hooghe Marc, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Politiek vertrouwen in Vlaanderen en Wallonië, nr.7, blz.17-26 Van Hecke Steven en Wolfs Wouter, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Sociaal Europa, nr.5, blz.77-81 Van Lancker Anne en Keytsman Els, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Theo Francken, nr.9, blz.95-97 Van Lancker Wim, - WAT MET NIEUWE VLAAMSE BEVOEGDHEDEN?, De kinderbijslag van de toekomst, nr.1, blz.76-84 - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Waarom een focus op kinderarmoede contraprductief kan zijn, nr.10, blz.19-23 Van Mechelen Natascha, Frans Dorien, Schuerman Nathalie en Cantillon Bea, - Het glazen plafond van de actieve welvaartsstaat, nr.9, blz.12-19 Vande Keybus Lars, - SLOGANS ONTRAFELD: ‘De loonkosten remmen onze groei’, nr.4, blz.21-26 Vanden Berghe Bogdan, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Ontwikkelingssamenwerking, nr.5, blz.66-71 Vandenbroeck Michel, Roets Griet, Schiettecat Tineke en Roose Rudi, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, De armoede van het kinderarmoedebeleid, nr.10, blz.24-27 Vandenbroucke Frank, - DE INZET VAN 25 MEI, Een Europese Sociale Unie, nr.5, blz.24-37 - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Daniël Bacquelaine, nr.9, blz.80-82 Vandenbroucke Frank, Vinck Julie en Guio AnneCatherine, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken, nr.10, blz.4-11 Vandevelde Antoon, - Arbeid: verdere disciplinering of belofte van bevrijding?, nr.9, blz.34-40 en 49-50 Vandewalle Annuschka en Verstockt David, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Alexander De Croo, nr.9, blz.71-73 Vandewalle Gaston, - Ondertussen in het ‘echte’ Zweden, nr.8, blz.27-31 Vanhauwaert Frederic, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Armoedebestrijding, nr.5, blz.89-92 Vanmoerkerke Celien, - OP DE ‘ZWEEDSE’ ONDERHANDELINGSTAFEL, Waartoe dienen pensioenen?, nr.8, blz.2226 sampol 2014/10|93 SAMPOL_december2014.indd 93 12/5/2014 8:37:53 AM Vanneste Luc, - BOEKESSAY - Het kapitalisme redden?, nr.10, blz.79-85 Vanormelingen Joris, Pacolet Jozef en De Wispelaere Frederic, - De ondraaglijke lichtheid van het niet belasten, nr.9, blz.20-33 Verhaeghe Pieter-Paul, - 50 JAAR MIGRATIE: wat met de toekomst?, De contouren van de etnische mozaïek, nr.3, blz.5-8 Verhulst Dimitri, - Bezinning van een geconstipeerde opiniekwaker, nr.2, blz.64-69 Verleden Frederik, - Het volk en zijn vertegenwoordigers, nr.4, blz.6067 Vermeersch Wim, - Sp.a loopt in zeven sloten tegelijk, nr.6, blz.4-15 Verstockt David en Vandewalle Annuschka, - BRIEVEN AAN MICHEL I, Brief aan Alexander De Croo, nr.9, blz.71-73 Vervoort Katrien, - De grenzen aan patenten, nr.4, blz.27-31 Viaene Tuur, - Ik, het interimmerke, nr.4, blz.15-20 Vinck Julie, Guio Anne-Catherine en Vandenbroucke Frank, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken, nr.10, blz.4-11 Vlaminck Erik, - KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK, Kleine Leonie, nr.10, blz.30-32 Walgrave Stefaan, Lesschaeve Christophe, Meulewaeter Conrad en Rihoux Benoît, - PARTIREP-VERKIEZINGSONDERZOEK 2014, Is er nog een België in de Belgische politiek?, nr.7, blz.27-37 Williams Nigel, - Zonder nieuwe spelregels steeds dezelfde winnaars, nr.6, blz.45-48 Wolfs Wouter en Van Hecke Steven, - DE VERGETEN VERKIEZINGSTHEMA’S, Sociaal Europa, nr.5, blz.77-81 INTERVIEWS - Els Witte (ere-rector VUB), ‘Een confederale staat is geen staat’, nr.1, blz.12-19 - Thomas Decreus (politiek filosoof en activist), ‘Buitenparlementair verzet om dingen in beweging te krijgen’, nr.2, blz.54-63 - Joris Luyendijk (journalist en antropoloog), ‘Marktfalen in het hart van de vrije markt’, nr.3, blz.58-66 - Bleri Lleshi (politiek filosoof), ‘We mogen ons niet laten demotiveren’, nr.4, blz.32-39 - René Cuperus (Nederlands ideoloog en columnist), Wat bezielt de leiders van de Derde Weg?’, nr.5, blz.38-48 - Hendrik Vos (Politicoloog UG en Europakenner), ‘De tijd van de aparte nationale democratieën is voorbij’, nr.6, blz.56-63 - Ive Marx (Ongelijkheidsspecialist UA), ‘Onze sociale bescherming moet beter’, nr.7, blz.38-46 - Richard Corbett (Europarlementslid Labour), ‘Gevaar op accidentele Brexit’, nr.8, blz.32-40 - Michel Bauwens (Cyberfilosoof), ‘We hebben een digitale sociaaldemocratie nodig’, nr.9, blz.56-64 - Karin Temmerman en Kristof Calvo (Fractieleiders Kamer), 'Meer eenheid bij oppositie dan bij meerheid', nr.10, blz.44-53 PROJECT IN DE KIJKER - ArmenTekort, nr.1, blz.20-21 - Poliargus, nr.2, blz.44-45 - Uilenspel vzw, nr.3, blz.48-49 - Detentiehuizen, nr.4, blz.40 en 49-50 - De Schoonmoeder aller Verkiezingen, nr.5, blz.57-59 - Middenveld in Beweging, nr.6, blz.33-35 sampol 2014/10|94 SAMPOL_december2014.indd 94 12/5/2014 8:37:53 AM - Full Social Jacket, nr.7, blz.47-48 - De Hybride Woningmarkt, nr.8, blz.48 en 57 - De SLOEP, nr.10, blz.41-43 FIGUUR IN DE KIJKER - Martha Nussbaum, nr.9, blz.51-55 PORTFOLIO - Stephan Vanfleteren – Belgicum, nr.1, blz.4956 - Tim Dirven, nr.2, blz.33-40 - Aysel Kaçar - ‘Miras’, nr.3, blz.33-40 - Go Shoot It!, nr.4, blz.41-48 - Stift, nr.5, blz.49-56 - Karl Meersman, nr.6, blz.25-32 - Eddy Van Gestel – Terra Africana, nr.7, blz.4956 - Xander Stockmans - Jihadisten in Jordanië, nr.8, blz.49-56 - Alex Ten Napel – Alzheimer, nr.9, blz.41-48 - Armoede door kinderogen 3, nr.10, blz.33-40 UITGELEZEN Benyaich Bilal, - België, quo vadis? Waarheen na de zesde staatshervorming? (Dave Sinardet, Patricia Popelier, Jan Velaers, Bea Cantillon (eds.), nr.1, blz.103-104 De Meyer Sara, - De rekening van de verzuiling (Mieke Vogels), nr.8, blz.90-91 De Spiegelaere Stan, - Iedereen baas! Over samenwerken met vier generaties (Saskia Van Uffelen), nr.5, blz.93-95 Hermans Maarten, - Capital in the Twenty-First Century (Thomas Piketty), nr.4, blz.76-77 Kooyman Mil, - Het Vlaanderen van De Wever (Koen Hostyn), nr.4, blz.78-80 - Over gevestigden en buitenstaanders (Gert Verschraegen, Clemens de Olde, Stijn Oosterlynck, Frédéric Vandermoere en Danielle Dierckx), nr.10, blz.86-88 Mareels Geert, - De essentiële Chomsky (Noam Chomsky), nr.8, blz.83-85 Morren Maite, - Marijke Van Hemeldonck. Socialiste en feministe (Els Flour), nr.2, blz.76-77 Ryckbosch Wouter, - Gratis geld voor iedereen (Rutger Bregman), nr.8, blz.92-94 Van de Walle Eddy, - Sleutels tot activering (OCMW Gent), nr.9, blz.103-105 Vanneste Luc, - De verschilligen, voor democratie op mensenmaat (Caroline Gennez), nr.2, blz.78-80 - Wereldvreemd in Vlaanderen. Bakens voor een progressieve politiek (Vooruitgroep, E.Corijn en P.Saey - red.), nr.6, blz.85-87 - De derde industriële revolutie (Jeremy Rifkin), nr.9, blz.106-109 - De vierde revolutie (John Micklethwait & Adrian Woolridge), nr.9, blz.110-112 Vermeersch Wim, - De vechtpartij. De PvdA van Kok tot Samsom (Thijs Niemantsverdriet), nr.6, blz.83-84 - The Establishment (Owen Jones), nr.8, blz.86-89 sampol 2014/10|95 SAMPOL_december2014.indd 95 12/5/2014 8:37:53 AM epo en SAMPOL delen uit: De paradox van Hayek Schoon protest Jan Blommaert & Karim Zahidi Rik Pinxten Vrijheid als privilege Want er is wel een alternatief Geef uzelf een eindejaarscadeau! Van deze boeken hebben we telkens twee exemplaren om uit te delen. Belangstelling? Stuur ons snel een mail ([email protected]). Geef aan welk boek u graag zou willen en naar welk adres we het mogen sturen. Op 15 januari 2015 laten we u weten of u bij de winnaars bent. Succes! sampol 2014/10|96 SAMPOL_december2014.indd 96 12/5/2014 8:37:54 AM