Nederlands pw 14-03-‘13 3.1 tekstdoelen: Schrijfdoel en spreekdoel heten samen tekstdoel. Verschillende tekstdoelen: Informeren (gegevens verstrekken) Uiteenzetten (uitleggen hoe iets in elkaar zit) Overtuigen (betogen/pleidooi) Beschouwen (van verschillende kanten belichten) Activeren (aansporen tot handelen) Amuseren (vermaken) Informeren en uiteenzetten informatie teksten. Overtuigen, beschouwen, activeren persuasieve teksten. 3.2 objectieve en subjectieve teksten: Objectieve teksten voor informatie; vooral controleerbare feiten. Subjectieve teksten feiten; maar nadrukkelijk mening van schrijver. 3.3 overzicht: handig schema om te leren, blz. 51 in TB. Hierbij staan ook tekstvormen. 3.4 informerende teksten: 3.4.1| In een nieuwsbericht doet een schrijver/spreker op zakelijke wijze mededelingen van iets dat pas gebeurd is. Rubriek = afdeling op een vaste plaats. Veel tijdschriften hebben rubrieken met nieuwsberichten. Het doel is informatie geven. Het zijn ook objectieve teksten. Veel nieuwsberichten beginnen met een (vaak vetgedrukte) eerste alinea, de lead. 3.4.2| In een verslag schrijf je over een gebeurtenis of een activiteit. Je beschrijft wat je ziet en hoort. Is gebaseerd op feiten (je wilt betrouwbare informatie geven). Mening van de schrijver hierin kan, maar dit wordt dan aangegeven. Het staat meestal ook in een chronologische volgorde. 3.5 uiteenzettende teksten: Uiteenzetting niet alleen informatie, maar ook uitleg. (Gaat niet om de mening). Het is de bedoeling van de schrijver dat iemand anders het begrijpt. Het is objectief. Uiteenzettingen zijn meestal lange artikelen in: Kranten; Tijdschriften; Encyclopedieën; Schoolboeken. Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. 3.6 overzicht bericht, verslag en uiteenzetting: Bericht Mededeling over iets dat pas is gebeurd. Lead (korte samenvatting) en uitwerking. Verslag Korte begripsomschrijving. Beschrijving van wat je ziet en hoort. Structuurkenmerk: Chronologische volgorde. Uiteenzetting Uitleg hoe iets in elkaar zit of werkt. Uitleggend en toelichtend verband. Doel van deze tekstvormen: Betrouwbare informatie geven; Gebaseerd op controleerbare feiten; Op objectieve wijze (zonder eigen mening). 3.7 betogende teksten: Betogen brengen de mening van de schrijver goed naar voren met argumenten en een conclusie. Je wilt mensen hiermee overtuigen van je gelijk. Het zijn subjectieve teksten. 3.8 beschouwingen: Hierin belicht de schrijver of spreker het onderwerp van verschillende kanten. Dit door bijvoorbeeld oorzaken, oplossingen en voor- en nadelen. Dan kan de lezer een eigen oordeel erover vormen. Hier kan ook een mening in voorkomen. Het is dus subjectief, maar minder dan in een betoog. Het is ook persoonlijker dan een uiteenzetting. 3.9 overzicht betoog en beschouwing: Betoog Eigen mening staat centraal. Schrijf- of spreekdoel: overtuigen. Erg subjectief. Vaak driedeling: (probleem)stelling argumenten conclusie Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. Beschouwing Bevat eigen mening (naast die van anderen). Schrijf- of spreekdoel: het onderwerp van verschillende kanten belichten, zodat de lezer zich een goed beeld kan vormen/aan het denken wordt gezet. Deels subjectief, deels objectief. Structuurkenmerken: Bevat onderdelen als: oorzaken en verklaringen positieve en negatieve aspecten mogelijke oplossingen 3.10 activerende teksten: Activerende teksten willen mensen aansporen om iets te doen of een gedrag aan te nemen. Het bevat dus veel argumenten om je te overtuigen. Activerend zijn bijvoorbeeld reclameboodschappen (op radio, televisie, internet, etc.). Verschillende activerende teksten: Medium Krant of tijdschrift In veelvoud verspreid drukwerk Publicatiebord Tekst Advertentie, ingezonden brief Circulaire, folder, brochure Affiche, politiek pamflet Nog een aantal dingen dat bij een activerende tekst hoort: De opmaak en het taalgebruik moeten bij de doelgroep passen; De boodschap moet aantrekkelijk zijn; dit doet hij door het gebruik van suggestieve taal en allerlei stijlmiddelen. Opbouw activerende tekst: 1. 2. 3. 4. Aandachttrekken voor het product, de aangeboden dienst of het probleem. Informatie over het product, de dienst of het probleem. Meningen en argumenten om te overtuigen. Een oproep die tot actie kan leiden ondersteund door een slagzin. Circulaire = een zakelijke brief die gericht is aan meerdere personen. Deze kan informerend zijn, maar ook activerend. 3.13 samenvattend schema H3: op blz. 72 staat een samenvattend schema met de tekstdoelen, het uitgangspunt, de tekstsoort en voorbeelden van tekstvormen. 4.1 alinea en kernzin: Alinea = verdeelt een tekst. In een tekst zijn ze typografisch zichtbaar gemaakt (inspringen van de tekst en de laatste regel van een alinea wordt niet vol gemaakt). Bij het spreken wordt er vaak een kleine pauze gehouden tussen alinea’s. Een goede alinea heeft een kernzin. Kernzin = de hoofdmededeling uit de alinea. Als het goed is wordt er per alinea ook maar één deelonderwerp behandeld. Kernzinnen zijn vaak de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. De rest is dan uitleg. Citeren = letterlijk overnemen. Voorbeeld van een citaat: ‘Waarom kijken … dergelijks bedreigt?’ (r 1-3). Er moeten dus aanhalingstekens omheen staan, de eerste en laatste twee woorden en de regelnummers tussen haakjes. Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. 4.2 onderwerp en hoofdgedachte: Een tekst gaat over een bepaald onderwerp. Meestal is dit één woord of één woordgroep. Een tekst heeft ook een hoofdgedachte. Deze is bijna nooit te citeren. Om deze te krijgen kijk je naar: De titel; De inleiding; Het slot; En de kernzinnen. De hoofdgedachte is gekoppeld aan het onderwerp, maar is niet hetzelfde. De hoofdgedachte is een uitspraak (of mening) van de schrijver over het onderwerp. 4.3 hoofdstructuur: Iedere zakelijke tekst bestaat uit drie hoofddelen: 1. Inleiding 2. Middenstuk 3. Slot Inleiding en slot zijn meestal één alinea. Middenstuk bestaat uit verschillende alinea’s. Inleiding, middenstuk en slot hebben ook functies. Functies inleiding: Belangstelling wekken; Onderwerp introduceren; Opbouw aankondigen; Aanleiding noemen; Welwillend stemmen; Hoofdgedachte formuleren. Hoe krijg je een pakkende inleiding?: Begin met een of meer directe vragen. Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolg door een vraag. Dit geeft meteen het hoofdonderwerp van de tekst aan. Begin met een retorische vraag (= een vraag waarop je geen antwoord verwacht). Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin. Vertel een korte anekdote. Stel het probleem meteen aan de orde. Noem de aanleiding tot het schrijven van de tekst. In het middenstuk wordt het onderwerp echt behandeld. Hierin wordt de hoofdgedachte of hoofdmededeling verdeeld in deelonderwerpen. Per deelonderwerp een alinea Per alinea een kernzin. Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. Het slot is er om de tekst af te sluiten. Dit kan op drie manieren: 1. Door een korte samenvatting. 2. Er wordt een conclusie getrokken. 3. Er wordt een aanbeveling gedaan. 5.1 alineaverbanden: Alinea’s staan niet los van elkaar. Tussen alinea’s is een logisch verband. Er zijn vier verschillende verbanden tussen alinea’s: 1. Herhaling van woorden of woordgroepen (er worden in de nieuwe alinea woorden of woordgroepen herhaald uit de vorige alinea). 2. Overgangszinnen (zijn samenvattende zinnen aan het begin of einde van een alinea. Vooral te herkennen aan verwijswoorden zoals: deze, die, dit, dergelijke, zulke, enzovoorts). 3. Aankondigende zinnen (geeft aan wat de lezer nog kan verwachten). 4. Signaalwoorden (het zijn woorden/woordgroepen die alinea’s verbinden. Er is niet alleen een verband, maar er kan ook gezien worden om wat voor een verband het gaat). 5.2/5.3 soorten verbanden + signaalwoorden: Er bestaan verschillende verbanden die onder andere aangegeven worden door signaalwoorden. Er zijn er tien te onderscheiden: Soort verband Tegenstellend verband Opsommend verband Oorzakelijk verband Redengevend verband Uitleggend/toelichtend verband Concluderend verband Samenvattend verband Voorwaardelijk verband Vergelijkend verband Doel-middelrelatie Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. Veelgebruikte signaalwoorden: Maar, daarentegen, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds … anderzijds, toch, hoewel, niettemin, terwijl, of. En, ook, niet alleen … maar ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, zowel … als, vervolgens, tevens, ten eerste … ten tweede, eerst, dan, daarna, ten slotte, niet alleen … maar ook. Doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolgde van, als gevolg van, hierdoor, zodoende, vanwege. Omdat, want, daarom, immers, namelijk, hierdoor, zodoende, vanwege. Dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie, ter toelichting kan dienen …, dat is het geval bij. Dus, concluderend, derhalve, hieruit volgt. Kortom, samenvattend, om kort te gaan, alles bij elkaar, al met al, met andere woorden. Als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij, wanneer, in het geval dat, aangenomen dat. Net als, zoals, evenals, hetzelfde, eenzelfde geval, soortgelijk, als, vergelijk, … doet denken aan, een soortgelijk geval. Om, opdat, daartoe, met het oog op. Het verschil tussen oorzakelijk verband en redengevend verband: Oorzakelijk verband: het is een gevolg van wat buiten de menselijke vrije wil ligt, als er dus geen menselijk besluit aan te pas komt, is het een oorzakelijk verband. Redengevend verband: het gaat om een besluit dat door mensen in alle vrijheid is genomen. 5.4/5.5 structuurmodellen: Structuur Voordelen-ennadelenstructuur Vroeger-en-nustructuur Vroeg-nu-toekomststructuur Probleem-enoplossingstructuur Verschijnsel-enverklaringstructuur Bewering-enargumentstructuur Verschijnsel-enbesprekingstructuur Hoofdvraag Wat zijn de voor- en nadelen? Middenstuk Voor- en nadelen Voor- en nadelen en eigen standpunt Wat is er veranderd? Alleen veranderingen Ook eigen standpunt over de veranderingen Wat is er veranderd en Alleen wat gaat er nog veranderingen veranderen? Ook eigen standpunt over de veranderingen Op welke manieren Alleen oplossingen kan het probleem Ook eigen keuze worden opgelost? van oplossing Welke verklaringen zijn Alleen verschijnsel er voor dit verschijnsel Ook oplossing of te geven? andere keuze Waarom is … waar? Argumenten Tekstsoort Uiteenzetting Beschouwing Betoog Uiteenzetting Beschouwing Betoog Welke aspecten kent dit verschijnsel? Bespreking van de verschillende aspecten Uiteenzetting Beschouwing Betoog Uiteenzetting Beschouwing Betoog Uiteenzetting Beschouwing Betoog Betoog Uiteenzetting Beschouwing Bij de meeste staan er verschillende tekstsoorten. Het is een uiteenzetting of beschouwing als het vooral bv. alleen naar de voor- of nadelen kijkt of alleen naar de veranderingen. Gaat men hierop ook een eigen mening geven en proberen duidelijk te maken welke keuze het beste is, dan gaat het om een betoog. 5.7 functies van tekstgedeelten: De meest voorkomende zijn: Beschrijving Verklaring Oorzaak Vaststelling Uitwerking Geschiedenis Uitweiding Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. Standpunt Inleiding Constatering Aanvulling Voorbeeld Tegenstelling Conclusie 6.1 basisbegrippen: Standpunten, stellingen, beweringen en opvattingen zijn termen waarmee een mening kan worden aangeduid. Mening: in de formulering komt het woord mening vaak voor of het werkwoord ‘vinden’. Standpunt: ook een mening, maar deze is nadrukkelijker. Stelling: je geeft een stelling. Bewering: je beweert iets. Opvatting: hoe jij tegen iets aankijkt. Er worden vaak meningen gegeven. Hier een moment waarop meningen gegeven kunnen worden en hoe deze gegeven worden of verdedigd worden. Mondeling Debat Schriftelijk (persuasieve teksten) Discussie Beschouwing Betoog Geven hun mening in de vorm van een stelling. Geven een standpunt met argumenten. Met argumenten worden andere standpunten minder aantrekkelijk gemaakt. Er worden standpunten vergeleken. Er worden meningen tegenover elkaar gesteld. De schrijver vergelijkt verschillende standpunten en bijbehorende argumenten. De verschillende argumenten worden tegenover elkaar afgewogen. De schrijver geeft een stelling en probeert de lezer met argumenten over te halen. 6.2 objectieve en subjectieve argumenten: Argument = een hulpje om een mening te onderbouwen. Niemand is met één argument te overtuigen dus vaak is er een mening met vele argumenten. De hoofdverdeling van argumenten zijn: 1. Objectieve argumenten (je maakt gebruik van feiten. Deze zijn controleerbaar, ze zijn objectief. Een objectief argument is ook wel een bewijs). 2. Subjectieve argumenten (veel argumenten zijn subjectief. Dit zijn argumenten die niet echt controleerbaar zijn en een soort van eigen mening bevatten.) Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’. 6.3 soorten argumenten: 1. 2. 3. 4. Voorbeeld (een voorbeeld kan worden gebruikt als argument). Feiten (als argument kan een feit worden gebruikt). Empirisch argument (je gebruikt een ervaringsfeit als argument). Gezagsargument (dit is een argument op basis van autoriteit. Er wordt dan een belangrijk persoon genoemd. Er wordt dan gedacht: als hij het zegt, moet het wel zo zijn). 5. Vergelijking (vergelijkingen kunnen ook als argument dienen). 6. Moreel argument (dit soort argumenten worden gelinkt aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of een andere levensbeschouwing). 7. Emotioneel argument (dit zijn zeer persoonlijke argumenten). 7.2 samenvatten: Verschillende soorten samenvattingen: Uittreksel (dit is een beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in een boek of verhaal). Samenvatting (je neemt de belangrijkste zaken over uit een tekst. Je hebt alleen de relevante informatie nodig). Representatieve samenvatting (dit is een (korte) tekst die oorspronkelijke tekst kan vervangen. Volledigheid, nauwkeurigheid en goede bronvermelding zijn zeer belangrijk. Geleide samenvatting (het gaat om een korte samenvatting van ongeveer 10% qua omvang dan dat van de oorspronkelijke tekst. Hierin moeten de belangrijke elementen duidelijk naar voren komen). Een samenvatting voldoet aan de volgende eisen: De samenvatting bevat alleen de hoofdzaken (belangrijkste gegevens en argumenten) uit de tekst. De strekking van de tekst (de bedoeling ervan) moet nog steeds duidelijk weergegeven zijn. De samenvatting is in goed Nederlands geschreven en is prettig leesbaar. De omvang van een samenvatting is hoogstens 20% van de oorspronkelijke omvang. De samenvatting moet representatief zijn. Dit wil zeggen dat het de oorspronkelijke tekst moet kunnen vervangen. Samenvatten is niet makkelijk. Je moet daarom aan vier voorwaarden voldoen voordat je een goede samenvatting kunt maken: 1. 2. 3. 4. Je begrijpt de inhoud van de tekst helemaal. Je herkent de tekstsoort. Je kent de strekking van de tekst. Je weet hoe de tekst is opgebouwd. Hierna worden er op de pagina’s 141-148 nog aanwijzingen gegeven voor het maken van een samenvatting. Ook staan er voorbeelden van en hoe je een structuurschema hierbij kunt gebruiken. Als je dit wil weten, kan je dit beter nog in het boek nalezen. Dit staat dus NIET in de samenvatting. Gemaakt door Richard J., ‘RSG ’t Rijks’.