Lees bijvoorbeeld: Wie hebben baat bij Familie FACT

advertisement
EEN WETENSCHAPPELIJKE BLIK OP DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Lees bijvoorbeeld: Wie hebben baat
bij Familie FACT? Psychopathologie
bij de ziekte van Huntington Cure by
Virtual Reality
GGZ DELFLAND
ONDERZOEKT
‘ONZE ZORG EN
DIENSTVERLENING
VERDER VERBETEREN’
‘Onderzoek, bekwaamheid en betere
zorg. Dat zijn nauw verweven kernbegrippen die terugkomen in deze spiksplinternieuwe uitgave. Ik zie deze krant
als een middel dat recht doet aan het
vele wetenschappelijk onderzoekswerk
dat collega’s naast de intensieve patiëntenzorg doen. De onderzoeksresultaten
zijn het waard om te delen. Ze helpen
mij om onze zorg en dienstverlening
verder te verbeteren.
GGZ Delfland is lange tijd bescheiden,
misschien te bescheiden, geweest in
het laten zien van wat ze doet en kan.
We hebben weinig behoefte gehad aan
het geven van ruchtbaarheid aan onze
professionele activiteiten en dienstverlening. Zo ook als het ging om het
wetenschappelijk onderzoek van onze
collega’s. Onderzoek en studie die zij
naast hun werk deden en doen om zich
verder te bekwamen in hun vak, en gericht op het verbeteren van de zorg aan
onze patiënten. Ik ben blij en trots dat
er in onze organisatie veel collega’s zijn
met deze inzet en ambitie.
Als organisatie zijn we de laatste jaren
vooral bezig geweest om stelsel- en
toekomstbestendig te worden. Tegen
de achtergrond van de turbulente
ontwikkelingen binnen de ggz (financiering, productsturing), hebben we de
organisatie zodanig geboetseerd dat
noch de patiënt, noch de behandelaar
last heeft van die turbulentie. Nu we
stelselbestendig zijn en de processen
op orde hebben, is er meer ruimte voor
de inhoud. In dat kader past het volgens
mij om ook vrijmoedig te publiceren over
de inhoud van ons werk.
Ik hoop dat de lezers deze nieuwe
uitgave op waarde weten te schatten.
De waarde die het heeft voor de organisatie, voor mij en al mijn collega’s.
Maar ook voor geïnteresseerden en
belanghebbenden buiten GGZ Delfland.
Zij kunnen lezen over zaken en ontwikkelingen die zij waarschijnlijk herkennen. Neem virtual reality in de context
van VRET-P en hoe wij die onderzochte
techniek gebruiken in de behandeling
van angststoornissen. Of lees over het
vele onderzoekswerk naar de erfelijke
ziekte van Huntington. Neem de studie
naar het interventieprogramma voor
Familie FACT, en zo zijn er nog veel meer
belangwekkende onderzoeken geweest
die we graag voor het voetlicht brengen.
Niet als window dressing maar als een
realistische weergave van onze praktijk.
We denken met deze krant de lezer te
inspireren, maar ook uit te dagen ons
vragen te stellen als: ‘Waarom doen
jullie dat zo?’.
In 2016 zijn er 16 wetenschappelijke
onderzoeken afgerond en opgestart
We denken met deze
krant de lezer te
inspireren, maar ook
uit te dagen ons vragen
te stellen als: ‘Waarom
doen jullie dat zo?’
2
door collega’s van GGZ Delfland. Een
respectabel aantal, maar als je het mij
vraagt mogen het er nog veel meer zijn.
Waarom? Omdat we met meer onderzoek
onze medewerkers de mogelijkheid
geven om hun vakmanschap verder uit
te bouwen. Met dit alles hebben we
uiteindelijk maar één doel voor ogen: de
zorg voor al onze kwetsbare patiënten
verder verbeteren.’
Iris Bandhoe, lid Raad van Bestuur van
GGZ Delfland.
4 Voor welke gezinnen is Familie FACT
het meest effectief? 7 Wel of niet
doorverwijzen naar de ggz? 8 Virtual
reality 10 Psychopathologie bij de ziekte
van Huntington 13 Breinvoedsel 14
Veranderende schema’s 16 CADASIL
en ECT 17 Slaapproblemen bij oudere
personen 18 Experiëntiële vermijding
en persoonlijkheidsstoornissen 20 Het
dialoogmodel 22 Interview met Robert
Ferdinand 24 Het verschil tussen jongens en
meisjes 26 Langdurige schematherapie bij
cluster-C 27 Somatische klachten in de detox
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
3
> ONDERZOEK
FAMILIE FACT
Voor welke gezinnen het meest effectief?
Kim is 15 jaar. Zij woont met haar moeder in een tweekamerappartement. Haar
ouders zijn gescheiden na een lange periode van huiselijk geweld. De moeder
van Kim maakt zich zorgen om haar dochter. Sinds twee maanden gaat zij niet
meer naar school. Ze heeft geen contacten meer met leeftijdsgenoten. ’s Nachts
is Kim wakker en overdag ligt ze in bed. Regelmatig praat ze tegen zichzelf en
sinds kort krast ze met een punaise in haar arm. De huisarts verwijst Kim door
naar de ggz, maar zij weigert naar de polikliniek te komen. Het Familie FACTteam wordt gevraagd om de behandeling over te nemen.
Deze denkbeeldige casus staat aan de
basis van het promotieonderzoek dat
Richard Vijverberg doet aan de Vrije
Universiteit (VU) in Amsterdam. Het doel
van het onderzoek is omschreven als
het ontwikkelen van een evidence based
interventieprogramma voor het relatief
nieuwe Familie FACT, een behandelvorm
voor kinderen met psychische problemen die niet uit de voeten kunnen met
de poliklinische zorg.
Vijverberg heeft sociale academie
gedaan, daarna HBO-Verpleegkunde, gevolgd door de opleiding voor verpleegkundig specialist. ‘Daar viel ik kennelijk
op bij docenten, want ik werd in mijn
eerste jaar gekoppeld aan een lector
ggz-verpleegkunde die op het punt
stond bijzonder hoogleraar te worden
aan de VU. Met hem ben ik gaan kijken
naar de mogelijkheden voor promotieonderzoek binnen mijn vakgebied. Dat
was op het moment dat bij GGZ Delfland
het idee bestond om een Familie FACTteam op te zetten. Ik heb toen psychiater
Robert Ferdinand, die daarbij betrokken
was, gevraagd om mijn co-promotor te
worden. Ik ben hem oprecht dankbaar
voor de energie die hij erin steekt om
mij op te leiden tot wetenschappelijk
onderzoeker.’
4
EXTRA SCHAKEL
In zijn promotieonderzoek richt Vijverberg zich op kinderen met psychische
klachten die onvoldoende geholpen
kunnen worden op een polikliniek van
een jeugd-ggz. Ze worden doorverwezen
naar een kliniek voor dagbehandeling of
naar een ziekenhuis voor een opname.
‘Nu is er een nieuwe vorm van zorgverlening, een extra schakel, die we Familie
FACT of Jeugd-(F)ACT noemen. Een
intensieve zorg die bij gezinnen thuis
wordt geboden, waarbij ook oog is voor
de andere gezinsleden. Daarmee kun je
een goede diagnostiek krijgen, evenals
kennis over wat het kind nodig heeft.’
FACT staat voor Functional Assertive
Community Treatment. In het Familie
FACT-team werken verschillende hulpverleners: jeugdpsychiater, verpleegkundig specialist, sociaalpsychiatrisch
verpleegkundige, ambulant verpleegkundige, maatschappelijk werker en
(GZ-)psycholoog.
Binnen Familie FACT hebben we het over
kinderen en jeugdigen die thuis zijn
vastgelopen en meestal ook op school.
Ze hebben stemmingsproblematiek of
psychotische klachten, gedragsproblemen, traumatische ervaringen of een
beginnende persoonlijkheidsstoornis.
In sommige gevallen is er ook een vorm
van autisme. Vijverberg zegt: ‘De ernst van
de problemen die deze kinderen ervaren
is zwaarder dan op de poli - dat zie ik
terug in mijn onderzoek. In veel gevallen
hebben ouders en andere gezinsleden
ook met zware psychische problematiek
te maken. De ouders kunnen dan niet
goed als steunpilaar fungeren. Dat maakt
een intensievere vorm van behandeling
noodzakelijk waarin Familie FACT kan
voorzien.’
WETEN WAT WE NIET WETEN
Hij heeft in kaart gebracht wat nu bekend
is over Jeugd-(F)ACT, een vrij nieuw
fenomeen in de psychiatrische zorg. ‘Dan
weten we ook wat we niet weten. Daarover
hebben we een wetenschappelijk reviewartikel geschreven, dat binnenkort wordt
gepubliceerd. De volgende stap was om
te inventariseren wie we eigenlijk helpen.
Wie zijn die mensen? Waarin verschillen
kinderen van Familie FACT met kinderen
die wel uit de voeten kunnen met poliklinische zorg? De gezinskenmerken van
kinderen aangemeld op de poli hebben
we vergeleken met kinderen die aangemeld worden bij Familie FACT.’
In dat deel van het onderzoek is een
slimmigheid toegepast, legt Vijverberg uit.
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
5
> ONDERZOEK
WEL OF NIET
DOORVERWIJZEN
NAAR DE GGZ?
‘In eerste instantie hebben we alleen
Familie FACT-kinderen meegenomen die
van de poli kwamen. Van hen wisten
we zeker dat de polibehandeling niet
werkte. Vervolgens hebben we gegevens
van kind en ouders in kaart gebracht
met vragen over de kwaliteit van leven,
welke zorg zij denken nodig te hebben
enzovoorts. Dat hebben we ook gedaan
bij eventuele broertjes en zusjes. Bij
elkaar opgeteld krijg je een goed beeld,
en is ook beter te begrijpen waarom het
kind is doorverwezen door de poli. Met
die kennis kunnen poli’s of verwijzers
eerder vaststellen of een kind beter af
is met Familie FACT. Daarmee wordt de
zorg ook kostenefficiënter. Voor het
behandelteam wordt het duidelijker om
vast te stellen welk interventieprogramma bij de behandeling van het kind en
gezin nodig is.’
Werk en onderzoek vragen veel tijd van
Vijverberg, maar er komt veel voor terug,
vindt hij. Zijn kennis en kunde nemen
toe, hij maakt scherpere diagnoses,
het behandelsucces noemt toe wat
het werken leuker maakt. Lachend: ‘En
mijn kennis van de Engelse taal is ook
sterk verbeterd, omdat ik veel in die
taal schrijf en veel wetenschappelijke
bronnen en onderzoeksmateriaal in het
Engels zijn.’
NAAM Richard Vijverberg
LEEFTIJD 42
FUNCTIE verpleegkundig specialist
IN DIENST GGZ 7 jaar
HOUDT BEHALVE VAN ZIJN WERK van hardlopen, gitaar- en pianospelen, uitjes met zijn vrouw
en twee kinderen
SAMENWERKINGSPARTNERS
Dr. Robert Ferdinand, psychiater, GGZ Delfland
Prof. dr. Aartjan Beekman, psychiater, VU Medisch Centrum en GGZ inGeest
Prof. dr. Berno van Meijel, bijzonder hoogleraar ggz-verpleging, Hogeschool Inholland, VU
Medisch Centrum en Parnassia Psychiatrisch Instituut
OVERIGE PUBLICATIES
www.emgo.nl/research/mental-health/research-projects/: Eerste artikel proefschrift, review
Youth-ACT, under review. Tweede artikel in ontwikkeling
6
ZORGGEBRUIKMODEL
Haar verwachting is dat vanuit het literatuuronderzoek adviezen volgen voor
Leeftijd
Geslacht
Opleidingsniveau
Arbeidssituatie
Sociale steun
Partner
Leefsituatie
Vertrouwen in de zorg
Praktijk type
Urbanisatie
Predispositie
factoren
Inkomen
Bevorderende
factoren
een aangepast model voor zorggebruik
dat is toegespitst op de geestelijke
gezondheidszorg. ‘Hierbij zullen we
rekening houden met de organisatie
van factoren van het eerdergenoemde
Amerikaanse zorggebruikmodel’, aldus
de psycholoog. ‘Ik denk dat duidelijk(er)
zal worden in welke mate de factoren
hierin een rol spelen. Daarnaast heeft
het literatuuronderzoek gevolgen voor
de invulling van verdere deelstudies
van het onderzoekstraject. Hierna
komen nog vier studies met het uiteindelijke doel inzicht te krijgen in het
effectief verwijzen naar de ggz’, zegt
Van der Draai. Wordt vervolgd dus.
GGZ zorggebruik
Emotionele en
sociale beperkingen
e/gezondheid
teerde factoren
Signalement
GELIJKHEID BINNEN
DE GEZONDHEIDSZORG
Het onderzoekswerk moet een overzicht
van relevante studies opleveren en
de factoren voor verwijzing naar de
ggz helder maken. Daarnaast zullen
de resultaten inzicht moeten geven
in wat de bijdrage van elk van deze
factoren is. Van der Draai: ‘Alhoewel
in Nederland gestreefd wordt naar
gelijkheid binnen de gezondheidszorg,
in zowel de beschikbaarheid als de
toegankelijkheid van zorg voor iedereen,
zijn er in de praktijk toch verschillen in
doorverwijzing en zorggebruik van de
ggz voor bepaalde groepen patiënten.
Te verwachten is dat dit ook terug te
zien is in de resultaten van de studies,
bijvoorbeeld verschillen op basis van
opleiding, leeftijd maar ook het sociale
steunsysteem van de patiënt.’
Ziekte/gezondheid
gerelateerde factoren
edispositie
factoren
bij hen in behandeling komen. Aansluitend kan een zogeheten evidence
based interventieprogramma ontwikkeld worden, specifiek gericht op de
zorgbehoefte van deze cliënten.’
Richard Vijverberg hoopt in 2020 te
promoveren.
DSM
Comorbiditeit
Persoonlijkheid
Diagnose
Ernst van de stoornis
vorderende
factoren
we de kans kunnen verkleinen dat
gezinnen op de polikliniek komen die
niet van dat aanbod zullen profiteren.
Dit kan een positief effect hebben op
de kosteneffectiviteit en efficiëntie van
behandelingen. Het Familie FACT-team
weet duidelijker welke type gezinnen
Haar eerste onderzoek is een review
van studies in Nederland naar de
factoren voor verwijzen naar en het
gebruik van ggz. De wetenschappelijke
databases Psych INFO, MEDLINE en
PubMED zijn doorzocht op relevante
studies. Vervolgens worden de studies
besproken aan de hand van de indeling
van maatschappelijke en individuele
determinanten van zorggebruik vanuit
Andersen en Newman (the Medical Care
Utilization Framework, 1973).
GGZ zorggebruik
KANS VERKLEINEN
Samengevat? ‘We maken systematisch
inzichtelijk welke factoren er toe leiden
dat bepaalde groepen cliënten op de
polikliniek worden doorverwezen naar
een meer intensieve behandeling,
die we Familie FACT noemen. Door te
onderzoeken wie dat zijn, krijgen we
kennis die nodig is om deze cliënten
adequaat te verwijzen. We helpen
daarmee ook de betrokken gezinnen.
De nieuwe kennis zorgt ervoor dat
Daphne van der Draai, psycholoog en onderzoeker, wil met haar onderzoek
meer inzicht krijgen in de factoren die meespelen bij het doorverwijzen van een
patiënt naar de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Dat inzicht kan helpen om
beter te kunnen beoordelen welke patiënten moeten worden door verwezen
naar de ggz. Het huidige literatuuronderzoek is de eerste deelstudie van een
promotietraject vanuit GGZ Delfland bij de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Signalement
NAAM Daphne van der Draai
LEEFTIJD 27
FUNCTIE psycholoog en onderzoeker
IN DIENST GGZ ruim anderhalf jaar in
huidige functie
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK
ook van yoga, fitness en musea
SAMENWERKINGSPARTNERS
Dr. Erik van Duijn, psychiater, GGZ
Delfland
Prof. dr. Aartjan Beekman, psychiater,
VU Medisch Centrum en GGZ inGeest
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
7
> ONDERZOEK
Psycholoog Elsbeth Zandee deed
onderzoek naar deze nieuwe therapie
bij psychotische stoornissen. Het
doel van de zogeheten VRET-Pbehandeling is het laten afnemen
van sociale angst en achterdocht bij
patiënten. Met virtual reality wordt een
veilige exposureomgeving (bus, café,
winkelstraat en supermarkt) gemaakt,
die kan worden aangepast aan de
triggers van de patiënten. In combinatie
met cognitieve gedragstherapie ervaren
ze technieken waarmee hun angst of
achterdocht afneemt. ‘Bij veel van mijn
patiënten zit de stoornis zo diep dat ze
amper aan het dagelijks leven kunnen
meedoen’, zegt Zandee die de VRETP-behandeling doet bij GGZ Delfland.
Zij is niet de enige psycholoog die
gebruik maakt van virtual reality. Op
nog vijf andere plekken in ons land is
deze 3D-techniek ook beschikbaar en
onderzocht.
VIRTUAL REALITY
‘Het is druk in de bus. Even kijken of ik ergens kan zitten.’ Maarten
draait voorzichtig met zijn hoofd. Hij staat niet echt in de stadsbus. Met
de 3D-bril op zijn neus waant hij zich in een virtuele, gesimuleerde
omgeving. Bijna levensecht. Met deze virtual reality exposure-therapie
wil de 39-jarige Maarten zijn belemmerende achterdocht leren
beteugelen. In het dagelijks leven vat hij het geroezemoes en gelach in
zijn omgeving, of het nu in de bus of op straat is, persoonlijk op.
8
In ggz-termen betekent exposure
blootstellen aan angst. Mensen met
angst hebben vermijdingsdrang,
en ontwijken de triggers die
angst opwekken wanneer die zich
aandienen. Met de exposurebehandeling blijf de patiënt net zo
lang in de angstige situatie tot die
weer afneemt. Daarmee geef je het
angstsysteem in je hersenen de
boodschap: dit is niet gevaarlijk.
Terwijl bij vermijding het systeem
de angst blijft registreren. In de
virtual reality weten patiënten dat
de situatie veilig is, en dat maakt
voor hen de behandeling prettig en
comfortabel.
PSYCHOSES
Zandee is verbonden aan het FACTteam. De gz-psycholoog was meteen
enthousiast toen ze hoorde van het
onderzoek, omdat ze openstaat voor
vernieuwing en houdt van moderne
techniek. Daar komt bij dat jarenlang
het idee bestond dat er niet veel te doen
was aan patiënten met psychotische
stoornissen. Behandeling zou juist
psychoses kunnen opwekken. ‘Nu blijkt
uit research en ook uit mijn onderzoek
dat deze behandeling wél zin heeft.
Je kunt zeggen dat patiënten vroeger
eigenlijk werden onderbehandeld’,
meent Zandee.
Zij behandelde 24 mensen gedurende
haar onderzoek, waarna zich nog
tien patiënten aandienden. Anders
dan je zou denken bleek het niet zo
eenvoudig om patiënten meteen te
interesseren mee te doen aan VRET-P.
Goede informatie vooraf en mondtot-mondreclame brachten de stroom
patiënten in Delft op gang. Het resultaat
van de behandeling sprak hen aan: in
korte tijd bleken met de 3D-techniek de
klachten al behoorlijk af te nemen.
Uit haar onderzoek kwam naar voren
dat door de relatief snelle en intensieve
behandeling inderdaad de angsten
afnemen, maar dat het opbouwen
van een nieuw sociaal netwerk door
de patiënt nog een ander verhaal is.
Zandee: ‘Als je jaren met hevige angst
hebt geleefd en bijna de deur niet
uitkwam, is het leggen van contacten
met anderen na de behandeling iets dat
natuurlijk tijd nodig heeft.’
HEY LOSER
De patiënt heeft in de 3D-exposureomgeving niet alleen te maken met
virtuele dagelijkse situaties, maar
vangt ook gesprekken of verbale
uitroepen op. Zandee is degene die
via haar tablet bepaalt wat de patiënt
tijdens de behandeling hoort. ‘Voor het
onderzoek hebben we gebruik gemaakt
van standaardzinnen en gesprekken die
achterdocht of sociale angst kunnen
triggeren. ‘Hey loser’, of ‘Kijk hem nou’
zijn zinnetjes die regelmatig klinken.
Inmiddels heb ik ook zinnen opgenomen
die veel specifieker van toepassing zijn
op patiënten.’
VIRTUELE COACH
Elsbeth Zandee is momenteel bezig
met een project om de 3D-techniek
beschikbaar te maken voor heel GGZ
Delfland. Zij werkt aan een simpeler
uitvoering van de VRET-techniek om
allerlei situaties na te bootsen die in
behandelingen kunnen worden gebruikt.
Denk aan ontspanningsoefeningen die
van belang kunnen zijn. Of - voor de
wat verdere toekomst - aan een virtuele
intake van een patiënt, waarbij niet de
Signalement
NAAM Elsbeth Zandee
LEEFTIJD 35
FUNCTIE gz-psycholoog
IN DIENST GGZ 9 jaar
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van innovaties op het
gebied van duurzaamheid, vriendelijkheid & persoonlijke
ontwikkeling, lezen en cursussen volgen via www.futurelearn.com,
buiten zijn en leuke activiteiten doen met anderen (jong tot oud)
SAMENWERKINGSPARTNERS
Dr. Natalie Veen, psychiater en plaatsvervangend opleider
psychiatrie, GGZ Delfland
Prof. dr. Mark van der Gaag, psycholoog, Parnassia en Vrije
Universiteit Amsterdam
Dr. Roos Pot-Kolder, psycholoog, Vrije Universiteit Amsterdam
Dr. Wim Veling, psychiater, Universitair Medisch Centrum
Groningen
behandelaar de vragen stelt maar een
heuse digitale avatar. Het doorpakken
op de ontwikkeling van de VR-techniek
valt of staat wel met de investeringen
die betrokken partijen willen doen.
‘We zijn ook begonnen aan een
onderzoek naar het toepassen van een
virtuele coach bij traumatherapie’, zegt
Zandee. ‘Het voordeel hiervan kan zijn
dat een patiënt vrij is om te praten,
zeker als het gaat om een ernstig trauma
rond bijvoorbeeld seksueel misbruik.
Vaak speelt schaamte een grote rol in
de behandeling en dan kan het fijn zijn
dat je tegen een computer praat. Het
kan op een zelfgekozen moment in je
eigen omgeving.’ De andere kant van
de medaille is dat psychologen deze
ontwikkeling als een bedreiging voor
hun werk zouden kunnen zien. Voor haar
geldt dat niet. ‘Ik zie meer de kracht van
de combinatie van praten en virtuele
behandeling.’
BLIJVEN OEFENEN
En Maarten, hoe is zijn perspectief op
verbetering? Volgens de psycholoog
pakt hij de behandeling goed op. ‘Na
zeven van de maximaal zestien sessies
zit hij al op het punt om een echte
busreis te maken in de stad. Het is dan
wel zaak dat hij vervolgens regelmatig
op stap gaat, anders kan de angst weer
terugkomen. Blijven oefenen dus, zal
het advies aan hem zijn.’
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
9
> ONDERZOEK
Psychopathologie
bij de ziekte van Huntington
EINDELOOS
ONDERZOEK
Tijdens zijn opleiding tot psychiater
startte Van Duijn in 2002 met een
promotieonderzoek bij patiënten met de
ziekte van Huntington. Daarna volgden
vele nieuwe onderzoeksprojecten, ook
in internationaal verband. ‘We hebben
zo veel data verzameld dat we er nog
steeds mee uit de voeten kunnen en er
publicaties over kunnen schrijven. Met
Paul Terwindt, een arts-assistent die bij
ons zijn opleiding heeft gevolgd, hebben wij een publicatie over afwijkingen
in het tekenen van een klok bij patiënten met de ziekte van Huntington geschreven. Recent is een andere arts-assistent, Adriana Roman, begonnen aan
een onderzoek naar de relatie tussen
optimisme als karaktereigenschap en
de klinische verschijnselen. Het is een
interessante vraag of een optimistische
instelling invloed heeft op de symptomen. We willen weten of mensen die
gemiddeld hoger scoren op ‘optimisme’
Ergens samen
voor gaan
zonder dat we
daaraan geld
verdienen
nu bijvoorbeeld minder vaak depressief
worden.’
Gemiddeld één dag in de week besteedt
Van Duijn aan onderzoek. Daarnaast
leidt hij psychiaters op. De fulltime aanstelling bij GGZ Delfland completeert
hij met de patiëntenzorg, waarvan de
psychiater het jammer vindt dat hij er
niet meer tijd voor heeft dan de 12 uur
per week die er nu overblijven. ‘Dan zou
ik in de avonduren patiënten moeten
gaan zien.’
Erik van Duijn is gespecialiseerd in de diagnostiek en de behandeling van psychiatrische
stoornissen en gedragsveranderingen bij mensen met de ziekte van Huntington. Deze
erfelijke neurologische aandoening openbaart zich meestal op middelbare leeftijd. Patiënten
hebben zowel psychiatrische, cognitieve als neurologische klachten. Van Duijn deed en doet
onderzoek naar de psychiatrische symptomen, die in het verleden minder wetenschappelijke
aandacht kregen, maar die tot veel beperkingen in het functioneren leiden.
10
DÉ SPECIALIST
Van Duijn ziet ook bij GGZ Delfland
Huntington-patiënten en kan op die
manier zijn onderzoek combineren
met de klinische praktijk, waardoor
het onderzoek kwalitatief verbetert.
Patiënten komen naar hem toe, omdat
ze weten dat hij dé specialist is op het
gebied van de psychiatrische aspecten
van deze ziekte, waarbij hij samenwerkt
met Leidse specialisten. Hij zegt: ‘Er zijn
in Nederland geen andere psychiaters
gespecialiseerd in deze ziekte. Ik ken
wel collega’s die belangstelling hebben
voor het behandelen van mensen met
Huntington, maar zij zien veel minder
patiënten met die ziekte.’
AFWIJKINGEN IN HET BREIN
In zijn onderzoek laat Van Duijn zien
dat de ziekte nog vóór de kenmerkende
bewegingsstoornissen kan beginnen
met psychiatrische en cognitieve
symptomen als gevolg van afwijkingen
in het brein. ‘De subtiele symptomen
zijn vooral het niet kunnen overzien
van complexe situaties. Maar ook veel
informatie tegelijkertijd verwerken gaat
moeilijker, waardoor mensen meer op
hun tenen moeten lopen. Ik heb over
het algemeen patiënten die meer last
van psychiatrische dan van bewegingssysmptomen hebben.’
Ander onderzoek is gedaan naar suïcidale aspecten bij Huntington-patiënten.
Van Duijn begeleidde een promoven-
Optimistische
instelling
heeft invloed
op de
symptomen
dus in Leiden hierin. ‘We hebben een
Europees databestand onderzocht
waarin gegevens zaten van een groep
van meer dan 1.500 Huntingtonpatiënten die jaarlijks vragenlijsten invulde.
Dit bestand is inmiddels uitgegroeid
tot vele duizenden patiënten wereldwijd. In onze analyse zijn we bevestigd
in het feit dat suïcidale gedachten en
concrete plannen veel vaker voorkomen
bij mensen met Huntington, wel drie
keer zo veel als bij gezonde mensen. De
gegevens zijn aangevuld met kwalitatief onderzoek, waarbij mensen met
suïcidale gedachten werd gevraagd
hoe zij benaderd willen worden in de
zorg. Zij vinden het allerbelangrijkste
om te kunnen praten over het niet meer
willen leven; zij willen dus een luisterend oor. Veel familieleden denken dat
ze dat juist niet moeten doen omdat ze
bang zijn dat ze de gedachten verder
aanwakkeren. Patiënten gaven ook aan
uitgevraagd te willen worden om vast te
stellen of ze depressief zijn en eventueel met medicatie behandeld kunnen
worden.’
Signalement
NAAM Erik van Duijn
LEEFTIJD 45
FUNCTIE psychiater, opleider en onderzoeker
IN DIENST GGZ 8 jaar
HOUDT BEHALVE VAN ZIJN WERK ook van halve en hele marathons lopen, ballet en theater
SAMENWERKINGSPARTNERS
Prof. dr. Roos van der Mast, psychiater, LUMC en Universiteit Antwerpen
Prof. dr. Raymund Roos, neuroloog, LUMC
Prof. dr. Aad Tibben, klinisch-psycholoog, LUMC
Dr. Erik Giltay, psychiater, LUMC en European Huntington’s Disease Network
Paul Terwindt, psychiater
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
11
> ONDERZOEK
MULTI-FAMILY GROUP THERAPY
Huntington is een ziekte waarbij ook de
familie is aangedaan. ‘De wetenschap
dat je kinderen mogelijk ook gendrager
zijn, is een vreselijke gedachte. Het
komt voor dat een ouder en een kind
deze erfelijke ziekte hebben en beiden
bij mij in behandeling zijn.’ De psychiater wil daarom graag onderzoek doen
naar de effectiviteit van een systeembenadering: een vorm van therapie
voor een gezin of meerdere gezinnen bij
elkaar. ‘Zo’n type onderzoek zit in mijn
hoofd om verder uitgewerkt te worden’,
zegt Van Duijn. Hij refereert aan de
behandeling van mensen met schizofrenie. ‘Daar kennen we de Multi-Family
Group Therapy; dat zijn avonden met
meerdere families bijeen die een vergelijkbaar probleem bespreken. Het is een
combinatie van onder andere herkenning, psycho-educatie en problemsolving op gedragsmatig niveau die rust
en controle kan geven in het leven van
mensen.’
STERKE SAMENHANG
Bij mensen met Huntington is genetisch
bepaald dat zij de ziekte, inclusief psychiatrische klachten, krijgen. Hun brein
veroudert al snel op vroege leeftijd. Volgens de psychiater maakt dat gegeven
het interessant om verder te kijken naar
de relatie tussen veranderingen in het
brein en psychiatrische en cognitieve
stoornissen. ‘Je hoeft daarvoor geen
nieuwe, grote onderzoekspopulatie
samen te stellen, omdat we van tevoren
weten wie er ziek wordt.’
Hij denkt dat er een sterke samenhang
is tussen hogere uitvoerende cognitieve
functies en psychiatrische stoornissen
die elkaar versterken. ‘Het gaat daarbij
niet alleen om de biologische verandering van het brein die psychiatrische
klachten geeft. Het slechter kunnen
reflecteren en het verlies aan overzicht
kunnen je prikkelbaar en boos maken,
je gedrag verandert, de situatie verer-
Heeft voeding invloed op gedrag? En is het
mogelijk om door het gebruik van voedingssupplementen agressie te verminderen? Naar aanleiding van een proef onder
Engelse en Nederlandse gedetineerden
doet GGZ Delfland mee aan een onderzoek naar de effecten van voeding op het
gedrag.
Onderzoekers van GGZ Delfland voeren momenteel, in samenwerking met
het Leids Universitair Medisch Centrum
(LUMC), een onderzoek uit in de kliniek.
Patiënten zijn opgedeeld in twee groepen.
De behandelgroep gebruikt een half jaar
lang voedingssupplementen en de controlegroep ontvangt gedurende deze periode
een placebo. Er wordt onderzocht wat de
invloed van de voedingssupplementen op
de mate van agressief gedrag is.
De ziekte van Huntington is een erfelijke aandoening die bepaalde delen van de
hersenen aantast. De eerste symptomen openbaren zich meestal tussen het 35e
en 45e levensjaar, maar kunnen ook eerder of later in het leven optreden. Zij uit
zich o.a. in onwillekeurige (choreatische) bewegingen die langzaam verergeren,
verstandelijke achteruitgang en een verscheidenheid van psychische symptomen.
De ziekte leidt gemiddeld na een zestiental jaren tot de dood van de patiënt(e),
meestal door bijkomende oorzaken zoals longontsteking. (bron: vereniging van
Huntington, www.huntington.nl)
gert en angst of depressie liggen op de
loer.’ Van Duijn weet dat het herkennen
van de neuropsychiatrische symptomen
en een behandeling op maat de kwaliteit van leven van Huntington-patiënten
aanzienlijk kan verbeteren.
Als je hem vraagt wat zijn drijfveren zijn
in het jarenlang onderzoek doen, zegt
hij onmiddellijk: ‘Het verbeteren van de
behandeling, het werken met internationale collega’s, ergens samen voor gaan
zonder dat we daaraan geld verdienen.
In die zin is het onderzoek eigenlijk een
soort hobby van me geworden.’
Het is aannemelijk om te denken dat menselijk gedrag het resultaat is van de keuzes
die iemand maakt. Toch is er reden om aan
te nemen dat andere factoren het gedrag
ook beïnvloeden. Het brein is, net als het
hart en de lever, een orgaan. Ook het brein
heeft daarom goede voeding nodig om
optimaal te functioneren. Goede vetten
zijn de belangrijkste bouwstof van hersen-
cellen en andere belangrijke voedingsstoffen zijn eiwitten, vitamines en mineralen.
In Nederland en het Verenigd Koninkrijk is
al onderzoek gedaan onder gedetineerden
naar het effect van voedingssupplementen op gedrag. De behandelgroep kreeg
multivitaminen, mineralen en visolie en
de controlegroep ontving een placebo. In
de groep die de voedingssupplementen
ontving werden significant minder agressie-incidenten waargenomen. Andere
voedingsstudies zoals een onderzoek naar
de invloed van een mediterraan dieet op
depressies en de uitwerking van visolie
op depressieve klachten en psychotische
symptomen lieten ook een positief effect
zien.
Onderzoeken hebben dus aangetoond dat
voeding weldegelijk invloed heeft op het
menselijk gedrag en op psychische klachten, maar de precieze werking is nog onbekend. Het onderzoek van GGZ Delfland laat
na afloop meetbare effecten zien waarop
nieuwe onderzoeksvragen geformuleerd
kunnen worden.
Sanne van der Zwaan
Annelies van Straten
Breinvoedsel, een
onderzoek naar de invloed
van voeding op gedrag
ENKELE PUBLICATIES
Erik van Duijn heeft meegewerkt aan tientallen publicaties. De laatste 5 publicaties zijn:
-Hubers AAM, Hamming A, Giltay EJ, von Faber M, Roos RAC, van der Mast RC, van Duijn E: Suicidality in Huntington’s disease: a qualitative
study on coping styles and support strategies. Journal of Huntington’s Disease 2016; 5: 185-198
-Mestre TA, van Duijn E, Davis AM, Bacoud-Lévi AC, Busse M, Anderson KE, Ferreira JJ, Mahlknecht P, Tumas V, Sampaio C, Goetz CG, Cubo E,
Stebbins GT, Martinez-Martin P, and members of the MDS Committee on Rating Scales Development: Rating scales for behavioral symptoms
in Huntington’s disease: critique and recommendations. Movement Disorders 2016; 31: 1466-1478
-Mastrokolias A, Pool R, Mina E, Hettne K, van Duijn E, van der Mast RC, van Ommen GJB, ‘t Hoen PAC, Prehn C, Adamski J, van Roon-Mom
WMC: Integration of targeted metabolomics and transcriptomics identifies deregulation of phosphatidycholine metabolism in Huntington’s
disease peripheral blood samples. Metabolomics 2016; 12: 137
-Bouwens JA, van Duijn E, Cobbaert CM, Roos RAC, van der Mast RC, Giltay EJ: Plasma cytokine levels in relation to neuropsychiatric
symptoms and cognitive dysfunction in Huntington’s disease. Journal of Huntington’s Disease 2016; 5: 369-377
-Hubers AAM, Moaddine S, Peersmann SHM, Stijnen T, van Duijn E, van der Mast RC, Dekkers OM, Giltay EJ: Suicidal ideation and subsequent
completed suicide in both psychiatric and non-psychiatric populations: a meta-analysis. Epidemiology and Psychiatric Sciences 2016; 1-13
12
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
13
> ONDERZOEK
Een schema is vaak al vroeg in het leven
gevormd en is als het ware een bril
waarmee mensen naar zichzelf, naar
een ander en de wereld om zich heen
kijken. Door negatieve ervaringen kan
een gekleurd beeld ontstaan, wat het
denken, gevoel en gedrag kan beïnvloeden. ‘Schematherapie is een vorm
van psychotherapie voor mensen met
ernstige psychische stoornissen, zoals
een persoonlijkheidsstoornis of een
vaak terugkomende depressie’, zegt
gz-psycholoog Ruth van Dijk die onderzoek doet naar de samenhang tussen
schemaverandering en de verandering
in de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek. ‘Iedereen scoort wel op een
schemavragenlijst en heeft thematiek in
zijn of haar leven die bepalend kan zijn,
maar dat hoeft niet tot een psychische
stoornis te leiden. De mate waarin dat
schema voorkomt en hoe belemmerend
dat werkt, verschilt enorm.’
Je maakt steeds dezelfde fouten
in je leven, terwijl je je hebt
voorgenomen om een volgende
keer anders te reageren. Je gedrag
laat patronen zien, die je niet
kunt veranderen, ook al wil je
dat graag. Je weet met je gezonde
verstand best wat je zou moeten
doen, maar je gevoel werkt niet
mee. Tijd voor schematherapie!
‘Veranderen schema’s
wanneer de ernst
van persoonlijkheidsproblematiek afneemt?’
14
AANTREKKELIJK
Ruth van Dijk doet het onderzoek in het
kader van haar opleiding tot klinisch
psycholoog. Schematherapie is een van
de behandelvormen bij GGZ Delfland,
waardoor de resultaten van het onderzoek gemakkelijk te implementeren zijn.
Bovendien werkt Van Dijk zelf veel met
schematherapie, wat het onderzoek
extra aantrekkelijk voor haar maakt.
Samen met haar collega Gabrielle de
Groot begon zij in 2015 met het verzamelen van de data. Verder organiseerden
zij een training voor alle behandelaren
die meededen aan hun onderzoek. Het
duo wilde eenzelfde beginpunt in alle
groepen hebben om het effect van de
therapie goed te meten, en zo min mogelijk het therapeuteneffect.
Bij het bestuderen van de relatie tussen
schema’s en de persoonlijkheidsproblematiek is het van belang om te weten of
schema’s veranderen wanneer de ernst
van de persoonlijkheidsproblematiek afneemt. Wanneer blijkt dat die problematiek gelijk blijft terwijl schema’s veranderen, betekent dit dat behandeldoelen
wellicht anders geformuleerd moeten
worden en dat schema’s een andere rol
krijgen binnen de behandeling. De vraag
die dan blijft liggen is wat een goede
uitgangsmaat is voor het behandelresultaat. In dit kader kijkt Van Dijk dan ook
in hoeverre schemaverandering samenhangt met de kwaliteit van leven en de
tevredenheid over de behandeling.
METHODE
Hoe pakt zij het onderzoek aan? Op
verschillende locaties binnen GGZ
Delfland worden groepen Kortdurende
Schematherapie met experiëntiële
technieken gegeven voor mensen
met een persoonlijkheidsstoornis.
Gedurende de behandeling vinden er
20 groepsbijeenkomsten plaats en vier
individuele gesprekken. De deelnemers
(60 in totaal) moeten op drie momenten
vragenlijsten invullen. Aan de hand
van deze metingen wordt onderzocht
of er een samenhang is tussen een
verbetering (eindmeting ten opzichte
van beginmeting) op schema-ernst
en een afname van de mate van de
persoonlijkheidsproblematiek. Ook
wordt gekeken naar een samenhang
tussen een verbetering in schema-ernst
en een toename van de kwaliteit van
leven. Ten slotte is er aandacht voor
een samenhang tussen een verbetering
in schema-ernst en een grotere
behandeltevredenheid.
Van Dijk zegt: ‘Het is en blijft ingewikkeld om het behandelresultaat te
vangen in een meetinstrument. Op
welk aspect zien we het meeste effect
gedurende de behandeling? Het is in
het kader van de kwaliteit in de zorg
en de zorgkosten belangrijk om te
weten of een behandeling effect heeft
of zinvol is.’
HELP, IK WORD VERLATEN!
Laten we er tot slot een voorbeeld
bij pakken. Het schema ‘verlating’.
Op het moment dat iemand denkt
te worden verlaten, komen oude
herinneringen over verlating boven.
Met schematherapie wil de patiënt
inzicht krijgen in wanneer en waarom
het schema actief wordt. En als dat het
geval is, wat je dan kunt doen om voor
jezelf te zorgen. Van Dijk: ‘De vraag is
of we de mate waarin het schema actief
wordt aanpakken en het inzicht en de
copingsvaardigheden vergroten. In dat
geval kan de patiënt beter voor zijn/
haar emotionele behoeftes zorgen en er
anders mee omgaan in contacten met
geliefden. De klachten zullen daardoor
afnemen, maar dat wil niet zeggen dat
het schema anders is geworden. Ik denk
dat schemaverandering uiteindelijk een
proces van jaren is. Maar daarvoor hoef
je niet jaren in therapie.’
Wat de resultaten uit haar onderzoek
zijn, is nog even afwachten. ‘Ik hoop
dat we via het onderzoek meer inzicht
krijgen welk effect de behandeling heeft,
en op welk gebied. Ik vermoed dat we
op de schemaverandering geen ander
beeld zullen zien. Dit voorjaar gaan we
eerst de data analyseren. Daarna ga
ik mijn artikel schrijven, in ieder geval
voor het einde van het jaar wanneer ik
afstudeer als klinisch psycholoog.’
Signalement
NAAM Ruth van Dijk
LEEFTIJD 31
Functie: gz-psycholoog en i.o. klinisch psycholoog
IN DIENST GGZ 7 jaar
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van haar gezin
SAMENWERKINGSPARTNERS
Gabrielle de Groot, gz-psycholoog i.o. klinisch psycholoog, GGZ Delfland
Dr. Jenny Broersen, gz-psycholoog en psychotherapeut, GGZ Delfland
Dr. Robert Ferdinand, psychiater, GGZ Delfland
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
15
> ONDERZOEK
Slaapproblemen bij oudere personen
Neuropsychiatrische
symptomen bij CADASIL
Op zoek naar
de ultieme behandeling
CADASIL is een erfelijke afwijking aan de kleine slagaders en
een afkorting van Cerebrale Autosomaal Dominante Arteriopathie met Subcorticale Infarcten en Leuko-encefalopathie.
Het is de meest voorkomende oorzaak van erfelijke infarcten en vasculaire dementie die wordt veroorzaakt door een
mutatie in NOTCH3-gen. De prevalentie bedraagt ongeveer
2-4 per 100.000. In Nederland zijn er 175 families met CADASIL bekend. De kernsymptomen zijn migraine met aura, TIA/
CVA, cognitieve stoornissen, epilepsie en (neuro)psychiatrische symptomen.
Op een gespecialiseerde polikliniek voor patiënten met een
neurodegeneratieve aandoening bij GGZ Delfland, hebben
de psychiaters Marlies Baldee-Hordijk en Erik van Duijn onderzocht welke neuropsychiatrische symptomen voorkomen
bij CADASIL-patiënten. Uit hun onderzoek blijkt dat vooral
depressieve en angstklachten en apathie veel voorkomen.
Ook zijn er aanwijzingen voor subtiele veranderingen in
het karakter van mensen. Deze resultaten komen overeen
met wat in de medische literatuur wordt beschreven. Naast
depressie, angst en apathie, worden ook prikkelbaarheid
en slaapstoornissen vaker gerapporteerd. Zo’n 33% van de
patiënten met CADASIL heeft ooit een depressie doorgemaakt. Mogelijk ligt dit percentage nog hoger doordat de
symptomen van een depressie niet altijd worden herkend
of niet goed worden uitgevraagd. Andere ziektebeelden die
worden beschreven bij CADASIL zijn manische ontremming
en psychose, maar het is niet duidelijk of die bij CADASIL
vaker dan in de algemene bevolking voorkomen.
Het is nog onbekend hoe de relatie tussen deze neuropsychiatrische klachten en CADASIL is. Psychische klachten
kunnen veroorzaakt worden door de stress die de ziekte met
zich meebrengt, maar mogelijk is er ook een relatie tussen
specifieke hersenafwijkingen, cognitieve klachten en het
optreden van neuropsychiatrische symptomen.
Neuropsychiatrische klachten komen dus vaak voor bij mensen met CASASIL. Het op tijd herkennen en behandelen van
deze klachten is van groot belang voor het verbeteren van de
kwaliteit van leven van patiënten en hun omgeving. Volgens
de onderzoekers dient er naast het neuro(psycho)logisch onderzoek ook een screenend psychiatrisch onderzoek plaats
te vinden bij patiënten met CADASIL.
Slaapproblemen komen heel frequent voor, vooral bij ouderen.
Psychiater Rian Peters van Neijenhof wilde inzicht krijgen in wat
de meest belangrijke factor is die slaapproblemen geeft dan wel in
stand houdt. ‘Met het ultieme idee welke behandeling we hier het
beste voor kunnen bedenken.’
Doorstroombelemmerende
factoren bij ECT
Negatieve beeldvorming in de media, angst voor elektriciteit
en het risico op geheugenverlies maar ook stigmatisering
spelen een rol bij de keuze voor de behandeling van depressie met elektroconvulsieve therapie (ECT). Peter Roozen,
psychiater in opleiding, onderzoekt bij GGZ Delfland of er
arts- of patiëntgebonden factoren zijn die bepalend zijn in de
keuze voor ECT.
In dit onderzoek probeert Roozen te achterhalen of de doorstroom van patiënten, die volgens de richtlijn in aanmerking
zouden komen voor ECT, belemmerd wordt door arts- of
patiëntgebonden factoren. Eerdere studies tonen aan dat de
weerstand voor deze behandeling niet alleen onder patiënten bestaat. De kennis die artsen van de behandeling hebben, het stigma dat zij er aan toekennen en de vooroordelen
die artsen over ECT hebben, spelen mee bij het overwegen
van deze therapievorm.
Voor dit onderzoek werden patiënten van GGZ Delfland geselecteerd die een depressieve stoornis als primaire diagnose
hebben en behandeld worden met een antidepressivum in
combinatie met lithium of mao-remmer. De behandelaren
werden geïnterviewd over de behandelvoorgeschiedenis en
de afwegingen die er gemaakt zijn. De mening van de patiënt
bij die afwegingen werd ook in kaart gebracht. De uitkomsten van deze vraaggesprekken worden vergeleken met
behandelstappen zoals die in de richtlijn zijn beschreven.
De uitkomsten van het onderzoek moeten aantonen welke
factoren eventueel de doorstroom naar ECT belemmeren.
Vervolgens kan onderzocht worden hoe deze belemmeringen
weggenomen kunnen worden en kan deze vorm van behandeling beter ingezet worden.
Peter Roozen
16
Marlies Baldee
Peters van Neijenhof maakte in haar
studie gebruik van data van de Netherlands Study of Depression in Older Persons (NESDO). Aan deze studie deden
510 personen in de leeftijd van 60 tot
93 jaar mee, van wie 378 mensen waren
gediagnosticeerd met een depressie en
132 personen zonder.
METHODE
In het onderzoek werden meerdere
vragenlijsten gebruikt, onder andere
de Women’s Health Initiative Insomnia
Rating (WHIIRS), aangevuld met een
vraag over de slaapduur en de Inventory
Depression Scale (IDS) om de ernst van
de depressie vast te stellen. Daarnaast
waren er onder andere allerlei vragenlijsten rondom chronische ziekten en
medicatiegebruik. Ook werd speeksel
afgenomen voor cortisolbepalingen. In
het bloed werden diverse ontstekingsparameters bepaald.
WAT WAREN DE RESULTATEN?
De ernst van de depressie bleek de
meest bepalende factor bij de ernst
van de slaapstoornissen. ‘Belangrijker
nog dan het aantal chronische ziekten
en medicatiegebruik’, vult Peters van
Neijenhof aan. ‘In de biologische context komt er tot nu toe geen duidelijke
bepalende factor voor slaapproblemen
naar voren. Door de heterogeniteit
van de ouderen met alle bijbehorende
ziekten die zij ook op somatisch vlak
hebben, is het moeilijk vast te stellen
wat van invloed kan zijn, doordat alle
factoren ook weer effect op elkaar hebben.’ Zij denkt dat vervolgonderzoek
hier wellicht meer helderheid in kan
geven. Bij volwassenen was een consistenter verband met slaapstoornissen
dan in de groep ouderen.
COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE
Peters van Neijenhof: ‘Je hebt meer
kans op slaapstoornissen als je meer
ziektes hebt. Dat zag ik wel terug in het
onderzoek. Maar als je dat gegeven gaat
corrigeren voor alle significante variabelen, blijft dat niet meer overeind. Dan
bepaalt vooral de ernst van de depressie de ernst van slaapstoornissen bij
ouderen. Dat betekent voor de praktijk
dat door het zo goed mogelijk behandelen van de ernst van de depressie,
slaapstoornissen kunnen verminderen.
Cognitieve gedragstherapie gericht op
zowel depressie als slaapstoornissen is
in mijn optiek dan een goede therapie.’
DOKTEREN
Ook voor ouderen met slaapproblemen
die niet depressief zijn, lijkt cognitieve
gedragstherapie een goede behandeling. De vraag is dan hoe je hen in het
vizier krijgt? ‘Meer aandacht vanuit de
ggz-instelling voor informatie aan huisartsen kan de mogelijkheid vergroten
om ouderen met slaapproblemen adequaat te behandelen’, antwoordt Peters
van Neijenhof. ‘Probleem is echter dat
ouderen vaak niet uit zichzelf over hun
slaapproblemen praten. Veel ouderen
worstelen met de slaap en proberen
vaak zelf te dokteren met allerlei middelen, die vervolgens niet helpen of de
slaapstoornissen zelfs verergeren.’
Signalement
NAAM Rian Peters van Neijenhof
LEEFTIJD 35
FUNCTIE psychiater
IN DIENST GGZ oktober 2010 (eerst als arts-assistent, en sinds augustus 2015 als psychiater)
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van sporten, lekker eten en haar gezin
SAMENWERKINGSPARTNERS
Dr. Erik van Duijn, psychiater, GGZ Delfland
Prof. dr. Roos van der Mast, psychiater, Leids Universitair Medisch Centrum en Universiteit Antwerpen
Dr. Hannie Comijs, psycholoog, VU Medisch Centrum en GGZ inGeest
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
17
> ONDERZOEK
De sterke neiging om ongewilde situaties emoties, gedachten en lichamelijke
sensaties uit de weg te gaan, komt vaak voor bij mensen met psychische
klachten. Dit fenomeen wordt in de ggz aangeduid als experiëntiële vermijding.
Volgens Anouschka Visser is experiëntiële vermijding niet alleen een gevolg
van psychische stoornissen. Ze kunnen erdoor ontstaan, voortbestaan of
verergeren. Als deze aanname klopt, moeten de diagnostiek en behandeling van
persoonlijkheidsstoornissen daar nauwer op afgestemd worden. Hiermee is de
onderzoeksvraag die zij behandelt ter afronding van haar opleiding tot klinisch
psycholoog, zeer relevant voor de praktijk van ggz-therapeuten.
De term experiëntiële vermijding
verwijst naar een sterke neiging om
ongewilde situaties emoties, gedachten
en lichamelijke sensaties uit de weg te
gaan. Psychotherapeute Visser legt uit
dat dit onschuldiger klinkt dan het is.
Het vermijden van situaties of gedachten
heeft een negatieve invloed op mensen.
Het ondermijnt hun zelfvertrouwen, of
maakt ze achterdochtig. Regelmatig
hebben deze cliënten problemen
met alcohol- en drugsgebruik en
zelfbeschadiging. Visser raakte
benieuwd naar de relatie tussen de
ernst van de persoonlijkheidsstoornis en
de mate van de experiëntiële vermijding.
En daarmee was de onderzoeksvraag
geboren.
Relatie tussen experiëntiële
vermijding en persoonlijkheidsstoornissen
OORZAAK OF GEVOLG?
18
EXTRA VRAGENLIJST
Om de relatie tussen de ernst
van de stoornis en de mate van
experiëntiële vermijding in kaart te
brengen, benaderde zij een groep
cliënten van GGZ Delfland. Het ging
om mensen bij wie de diagnose
persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld.
Van hen wilden er 84 meedoen aan
het onderzoek. Daarvoor vulden
zij twee extra vragenlijsten in. Met
de eerste aanvullende vragenlijst
bracht Anouschka de ernst van
persoonlijk disfunctioneren in kaart.
De tweede vragenlijst mat de mate van
experiëntiële vermijding. De uitkomsten
van deze vragenlijsten worden met
elkaar vergeleken.
VERWACHTINGEN
De analyse is nog niet afgerond. Daarom
is het is nog even wachten op de
definitieve onderzoeksresultaten. Wel
vertelt Visser over haar hypothesen.
‘Ik verwacht dat mensen met een
persoonlijkheidsstoornis hoog
scoren op experientiële vermijding.
Volgens mij is het een onderliggend
probleem dat met die stoornissen
samenhangt.’ Daarom denkt ze dat
de mate van experiëntiële vermijding
bij alle persoonlijkheidsstoornissen
min of meer gelijk is. Wel verwacht
zij een relatie tussen de ernst van
het persoonlijk disfunctioneren van
cliënten en de mate van experiëntiële
vermijding. ‘Kort gezegd: Hoe ernstiger
het persoonlijk disfunctioneren, des te
meer experiëntiële vermijding. En vice
versa.’
BELANG BEHANDELING
De psychotherapeute legde al uit dat
experiëntiële vermijding ongunstig kan
zijn voor het welbevinden van cliënten.
Het ontwijken gaat namelijk een steeds
grotere rol spelen in het dagelijks leven.
Het is eveneens ongunstig voor het
beloop van de persoonlijkheidsstoornis.
‘Als experiëntiële vermijding niet of
onvoldoende wordt behandeld, zal
het functioneren onder invloed van
voortdurende dagelijkse stressoren
alleen maar slechter worden.’ Het is
daarom zaak dat de behandelaar gericht
inzet op de therapeutische behandeling
van experiëntiële vermijding. Dat kan
door cliënten nieuwe vaardigheden
aan te leren voor moeilijke situaties.
Daarbij is het doel van de behandeling
misschien nog wel meer bepalend
voor de uitkomst dan de gekozen
behandelmethode.
GOED ONDERZOEK, BETERE BEHANDELRESULTATEN
Op basis van haar eigen research heeft
ze suggesties voor vervolgonderzoek.
‘De inzichten in de relatie tussen
de persoonlijkheidsstoornis en
experiëntiële vermijding kunnen
steviger worden onderbouwd.
Dat kan door meer mensen in het
onderzoek te betrekken, of mensen
met persoonlijkheidsproblematiek
te vergelijken met mensen zonder
persoonlijkheidsproblematiek. Maar
ook door hen langere periode te volgen
en met tussenpozen te bevragen.’
In aanloop naar de afronding van haar
opleiding tot klinisch psycholoog
is Visser enthousiast geraakt over
het onderzoeksprogramma van GGZ
Delfland. Volgens haar bevordert het
een goede afstemming en kunnen
collega’s voortborduren op elkaars
onderzoeksresultaten.
Het onderzoek komt bovendien
ten goede aan de kwaliteit van de
dienstverlening van de organisatie.
Vissers eigen onderzoek is er een
voorbeeld van. ‘Het is nuttig om het
effect van een behandeling gericht
op experiëntiële vermijding op de
psychopathologie van cliënten in
kaart te brengen. Als mijn inschatting
klopt, zal een gerichte behandeling
leiden tot een lagere score op de
psychopathologie. Dat zou betekenen
dat cliënten beter gaan functioneren en
zich beter gaan voelen.’
Signalement
NAAM Anouschka Visser
LEEFTIJD 46
FUNCTIE psychotherapeut, i.o. klinisch psycholoog, cognitief
gedragstherapeut VGCt en senior schematherapeut
IN DIENST GGZ 19 jaar
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van haar gezin (man
en twee dochters), de lente en uit eten gaan
SAMENWERKINGSPARTNER
Dr. A. Starrenburg, klinisch psycholoog, GGZ Delfland
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
19
> ONDERZOEK
Marga Boorsma deed voor haar
opleiding tot klinisch psycholoog
wetenschappelijk onderzoek naar
het effect van het dialoogmodel op
het resultaat van de behandeling van
adolescenten. ‘Hebben patiënten
meer vertrouwen en meer motivatie als
ze volgens het dialoogmodel tot een
bepaald behandelplan zijn gekomen?
We weten dat de niet-specifieke
therapiefactoren zoals motivatie en
vertrouwen in de behandeling en de
behandelaar een niet te verwaarlozen
invloed hebben op het effect van
een therapie. Mijn hypothese was,
dat het dialoogmodel die factoren
al versterkt en zo ook bijdraagt
aan het behandeleffect. In mijn
onderzoek stond de vraag centraal
of de inzet van het dialoogmodel bij
adolescenten leidt tot meer afname
van gedrags- en emotionele klachten
op de langere termijn, vergeleken met
een gewoon adviesgesprek. En zo
ja, of dat dan komt doordat de nietspecifieke therapiefactoren dankzij het
dialoogmodel sterker aanwezig zijn?’
Het dialoogmodel
VLIEGENDE START
OF EEN KORTE VREUGDE?
‘Het dialoogmodel bij een adviesgesprek is toegankelijk, leuk en speels
om te doen. Het is sterk visueel waarbij je het verhaal van de patiënt,
zo veel mogelijk ook in de taal van de patiënt, samenvat met getekende
symbolen als ondersteuning. Op die manier sluit je aan bij diens
belevingswereld en wordt een behandeladvies logisch en duidelijk.’
20
VRAAGTEKENS
Het dialoogmodel is ongeveer negen
jaar geleden ontwikkeld door psychiater
George Westermann en klinisch
psycholoog Jac Maurer. Zij zochten naar
een manier om adviesgesprekken in
de ggz- en jeugdzorg meer structuur
te geven. Westermann en Maurer
waren niet tevreden over hoe
adviesgesprekken gingen. Zij misten
een methodische aanpak en zetten
vraagtekens bij het eenrichtingsverkeer
met de jonge patiënt en diens
ouders. Uiteindelijk ontwikkelden zij
samen het dialoogmodel, gebaseerd
op shared decision making, een
manier van communiceren die in de
gezondheidszorg in brede zin al langer
bestaat.
Boorsma zegt: ‘Het dialoogmodel
maakt al snel duidelijk waar de
disbalans zit tussen de emoties, de
gedachtenpatronen, lichamelijke
aspecten en de relationele stijl. En op
welke levensgebieden dit invloed heeft.
Het maakt een krachtige manier van
communiceren met de patiënt mogelijk,
waarbij visualisatie een belangrijk
middel is om de informatie beter over te
brengen en te verankeren.’
STAP VERDER
Westermann onderzocht het
effect van het dialoogmodel op de
beslissingsambivalentie. Hij wilde
weten of adolescenten en ouders
die het adviesgesprek volgens het
dialoogmodel hadden gehad, zekerder
zijn van het besluit tot een bepaalde
therapie, of niet? Uit dat onderzoek
kwam naar voren dat vooral de ouders
daarna zekerder waren van hun besluit.
Boorsma ging in haar onderzoek een
stap verder. Zij was benieuwd naar
het effect op de langere termijn. Als
instrument bij adviesgesprekken wordt
het dialoogmodel gewaardeerd en
is kennelijk effectief. Maar betekent
dit ook een vliegende start voor de
daaropvolgende behandeling?
‘Het onderzoek was enkelblind
gerandomiseerd. Dit betekent dat
alleen de behandelaar wist of er een
dialoogmodel of regulier adviesgesprek
zou plaatsvinden, de patiënt wist dit
niet’, licht zij de onderzoeksmethode
toe. ‘Welke van de twee soorten
gesprekken volgde per patiënt, werd ad
random van tevoren bepaald. De SDQ Strengths and Difficulties Questionnaire
- werd apart ingevuld door de patiënt
en ouders bij binnenkomst, en na het
adviesgesprek een vragenlijst die de
ervaren kwaliteit van niet-specifieke
therapiefactoren in kaart bracht. Ik
ben de patiënten gaan volgen in hun
behandeltraject. Na drie maanden
behandeling namen we de vragenlijst
opnieuw af’, aldus Boorsma.
VERRASSEND
Het aantal deelnemers aan het
onderzoek viel haar wat tegen. Na
de aanmeldingen werd de klinisch
psycholoog in opleiding geconfronteerd
met één grote afvalrace, zoals zij het
zelf zegt. ‘Uiteindelijk hebben we 20
tot 25 mensen per onderzoeksgroep
overgehouden. Het onderzoek geeft
ondanks de beperkte omvang wel een
significant resultaat aan.’
De adolescenten die het dialoogmodel
aangeboden kregen, rapporteerden
namelijk na drie maanden behandeling
een significant grotere afname van
klachten vergeleken met leeftijdsgenoten die het reguliere adviesgesprek
hadden gekregen. ‘Dat vond ik toch
wel verrassend in zo’n relatief kleine
onderzoeksgroep. Verder werd er geen
grotere klachtenafname gerapporteerd
door de moeders van de cliënten in
de dialoogmodelgroep. Maar er werd
géén mediërend effect gevonden voor
de kwaliteit van de niet-specifieke
therapiefactoren. Dus waarom het
dialoogmodel dit effect heeft, weten we
nog niet goed.’
BREDER TOEPASSEN
Boorsma concludeert dat het effectief
is om het dialoogmodel bij jongeren
te gebruiken in het adviesgesprek.
Mogelijk is het effect nog groter
wanneer het model breder in het
gehele zorgproces wordt toegepast,
bijvoorbeeld bij evaluatiemomenten.
Zit dat erin? ‘Collega’s hebben in
ieder geval enthousiast gereageerd,
zeker ook omdat verschillende van
hen aan mijn onderzoek hebben
meegewerkt en daartoe getraind zijn
in het dialoogmodel’, antwoordt zij.
Onze organisatie heeft shared decision
making omarmd als basis-attitude om
samen het behandelplan te bepalen
en het behandeltraject aan te gaan,
maar het dialoogmodel is daar niet
expliciet aan toegevoegd als instrument.
Maar dat neemt niet weg dat ik en
een paar collega’s het dialoogmodel
gebruiken in adviesgesprekken of
behandeltrajecten.’
Signalement
NAAM Marga Boorsma
LEEFTIJD 50
FUNCTIE klinisch gz-psycholoog, cognitief gedragstherapeut
en praktijkopleider op de Jeugdafdeling
IN DIENST GGZ 14 jaar
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van leuke dingen
doen met man en tweelingdochters (11 jaar), kunst, cultuur
en creativiteit
SAMENWERKINGSPARTNER
Dr. Robert Ferdinand, psychiater, GGZ Delfland
OVERIGE PUBLICATIES Artikel onder revisie
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
21
> ONDERZOEK
Robert Ferdinand, voorzitter commissie wetenschappelijk onderzoek
‘Meer
continuïteit en
meer impact’
‘Het aantal
wetenschappelijke
onderzoeken in onze
organisatie groeit.
Daarom is het een mooi
moment om de vraag te
stellen hoe we verder
willen. Gaan we op de
huidige voet en schaal
door? Of willen we
meer? Hoe richten we
de structuur voor het
onderzoekswerk nog
doelmatiger in? Dit zijn
vragen die nu, juist
gezien de groei in de
afgelopen jaren, relevant
worden.’
Robert Ferdinand, psychiater en voorzitter van de commissie wetenschappelijk onderzoek, spreekt verder: ‘Het is de moeite waard dat de commissie, de Raad van Bestuur
en het Leerhuis samen verder nadenken over antwoorden op deze vragen.’
IMPACT
Ferdinand looft het enthousiasme waarmee collega’s zich verbinden aan soms langjarige onderzoekstrajecten. Hij weet als commissievoorzitter en begeleider als geen
ander dat er heel veel energie in onderzoek wordt gestoken, voor een promotie of voor
een opleiding. ‘We weten ook dat deze research onze mensen beter maakt en goed
is voor de patiëntenzorg die we leveren. Het zou mooi zijn als we de impact verder
kunnen vergroten door bijvoorbeeld eenvoudig een vervolg te kunnen geven aan een
onderzoek, zodat de energie die is gaan zitten in de onderzoeksopzet zo goed mogelijk wordt benut’, aldus Ferdinand.
NIEUWE FABRIEK
Hij vergelijkt de onderzoeksmogelijkheden van GGZ Delfland met een fabriek. ‘Dat is
niet oneerbiedig bedoeld, maar je zou kunnen zeggen dat elk onderzoeksproject een
fabriekje is. Daarin ontwikkelt zich een productieproces dat veel tijd en energie kost,
en waar we uitkijken naar het eindproduct. Bij elkaar zijn dat binnen GGZ Delfland
inmiddels heel wat fabriekjes, die alle veel tijd en energie vergen. Het is jammer als de
energie die we steken in zo’n fabriekje ophoudt zodra een onderzoek is afgelopen. Het
is een optie is om te werken aan het opzetten van een paar wat grotere fabrieken, die
niet steeds hoeven te worden afgebroken als een onderzoek stopt. Met andere woorden, werken aan wat structurelere onderzoeksprojecten, waarbij meerdere collega’s
kunnen aansluiten. Wanneer zij klaar zijn, stappen anderen weer in. Naar mijn mening
krijg je zo meer continuïteit en meer impact.’
FACILITEREN
Wanneer een medewerker het doen van onderzoek overweegt kan deze contact
opnemen met Ferdinand, die deze collega met raad en daad bij staat. ‘We stimuleren
collega’s om begeleiders te zoeken die al onderzoekservaring hebben en bereid zijn
om mede de kar te trekken. Natuurlijk wordt de onderzoeksvraag ook beoordeeld door
de manager, die kijkt naar de meerwaarde voor de cliënten. Op de achtergrond staan
het Leerhuis en de commissie klaar om de onderzoekers op verschillende gebieden te
faciliteren’, aldus Ferdinand die besluit met: ‘Uitgangspunt hierbij is: ‘Wetenschappelijk onderzoek binnen GGZ Delfland is goed voor de ontwikkeling van collega’s en
staat ten dienste van de patiëntenzorg.’
22
Illustratie: Cyprian Koscielniak
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
23
> ONDERZOEK
Rob de Jong onderzocht het effect van
het adviesgesprek in dialoog bij adolescenten
HET VERSCHIL TUSSEN
JONGENS EN MEISJES
Het is belangrijk dat patiënten het gevoel hebben dat het gegeven behandeladvies goed voor hen is. Psycholoog Rob de Jong van het Team Jeugd zocht
uit wat het effect bij adolescenten is van het adviesgesprek in dialoog (AD).
Dit resulteerde in een opmerkelijke uitkomst.
Voor het wetenschappelijk onderzoek in
het kader van zijn opleiding tot klinisch
psycholoog werkte De Jong samen met
collega Marga Boorsma (zie artikel op
pagina 20/21). Beiden maakten gebruik
van dezelfde onderzoeks- en controlegroep. Waar Boorsma benieuwd was
naar het effect van de behandeling van
adolescenten na het adviesgesprek in
dialoog, concentreerde De Jong zich op
de mate van beslissingsambivalentie
bij deze jongeren en hun ouders na het
AD. ‘Met andere woorden, zijn ze meer
of minder zeker van de voorgestelde
behandeling na zo’n gesprek? In mijn
24
praktijk merk ik dat jongeren van nature
wat ambivalenter zijn’, zegt De Jong, die
het dialoogmodel een heel goed middel
vindt voor het adviesgesprek. ‘De cliënt
is meer betrokken bij het bepalen van
het advies.’
Bij 102 pubers van 12 tot 18 jaar, aangemeld bij de ambulante jeugdafdeling
van GGZ Delfland, werd aan de hand
van een enkelblind, gecontroleerd en gerandomiseerd onderzoek bekeken of AD
resulteerde in een afname van de beslissingsambivalentie. Het toepassen van
AD na de intake werd vergeleken met
het gebruikelijke adviesgesprek. ‘Op
basis van eerder onderzoek bij ouders
van basisschoolkinderen verwachtte ik
dat adolescenten en hun ouders na het
AD minder ambivalent over het advies
zouden zijn dan na een gebruikelijk
adviesgesprek.’
MEER TWIJFEL
Maar die vlieger ging niet helemaal op.
Jongens bleken na het AD meer twijfel
te hebben, bij meisjes werden geen
significante effecten gevonden.’ Het
onderzoek was een flinke klus en De
Jong was blij met de medewerking van
collega’s op drie locaties, die speciaal
waren getraind in het hanteren van het
dialoogmodel. De grondleggers van deze
methode, George Westermann en Jac
Maurer, waren ingehuurd om de training
van deze medewerkers te verzorgen.
‘De vraag was inderdaad wat de
verklaring is voor het verschil in
ambivalentie tussen jongens en
meisjes’, zegt De Jong. ‘Het antwoord
is nog hypothetisch. Op basis van
literatuuronderzoek zou je kunnen
zeggen dat misschien de verschillen
in leerstijl of leerstrategie van
puberjongens en -meisjes ermee te
maken hebben. Meisjes leren door te
luisteren en informatie te verzamelen,
jongens leren meer door te doen en uit
te proberen.’
VERANTWOORDELIJKHEID
Een tweede verklaring zou kunnen
zijn, dat adolescente jongens in
die situatie het moeilijk vinden om
verantwoordelijkheid te nemen. De
Jong: ‘We kunnen het niet hard maken,
maar misschien horen de jongens veel
liever wát ze moeten doen om tot een
geslaagde behandeling te komen. Dat
betekent dat we in adviesgesprekken
met AD de puberjongens meer
begeleiding zullen moeten geven,
meer bij de hand moeten nemen. Of
inderdaad bewust met hen een regulier
adviesgesprek voeren’, aldus De Jong
die geen vervolgonderzoek overweegt.
‘Het is wel interessant om aanvullende
research te doen, maar ook zwaar en
tijdrovend. Misschien ligt het meer
op de weg van een academisch ggzcentrum.’
Signalement
NAAM Rob de Jong
LEEFTIJD 56
FUNCTIE klinisch psycholoog
IN DIENST GGZ bijna 12 jaar
HOUDT BEHALVE VAN ZIJN WERK ook van zijn kinderen, kajakken,
langlaufen en cello spelen
SAMENWERKINGSPARTNER
Dr. Robert Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, GGZ Delfland
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
25
> ONDERZOEK
Somatische screeninglijst
bij alcoholafhankelijkheid
Afhankelijkheid van alcohol gaat vaak gepaard met verschillende
lichamelijke problemen. Om het doel van detoxafdeling Ridder
10 (van GGZ Delfland) - behandelen met een korte doelgerichte
ontwenning - te behalen, is het belangrijk de klachten in de
intakefase snel inzichtelijk te maken. Het onderzoek van Janneke
Dijkshoorn was erop gericht een screeningslijst te ontwikkelen
om de somatische comorbiditeit (het tegelijkertijd hebben van
twee of meer aandoeningen) beter in kaart te brengen en te
behandelen. Zij deed de research in het kader van haar opleiding
tot verpleegkundig specialist.
Langdurige schematherapie bij cluster-C?
Comfortzone
verlaten
Waar collega Ruth van Dijk vooral nieuwsgierig is naar het effect
van schematherapie, wil gz-psycholoog Gabrielle de Groot gericht
uitzoeken of (angstige) cluster-C-patiënten eveneens baat hebben
bij die therapie. ‘Ik denk dat zij er meer tijd voor nodig hebben.’
Eerst even dit. De Groot en Van Dijk
hebben de nodige overeenkomsten.
‘Ruth en ik werken als behandelaar veel
met schematherapie. We doen allebei
de opleiding tot klinisch psycholoog,
waarvoor wetenschappelijk onderzoek
is vereist. Daarnaast zijn we niet alleen
collega’s maar ook vriendinnen. We
vullen elkaar trouwens goed aan. Ruth
is scherp en doortastend, ik ben meer
de denker van ons twee. Een ijzersterke
combinatie, haha.’
Over specifiek haar onderzoek vertelt
De Groot: ‘In de geestelijke gezondheidszorg zien we dat diverse mensen
met persoonlijkheidsproblematiek,
waaronder cluster C, profijt hebben
van de experiëntiële, persoonsgerichte technieken in schematherapie. De
wetenschap rondom schematherapie
richt zich vooral op de cluster B-problematiek - specifiek de borderline persoonlijkheidsstoornis. Het is denkbaar
dat mensen met die diagnose sneller
vooruitgang laten zien dan mensen met
hoofdzakelijk cluster C-problematiek. De
eventuele reden? Mogelijk omdat angst
en vermijden minder op de voorgrond
staan bij mensen met een borderline
persoonlijkheidsstoornis.’
26
COMFORTZONE
Degenen met een angstige
persoonlijkheid, zoals in cluster-C,
proberen heftige emoties te vermijden.
Zij hebben eveneens klachten, maar
het ‘ontdooien’ in de behandeling duurt
bij hen mogelijk langer. ‘Zij hebben
tijd nodig om uit hun comfortzone
te stappen’, zegt De Groot. ‘Ik hoop
daarom dat mijn onderzoek aantoont
dat de behandeling ook voor mensen
met een meer angstige of afhankelijke
persoonlijkheid effectief is. Mijn
onderzoek en dat van Ruth doen we
in tien groepen die bij GGZ Delfland
schematherapie krijgen. Voor het einde
van het jaar wil ik klaar zijn.’
BEWIJS
Aan de uitkomsten van het onderzoek
zit wellicht een politiek kantje. De Groot
legt uit: ‘Niet alleen willen wij als behandelaren wetenschappelijke evidentie
hebben voor de therapie die we bieden,
ook zorgverzekeraars willen ‘bewijs’ dat
de aangeboden behandeling effectief
is. Dat past in mijn motivatie voor dit
onderzoek: ik wil mijn professionele ervaring wetenschappelijk onderbouwen.’
Dijkshoorn heeft daarvoor literatuuronderzoek gedaan en experts
geraadpleegd, onder andere bij verslavingsinstellingen. Bij dat
onderzoek is geen specifieke lijst voor lichamelijke klachten bij
alcoholafhankelijkheid gevonden, maar wel een lijst die bruikbaar is, de zogenaamde ‘somatische miniscreen’ (SMS). Ook
blijkt uit het literatuuronderzoek dat de aansluiting tussen de
ketenzorg en de ggz regelmatig tekortschiet, terwijl de noodzaak
voor goede ketenzorg voor deze doelgroep wel bevestigd wordt.
‘De SMS-lijst bleek bruikbaar voor het onderzoek’, zegt Dijkshoorn, ‘maar was niet specifiek toegerust op alcoholafhankelijkheid. Daarom heb ik een aantal aanpassingen gedaan. Verder
ben ik aan de slag gegaan met een stroomschema dat de afstemming met de ketenzorg in relatie met de lichamelijke screening
weergeeft.’
Op dit moment zijn zowel de concept-screeningslijst als het
stroomschema klaar voor de implementatiefase. ‘Ik pleit ervoor
om deze binnen heel GGZ Delfland in te zetten, zodat we de somatische screening uniform kunnen doen in samenspraak met de
partners in de ketenzorg. Voordat de definitieve screeningslijst
geïmplementeerd kan worden, moet er nog wel vervolgonderzoek
gedaan worden’, aldus Dijkshoorn.
Janneke Dijkshoorn
Signalement
NAAM Gabrielle de Groot
LEEFTIJD 35
FUNCTIE gz-psycholoog en i.o. tot klinisch psycholoog/ psychotherapeut
IN DIENST GGZ 10 jaar
HOUDT BEHALVE VAN HAAR WERK ook van haar gezin, lezen en afspreken
met vriendinnen
SAMENWERKINGSPARTNER
Ruth van Dijk, gz-psycholoog i.o. klinisch psycholoog/psychotherapeut,
GGZ Delfland
Jenny Broersen, gz-psycholoog en psychotherapeut, GGZ Delfland
Dr. Robert Ferdinand, psychiater, GGZ Delfland
WETENSCHAPPENLIJK ONDERZOEK | GGZ DELFLAND
27
WWW.GGZ-DELFLAND.NL
We denken met deze
krant de lezer te
inspireren, maar ook
uit te dagen ons vragen
te stellen als: ‘Waarom
doen jullie dat zo?’
DIT IS EEN UITGAVE VAN GGZ DELFLAND | OPLAGE 2000 EXEMPLAREN | REDACTIE JASPER DE HAAN, PATRICIA MULDER, ESTHER DUBBELING &
ERIK VAN DUIJN | TEKST CASPAR VAN LOO | VORMGEVING ONTVERPIA CONCEPT & CREATIE | DRUKWERK DRUKKERIJ SCHOENMAKERS, DEZE UITGAVE
IS GEDRUKT OP 100% GERECYCLED PAPIER | FOTOGRAFIE PATRICIA MULDER, JELL FOTOGRAFIE & STOCKFOTOGRAFIE.
GGZ DELFLAND SINT JORISWEG 2, 2612 GA DELFT | TELEFOON 015-2607607 | POSTBUS 5016, 2600 GA DELFT | WWW.GGZ-DELFLAND.NL
Download