181 H o o f d s t u k VII De invordering van sociale bijdragen voor de burgerlijke rechter A fdeling 1 Bevoegde rechtbank § 1. Algemeen A. Materiële bevoegdheid 1.Hoofdvordering 321. De arbeidsrechtbank is bevoegd om kennis te nemen van geschillen die hun oorsprong vinden in de verplichtingen van werkgevers – en van de personen die met hen hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden – tot betaling van sociale bijdragen615. Zij is eveneens bevoegd om kennis te nemen van geschillen betreffende de rechten en verplichtingen van werknemers die hieruit voortspruiten616. 2.Tegenvordering 322. Artikel 563 van het Gerechtelijk Wetboek schrijft voor dat de rechtbank die bevoegd is om een uitspraak te doen over de hoofdeis, ook bevoegd is om kennis te nemen van de tegenvordering die onder zijn volstrekte bevoegdheid valt of die ontstaat hetzij uit de overeenkomst of hetzij uit het feit dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke vordering (ex eadem causa)617. De meeste arbeidsgerechten verklaren zich dan ook bevoegd om kennis te nemen van de tegenvorderingen van een werkgever die de RSZ een foutief optreden verwijt op basis van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek618. De bevoegdheid van een rechtbank om kennis te nemen van een tegenvordering ex eadem causa is wel niet absoluut. Haar bevoegdheid wordt begrensd zodra het voorwerp van de tegenvordering tot de exclusieve bevoegdheid van een ander rechtscollege behoort619. Zo mag de arbeidsrechtbank zich niet bevoegd verklaren om kennis te nemen van een tegenvordering waarbij van haar gevraagd wordt om een dwangsom verbeurd te verklaren: volgens het Hof van 615 616 617 618 619 Art. 580, 1° Ger.W. Art. 580, 2° Ger.W. Art. 563, tweede lid Ger.W. Arbrb. Charleroi 3 mei 2007, JTT 2007, 545 met verwijzing naar Arbrb. Hoei 7 februari 1992, JTT 1992, 416 en Arbrb. Bergen 7 september 1989, JTT 1990, 346. S. Rutten en F. Dupont, “De bevoegdheid (2001-2013)”, TPR 2014, (1849) 2111. l a rc i e r • b i b l i ot h e e k s o c i a a l r e c h t 182 De inning en invordering van sociale zekerheidsbijdragen door de RSZ Cassatie gaat de regeling van de dwangsom uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt (de dwangsomrechter) en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan (de beslagrechter). Deze taakverdeling staat eraan in de weg dat een andere rechter kennisneemt van de vraag of de dwangsom is verbeurd ook al gaat het daarbij om een verweer op een voor die rechter ingestelde hoofdvordering620. B. Territoriale bevoegdheid 1.Geschillen in toepassing van artikel 580, 1° van het Gerechtelijk Wetboek 323. Overeenkomstig artikel 580, 1° van het Gerechtelijk Wetboek is de arbeidsrechtbank bevoegd om kennis te nemen van de geschillen met betrekking tot de verplichtingen van werkgevers voor de betaling van sociale zekerheidsbijdragen. Voor deze betwistingen wordt er verder in het artikel geen bijzondere rechtbank aangeduid die territoriaal bevoegd is om van deze geschillen kennis te nemen. De algemene toewijzingsregel van artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek is dan van toepassing. De vordering kan naar keuze van de eiser worden gebracht: 1° voor de rechter van de woonplaats van de verweerder of van een van de verweerders; 2° voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of één ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd; 3° voor de rechter van de woonplaats gekozen voor de uitvoering van de akte; 4° voor de rechter van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken tot de verweerder in persoon, indien noch de verweerder, noch in voorkomend geval één van de verweerders een woonplaats heeft in België of het buitenland. 2.Geschillen in toepassing van artikel 580, 2° van het Gerechtelijk Wetboek 324. Overeenkomstig artikel 580, 2° van het Gerechtelijk Wetboek is de arbeidsrechtbank bevoegd om kennis te nemen van de geschillen betreffende de rechten van werknemers, leerlingen en hun rechtverkrijgers die voortvloeien uit artikel 580, 1° hiervoor vermeld. Het Gerechtelijk Wetboek heeft in artikel 628, 14° de rechter aangeduid die territoriaal bevoegd is om kennis te nemen van betwistingen bedoeld in artikel 580, 2° van het Gerechtelijk Wetboek: het betreft de rechter van de woonplaats van de verzekeringsplichtige, de verzekerde of de rechthebbende. Dit betekent dat in geval van betwistingen tussen een werknemer en de RSZ niet de arbeidsrechtbank te Brussel territoriaal bevoegd is – waar de RSZ zijn 620 Cass. 20 oktober 2008, S.07.0059.N/1, dat op dit vlak een arrest van het arbeidshof te Hasselt verbreekt: Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) 14 februari 2007, RW 2008-09, 831. l a rc i e r • b i b l i ot h e e k s o c i a a l r e c h t Hoofdstuk VII • De invordering van sociale bijdragen voor de burgerlijke rechter 183 maatschappelijke zetel heeft – maar wel de rechtbank van de woonplaats van de werknemer of de daarmee gelijkgestelde. C. Samenstelling van de zetel van de rechtbank 325. De kamer van de arbeidsrechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van geschillen in aangelegenheden bedoeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek moet bestaan uit één voorzitter (beroepsmagistraat) en twee rechters in sociale zaken, waarvan de ene benoemd is als werkgever en de andere als werknemer621. De wet spreekt zich niet uit over de hoedanigheid van de werknemer – of dit een arbeider moet zijn dan wel een bediende – die als lekenrechter in deze kamer moet zetelen. D. Mededeelbaarheid van de zaak 326. De geschillen die betrekking hebben op de bijdrageplicht van de werkgevers moeten niet op straffe van nietigheid worden meegedeeld aan het Openbaar Ministerie die hierover dan een advies kan verstrekken. Dit is anders voor wat de geschillen betreft aangaande de rechten en verplichtingen van werknemers622 die voortvloeien uit de RSZ-Wet en die wél verplicht mededeelbaar zijn623. Dit betekent niet dat het Openbaar Ministerie in aangelegenheden die niet verplicht mededeelbaar zijn niet zou mogen zetelen of hierin geen advies zou mogen verstrekken: het kan hiertoe beslissen indien het dit dienstig acht om inbreuken op te sporen of als bijdrage in het zoeken naar de gerechtelijke waarheid624. Volledigheidshalve weze vermeld dat de arbeidsrechtbank overigens steeds ambtshalve de mededeling van de zaak kan bevelen waarna het Openbaar Ministerie verplicht is om een advies ten gronde uit te brengen625. § 2. De voorzitter van de arbeidsrechtbank, zetelend in kort geding 327. Artikel 584, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de voorzitter van de arbeidsrechtbank bij voorraad uitspraak doet in de gevallen die hij spoedeisend acht in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van zijn rechtbank behoren. 621 622 623 624 625 Art. 81 Ger.W. Niet enkel de werknemers maar ook de leerlingen en rechtverkrijgers worden in het artikel vermeld. Art. 764, 10° Ger.W.; Cass. 15 september 2008, S.08.0048.F/3. Cass. 20 juni 1961, Pas. 1961, I, 1158. Art. 764, laatste lid Ger.W. l a rc i e r • b i b l i ot h e e k s o c i a a l r e c h t 184 De inning en invordering van sociale zekerheidsbijdragen door de RSZ A. Algemeen 1.Hoogdringendheid 328. De voorzitter in kort geding kan maar kennisnemen van een vordering voor zover de vordering een spoedeisend karakter vertoont. Dit is bij het sociaalrechtelijke kort geding niet anders. Het is de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie dat de vordering een spoedeisend karakter vertoont indien een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang dan wel ernstige ongemakken te voorkomen626. Het spoedeisend karakter slaat zowel op de ‘bevoegdheid’ als op de ‘grond’: de rechter in kort geding is slechts bevoegd wanneer de eiser in zijn dagvaarding heeft aangevoerd dat de zaak hoogdringend is, doch de beslissing of de aangevoerde hoogdringendheid ook daadwerkelijk aanwezig is, maakt het onderdeel uit van zijn uiteindelijk oordeel627. Het inroepen van het spoedeisend karakter is noodzakelijk maar niet voldoende opdat de voorzitter een uitspraak kan doen over de eis628. Bij het beoordelen of er sprake is van spoedeisendheid, gaat de rechter vaak over tot het uitoefenen van een belangenafweging: het nadeel voor de eiser in geval van afwijzing van de eis wordt afgewogen tegen het nadeel dat de verweerder lijdt in geval van inwilliging ervan. De vereiste van hoogdringendheid wordt niet beoordeeld op het ogenblik van het inleiden van de vordering maar op het tijdstip waarop er een uitspraak wordt gedaan. Deze voorwaarde is van openbare orde en moet door de kortgedingrechter ambtshalve worden onderzocht629. 2.‘Uitspraak bij voorraad’ 329. De kortgedingrechter mag enkel uitspraak doen ‘bij voorraad’ en geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf630. Gevraagd naar het opleggen van maatregelen om een dreigende schade te voorkomen, moet de kortgedingrechter er rekening mee houden dat zijn beschikking gevolgd kan worden door een andere uitspraak die er op gericht is om het bodemgeschil definitief te beslechten631. In algemene termen geformuleerd kan men stellen dat de kortgedingrechter met zijn tussenkomst het bodemgeschil niet zinloos of overbodig mag maken632. 626 627 628 629 630 631 632 Cass. 11 mei 1990, RW 1990-91, 987, noot J. Laenens. S. Beernaert “Algemene principes van het civiele kort geding”, RW 2001-02, (1341) 1342. Voorz. Arbrb. Brugge (KG) 17 januari 2013, T. Vreemd. 2013, 366. Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) 13 oktober 2010, AR 2010/CH/1, onuitg. Art. 1039 Ger.W. S. Rutten en F. Dupont, “De bevoegdheid (2001-2013)”, TPR 2014, (1849) 2005. S. Beernaert, “Algemene principes van het civiele kort geding”, RW 2002, (1341) 1345. l a rc i e r • b i b l i ot h e e k s o c i a a l r e c h t Hoofdstuk VII • De invordering van sociale bijdragen voor de burgerlijke rechter 185 B. Het kort geding in betwistingen met de RSZ 330. Beslissingen van de RSZ kunnen bogen op een vermoeden van wettelijkheid (“le privilège du préalable”). Dit betekent dat de door de RSZ genomen beslissingen geacht worden gelijkvormig te zijn met het recht. De beslissingen die uitgaan van de RSZ zijn direct uitvoerbaar (“le privilège de l’exécution d’office”): ze behoeven geen formulier van tenuitvoerlegging krachtens vonnissen en arresten633. De RSZ kan als het ware zijn eigen titel creëren. Gelet op deze twee bijzondere karakteristieken hoeft het niet te verwonderen dat de gevolgen van beslissingen van de RSZ direct voelbaar kunnen zijn. Dit is met name het geval wanneer de RSZ overgaat tot het schrappen van een tot dan toe aangenomen werknemersstatuut (een zgn. ‘schrappingsbeslissing’): door de schrapping verliest de ‘werknemer’ de voordelen van het werknemersstatuut en moeten de voor hem betaalde sociale zekerheidsbijdragen worden teruggestort aan de ‘werkgever’. De ‘werknemer’ zal zich na de schrappingsbeslissing sociaal moeten verzekeren in het zelfstandigenregime voor de geschrapte periode. Hij zal persoonlijk zijn achterstallige sociale bijdragen moeten betalen aan een door hem te kiezen socialeverzekeringsfonds. Niet zelden zullen er bovenop de laattijdig betaalde sociale bijdragen aan het socialeverzekeringsfonds dan ook nog eens bijdrageopslagen en interesten verschuldigd zijn. Daarnaast is het zo dat de RSZ de schrappingsbeslissing meedeelt aan de andere instellingen van de sociale zekerheid die dan elk op hun beurt en vanuit hun eigen wetgeving zullen nagaan of de uit hoofde van het statuut van ‘werknemer’ opgebouwde rechten onaangetast kunnen blijven. Niettegenstaande een schrappingsbeslissing van de RSZ de andere instellingen van de sociale zekerheid op zich genomen niet bindt634, valt er in de praktijk vanwege deze andere instellingen weinig tegenspraak op te merken. Zij volgen veelal slaafs de door de RSZ genomen beslissing om vervolgens over te gaan tot het terugvorderen van de onverschuldigde betaalde prestaties. Voor de ‘werknemer’ die het met deze gang van zaken niet eens is, biedt de normale rechtsgang geen soelaas: het voeren van een procedure voor de arbeidsrechtbank neemt al snel enkele maanden in beslag. Uiteraard kan na een uitspraak in eerste aanleg de in het ongelijk gestelde partij hoger beroep aantekenen en in eerder uitzonderlijke gevallen zelfs een voorziening indienen bij het Hof van Cassatie. In afwachting van een einduitspraak komt de ‘werknemer’ wel in een schemerzone terecht waarbij hij geconfronteerd wordt met ingewikkelde verrichtingen met o.a. teruggave van bijdragen en/of terugvorderingen van genoten prestaties die niet alleen de ‘werknemer’ treffen maar ook de personen die hij ten laste heeft635. Indien de ‘werknemer’ later door de rechtbank in het gelijk wordt 633 634 635 J. Put, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, die Keure, 1998, 28. Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) 19 april 2001, Soc.Kron. 2002, 12. Voor een overzicht: W. van Eeckhoutte, “Gevolgen van een “verkeerde kwalificatie” op het vlak van sociale zekerheidsbijdragen en -prestaties”, TSR 2000, 3-59. l a rc i e r • b i b l i ot h e e k s o c i a a l r e c h t