1. ------IND- 2014 0581 SI- NL- ------ 20141215 --- --

advertisement
1. ------IND- 2014 0581 SI- NL- ------ 20141215 --- --- PROJET
Op basis van lid 4 van artikel 24, lid 2 van artikel 44, lid 3 van artikel 54, lid 4 van artikel 56,
lid 5 van artikel 57, lid 7 van artikel 58, lid 4 van artikel 61 van de wet inzake het fokken van
vee (Uradni List RS (UL RS; Staatsblad van de Republiek Slovenië) nr. 18/02, 110/02 –
ZUreP-1, 45/04 – ZdZPKG en 90/12 – ZdZPVHVVR), lid 4 van artikel 24 van de wet inzake
de criteria van veterinaire overeenstemming (UL RS Nos 93/05, 90/12 – ZdZPVHVVR, 23/13
– ZZZiv-C en 40/14 – ZIN-B), lid 3 van artikel 37, lid 2 van artikel 39 en ten behoeve van de
handhaving van artikel 40, lid 2 van artikel 41 en lid 1 van artikel 57 van de wet inzake
veterinaire dienstverlening (UL RS Nos 33/01, 45/04 – ZdZPKG, 62/04 – besluit van het
Grondwettelijk Hof, 93/05 – ZVMS en 90/12 – ZdZPVHVVR) vaardigt de minister van
Landbouw, Bosbouw en Levensmiddelen hierbij het volgende uit:
REGELS
betreffende wijzigingen en aanvullingen van de regels betreffende de vereisten voor het
fokken van boerderijdieren
Artikel 1
In de regels betreffende de vereisten voor het fokken van boerderijdieren (UL RS nr. 51/07)
wordt de formulering „mannelijke dieren” in lid 1 van artikel 1 vervangen door de
formulering „mannelijke dieren die de test ondergaan”.
Artikel 2
Na artikel 1 wordt een nieuw artikel 1 bis ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
„Artikel 1 bis
(Informatieprocedure en bepaling)
(1) Deze regels werden opgesteld met inachtneming van de informatieprocedure in het kader
van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204,
21.7.1998, blz. 37), zoals laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het
Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot
wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG en Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG,
95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van
het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Besluit 87/95/EEG van de Raad en
Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316, 14.11.2012,
blz. 12).
(2) Producten worden geacht rechtmatig in de handel te zijn gebracht in andere lidstaten van
de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en in Turkije, indien zij vervaardigd zijn
in overeenstemming met de desbetreffende nationale wetten die een gelijke mate aan
bescherming van het algemeen belang verzekeren, voldoen aan de vereisten in deze regels en
in de handel mogen worden gebracht, tenzij een procedure is uitgevoerd in overeenstemming
1 van 12
met Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008
tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische
voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht en
tot intrekking van Beschikking 3052/95/EG (PB L 218, 13.8.2008, blz. 21).”
Artikel 3
Punt 14 van artikel 2 wordt geschrapt.
De huidige punten 15 tot 20 worden punten 14 tot 19.
Artikel 4
Lid 3 van artikel 5 wordt geschrapt.
Het huidige lid 4 wordt lid 3.
In het huidige lid 5, dat lid 4 wordt, wordt het woord „vierde” vervangen door het woord
„derde”.
Artikel 5
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
„Artikel 6
(Paring)
(1) Onder paring verstaat men de paring van een mannelijk fokdier en een vrouwelijk fokdier
of een vrouwelijk dier van dezelfde soort boerderijdieren, die plaatsvindt op een geregistreerd
en goedgekeurd paringsstation of -bedrijf met als doel het fokken van boerderijdieren die in
dit bedrijf worden gehouden en die worden opgenomen in het register van dit landbouwbedrijf
overeenkomstig de voorschriften die de identificatie van boerderijdieren vastleggen.
(2) De paring vindt plaats in aanwezigheid van de eigenaar van een mannelijk fokdier.”
Artikel 6
De formulering „mannelijke dieren of” in lid 1 van artikel 7 wordt geschrapt.
Artikel 7
Na het huidige artikel 7 wordt een nieuw artikel 7 bis toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
2 van 12
„Artikel 7 bis
(Transplantatie van embryo's)
De transplantatie van embryo's is een fokwijze waarbij een eerder geproduceerd embryo, dat
zich in het ontwikkelingsstadium moet bevinden waarin het met succes kan worden ingeplant,
wordt ingeplant in een voorbereide ontvanger. Embryo's die bij deze fokwijze worden
gebruikt, moeten zijn geproduceerd door goedgekeurde organisaties op de voorgeschreven
wijze op basis van donorgameten die voldoen aan de voorgeschreven voorwaarden
overeenkomstig voorschriften die de productie, hantering en transplantatie van embryo's
regelen.”
Artikel 8
Artikelen 8, 9 en 10 worden als volgt gewijzigd:
„Artikel 8
(Controle van geschiktheid van een mannelijk fokdier)
(1) De eigenaar van een dier moet verzekeren dat het mannelijke fokdier voldoet aan de
voorwaarden betreffende:
a) diagnostische routine-onderzoeken overeenkomstig voorschriften die diagnostische
routine-onderzoeken regelen en de behandelingswijze van mannelijke fokdieren in
goedgekeurde centra voor sperma-inzameling, uitgevoerd door een aangewezen
laboratorium, en
b) het onderzoek van zijn bevruchtingscapaciteit in punten 1 en 2 van bijlage 1 bij deze
regels, uitgevoerd door een aangewezen laboratorium.
(2) Onverminderd de bepalingen van het vorige lid moet de eigenaar van een dier die een
mannelijk fokdier gebruikt voor paring of paring in harem op een landbouwbedrijf waar
mannelijke fokdieren en vrouwelijke fokdieren of vrouwelijke paringsdieren in het register
van dit bedrijf worden opgenomen, voordat ze worden gestald of gebruikt voor paring of
paring in harem, ervoor zorgen dat het mannelijke paringsdier alleen voldoet aan de
voorwaarden in punt a van het vorige lid van dit artikel.
(3) Onverminderd de bepalingen van lid 1 van dit artikel, is, wanneer de vruchtbaarheid van
mannelijke fokdieren is aangetoond door documentatie over hun afstammelingen, het
onderzoek van bevruchtingscapaciteit van sperma in punt b van lid 1 niet nodig.
Artikel 9
(Minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van een ejaculaat of sperma)
(1) In termen van hun biochemische, biofysische en morfologische eigenschappen moet een
ejaculaat of sperma van mannelijke fokdieren bedoeld voor inseminatie, paring in een
paringsstation of paring in harem met boerderijdieren van verschillende landbouwbedrijven,
3 van 12
voldoen aan de minimumvereisten voor bevruchtingscapaciteit in punt 3 van bijlage 1 bij deze
regels.
(2) De minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma in inseminatiedoses
zijn ook van toepassing op gemengd sperma.
(3) Onverminderd de bepalingen van lid 1 van dit artikel, zijn, in de gevallen vermeld in punt
4 van bijlage 1 bij deze regels, afwijkingen van de minimumvoorwaarden voor
bevruchtingscapaciteit van sperma mogelijk.
(4) Vóór verdere verwerking of distributie in verse vorm moet al het sperma macroscopisch
en microscopisch worden onderzocht in een veterinair klinisch laboratorium van een centrum
voor sperma-inzameling overeenkomstig punt 2 van bijlage 1 bij deze regels.
(5) Als tijdens het onderzoek van een ejaculaat of sperma een dierenarts van een centrum voor
sperma-inzameling vaststelt dat het sperma niet voldoet aan de minimumvereisten voor
bevruchting, moet hij/zij het vernietigen overeenkomstig de regels die de veterinaire
voorwaarden voor de levering van sperma, eitjes en embryo's van dieren vastleggen. Bij wijze
van uitzondering mag dergelijk sperma worden bewaard voor soorten of rassen van
boerderijdieren waarvoor het bedreigingspercentage is gedefinieerd als kritiek of bedreigd
overeenkomstig de regels die het behoud van biodiversiteit in het boerenbedrijf vastleggen.
(6) Een centrum voor sperma-inzameling moet documenten bijhouden over het onderzoek in
lid 4 van dit artikel, met vermelding van de gegevens in punten 2 en 3 van bijlage 1 bij deze
regels.
(7) Het centrum voor sperma-inzameling moet de documenten vermeld in het vorige lid
gedurende minstens drie jaar na vernietiging of doorgeving van het sperma aan een
eindgebruiker bijhouden.
Artikel 10
(Onderzoek van diepgevroren sperma)
(1) Diepgevroren sperma (hierna: bevroren sperma) moet afgezonderd worden bewaard in de
isolatieruimten van het centrum voor sperma-inzameling gedurende minstens 30 dagen vóór
opslag.
(2) Terwijl het sperma in de isolatieruimte is, wordt elke partij sperma getest op de
voorwaarden voor verpakking en het voldoen aan de voorwaarden in punt 3 van bijlage 1 bij
deze regels.
(3) Bemonstering voor onderzoeken in het vorige lid moet worden uitgevoerd door een
dierenarts van een centrum voor sperma-inzameling of een aangewezen laboratorium, en de
onderzoeken worden uitgevoerd door een aangewezen laboratorium.
(4) Onverminderd de bepalingen van vorig lid mogen onderzoeken van sperma worden
uitgevoerd door de centra voor sperma-inzameling, uitsluitend op voorwaarde dat de
onderzoeken van 25 % van de parallelle partijen sperma door een aangewezen laboratorium
worden uitgevoerd.
4 van 12
(5) In de periode tussen de verzameling en het onderzoek moet een monster bevroren sperma
bedoeld voor onderzoek in vloeibare stikstof worden bewaard.
(6) Als tijdens het onderzoek van ontdooid sperma vóór opslag wordt vastgesteld dat het
sperma niet voldoet aan de minimale bevruchtingsvereisten, moet een dierenarts van het
centrum voor sperma-inzameling, overeenkomstig de voorschriften betreffende veterinaire
voorwaarden voor de levering van sperma, eitjes en embryo's van dieren, het volledige
monster bevroren sperma van het mannelijke fokdier in kwestie vernietigen. Bij wijze van
uitzondering mag dergelijk sperma worden bewaard voor soorten of rassen van
boerderijdieren waarvoor het bedreigingspercentage is gedefinieerd als kritiek of bedreigd
overeenkomstig de regels die het behoud van biodiversiteit in de veefokkerij vastleggen, en
voor mannelijke fokdieren met een hoge waarde die zijn gecertificeerd door een deskundige
raad van een erkende fokkersorganisatie.
(7) Als tijdens het onderzoek vermeld in lid 2 van dit artikel betreffende het voldoen aan de
voorwaarden vermeld in punt 3 van bijlage 1 bij deze regels, negatieve afwijkingen van
minstens 20 % van de voorgeschreven waarden worden vastgesteld, moet de eigenaar een
volledig onderzoek van bevruchtingscapaciteit van het mannelijke fokdier uitvoeren voordat
het opnieuw mag worden gebruikt.
(8) Bevroren sperma moet worden opgeslagen in een centrum voor sperma-inzameling op een
wijze die latere monstername van dezelfde partij mogelijk maakt, of afzonderlijk opgeslagen
in individuele partijen totdat het wordt verkocht.
(9) Centra en fabrieken moeten ervoor zorgen dat indien het sperma dat in Slovenië wordt
gebruikt elders is geproduceerd, 25 % van parallelle monsters van partijen sperma worden
onderzocht in een aangewezen laboratorium. De monstername wordt uitgevoerd door een
dierenarts van het centrum of de fabriek of een aangewezen laboratorium, terwijl onderzoeken
worden uitgevoerd door een aangewezen laboratorium.”
Artikel 9
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
„Artikel 12
(Fokkers van boerderijdieren)
(1) Fokkers van boerderijdieren (hierna: fokkers) kunnen overeenkomstig deze regels de
volgende zijn:
– een veterinaire organisatie met vergunning tot fokken via inseminatie (hierna: de
vergunninghouder);
– een eigenaar van dieren met vergunning;
– een paringsstation;
– een eigenaar van een mannelijk fokdier of een mannelijk dier dat wordt getest, die
paring of paring in harem uitvoert op een landbouwbedrijf, waar mannelijke fokdieren,
vrouwelijke fokdieren en vrouwelijke dieren in het register van het bedrijf zijn
opgenomen;
5 van 12
– een eigenaar van een mannelijk fokdier of een mannelijk dier dat paring in harem
uitvoert op vrouwelijke fokdieren en vrouwelijke dieren, die zijn opgenomen in registers
van verschillende landbouwbedrijven;
– organisaties die embryo's verzamelen, produceren en transplanteren.
(2) Fokkers moeten voorgeschreven documenten uitgeven over het fokken, de voorgeschreven
documenten bijhouden en verslag uitbrengen op de wijze die in deze regels wordt
vastgelegd.”
Artikel 10
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
„Artikel 13
(Een eigenaar van dieren met vergunning)
Een eigenaar van dieren met vergunning moet, voordat hij begint met de inseminatie van
eigen boerderijdieren of boerderijdieren waarvoor hij een toestemming van de eigenaar heeft,
voldoen aan de minimumvereisten betreffende kwalificaties zoals voorgeschreven door de
verordening inzake opleiding en bijwerking van vaardigheden op het gebied van veefokkerij;
hij moet een vergunningsovereenkomst afsluiten met de Dienst voor voedselveiligheid,
dieren- en plantenbescherming (hierna: de Dienst) en voldoen aan de voorwaarden in artikel
14 van deze regels.”
Artikel 11
De formulering „varkens of” en de formulering „varkensbedrijf of” in lid 1 van artikel 18
worden geschrapt.
De formulering „varkensbedrijf,” in lid 1 van artikel 4 wordt geschrapt.
De formulering „of een mannelijk dier” in de tweede alinea van lid 5 wordt geschrapt.
De formulering „mannelijke dieren met vrouwelijke fokdieren en vrouwelijke dieren of paring
van mannelijke fokdieren met vrouwelijke dieren” in lid 6 wordt vervangen door de
formulering „mannelijke fokdieren met vrouwelijke dieren en vrouwelijke fokdieren”.
De formulering „en een vrouwelijk dier” in de vijfde alinea wordt geschrapt.
Na lid 6 worden een nieuw lid 7 en lid 8 ingevoegd, die als volgt komen te luiden:
„(7) Een certificaat van paring of inseminatie van varkens dat is uitgereikt ter gelegenheid van
de paring of inseminatie van varkens moet alleen worden ingevuld als de inseminatie is
uitgevoerd door een vergunninghouder of als de paring heeft plaatsgevonden in een
paringsstation. Het formulier wordt bekendgemaakt op de website van het Ministerie en moet
de volgende gegevens bevatten:
6 van 12
– uniek certificaatnummer;
– foktype (paring/inseminatie);
– voornaam en familienaam of bedrijfsnaam van de eigenaar van de zeug;
– G-MID van de eigenaar van de zeug;
– datum van inseminatie of paring;
– identificatiemerkteken van de zeug;
– ras/hybrideras van de zeug;
– vruchtbaarheidsproblemen;
– opeenvolgende worpen;
– opeenvolgende paringen;
– identificatiemerkteken van de beer;
– partij sperma (in geval van inseminatie);
– ras/hybrideras van de beer;
– paringstype (paring/inseminatie);
– code van inseminator;
– handtekening van fokker.
(8) Onverminderd de bepaling van het vorige lid moet, in geval van paring of inseminatie bij
varkensproductie die wordt uitgevoerd bij de eigenaar van dieren met vergunning zoals
gedefinieerd in artikel 12 van deze regels, het formulier in het vorige lid niet worden
ingevuld; in plaats daarvan moet een logboek van paringen en inseminaties worden
bijgehouden, zoals gedefinieerd in het goedgekeurde fokprogramma voor varkens en
gepubliceerd op de website van het Ministerie, met de volgende gegevens:
– uniek certificaatnummer;
– G-MID, persoonlijke naam van de fokker, handtekening van de fokker;
– datum van inseminatie of paring;
– foktype (paring/inseminatie);
– identificatiemerkteken van de zeug;
– ras/hybrideras van de zeug;
– opeenvolgende worpen;
– opeenvolgende paringen per type;
– het aantal paringen in de vruchtbare periode;
– identificatiemerkteken van de beer;
– partij sperma (in geval van aankoop van sperma);
– ras/hybrideras van de beer;
– code van inseminator.”
Het huidige lid 7 wordt lid 9.
Het huidige lid 8, dat lid 10 wordt, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:
„(10) Onverminderd de bepalingen van leden 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9 van dit artikel mogen de
documenten ook andere gegevens bevatten indien voorgeschreven door voorschriften over de
herkomst- en zoötechnische normen voor fokdieren of veterinaire voorschriften, en andere
gegevens indien nodig.”
Artikel 12
Het woord „VURS” in lid 4 van artikel 19 wordt vervangen door het woord „Dienst”.
7 van 12
De formulering „of een mannelijk dier” in lid 7 wordt geschrapt.
De formulering „of een mannelijk dier” in lid 12 wordt geschrapt.
Artikel 13
De formulering „de eerste of tweede” in lid 1 van artikel 20 wordt vervangen door de
formulering „de eerste, tweede of zevende”.
Artikel 14
In lid 2 van artikel 22 wordt de formulering „of zevende” toegevoegd na het woord „vierde”.
Lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
„(3) Onverminderd de bepalingen van het vorige lid mag de eigenaar van een mannelijk
fokdier die paring laat uitvoeren, alleen een logboek van paringen bijhouden dat in
overeenstemming is met leden 6 en 8 van artikel 18 van deze regels.”
Artikel 15
De formulering „Mannelijke dieren en mannelijke fokdieren” in artikel 23 wordt vervangen
door de formulering „Mannelijke fokdieren”.
Artikel 16
In lid 5 van artikel 25 wordt de formulering „assistenten en NVI” vervangen door de
formulering „assistenten en Nationaal Veterinair Instituut (hierna: NVI)” en wordt het woord
„VURS” vervangen door het woord „Dienst”.
Artikel 17
In paragrafen 6 en 7 van artikel 27 wordt het woord „VURS” overal vervangen door het
woord „Dienst”.
Artikel 18
Bijlage 1: „Minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma” wordt vervangen
door de nieuwe bijlage 1 „Voorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma”, die
integraal deel uitmaakt van deze regels.
8 van 12
SLOTBEPALING
Artikel 19
(Inwerkingtreding)
Deze regels treden in werking op de vijftiende dag na publicatie ervan in het staatsblad van de
Republiek Slovenië.
Nr. 007-417/2012
Ljubljana, datum .... 2014
EVA 2012-2330-0215
Dejan Židan MSc.
Minister
van Landbouw, Bosbouw
en Levensmiddelen
9 van 12
Bijlage:
„Bijlage 1: Voorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma
1.
Een andrologisch basisonderzoek van een mannelijk fokdier bestaat uit:
– identificatie van het dier, leeftijd;
– klinisch onderzoek van het dier (temperament, conditie, eventuele fouten in het gestel,
onderzoek van uiterlijke geslachtsorganen, gedrag tijdens paring of afname van ejaculaat –
beoordeling van libido;
– afname van ejaculaat;
– basislaboratoriumonderzoek van het ejaculaat.
2.
Een volledig andrologisch onderzoek van een mannelijk fokdier bestaat uit het
basisonderzoek in het vorige punt van de bijlage plus het volgende:
– een macroscopische beoordeling van het sperma of de inseminatiedosis overeenkomstig
punt 3 van de bijlage, afzonderlijk voor stieren, hengsten, beren, rammen en geiten;
– een microscopische beoordeling van het sperma of de inseminatiedosis overeenkomstig
punt 3 van de bijlage, afzonderlijk voor stieren, hengsten, beren, rammen en geiten;
– een microbiologische beoordeling van het sperma of de inseminatiedosis overeenkomstig
punt 3 van de bijlage, afzonderlijk voor stieren, hengsten, beren, rammen en geiten;
– een onderzoek van het sperma op de aanwezigheid van vreemde lichamen (bodemdeeltjes,
haar, urine, bloed, rode bloedlichaampjes, enz.);
– alleen voor mannelijke fokdieren die zijn opgenomen in een centrum voor spermainzameling, beoordeling van hun capaciteit tot spermaproductie;
– alleen voor mannelijke fokdieren die zijn opgenomen in een centrum voor spermainzameling, beoordeling van de opslagcapaciteit van hun sperma in vloeibare staat en
diepgevroren.
3.
Minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma
3.1 STIER
a)
Bevruchtingscapaciteit van een ejaculaat voor gebruik tijdens paring:
– volume: 2 ml;
– kleur: ivoorkleurig, geelachtig, melkachtig;
– geur: typisch voor de soort;
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 65 %;
– densiteit: > 500 miljoen spermatozoïden per ml;
– golving: minimumevaluatie 3;
– aandeel morfologisch gemodificeerde spermatozoïden: tot 20 %;
– totaal aantal bacteriën: tot 5 000 CFU/ml.
b)
Bevruchtingscapaciteit van sperma dat in vloeibare bevruchtingsdoses is bewaard:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 60 %;
– aandeel morfologisch gemodificeerde spermatozoïden: tot 20 %;
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in een dosis vers
sperma: minstens 5 miljoen;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
c)
Bevruchtingscapaciteit van sperma na ontdooien van diepgevroren inseminatiedoses:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 50 %;
– aandeel morfologisch gemodificeerde spermatozoïden: tot 30 %;
– progressieve beweeglijkheid na weerstandsproef: minstens 40 %;
10 van 12
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in een dosis
sperma na ontdooien: minstens 10 miljoen;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
3.2 BEER
a)
Bevruchtingscapaciteit van een ejaculaat voor gebruik tijdens paring:
– volume: 100 ml;
– kleur: melkachtig wit;
– geur: typisch voor de soort;
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 60 %;
– aandeel dode spermatozoïden: tot 20 %;
– aandeel pathologisch gemodificeerde spermatozoïden: tot 20 %;
– densiteit: > 100 miljoen spermatozoïden per ml;
– totaal aantal bacteriën: tot 5 000 CFU/ml.
b)
Bevruchtingscapaciteit van sperma dat in vloeibare bevruchtingsdoses is bewaard:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 60 %;
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in de
inseminatiedosis: 3 miljard;
– volume: 50 ml;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
c)
Bevruchtingscapaciteit van sperma na ontdooien van diepgevroren inseminatiedoses:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 50 %;
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in de
inseminatiedosis: 3 miljard;
– volume: 50 ml;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
3.3 HENGST
a)
Bevruchtingscapaciteit van een ejaculaat voor gebruik tijdens paring:
– volume: 50 ml;
– volume zonder slijm: minstens 25 ml;
– kleur: grijs-wit;
– geur: typisch voor de soort;
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 60 % (afhankelijk van paringsseizoen en
leeftijd van het mannelijke fokdier, toegestane afwijking tot 20 %);
– aandeel dode spermatozoïden: tot 25 %;
– densiteit: > 100 miljoen spermatozoïden per ml;
– aandeel pathologische spermatozoïden: tot 30 % (afhankelijk van paringsseizoen en leeftijd
van het mannelijke fokdier, toegestane afwijking tot 15 %);
– totaal aantal spermatozoïden in het ejaculaat: minstens 2 miljard, waarvan minstens
1 miljard progressief beweeglijk;
– totaal aantal bacteriën: tot 5 000 CFU/ml.
b)
Bevruchtingscapaciteit van sperma dat in vloeibare bevruchtingsdoses is bewaard:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 60 %;
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in de
inseminatiedosis: minstens 500 miljoen;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
c)
Bevruchtingscapaciteit van sperma na ontdooien van diepgevroren inseminatiedoses:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 40 %;
11 van 12
– aantal progressief beweeglijke en morfologisch normale spermatozoïden in de
inseminatiedosis: minstens 500 miljoen;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
3.4 RAM EN GEIT
a)
Bevruchtingscapaciteit van een ejaculaat voor gebruik tijdens paring:
– volume: 0,5 ml;
– kleur: ivoorkleurig;
– geur: typisch voor de soort;
– golving: minimumevaluatie 3;
– progressieve beweeglijkheid van sperma: tot 70 % (afhankelijk van paringsseizoen en
leeftijd van het mannelijke fokdier, toegestane afwijking tot 20 %);
– aandeel dode spermatozoïden: tot 20 %;
– densiteit: 1 miljard spermatozoïden per ml;
– aandeel pathologische spermatozoïden: tot 20 % (afhankelijk van paringsseizoen en leeftijd
van het mannelijke fokdier, toegestane afwijking tot 15 %);
– totaal aantal bacteriën: tot 5 000 CFU/ml.
b)
Bevruchtingscapaciteit van sperma dat in vloeibare bevruchtingsdoses is bewaard:
– progressieve beweeglijkheid van sperma: minstens 70 %;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml;
– aantal progressief beweeglijke spermatozoïden in de inseminatiedosis: tussen 70 en
100 miljoen.
c)
Bevruchtingscapaciteit van sperma dat in vloeibare bevruchtingsdoses is bewaard:
– aantal progressief beweeglijke spermatozoïden in de inseminatiedosis: 200 miljoen;
– totaal aantal bacteriën: tot 500 CFU/ml.
4.
Afwijking van de minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma
De minimumvoorwaarden voor bevruchtingscapaciteit van sperma mogen afwijken van de
voorgeschreven waarden in het geval van de voorbereiding van sperma voor experimentele
doeleinden of introductie van nieuwe inseminatietechnieken (diepe intra-uteriene inseminatie)
of in het geval van sperma van genetisch hoog gewaardeerde mannelijke fokdieren of sperma
dat wordt gebruikt voor speciale doeleinden (genetische bank). In dit geval moet(en) de
begeleidende documentatie of de inseminatiedoses van het sperma een speciale markering
bevatten die aangeeft dat het gaat om sperma van genetisch hoog gewaardeerde mannelijke
fokdieren, een experiment, een speciaal doel of de invoering van nieuwe technieken.
Genetisch hoog gewaardeerde mannelijke fokdieren waarvoor een afwijking van de in de
bijlage vermelde regels is toegestaan, worden bepaald door een werkgroep voor de
beoordeling en de selectie van fokdieren. In alle gevallen moet de begeleidende documentatie
duidelijk de mate van afwijking van de in punt 3 van de bijlage vermelde
minimumvoorwaarden vermelden.”
12 van 12
Download