Minderjarigen met een psychiatrische problematiek op de

advertisement
ARTIKELEN
218
Minderjarigen met een psychiatrische problematiek
op de jeugdrechtbank:
Hoe beslissen jeugdrechters?
Leen Cappon
Doctoraatsbursaal, IRCP, Vakgroep Strafrecht en Criminologie, UGent
Freya Vander Laenen
Docent, IRCP, Vakgroep Strafrecht en Criminologie, UGent
I. INLEIDING
In Vlaanderen oordeelt de jeugdrechter jaarlijks over
ongeveer 25.000 minderjarigen (Jongerenwelzijn,
2010). In 84% van de gevallen betreft het een minderjarige in een problematische opvoedingssituatie (POS)
en in slechts 13% een minderjarige die een als misdrijf
omschreven feit gepleegd heeft (MOF). Uit de statistieken van het Agentschap Jongerenwelzijn kan niet worden afgeleid hoeveel van deze minderjarigen een psychiatrische problematiek hebben. Op basis van onderzoek van Vermeiren, De Clippele & Deboutte (2000) bij
de jeugdrechtbank van Antwerpen kan gesteld worden
dat ongeveer 70% van de jeugddelinquenten een psychiatrische diagnose heeft. Deze percentages ontbreken echter in Vlaanderen voor POS-minderjarigen.
Wanneer we de percentages gevonden bij Vermeiren et
al. (2000) zouden toepassen op de gehele jeugdrechtbankpopulatie dan hebben naar schatting 17.500 minderjarigen op de jeugdrechtbank (POS en MOF samen)
een psychiatrische problematiek. Dit is waarschijnlijk
niet helemaal correct want de studie van Vermeiren et
al. (2000) is maar gebaseerd op één jeugdrechtbank en
op een kleine groep van jeugddelinquenten (82). Dus
betrouwbare cijfers over minderjarigen met een psychiatrische problematiek op de jeugdrechtbank ontbreken in Vlaanderen en in België. Aangezien een maatregel opgelegd door de jeugdrechtbank een serieuze
impact heeft op het leven van deze minderjarigen, is het
van belang te weten hoe jeugdrechters hun beslissingen
nemen.
In deze bijdrage wordt een kort overzicht gegeven van
het bestaand internationaal onderzoek naar beslissingsprocessen van jeugdrechters. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar beslissingsfactoren die van
belang kunnen zijn voor minderjarigen met een psychiatrische problematiek. In België is momenteel nog
geen onderzoek uitgevoerd dat focust op deze specifieke groep van minderjarigen. Daarom werd in 2009
een exploratief onderzoek uitgevoerd op de jeugdrechtbank van Dendermonde. De resultaten van dit onderzoek worden in deze bijdrage gepresenteerd en getoetst
aan de slotbeschouwingen van het VN-Comité voor de
Rechten van het Kind van juni 2010 over de Belgische
situatie.
II. ONDERZOEK NAAR BESLISSINGSPROCESSEN VAN
JEUGDRECHTERS
Het beslissingsproces van de jeugdrechters over MOFen POS-minderjarigen is frequent bestudeerd in internationaal onderzoek (Campbell & Schmidt, 2000;
Caufmann et al., 2007; Nairhos & Routh, 1992; Sheehan, 2001; Shook & Shari, 2007). In België is dit soort
onderzoek minder frequent uitgevoerd. Er kunnen vijf
onderzoeken gedetecteerd worden in België: Franssens
et al. (2010; POS en MOF); Heylen et al. (2010, plaatsing in Everberg); Lemmens & Van Welzenis (1999,
plaatsing in een gemeenschapsinstelling); Nuytiens et
al. (2005, uithandengeving) en Vanneste (2001, MOF).
Dit beslissingsproces is complex en wordt beïnvloed
door meerdere factoren. Caufmann et al. (2007)
beschrijven vier categorieën – demografische, wettelijke, individuele en omgevingsfactoren – die het beslissingsproces van de jeugdrechters kunnen beïnvloeden.
Ten eerste, levert het onderzoek betreffende de invloed
van demografische factoren in MOF- en POS-zaken geen
eenduidige resultaten op. Bijvoorbeeld geeft de studie
van Beeman et al. (2000) significante verschillen weer
tussen pleegplaatsing bij verwanten en niet-verwanten
voor etniciteit maar niet voor geslacht. Britner & Mossler (2002) zien inkomen niet als een belangrijke beïnvloedende factor in tegenstelling tot Lindsey (1991). In
studies betreffende jeugddelinquenten, zijn etniciteit
en geslacht belangrijke beslissingsfactoren in sommige
beslissingen van de jeugdrechters zoals de beslissing
om iemand op te sluiten (Leiber & Fox, 2005; Leiber &
Mack, 2003). In de Belgische studies verwijzen drie van
de vijf studies naar invloed van leeftijd, geslacht of etniciteit (Franssens et al., 2010; Heylen et al., 2010; Nuytiens et al., 2005).
Daarnaast bevestigen verschillende studies dat wettelijke factoren de grootste invloed hebben op de beslissin-
218 – TJK 2010/4
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS?
gen. Sheehan (2001) vindt terug dat jeugdrechters wettelijke factoren belangrijk achten. Voorgaande plaatsingen beïnvloeden de huidige plaatsing (Beeman et al.,
2000, Franssens et al., 2010) en de meest consistente
voorspeller van plaatsing is het aantal voorgaande
doorverwijzingen naar de jeugdrechtbank (Caufmann
et al., 2007; Nuytiens et al., 2005). Ook het type misdrijf
en de ernst van het misdrijf zijn belangrijke beslissingsfactoren (Caufmann et al., 2007; Heylen et al., 2010;
Lemmens & Van Welzenis, 1999; Minor, Hartmann &
Terry, 1997; Nuytiens et al., 2005).
Ten derde ontbreken eenduidige resultaten over de
invloed van de individuele factoren en kinderkenmerken
op het beslissingsproces. Meer specifiek levert onderzoek die de invloed van de aanwezige psychiatrische
stoornis op het beslissingsproces van de jeugdrechters
bestudeert, geen duidelijke resultaten op (Campbell &
Schmidt, 2000; Nairhos & Routh, 1992; O’Donnell &
Lurigio, 2008). Bijvoorbeeld Campbell & Schmidt
(2000) stellen dat de aanwezigheid van gedragsstoornissen de lengte van probatie gedeeltelijk bepaalt. Aan
de andere kant, vinden Beeman et al. (2000) terug dat
de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis de
tweede beste voorspeller is van een plaatsing van POSminderjarigen bij niet-verwanten. In België hebben
alleen Franssens et al. (2010) de invloed van de aanwezige psychiatrische stoornis nagegaan en ze hebben
teruggevonden dat de jeugdrechters de aanwezige psychiatrische stoornis belangrijk achten.
Tot slot hebben schoolfactoren en in het bijzonder gezinsfactoren zoals gezinsstructuur en de gerechtelijke of psychiatrische antecedenten van de ouders een substantiële invloed op het beslissingsproces van de jeugdrechters
(Beeman et al., 2000; Campbell & Schmidt, 2000;
Franssens et al., 2010; Leiber & Mack, 2003; Sanborn,
1996; Sheehan, 2001; Vanneste, 2001). Ook spijbelen
(schoolfactor) heeft een belangrijke invloed op hun
beslissingen (Franssens et al., 2010; O’Donnell & Lurigio, 2008; Sanborn, 1996; Vanneste, 2001).
Naast deze factoren gecentreerd rond het misdrijf en de
minderjarige, worden ook andere factoren zoals de
attitudes van de jeugdrechters (Mears, 1998), de
karakteristieken van de jeugdrechtbank (Johnson &
Secret, 1995; Sanborn, 1996), de beschikbaarheid en
de bron van informatie in het dossier (O’Donnell &
Lurigio, 2008; Sheehan, 2001) en de beschikbare alternatieven (Nuytiens et al., 2005; Sheehan, 2001) onderzocht als mogelijke beslissingsfactoren. Onderzoek
betreffende de attitudes van de jeugdrechters en de
karakteristieken van de rechtbanken geven aan dat het
socialisatieproces op de rechtbank (Mears, 1998) en
de plaats van de rechtbank (stad of platteland; Sanborn, 1996) het beslissingsproces beïnvloeden. Over
de bron van de informatie wordt teruggevonden dat
aanbevelingen in psychiatrische expertises de beslissing
beïnvloeden (O’Donnell & Lurigio, 2008), maar deze
invloed wordt genuanceerd door Sheehan (2001) die
stelt dat deze informatie heel kritisch wordt benaderd
waardoor de invloed beperkter kan zijn. In België is de
invloed van psychiatrische expertise alleen maar onderzocht in het kader van de uithandengeving omdat bij
deze beslissing in de meeste gevallen een psychiatrisch
verslag vereist is (Nuytiens et al., 2005). Tot slot wordt
gesteld dat jeugdrechters niet altijd hun voorkeursmaatregel kunnen opleggen omdat die onbeschikbaar
is (Sheehan, 2001). Het gebrek aan plaatsen is een
belangrijk aandachtspunt waardoor deze factor moet
opgenomen worden in onderzoek naar het beslissingsproces van jeugdrechters.
III. GEBREK AAN GERICHTE AANDACHT VOOR
MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE
PROBLEMATIEK VOOR DE JEUGDRECHTBANK
In alle voorgaande onderzoeken is het beslissingsproces van de jeugdrechters alleen bestudeerd voor de
totale jeugdrechtbankpopulatie en niet voor specifieke
subgroepen hiervan tenzij specifieke maatregelen zoals
de plaatsing in Everberg (Heylen et al., 2010) of in de
gemeenschapsinstellingen (Lemmens & Van Welzenis,
1999). De groep van minderjarigen met een psychiatrische stoornis is een risicogroep voor het ontwikkelen
van delinquent gedrag en ze worden vaak geconfronteerd met het jeugdrechtssysteem (Rosenblatt, Rosenblatt & Biggs, 2000). Onderzoek wijst inderdaad uit
dat de prevalentie van psychiatrische stoornissen voor
de jeugdrechtbankpopulatie hoger is (30-75%; Fazel,
Doll & Langström, 2008; Garland et al., 2001; Rayner,
Kelly & Graham, 2005; Vermeiren, De Clippele &
Deboutte, 2000) dan de gevonden prevalentie in de
algemene jongerenpopulatie (10-16%, Ford, Goodman
& Melzer, 2003; Zwirs et al., 2007). Deze belangrijke
subgroep vormde nog nooit de focus van onderzoek
over de beslissingsprocessen van jeugdrechters.
Ook in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het
Kind (IVRK) wordt geen specifieke aandacht besteed
aan minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Er zijn immers geen specifieke bepalingen voor
deze groep van minderjarigen opgenomen in het Verdrag (Put, Rom & Van der Straete, 2007). Toch is het
IVRK van toepassing op deze kinderen, aangezien het
Verdrag bedoeld is ter bescherming van elke persoon
jonger dan 18 jaar (art. 1 IVRK) en artikel 2 IVRK benadrukt nog eens dat er geen onderscheid mag gemaakt
worden op basis van functioneringsprobleem. Daarom
stelt Ang (2007) dat alle mensenrechten van toepassing zijn op minderjarigen met psychiatrische problemen. We kunnen stellen dat vooral artikel 3 IVRK en
artikel 24 IVRK van belang zijn binnen de context van
de jeugdrechtbank. Artikel 3 IVRK stelt dat in alle maatregelen die ten aanzien van een minderjarige genomen
worden het belang van het kind steeds de eerste overwe-
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/4 – 219
219
ARTIKELEN
220
ging moet zijn. Meer bepaald wordt in dit artikel ook
verwezen naar de verplichting van de overheid het kind
te verzekeren van de zorg die nodig is voor zijn of haar
welzijn. Dit betekent dat wanneer een beslissing wordt
genomen op de jeugdrechtbank dit moet gebeuren in
het belang van het kind en dat men de zorg moet voorzien die nodig wordt geacht. In het verlengde van deze
eis tot zorg kunnen we artikel 24 IVRK plaatsen dat verwijst naar recht op gezondheid en toegang tot de gezondheidszorg. De nadruk in dit artikel ligt op de lichamelijke zorg
maar dit betekent niet dat de minderjarige geen recht
heeft op een geestelijke gezondheid en toegang tot de
geestelijke gezondheidszorg. Uit dit artikel kan afgeleid
worden dat jeugdrechters/psychiaters de minderjarigen de toegang tot deze zorg niet mogen onthouden.
Dit recht wordt ook verwoord in artikel 12 van het
Internationaal Verdrag voor Economische, Sociale en
Culturele Rechten (IVESCR, 16 december 1966). De
medische behandeling moet beschikbaar, aanvaardbaar, toegankelijk en kwaliteitsvol zijn (Ang, 2007). In
deze bijdrage wordt bijkomend geprobeerd de gevonden resultaten inzake de beslissingsprocessen van
jeugdrechters ten aanzien van minderjarigen met een
psychiatrische problematiek te plaatsen in het licht van
deze artikels van het IVRK.
De doelstelling van deze studie is inzicht te verwerven in
het beslissingsproces van jeugdrechters over deze specifieke subgroep van MOF- en POS-jongeren met een
psychiatrische problematiek. Om dit te bereiken wordt
volgende onderzoeksvraag beantwoord: Welke factoren beïnvloeden het beslissingsproces van de jeugdrechter over minderjarigen met een psychiatrische problematiek? Er wordt vertrokken vanuit de geïdentificeerde mogelijke beslissingsfactoren uit voorgaand
onderzoek, met name demografische, wettelijke, individuele en omgevingsfactoren, beschikbare informatie,
attitudes van de jeugdrechters en beschikbare alternatieven. De kenmerken van de jeugdrechtbank worden
niet bestudeerd door de focus van het onderzoek op
slechts één jeugdrechtbank. In tegenstelling tot de
meerderheid van het voorgaand internationaal onderzoek wordt gebruikgemaakt van een kwalitatief onderzoeksdesign in navolging van de meerderheid van de
Belgische studies (Franssens et al., 2010; Nuytiens et al.,
2005).
IV. METHODE
Deze studie werd uitgevoerd op de jeugdrechtbank van
Dendermonde. Alle MOF- en POS-jongeren met een
expliciete DSM-IV diagnose in hun dossier die verschenen op zitting gedurende de onderzoeksperiode
(12 februari-17 maart 2009) werden opgenomen.
De studie was gebaseerd op methodetriangulatie van
een dossierstudie, een observatie van de zittingen en
interviews met de drie aanwezige jeugdrechters om zo
een genuanceerd beeld te krijgen van het complexe
beslissingsproces van de jeugdrechters (May, 2002;
Sheehan, 2001). Op basis van de selectiecriteria werden 14 dossiers weerhouden uit de onderzoeksperiode,
2 MOF-dossiers en 12 POS-dossiers. Deze dossiers
werden geanalyseerd via een codeboek gebaseerd op
de studie van Vanneste (2001). Deze dossiers werden
dan geobserveerd gedurende de zitting op basis van het
observatieschema van Sheehan (2001). De focus werd
daarbij gelegd op de gestelde vragen en de gegeven
redenen voor de opgelegde maatregel. De overtuiging
was dat deze focus ons informatie kon opleveren over
mogelijke beslissingsfactoren. Als de jeugdrechter bijvoorbeeld vragen stelde over de schoolresultaten of
schoolsituatie, werd verondersteld dat schoolfactoren
belangrijk zijn in de beslissing van de jeugdrechter. Na
de dossieranalyse en de zittingen werden ook nog interviews afgenomen om onduidelijkheden te verduidelijken en om dieper te kunnen ingaan op attitudes,
beschikbare informatie en beschikbare alternatieven
als mogelijke beslissingsfactoren. Het interview was
opgebouwd rond drie centrale thema’s, met name de
perceptie van jeugdrechters ten aanzien van psychiatrische stoornissen, het mogelijke verschil tussen de opgelegde en de gewenste maatregel en tot slot de mogelijke
beslissingsfactoren.
Er werd gekozen voor deze kwalitatieve onderzoeksmethode om zicht te krijgen op mogelijke individuele verschillen tussen jeugdrechters en op de beslissingsfactoren nog niet geïdentificeerd in voorgaand onderzoek.
Alle gegevens werden gecodeerd, gebaseerd op de categorieën uit voorgaand onderzoek en op inductief afgeleide elementen. Het codeschema viel uiteen in twee
grote delen: codes betreffende de attitudes van de
jeugdrechters ten aanzien van psychiatrische stoornissen, minderjarigen met psychiatrische stoornissen en
psychiaters en codes betreffende de beslissingsfactoren. Gebaseerd op dit schema werd een vergelijking
gemaakt tussen de gehanteerde onderzoeksmethoden.
V. RESULTATEN
Bij de bespreking van de resultaten van dit onderzoek
wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende
onderzoeksmethoden en de verschillende categorieën
van beslissingsfactoren. De POS- en MOF-dossiers
worden samen besproken omwille van de kleine hoeveelheid dossiers met een expliciete DSM-IV-diagnose.
Een overzicht van de resultaten en een vergelijking met
de literatuur worden weergegeven in Tabel 1. In deze
tabel verwijst de eerste kolom naar de mogelijke beslissingsfactoren. De vier volgende kolommen (dossieranalyse, observatie, interview en samenvatting) geven
de resultaten weer van het beslissingsproces van de
jeugdrechter over minderjarigen met een psychiatrische
stoornis. De samenvatting geeft aan of de factor
220 – TJK 2010/4
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS?
belangrijk, niet belangrijk of van weinig belang is. Een
factor is belangrijk wanneer de factor in elk van de
onderzoeksmethoden gecodeerd is, niet belangrijk
wanneer de factor in geen enkele onderzoeksmethode
wordt vermeld en van weinig belang als de factor
benoemd wordt in een of twee maar niet in alle drie de
onderzoeksmethoden. De volgende kolom verwijst
naar de resultaten uit de literatuur betreffende de
gehele jeugdrechtbankpopulatie. De laatste kolom vergelijkt de onderzoeksresultaten met de literatuurbevindingen en besluit of vorig onderzoek bevestigd wordt
dan wel of meer onderzoek nodig is.
§ 1. DEMOGRAFISCHE FACTOREN
Demografische informatie wordt alleen teruggevonden
in de dossiers maar niet in de vonnissen van de jeugdrechters. Zoals verwacht, worden demografische factoren niet benoemd als beslissingsfactoren in de interviews of tijdens de zittingen. Daarom wordt besloten
dat demografische factoren niet belangrijk zijn in het
beslissingproces over minderjarigen met een psychiatrische problematiek.
komend verwijzen de jeugdrechters tijdens de interviews alleen maar naar de psychiatrische diagnose
wanneer de onderzoeker er expliciet om vraagt. Er kan
besloten worden dat de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis een belangrijke beslissingsfactor is,
maar dat deze factor slechts impliciet een invloed heeft
door de gehanteerde discretie.
Naast de aanwezigheid van een psychiatrische diagnose verwijzen de jeugdrechters in hun interviews ook
nog naar zogenaamd ‘vreemd’ of agressief gedrag van
de minderjarigen. Deze factoren kunnen beslissend zijn
maar worden beschouwd als van weinig belang doordat hier niet naar verwezen wordt in de dossiers of tijdens de zittingen.
Tot slot vermelden de jeugdrechters in hun interviews
heel kort dat ze de mening van de minderjarige beluisteren en proberen te respecteren. De minderjarige krijgt
meestal de tijd om zijn mening te geven. Tijdens de zitting blijkt echter dat de mening van de minderjarige
niet wordt gevolgd en men er vaak snel overgaat.
§ 4. OMGEVINGSFACTOREN
§ 2. WETTELIJKE FACTOREN
In de categorie van de wettelijke factoren worden de
ernst van het misdrijf en het type misdrijf vermeld voor
de drie onderzoeksmethodes maar logischerwijs alleen
in de MOF-dossiers. Deze factoren kunnen belangrijk
worden geacht maar het heel beperkt aantal dossiers
maakt deze beslissing te voorbarig.
In alle dossiers (MOF en POS), alsook op de zitting en
tijdens de interviews, worden antecedenten, meer specifiek voorgaande contacten met de jeugdrechtbank,
benadrukt. Deze factor is dus belangrijk in het beslissingsproces ten aanzien van minderjarigen met een psychiatrische problematiek.
§ 3. INDIVIDUELE FACTOREN
Binnen deze categorie wordt de focus gelegd op de
invloed van de aanwezige psychiatrische stoornis. De
meest voorkomende stoornissen in deze onderzoeksgroep zijn mentale retardatie, Oppositionele Opstandige Stoornis, ADHD en een persoonlijkheidsstoornis
in ontwikkeling. De meerderheid (12 van de 14) heeft
meer dan één psychiatrische diagnose.
In de vonnissen en gedurende de zitting wordt de psychiatrische diagnose niet expliciet vermeld. Dit is verwonderend en daarom wordt dit voorgelegd aan de
jeugdrechters tijdens de interviews. In hun antwoord
benadrukken de jeugdrechters het gebrek aan tijd voor
discussie en de geslotenheid van het persoonlijkheidsdossier als redenen voor het niet vermelden ervan. Bij-
De gezinsfactoren en schoolfactoren worden uitgebreid beschreven in de dossiers. Tijdens de zittingen,
vragen de jeugdrechters vaak naar de schoolsituatie of
thuissituatie en hoe ze omgaan met deze situatie. De
aandacht voor deze factoren wordt niet bevestigd in de
interviews. Daarin wordt maar zelden verwezen naar
deze factoren om hun beslissing te verantwoorden. Er
wordt besloten dat gezinsfactoren en schoolfactoren
van weinig belang zijn in het beslissingsproces over
minderjarigen met een psychiatrische problematiek.
§ 5. BESCHIKBARE INFORMATIE
In de dossiers bevindt zich altijd een verslag van de
sociale dienst en soms een verslag van de instelling
waar de minderjarige verblijft. In het vonnis en tijdens
de zitting wordt altijd naar deze verslagen verwezen.
Tijdens de interviews bevestigen de drie jeugdrechters
dat hun beslissing afhangt van de verslagen van de
sociale dienst. Deze verslagen worden dus belangrijk
geacht.
Omwille van de focus van dit onderzoek op minderjarigen met psychiatrische stoornissen wordt expliciet
gekeken naar de invloed van psychiatrische expertise op
het beslissingsproces van de jeugdrechters. In geen
enkel dossier is echter een psychiatrisch verslag terug te
vinden waardoor de invloed hiervan op de beslissing
niet bepaald kan worden. Tijdens de interviews geven
de jeugdrechters wel aan dat ze psychiatrische informatie belangrijk vinden en dat ze die zeker in overweging
zouden nemen.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/4 – 221
221
ARTIKELEN
222
§ 6. BESCHIKBARE ALTERNATIEVEN
In de drie onderzoeksmethodes wordt vaak verwezen
naar het feit dat jeugdrechters een minder geschikte
maatregel moeten opleggen bij gebrek aan een meer
geschikte maatregel. Tijdens de interviews refereren alle
jeugdrechters naar dit plaatsgebrek in al hun antwoorden. Daarom wordt besloten dat deze factor belangrijk
is in het beslissingsproces ten aanzien van minderjarigen met een psychiatrische problematiek.
§ 7. ATTITUDES VAN JEUGDRECHTERS OVER
PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN, MINDERJARIGEN MET
PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN EN PSYCHIATERS
Uit hun visie op psychiatrische stoornissen blijkt dat de
jeugdrechters vooral focussen op gevaar, verantwoordelijkheid en de gedragsmatige aspecten van de psychiatrische stoornissen. Emotionele aspecten worden
niet vermeld.
Daarnaast staan ze erg wantrouwig ten opzichte van
psychiaters omdat ze vaststellen dat er een gebrek aan
eensgezindheid is bij hen over de definitie van een psychiatrische stoornis. De jeugdrechters anticiperen ook
een weigering van een psychiatrische behandeling voor
hun jongeren omdat ze veronderstellen dat psychiaters
veel belang hechten aan motivatie en ondersteuning en
dat zijn volgens hen net de elementen die ontbreken bij
minderjarigen op de jeugdrechtbank.
Tot slot, wanneer jeugdrechters minderjarigen met een
psychiatrische stoornis beschrijven, houden ze er een
pessimistische visie over hun toekomst en over de prognose van de psychiatrische behandeling op na. De
jeugdrechters zijn overtuigd dat het de minderjarigen
niet goed zal vergaan zonder een langdurige interventie
en dat de jongeren psychiatrische behandeling zullen
weigeren om het label ‘psychisch gestoord’ te vermijden.
Deze attitudes hebben een invloed op het beslissingsproces, want jeugdrechters geven expliciet aan dat ze
hierdoor minder verwijzen naar psychiatrische opvangmogelijkheden. Daarom is deze factor belangrijk in dit
beslissingsproces.
Tabel 1. Beslissingsfactoren voor MOF en POS
Als misdrijf omschreven feiten (MOF) en problematische opvoedingssituatie (POS)
[1] groep met psychiatrische stoornis (onderzoeksresultaten)
Demografische
factoren
[2] Algemene jeugdrechtbankpopulatie
(literatuurbevindingen)
Vergelijking [1] – [2]
Dossieranalyse
Observatie
zitting
Interview
Samenvatting
Vermeld
Niet vermeld
Niet vermeld
Niet belangrijk
Geen eenduidige
resultaten
Gedeeltelijk bevestigd
Vermeld
Vermeld
Vermeld
Belangrijk
Beslissingsfactor
Bevestigd
Niet vermeld
(discretie)
Niet vermeld
(discretie)
Vermeld als
gevraagd
Belangrijk
Beperkte beslissingsfactor
Niet bevestigd
Vermeld
Gedeeltelijk
vermeld
Gedeeltelijk
vermeld
Van weinig
belang
Beslissingsfactor
Niet bevestigd
Vermeld
Vermeld
Vermeld
Belangrijk
Beslissingsfactor
Bevestigd
Vermeld
Vermeld
Wettelijke factoren
*Antecedenten
Individuele factoren
*DSM-IV-diagnose
Omgevingsfactoren
Beschikbare
alternatieven
Beschikbare informatie
*sociale dienst
*psychiaters
Attitudes van
jeugdrechters t.o.v.
minderjarigen met
psychiatrische
stoornis, psychiaters
en psychiatrische
stoornis
Niet aanwezig Niet aanwezig
Niet
bestudeerd
Niet
bestudeerd
Vermeld
Belangrijk
Beslissingsfactor
Bevestigd
Vermeld
Niet aanwezig
Beslissingsfactor
Niet eenduidig
Expliciet om
vragen
Belangrijk
Niet bestudeerd
Meer onderzoek nodig
VI. DISCUSSIE
In dit discussiestuk worden de bovenstaande resultaten
verder besproken en wordt indien mogelijk een link
gelegd met het IVRK en de slotbeschouwingen (11 juni
2010) van het VN-Comité voor de Rechten van het
Kind inzake het derde en het vierde periodiek rapport
van België.
Ten eerste lijken demografische factoren het beslissingsproces over minderjarigen met een psychiatrische
problematiek niet te beïnvloeden. Dit bevestigt gedeel-
222 – TJK 2010/4
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS?
telijk het niet-eenduidige onderzoek in de algemene
jeugdrechtbankpopulatie (Beeman et al., 2000). De
onbelangrijkheid van deze factoren is niet verrassend
doordat het onderzoek kwalitatief is. Er wordt niet verwacht dat jeugdrechters zullen aangeven dat ze meisjes
en/of etnische minderheden op een andere manier zullen behandelen.
Bij de wettelijke factoren zijn de antecedenten belangrijk in het beslissingsproces, wat een bevestiging vormt
van voorgaand onderzoek (Beeman et al., 2000; Campbell & Schmidt, 2000; D’Angelo, 2007; Franssens et
al., 2010; Nairhous & Routh, 1992; Nuytiens et al.,
2005; Sanborn, 1996; Sheehan, 2001; Vanneste,
2003).
Ten derde lijkt de aanwezige psychiatrische diagnose
een invloed te hebben op het beslissingsproces bij deze
specifieke subgroep. De jeugdrechters kiezen ervoor
om deze diagnose niet te vermelden tijdens de zitting of
in hun vonnissen. Ook in de interviews moeten we
expliciet vragen naar de invloed van de psychiatrische
stoornis op hun beslissing. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat de invloed van de aanwezige psychiatrische diagnose als vanzelfsprekend beschouwd wordt
en daardoor niet meer expliciet vermeld wordt. Een
andere mogelijke verklaring is dat niet het label de
doorslaggevende beslissingsfactor is maar dat de diagnostische criteria (bv. stemmingswisselingen, agressief gedrag) van deze psychiatrische stoornis de beslissing wel beïnvloeden, zoals gevonden door Stein et al.
(1995). Onze resultaten bevestigen deze verklaring
gedeeltelijk want jeugdrechters verwijzen vaak naar
‘vreemd’ en agressief gedrag wat criteria kunnen zijn
voor bepaalde psychiatrische stoornissen zoals een
gedragsstoornis.
De mening van de minderjarige wordt gevraagd zoals
de jeugdrechters aangeven in de interviews. Dit is in
overeenstemming met artikel 12 IVRK inzake het recht
om zijn mening te uiten. In dit artikel 12 wordt echter
ook vermeld dat het belang dat hieraan gehecht moet
worden in overeenstemming moet zijn met de leeftijd
en de rijpheid van het kind. Tijdens de zitting ontstond
vooral de indruk dat de rechters het kind lieten ‘ventileren’ maar dat er weinig belang gehecht wordt aan de
uitgedrukte mening. De aanwezigheid van een psychiatrische stoornis mag ook geen reden zijn om geen
belang te hechten aan de mening van deze minderjarige
(Ang, 2007).
Verder lijken, in tegenstelling tot voorgaand onderzoek
(Franssens et al., 2010; Sanborn, 1996; Sheehan,
2001), de omgevingsfactoren weinig invloed te hebben
op het beslissingproces over minderjarigen met psychiatrische stoornissen.
Ten vijfde beïnvloeden de beschikbare alternatieven
sterk de beslissing van de jeugdrechters over minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Dit vormt
een bevestiging van voorgaand onderzoek over de
gehele jeugdrechtbankpopulatie (Nuytiens et al., 1999;
O’Donnell & Lurigio, 2008; Sheehan, 2001). De idee
bestaat dat jeugdrechters het gebrek aan residentiële
plaatsingen als excuus gebruiken voor hun minder
geschikte beslissingen. De jeugdrechters lijken te focussen op residentiële plaatsen en verliezen andere mogelijkheden zoals ambulante behandeling of gezinsbegeleiding uit het oog. Als gevolg van deze focus kan het
plaatsgebrek versterkt worden. Dit plaatsgebrek is in
strijd met artikel 24 IVRK dat aangeeft dat men toegang moet hebben tot de gezondheidszorg. De overheid zou moeten voorzien in voldoende plaatsen. De
vraag is echter of dit plaatsgebrek zo groot zou zijn zonder de focus van de jeugdrechters op de residentiële
maatregelen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of
de overheid hier tekortschiet dan wel of de jeugdrechters een andere oriënteringslogica (meer ambulant
dan residentieel) zullen moeten hanteren. Er kan echter
al gesteld worden dat ook in de thuisbegeleiding
(ambulante maatregel) grote wachtlijsten zijn wat wijst
op een tekortschieten van de overheid in het zorgen
voor adequate zorg en voorzieningen voor deze jongeren (art. 3 en 24 IVRK). Ook in de aanbevelingen van
het VN-Comité voor de Rechten van het Kind wordt een
grote bezorgdheid geuit over de lange wachtlijsten in
de jeugdbijstand en ook specifiek in de geestelijke
gezondheidszorg (VN-Comité, 2010, opmerkingen 4647 en 58-59). Hierbij wordt ook duidelijk verwezen
naar de focus op de residentiële hulpverlening. In de
aanbevelingen wordt gesteld dat er een wettelijk kader
moet opgesteld worden om plaatsing zoveel mogelijk
te vermijden en om de familie te verkiezen boven een
plaatsingsmaatregel (47). Specifiek voor de geestelijke
gezondheidszorg wordt ook benadrukt dat ambulante
maatregelen meer aandacht moeten krijgen dan de
residentiële maatregelen waardoor de lange wachtlijsten ook verminderd kunnen worden (59). Dit vormen
belangrijke aanbevelingen die toch duidelijk wijzen op
een tekortschieten van de overheid. Het VN-Comité
heeft echter geen link gelegd tussen de geestelijke
gezondheidszorg en de minderjarigen op de jeugdrechtbank ondanks het feit dat dit een kwetsbare groep
vormt waar deze moeilijkheden (plaatsgebrek, gebrek
aan rechten in psychiatrische voorzieningen en focus
op residentiële maatregelen) ook duidelijk spelen.
Daarom wordt vanuit dit onderzoek gesteld dat de
overheid een extra inspanning moet leveren voor deze
groep van jongeren om te voorzien in geschikte ambulante en residentiële plaatsen.
Vervolgens beïnvloedt de beschikbare informatie, meer
bepaald het rapport van de sociale dienst, de beslissing
van de jeugdrechters en dit bevestigt het voorgaand
onderzoek (Nuytiens et al., 2005; Sheehan, 2001). In
tegenstelling tot andere landen (Campbell & Schmidt,
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/4 – 223
223
ARTIKELEN
224
2000; O’Donnell & Lurigio, 2008), is er bij ons geen
psychiatrische expertise terug te vinden in de dossiers
waardoor we voorgaand onderzoek noch kunnen
bevestigen noch ontkrachten. Dit ontbreken van psychiatrische expertise kan verklaard worden door de
afwezigheid van expertpsychiaters op het niveau van de
jeugdrechtbank, waardoor de psychiaters gebonden
zijn door het beroepsgeheim. Dit laat de jeugdrechters
zonder concrete aanbeveling inzake deze dossiers vanuit psychiatrisch oogpunt.
Tot slot beïnvloeden de attitudes van de jeugdrechters
aangaande de psychiatrische stoornissen, de minderjarigen met psychiatrische stoornissen en de psychiaters
de beslissing. De jeugdrechters zijn ervan overtuigd dat
de minderjarigen zelf weerstand bieden ten aanzien van
een plaatsing in een psychiatrische inrichting omdat ze
bang zijn om het label ‘psychisch gestoord’ te krijgen
bovenop het label van jeugddelinquent (Vander Laenen, 2009). Dit kan de keuze van de jeugdrechters voor
niet-psychiatrische plaatsingen voor een deel verklaren
omdat ze de minderjarige willen motiveren voor behandeling. Dit toont ook aan dat psychiatrische instellingen voorzichtig moeten zijn met labelen, zeker bij jonge
mensen (Moses, 2009). Wanneer het labelen beperkt
zou blijven dan zouden de jeugdrechters misschien
meer geneigd zijn om minderjarigen hier te plaatsen.
Hier ontstaat de indruk dat jeugdrechters wel degelijk
artikel 12 IVRK proberen toe te passen. Bijkomend
hebben de jeugdrechters een pessimistische visie op
deze groep jongeren doordat ze anticiperen op recidive
bij deze jongeren. Er wordt ook teruggevonden dat
jeugdrechters een beperkte kennis hebben over psychiatrische stoornissen en psychiatrische instellingen.
Opvallend is dat jeugdrechters in hun beschrijving van
psychiatrische stoornissen vooral verwijzen naar
gedragsmatige aspecten zoals abnormaal gedrag,
‘vreemde’ reacties, agressief gedrag en woedeaanvallen
en minder naar cognitieve en emotionele aspecten. Ze
anticiperen op een weigering van deze minderjarigen
omdat hun gedrag een bedreiging kan vormen voor het
personeel. Door de mogelijke weigering van psychiaters
inzake de behandeling van deze jongeren komt het artikel 24 IVRK op de helling te staan. De spanning tussen
de mogelijkheid tot weigering in de geestelijke gezondheidszorg en de verplichting van de jeugdrechter om
een oplossing te vinden voor deze jongere zorgt voor
frustratie bij de jeugdrechters. Door het aanklagen van
het ontbreken van de opnameplicht in psychiatrie kunnen de jeugdrechters gezien worden als bepleiters van
de toepassing van artikel 24 IVRK. Het negeren van
emotionele aspecten van een psychiatrische stoornis
kan verder het aantal plaatsingen in psychiatrie verminderen omdat de jeugdrechters deze plaatsing niet zien
als een oplossing voor minderjarigen met emotionele
stoornissen. Dit kunnen allemaal redenen zijn waarom
jeugdrechters maar zelden minderjarigen plaatsen in
psychiatrische instellingen (Herz, 2001).
Zoals aan elke studie zijn ook aan deze studie beperkingen verbonden. Het onderzoek is maar gebeurd op één
jeugdrechtbank gedurende een vrij beperkte onderzoeksperiode (6 weken) waardoor slechts 14 dossiers
geselecteerd konden worden. Daarom moeten onze
resultaten met een zekere terughoudendheid geïnterpreteerd worden. Deze beperking wordt echter gedeeltelijk opgeheven doordat ons onderzoek gebaseerd is
op drie verschillende onderzoeksmethodes. Tot slot
zijn de validiteit en de betrouwbaarheid beperkt doordat de dossiers, de zittingen en de interviews maar door
één onderzoeker gecodeerd werden.
VII. CONCLUSIE
Dit is de eerste studie die expliciet het beslissingsproces
van de jeugdrechters over minderjarigen met een psychiatrische problematiek bestudeert; dus verder onderzoek is nodig.
Toekomstig onderzoek kan deze studie uitbreiden door
meerdere jeugdrechtbanken op te nemen, een langere
onderzoeksperiode te hanteren en meer dossiers op te
nemen. Het is ook belangrijk om de beslissingsfactoren
betreffende minderjarigen met psychiatrische stoornissen te vergelijken met de beslissingsfactoren betreffende minderjarigen zonder psychiatrische stoornissen.
Op deze manier zullen gelijkenissen en verschillen zichtbaarder worden.
Wanneer we onze gevonden resultaten in het licht van
het IVRK plaatsen dan is het onduidelijk of de beslissing van de jeugdrechter altijd in het belang van de
minderjarige is (art. 3 IVRK). Als de beslissing beïnvloed wordt door factoren, zoals de beschikbare alternatieven en de persoonlijke visie van de jeugdrechters
op psychiaters, kan het belang van het kind in gevaar
komen. Ook het feit dat slechts op een impliciete
manier verwezen wordt naar de psychiatrische stoornis, toch een belangrijk kenmerk van deze groep minderjarigen, doet vragen rijzen over het feit of de maatregel altijd in het belang van het kind is. Bijkomend lijkt
het ons ook van belang dat, om tegemoet te komen
aan het recht op gezondheidszorg in artikel 24 IVRK,
de overheid een inspanning doet om na te gaan of er
voldoende geschikte plaatsen zijn voor deze doelgroep
(zowel ambulant als residentieel) en om de idee van
geen opnameplicht in psychiatrische voorzieningen
eventueel te herzien zodat de spanning op het niveau
van de jeugdrechtbank wat kan afnemen. Dit gebrek
aan opnameplicht kan ook omzeild worden door specifieke psychiatrische hulpverlening te voorzien in de
voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand waar de
eisen duidelijk afgebakend worden zodat oneigenlijk
gebruik hiervan vermeden wordt. Tot slot kan er, in het
kader van het IVRK, meer aandacht besteed worden
aan de mening van de minderjarige (art. 12 IVRK). Een
maatregel opgelegd door de jeugdrechtbank heeft een
224 – TJK 2010/4
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS?
serieuze impact op het leven van de minderjarige en dus
zouden de jeugdrechters meer aandacht moeten besteden aan hun mening. Hierdoor zal motivatie en slaagkans waarschijnlijk ook vergroten. We zullen maar
overtuigd zijn dat de jeugdrechtbank rekening houdt
met de mening van de minderjarige als dit als beslissingsfactor in toekomstig onderzoek naar voor komt.
Deze studie bevestigt tot slot de nood aan dialoog tussen de jeugdrechters en psychiaters en de nood aan het
verbreden van de kennis van de jeugdrechters over psychiatrische stoornissen. Op deze manier kan de beslissing van de jeugdrechter aangepast worden aan de
noden van de minderjarige met een psychiatrische problematiek.
VIII. REFERENTIES
ANG, F. (2007), “Jongeren en Psychiatrie in Vlaanderen: een
mensrechtelijke benadering” in F. ANG & N. CALUWÉ (eds.),
Jongeren, psychiatrie en recht, Antwerpen, Intersentia.
BEEMAN, S.K., KIM, H.M. & BULLERDICK, S.K. (2000), “Factors
affecting placement of children in kinship and nonkinship
foster care”, Children and youth services review, 22, 37-54.
BRITNER, P.A. & MOSSLER, D.G. (2002), “Professionals’ decision-making about out-of-home placements following instances of child abuse”, Child abuse and neglect, 26, 317332.
CAMPBELL, M.A. & SCHMIDT, F. (2000), “Comparison of mental health and legal factors in the disposition outcome of
young offenders”, Criminal justice and behavior, 27, 688-715.
CAUFMANN, E., PIQUERO, A.R., KIMONIS, E., STEINBERG, L., CHASSIN, L. & FAGAN, J. (2007), “Legal, individual and environmental predictors of court disposition in a sample of serious adolescent offenders”, Law and human behavior, 31,
519-535.
COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND (2010), Overweging van
de rapporten die werden ingediend door de Lidstaten overeenkomstig artikel 44 van het Verdrag: Slotbemerkingen België (voorlopig
onuitgegeven versie), http://www.ncrk-cnde.be/sites/default/files/C.O._IVRK%20NL.pdf (geraadpleegd op 5 juli
2010).
FAZEL, S., DOLL, H. & LANGSTRÖM, N. (2008), “Mental disorders among adolescents in juvenile detention and correctional facilities: a systematic review and metaregression
analysis of 25 surveys”, Journal of Academy of child and adolescent psychiatry, 47, 1010-1019.
FORD, T., GOODMAN, R. & MELTZER, H. (2003), “The British
Child and Adolescent Mental Health Survey 1999: The prevalence of DSM-IV disorders”, Journal of American Academy of
Child and Adolescent Psychiatry, 42, 1203-1211.
FRANSSENS, M., PUT, J. & DEKLERCK, J. (2010), Het beleid van de
jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven.
GARLAND, A.F., HOUGH, R.L., MCCABE, K.M., YEH, M., WOOD,
P.A. & AARONS, G.A. (2001), “Prevalence of Psychiatric
disorder in youth across five sectors of care”, Journal of American Academy child and adolescent psychiatry, 40, 409-418.
HERZ, D.C. (2001), “Understanding the use of mental health
placements by the juvenile justice system”, Journal of Emotional and behavioral disorders, 9, 172-181.
HEYLEN, B., RAVIER, I. & VANNESTE, C. (2010), “Een evaluatie
van het gebruik van het gesloten centrum voor jongeren te
Everberg door jeugdmagistraten”, Fatik, 125, 5-12.
JOHNSON, J.B. & SECRET, P.E. (1995), “The effects of court
structure on juvenile-court decision-making”, Journal of Criminal Justice, 23, 63-82.
JONGERENWELZIJN (2010), “Evolutie van het aantal jongeren
naar begeleidingsjaar en naar POS-MOF”, http://
wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/OB_Cijfermateriaal/kerncijferrapporten2010/2010_Evo_begeleidingsjaar
_en_nr_Pos_Mof_absolute_aantallen_percentages.pdf
(geraadpleegd op 6 juli 2010).
LEIBER, M.J. & FOX, K.C. (2005), “Race and the impact of detention on juvenile justice decision making”, Crime and delinquency, 51, 470-497.
LEIBER, M.J. & MACK, K.Y. (2003), “The individual and joint
effects of race, gender and family status on juvenile justice
decision making”, Journal of research in crime and delinquency,
40, 34-70.
LEMMENS, M. & VAN WELZENIS, I. (1999), Plaatsing in het licht
geplaatst. Registratieonderzoek naar de beslissingsprocedure t.a.v.
en de hulpverlening in de gemeenschapsinstellingen voor bijzondere
jeugdbijstand, Leuven, OGJC.
LINDSEY, D. (1991), “Factors affecting the foster care placement decision: an analysis of national survey data”, American Journal of Orthopsychiatry, 61, 272-281.
MAY, T. (2002), Qualitative research in action, Londen, Sage Publications.
MINOR, K.I., HARTMANN, D.J. & TERRY, S. (1997), “Predictors
of juvenile court actions and recidivism”, Crime and delinquency, 43, 328-344.
MOSES, T. (2009), “Stigma and self concept among adolescents receiving mental health treatment”, Journal of Orthopsychiatry, 79, 261-274.
NAIRHOS, F.J. & ROUTH, D.K. (1992), “The role of clinical
assessment in the juvenile court: predictors of juvenile dispostions and recidivism”, Journal of clinical child psychology,
21, 151-159.
NUYTIENS, A., CHRISTIAENS, J. & ELIAERTS, C. (2005), Ernstige
jeugddelinquenten gestraft: Praktijk van uithandengeving, Gent,
Academia Press.
O’DONNELL, P.C. & LURIGIO, A.J. (2008), “Psychosocial predictors of clinicians’ recommendations and judges’ placement orders in juvenile court”, Criminal justice and behavior,
35, 1429-1448.
PUT, J., ROM, M. & VAN DER STRAETE, I. (2007), Geesteszieke minderjarigen en dwang, Gent, Larcier.
RAYNER, J., KELLY, T.P. & GRAHAM, F. (2005), “Mental health,
personality and cognitive problems in persistent adolescent offenders require long-term solutions: a pilot study”,
Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 16, 248-262.
ROSENBLATT, J.A., ROSENBLATT, A. & BIGGS, E.E. (2000), “Criminal behavior and emotional disorder: comparing youth served by the mental health and juvenile justice systems”, The
journal of behavior health services and research, 27, 227-237.
SANBORN, J.B. (1996), “Factors perceived to affect delinquent
dispositions in juvenile court: putting the sentencing decision into context”, Crime and delinquency, 42, 99-113.
SHEEHAN, R. (2001), Magistrates’ decision making in child protection cases, Aldershot, Ashgate.
STEIN, D., BLANK, S., AVIDAN, G., BAREL, Y. & ELIZUR, A. (1995),
“Indications for inpatient psychiatric evaluations of courtreferred juvenile delinquents”, International journal of law and
psychiatry, 18, 209-219.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]]
d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2010/4 – 225
225
ARTIKELEN
226
VANDER LAENEN, F. (2009), “‘I don’t trust you, you are going
to tell’, Adolescents with emotional and behavioural disorders participating in qualitative research”, Child: Care,
Health & Development, 35, 323-329.
VANNESTE, C. (2001), “Een onderzoek over de beslissingen genomen door parketmagistraten en de jeugdrechters”, Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, 2, 193-202.
226 – TJK 2010/4
VERMEIREN, R., DE CLIPPELE, A. & DEBOUTTE, D. (2000), “A descriptive survey of Flemish delinquent adolescents”, Journal
of Adolescence, 23, 277-285.
ZWIRS, B.W.C., BURGER, H., SCHULPEN, T.W.J., WIZNITZER, M.,
FEDDER, H. & BUITELAAR, J.K. (2007), “Prevalence of psychiatric disorders among children of different ethnic origin”, Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 556-566.
LARCIER
Download