ARTIKELEN 218 Minderjarigen met een psychiatrische problematiek op de jeugdrechtbank: Hoe beslissen jeugdrechters? Leen Cappon Doctoraatsbursaal, IRCP, Vakgroep Strafrecht en Criminologie, UGent Freya Vander Laenen Docent, IRCP, Vakgroep Strafrecht en Criminologie, UGent I. INLEIDING In Vlaanderen oordeelt de jeugdrechter jaarlijks over ongeveer 25.000 minderjarigen (Jongerenwelzijn, 2010). In 84% van de gevallen betreft het een minderjarige in een problematische opvoedingssituatie (POS) en in slechts 13% een minderjarige die een als misdrijf omschreven feit gepleegd heeft (MOF). Uit de statistieken van het Agentschap Jongerenwelzijn kan niet worden afgeleid hoeveel van deze minderjarigen een psychiatrische problematiek hebben. Op basis van onderzoek van Vermeiren, De Clippele & Deboutte (2000) bij de jeugdrechtbank van Antwerpen kan gesteld worden dat ongeveer 70% van de jeugddelinquenten een psychiatrische diagnose heeft. Deze percentages ontbreken echter in Vlaanderen voor POS-minderjarigen. Wanneer we de percentages gevonden bij Vermeiren et al. (2000) zouden toepassen op de gehele jeugdrechtbankpopulatie dan hebben naar schatting 17.500 minderjarigen op de jeugdrechtbank (POS en MOF samen) een psychiatrische problematiek. Dit is waarschijnlijk niet helemaal correct want de studie van Vermeiren et al. (2000) is maar gebaseerd op één jeugdrechtbank en op een kleine groep van jeugddelinquenten (82). Dus betrouwbare cijfers over minderjarigen met een psychiatrische problematiek op de jeugdrechtbank ontbreken in Vlaanderen en in België. Aangezien een maatregel opgelegd door de jeugdrechtbank een serieuze impact heeft op het leven van deze minderjarigen, is het van belang te weten hoe jeugdrechters hun beslissingen nemen. In deze bijdrage wordt een kort overzicht gegeven van het bestaand internationaal onderzoek naar beslissingsprocessen van jeugdrechters. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar beslissingsfactoren die van belang kunnen zijn voor minderjarigen met een psychiatrische problematiek. In België is momenteel nog geen onderzoek uitgevoerd dat focust op deze specifieke groep van minderjarigen. Daarom werd in 2009 een exploratief onderzoek uitgevoerd op de jeugdrechtbank van Dendermonde. De resultaten van dit onderzoek worden in deze bijdrage gepresenteerd en getoetst aan de slotbeschouwingen van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind van juni 2010 over de Belgische situatie. II. ONDERZOEK NAAR BESLISSINGSPROCESSEN VAN JEUGDRECHTERS Het beslissingsproces van de jeugdrechters over MOFen POS-minderjarigen is frequent bestudeerd in internationaal onderzoek (Campbell & Schmidt, 2000; Caufmann et al., 2007; Nairhos & Routh, 1992; Sheehan, 2001; Shook & Shari, 2007). In België is dit soort onderzoek minder frequent uitgevoerd. Er kunnen vijf onderzoeken gedetecteerd worden in België: Franssens et al. (2010; POS en MOF); Heylen et al. (2010, plaatsing in Everberg); Lemmens & Van Welzenis (1999, plaatsing in een gemeenschapsinstelling); Nuytiens et al. (2005, uithandengeving) en Vanneste (2001, MOF). Dit beslissingsproces is complex en wordt beïnvloed door meerdere factoren. Caufmann et al. (2007) beschrijven vier categorieën – demografische, wettelijke, individuele en omgevingsfactoren – die het beslissingsproces van de jeugdrechters kunnen beïnvloeden. Ten eerste, levert het onderzoek betreffende de invloed van demografische factoren in MOF- en POS-zaken geen eenduidige resultaten op. Bijvoorbeeld geeft de studie van Beeman et al. (2000) significante verschillen weer tussen pleegplaatsing bij verwanten en niet-verwanten voor etniciteit maar niet voor geslacht. Britner & Mossler (2002) zien inkomen niet als een belangrijke beïnvloedende factor in tegenstelling tot Lindsey (1991). In studies betreffende jeugddelinquenten, zijn etniciteit en geslacht belangrijke beslissingsfactoren in sommige beslissingen van de jeugdrechters zoals de beslissing om iemand op te sluiten (Leiber & Fox, 2005; Leiber & Mack, 2003). In de Belgische studies verwijzen drie van de vijf studies naar invloed van leeftijd, geslacht of etniciteit (Franssens et al., 2010; Heylen et al., 2010; Nuytiens et al., 2005). Daarnaast bevestigen verschillende studies dat wettelijke factoren de grootste invloed hebben op de beslissin- 218 – TJK 2010/4 this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 LARCIER MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS? gen. Sheehan (2001) vindt terug dat jeugdrechters wettelijke factoren belangrijk achten. Voorgaande plaatsingen beïnvloeden de huidige plaatsing (Beeman et al., 2000, Franssens et al., 2010) en de meest consistente voorspeller van plaatsing is het aantal voorgaande doorverwijzingen naar de jeugdrechtbank (Caufmann et al., 2007; Nuytiens et al., 2005). Ook het type misdrijf en de ernst van het misdrijf zijn belangrijke beslissingsfactoren (Caufmann et al., 2007; Heylen et al., 2010; Lemmens & Van Welzenis, 1999; Minor, Hartmann & Terry, 1997; Nuytiens et al., 2005). Ten derde ontbreken eenduidige resultaten over de invloed van de individuele factoren en kinderkenmerken op het beslissingsproces. Meer specifiek levert onderzoek die de invloed van de aanwezige psychiatrische stoornis op het beslissingsproces van de jeugdrechters bestudeert, geen duidelijke resultaten op (Campbell & Schmidt, 2000; Nairhos & Routh, 1992; O’Donnell & Lurigio, 2008). Bijvoorbeeld Campbell & Schmidt (2000) stellen dat de aanwezigheid van gedragsstoornissen de lengte van probatie gedeeltelijk bepaalt. Aan de andere kant, vinden Beeman et al. (2000) terug dat de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis de tweede beste voorspeller is van een plaatsing van POSminderjarigen bij niet-verwanten. In België hebben alleen Franssens et al. (2010) de invloed van de aanwezige psychiatrische stoornis nagegaan en ze hebben teruggevonden dat de jeugdrechters de aanwezige psychiatrische stoornis belangrijk achten. Tot slot hebben schoolfactoren en in het bijzonder gezinsfactoren zoals gezinsstructuur en de gerechtelijke of psychiatrische antecedenten van de ouders een substantiële invloed op het beslissingsproces van de jeugdrechters (Beeman et al., 2000; Campbell & Schmidt, 2000; Franssens et al., 2010; Leiber & Mack, 2003; Sanborn, 1996; Sheehan, 2001; Vanneste, 2001). Ook spijbelen (schoolfactor) heeft een belangrijke invloed op hun beslissingen (Franssens et al., 2010; O’Donnell & Lurigio, 2008; Sanborn, 1996; Vanneste, 2001). Naast deze factoren gecentreerd rond het misdrijf en de minderjarige, worden ook andere factoren zoals de attitudes van de jeugdrechters (Mears, 1998), de karakteristieken van de jeugdrechtbank (Johnson & Secret, 1995; Sanborn, 1996), de beschikbaarheid en de bron van informatie in het dossier (O’Donnell & Lurigio, 2008; Sheehan, 2001) en de beschikbare alternatieven (Nuytiens et al., 2005; Sheehan, 2001) onderzocht als mogelijke beslissingsfactoren. Onderzoek betreffende de attitudes van de jeugdrechters en de karakteristieken van de rechtbanken geven aan dat het socialisatieproces op de rechtbank (Mears, 1998) en de plaats van de rechtbank (stad of platteland; Sanborn, 1996) het beslissingsproces beïnvloeden. Over de bron van de informatie wordt teruggevonden dat aanbevelingen in psychiatrische expertises de beslissing beïnvloeden (O’Donnell & Lurigio, 2008), maar deze invloed wordt genuanceerd door Sheehan (2001) die stelt dat deze informatie heel kritisch wordt benaderd waardoor de invloed beperkter kan zijn. In België is de invloed van psychiatrische expertise alleen maar onderzocht in het kader van de uithandengeving omdat bij deze beslissing in de meeste gevallen een psychiatrisch verslag vereist is (Nuytiens et al., 2005). Tot slot wordt gesteld dat jeugdrechters niet altijd hun voorkeursmaatregel kunnen opleggen omdat die onbeschikbaar is (Sheehan, 2001). Het gebrek aan plaatsen is een belangrijk aandachtspunt waardoor deze factor moet opgenomen worden in onderzoek naar het beslissingsproces van jeugdrechters. III. GEBREK AAN GERICHTE AANDACHT VOOR MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK VOOR DE JEUGDRECHTBANK In alle voorgaande onderzoeken is het beslissingsproces van de jeugdrechters alleen bestudeerd voor de totale jeugdrechtbankpopulatie en niet voor specifieke subgroepen hiervan tenzij specifieke maatregelen zoals de plaatsing in Everberg (Heylen et al., 2010) of in de gemeenschapsinstellingen (Lemmens & Van Welzenis, 1999). De groep van minderjarigen met een psychiatrische stoornis is een risicogroep voor het ontwikkelen van delinquent gedrag en ze worden vaak geconfronteerd met het jeugdrechtssysteem (Rosenblatt, Rosenblatt & Biggs, 2000). Onderzoek wijst inderdaad uit dat de prevalentie van psychiatrische stoornissen voor de jeugdrechtbankpopulatie hoger is (30-75%; Fazel, Doll & Langström, 2008; Garland et al., 2001; Rayner, Kelly & Graham, 2005; Vermeiren, De Clippele & Deboutte, 2000) dan de gevonden prevalentie in de algemene jongerenpopulatie (10-16%, Ford, Goodman & Melzer, 2003; Zwirs et al., 2007). Deze belangrijke subgroep vormde nog nooit de focus van onderzoek over de beslissingsprocessen van jeugdrechters. Ook in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) wordt geen specifieke aandacht besteed aan minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Er zijn immers geen specifieke bepalingen voor deze groep van minderjarigen opgenomen in het Verdrag (Put, Rom & Van der Straete, 2007). Toch is het IVRK van toepassing op deze kinderen, aangezien het Verdrag bedoeld is ter bescherming van elke persoon jonger dan 18 jaar (art. 1 IVRK) en artikel 2 IVRK benadrukt nog eens dat er geen onderscheid mag gemaakt worden op basis van functioneringsprobleem. Daarom stelt Ang (2007) dat alle mensenrechten van toepassing zijn op minderjarigen met psychiatrische problemen. We kunnen stellen dat vooral artikel 3 IVRK en artikel 24 IVRK van belang zijn binnen de context van de jeugdrechtbank. Artikel 3 IVRK stelt dat in alle maatregelen die ten aanzien van een minderjarige genomen worden het belang van het kind steeds de eerste overwe- LARCIER this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 TJK 2010/4 – 219 219 ARTIKELEN 220 ging moet zijn. Meer bepaald wordt in dit artikel ook verwezen naar de verplichting van de overheid het kind te verzekeren van de zorg die nodig is voor zijn of haar welzijn. Dit betekent dat wanneer een beslissing wordt genomen op de jeugdrechtbank dit moet gebeuren in het belang van het kind en dat men de zorg moet voorzien die nodig wordt geacht. In het verlengde van deze eis tot zorg kunnen we artikel 24 IVRK plaatsen dat verwijst naar recht op gezondheid en toegang tot de gezondheidszorg. De nadruk in dit artikel ligt op de lichamelijke zorg maar dit betekent niet dat de minderjarige geen recht heeft op een geestelijke gezondheid en toegang tot de geestelijke gezondheidszorg. Uit dit artikel kan afgeleid worden dat jeugdrechters/psychiaters de minderjarigen de toegang tot deze zorg niet mogen onthouden. Dit recht wordt ook verwoord in artikel 12 van het Internationaal Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR, 16 december 1966). De medische behandeling moet beschikbaar, aanvaardbaar, toegankelijk en kwaliteitsvol zijn (Ang, 2007). In deze bijdrage wordt bijkomend geprobeerd de gevonden resultaten inzake de beslissingsprocessen van jeugdrechters ten aanzien van minderjarigen met een psychiatrische problematiek te plaatsen in het licht van deze artikels van het IVRK. De doelstelling van deze studie is inzicht te verwerven in het beslissingsproces van jeugdrechters over deze specifieke subgroep van MOF- en POS-jongeren met een psychiatrische problematiek. Om dit te bereiken wordt volgende onderzoeksvraag beantwoord: Welke factoren beïnvloeden het beslissingsproces van de jeugdrechter over minderjarigen met een psychiatrische problematiek? Er wordt vertrokken vanuit de geïdentificeerde mogelijke beslissingsfactoren uit voorgaand onderzoek, met name demografische, wettelijke, individuele en omgevingsfactoren, beschikbare informatie, attitudes van de jeugdrechters en beschikbare alternatieven. De kenmerken van de jeugdrechtbank worden niet bestudeerd door de focus van het onderzoek op slechts één jeugdrechtbank. In tegenstelling tot de meerderheid van het voorgaand internationaal onderzoek wordt gebruikgemaakt van een kwalitatief onderzoeksdesign in navolging van de meerderheid van de Belgische studies (Franssens et al., 2010; Nuytiens et al., 2005). IV. METHODE Deze studie werd uitgevoerd op de jeugdrechtbank van Dendermonde. Alle MOF- en POS-jongeren met een expliciete DSM-IV diagnose in hun dossier die verschenen op zitting gedurende de onderzoeksperiode (12 februari-17 maart 2009) werden opgenomen. De studie was gebaseerd op methodetriangulatie van een dossierstudie, een observatie van de zittingen en interviews met de drie aanwezige jeugdrechters om zo een genuanceerd beeld te krijgen van het complexe beslissingsproces van de jeugdrechters (May, 2002; Sheehan, 2001). Op basis van de selectiecriteria werden 14 dossiers weerhouden uit de onderzoeksperiode, 2 MOF-dossiers en 12 POS-dossiers. Deze dossiers werden geanalyseerd via een codeboek gebaseerd op de studie van Vanneste (2001). Deze dossiers werden dan geobserveerd gedurende de zitting op basis van het observatieschema van Sheehan (2001). De focus werd daarbij gelegd op de gestelde vragen en de gegeven redenen voor de opgelegde maatregel. De overtuiging was dat deze focus ons informatie kon opleveren over mogelijke beslissingsfactoren. Als de jeugdrechter bijvoorbeeld vragen stelde over de schoolresultaten of schoolsituatie, werd verondersteld dat schoolfactoren belangrijk zijn in de beslissing van de jeugdrechter. Na de dossieranalyse en de zittingen werden ook nog interviews afgenomen om onduidelijkheden te verduidelijken en om dieper te kunnen ingaan op attitudes, beschikbare informatie en beschikbare alternatieven als mogelijke beslissingsfactoren. Het interview was opgebouwd rond drie centrale thema’s, met name de perceptie van jeugdrechters ten aanzien van psychiatrische stoornissen, het mogelijke verschil tussen de opgelegde en de gewenste maatregel en tot slot de mogelijke beslissingsfactoren. Er werd gekozen voor deze kwalitatieve onderzoeksmethode om zicht te krijgen op mogelijke individuele verschillen tussen jeugdrechters en op de beslissingsfactoren nog niet geïdentificeerd in voorgaand onderzoek. Alle gegevens werden gecodeerd, gebaseerd op de categorieën uit voorgaand onderzoek en op inductief afgeleide elementen. Het codeschema viel uiteen in twee grote delen: codes betreffende de attitudes van de jeugdrechters ten aanzien van psychiatrische stoornissen, minderjarigen met psychiatrische stoornissen en psychiaters en codes betreffende de beslissingsfactoren. Gebaseerd op dit schema werd een vergelijking gemaakt tussen de gehanteerde onderzoeksmethoden. V. RESULTATEN Bij de bespreking van de resultaten van dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderzoeksmethoden en de verschillende categorieën van beslissingsfactoren. De POS- en MOF-dossiers worden samen besproken omwille van de kleine hoeveelheid dossiers met een expliciete DSM-IV-diagnose. Een overzicht van de resultaten en een vergelijking met de literatuur worden weergegeven in Tabel 1. In deze tabel verwijst de eerste kolom naar de mogelijke beslissingsfactoren. De vier volgende kolommen (dossieranalyse, observatie, interview en samenvatting) geven de resultaten weer van het beslissingsproces van de jeugdrechter over minderjarigen met een psychiatrische stoornis. De samenvatting geeft aan of de factor 220 – TJK 2010/4 this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 LARCIER MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS? belangrijk, niet belangrijk of van weinig belang is. Een factor is belangrijk wanneer de factor in elk van de onderzoeksmethoden gecodeerd is, niet belangrijk wanneer de factor in geen enkele onderzoeksmethode wordt vermeld en van weinig belang als de factor benoemd wordt in een of twee maar niet in alle drie de onderzoeksmethoden. De volgende kolom verwijst naar de resultaten uit de literatuur betreffende de gehele jeugdrechtbankpopulatie. De laatste kolom vergelijkt de onderzoeksresultaten met de literatuurbevindingen en besluit of vorig onderzoek bevestigd wordt dan wel of meer onderzoek nodig is. § 1. DEMOGRAFISCHE FACTOREN Demografische informatie wordt alleen teruggevonden in de dossiers maar niet in de vonnissen van de jeugdrechters. Zoals verwacht, worden demografische factoren niet benoemd als beslissingsfactoren in de interviews of tijdens de zittingen. Daarom wordt besloten dat demografische factoren niet belangrijk zijn in het beslissingproces over minderjarigen met een psychiatrische problematiek. komend verwijzen de jeugdrechters tijdens de interviews alleen maar naar de psychiatrische diagnose wanneer de onderzoeker er expliciet om vraagt. Er kan besloten worden dat de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis een belangrijke beslissingsfactor is, maar dat deze factor slechts impliciet een invloed heeft door de gehanteerde discretie. Naast de aanwezigheid van een psychiatrische diagnose verwijzen de jeugdrechters in hun interviews ook nog naar zogenaamd ‘vreemd’ of agressief gedrag van de minderjarigen. Deze factoren kunnen beslissend zijn maar worden beschouwd als van weinig belang doordat hier niet naar verwezen wordt in de dossiers of tijdens de zittingen. Tot slot vermelden de jeugdrechters in hun interviews heel kort dat ze de mening van de minderjarige beluisteren en proberen te respecteren. De minderjarige krijgt meestal de tijd om zijn mening te geven. Tijdens de zitting blijkt echter dat de mening van de minderjarige niet wordt gevolgd en men er vaak snel overgaat. § 4. OMGEVINGSFACTOREN § 2. WETTELIJKE FACTOREN In de categorie van de wettelijke factoren worden de ernst van het misdrijf en het type misdrijf vermeld voor de drie onderzoeksmethodes maar logischerwijs alleen in de MOF-dossiers. Deze factoren kunnen belangrijk worden geacht maar het heel beperkt aantal dossiers maakt deze beslissing te voorbarig. In alle dossiers (MOF en POS), alsook op de zitting en tijdens de interviews, worden antecedenten, meer specifiek voorgaande contacten met de jeugdrechtbank, benadrukt. Deze factor is dus belangrijk in het beslissingsproces ten aanzien van minderjarigen met een psychiatrische problematiek. § 3. INDIVIDUELE FACTOREN Binnen deze categorie wordt de focus gelegd op de invloed van de aanwezige psychiatrische stoornis. De meest voorkomende stoornissen in deze onderzoeksgroep zijn mentale retardatie, Oppositionele Opstandige Stoornis, ADHD en een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. De meerderheid (12 van de 14) heeft meer dan één psychiatrische diagnose. In de vonnissen en gedurende de zitting wordt de psychiatrische diagnose niet expliciet vermeld. Dit is verwonderend en daarom wordt dit voorgelegd aan de jeugdrechters tijdens de interviews. In hun antwoord benadrukken de jeugdrechters het gebrek aan tijd voor discussie en de geslotenheid van het persoonlijkheidsdossier als redenen voor het niet vermelden ervan. Bij- De gezinsfactoren en schoolfactoren worden uitgebreid beschreven in de dossiers. Tijdens de zittingen, vragen de jeugdrechters vaak naar de schoolsituatie of thuissituatie en hoe ze omgaan met deze situatie. De aandacht voor deze factoren wordt niet bevestigd in de interviews. Daarin wordt maar zelden verwezen naar deze factoren om hun beslissing te verantwoorden. Er wordt besloten dat gezinsfactoren en schoolfactoren van weinig belang zijn in het beslissingsproces over minderjarigen met een psychiatrische problematiek. § 5. BESCHIKBARE INFORMATIE In de dossiers bevindt zich altijd een verslag van de sociale dienst en soms een verslag van de instelling waar de minderjarige verblijft. In het vonnis en tijdens de zitting wordt altijd naar deze verslagen verwezen. Tijdens de interviews bevestigen de drie jeugdrechters dat hun beslissing afhangt van de verslagen van de sociale dienst. Deze verslagen worden dus belangrijk geacht. Omwille van de focus van dit onderzoek op minderjarigen met psychiatrische stoornissen wordt expliciet gekeken naar de invloed van psychiatrische expertise op het beslissingsproces van de jeugdrechters. In geen enkel dossier is echter een psychiatrisch verslag terug te vinden waardoor de invloed hiervan op de beslissing niet bepaald kan worden. Tijdens de interviews geven de jeugdrechters wel aan dat ze psychiatrische informatie belangrijk vinden en dat ze die zeker in overweging zouden nemen. LARCIER this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 TJK 2010/4 – 221 221 ARTIKELEN 222 § 6. BESCHIKBARE ALTERNATIEVEN In de drie onderzoeksmethodes wordt vaak verwezen naar het feit dat jeugdrechters een minder geschikte maatregel moeten opleggen bij gebrek aan een meer geschikte maatregel. Tijdens de interviews refereren alle jeugdrechters naar dit plaatsgebrek in al hun antwoorden. Daarom wordt besloten dat deze factor belangrijk is in het beslissingsproces ten aanzien van minderjarigen met een psychiatrische problematiek. § 7. ATTITUDES VAN JEUGDRECHTERS OVER PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN, MINDERJARIGEN MET PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN EN PSYCHIATERS Uit hun visie op psychiatrische stoornissen blijkt dat de jeugdrechters vooral focussen op gevaar, verantwoordelijkheid en de gedragsmatige aspecten van de psychiatrische stoornissen. Emotionele aspecten worden niet vermeld. Daarnaast staan ze erg wantrouwig ten opzichte van psychiaters omdat ze vaststellen dat er een gebrek aan eensgezindheid is bij hen over de definitie van een psychiatrische stoornis. De jeugdrechters anticiperen ook een weigering van een psychiatrische behandeling voor hun jongeren omdat ze veronderstellen dat psychiaters veel belang hechten aan motivatie en ondersteuning en dat zijn volgens hen net de elementen die ontbreken bij minderjarigen op de jeugdrechtbank. Tot slot, wanneer jeugdrechters minderjarigen met een psychiatrische stoornis beschrijven, houden ze er een pessimistische visie over hun toekomst en over de prognose van de psychiatrische behandeling op na. De jeugdrechters zijn overtuigd dat het de minderjarigen niet goed zal vergaan zonder een langdurige interventie en dat de jongeren psychiatrische behandeling zullen weigeren om het label ‘psychisch gestoord’ te vermijden. Deze attitudes hebben een invloed op het beslissingsproces, want jeugdrechters geven expliciet aan dat ze hierdoor minder verwijzen naar psychiatrische opvangmogelijkheden. Daarom is deze factor belangrijk in dit beslissingsproces. Tabel 1. Beslissingsfactoren voor MOF en POS Als misdrijf omschreven feiten (MOF) en problematische opvoedingssituatie (POS) [1] groep met psychiatrische stoornis (onderzoeksresultaten) Demografische factoren [2] Algemene jeugdrechtbankpopulatie (literatuurbevindingen) Vergelijking [1] – [2] Dossieranalyse Observatie zitting Interview Samenvatting Vermeld Niet vermeld Niet vermeld Niet belangrijk Geen eenduidige resultaten Gedeeltelijk bevestigd Vermeld Vermeld Vermeld Belangrijk Beslissingsfactor Bevestigd Niet vermeld (discretie) Niet vermeld (discretie) Vermeld als gevraagd Belangrijk Beperkte beslissingsfactor Niet bevestigd Vermeld Gedeeltelijk vermeld Gedeeltelijk vermeld Van weinig belang Beslissingsfactor Niet bevestigd Vermeld Vermeld Vermeld Belangrijk Beslissingsfactor Bevestigd Vermeld Vermeld Wettelijke factoren *Antecedenten Individuele factoren *DSM-IV-diagnose Omgevingsfactoren Beschikbare alternatieven Beschikbare informatie *sociale dienst *psychiaters Attitudes van jeugdrechters t.o.v. minderjarigen met psychiatrische stoornis, psychiaters en psychiatrische stoornis Niet aanwezig Niet aanwezig Niet bestudeerd Niet bestudeerd Vermeld Belangrijk Beslissingsfactor Bevestigd Vermeld Niet aanwezig Beslissingsfactor Niet eenduidig Expliciet om vragen Belangrijk Niet bestudeerd Meer onderzoek nodig VI. DISCUSSIE In dit discussiestuk worden de bovenstaande resultaten verder besproken en wordt indien mogelijk een link gelegd met het IVRK en de slotbeschouwingen (11 juni 2010) van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind inzake het derde en het vierde periodiek rapport van België. Ten eerste lijken demografische factoren het beslissingsproces over minderjarigen met een psychiatrische problematiek niet te beïnvloeden. Dit bevestigt gedeel- 222 – TJK 2010/4 this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 LARCIER MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS? telijk het niet-eenduidige onderzoek in de algemene jeugdrechtbankpopulatie (Beeman et al., 2000). De onbelangrijkheid van deze factoren is niet verrassend doordat het onderzoek kwalitatief is. Er wordt niet verwacht dat jeugdrechters zullen aangeven dat ze meisjes en/of etnische minderheden op een andere manier zullen behandelen. Bij de wettelijke factoren zijn de antecedenten belangrijk in het beslissingsproces, wat een bevestiging vormt van voorgaand onderzoek (Beeman et al., 2000; Campbell & Schmidt, 2000; D’Angelo, 2007; Franssens et al., 2010; Nairhous & Routh, 1992; Nuytiens et al., 2005; Sanborn, 1996; Sheehan, 2001; Vanneste, 2003). Ten derde lijkt de aanwezige psychiatrische diagnose een invloed te hebben op het beslissingsproces bij deze specifieke subgroep. De jeugdrechters kiezen ervoor om deze diagnose niet te vermelden tijdens de zitting of in hun vonnissen. Ook in de interviews moeten we expliciet vragen naar de invloed van de psychiatrische stoornis op hun beslissing. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de invloed van de aanwezige psychiatrische diagnose als vanzelfsprekend beschouwd wordt en daardoor niet meer expliciet vermeld wordt. Een andere mogelijke verklaring is dat niet het label de doorslaggevende beslissingsfactor is maar dat de diagnostische criteria (bv. stemmingswisselingen, agressief gedrag) van deze psychiatrische stoornis de beslissing wel beïnvloeden, zoals gevonden door Stein et al. (1995). Onze resultaten bevestigen deze verklaring gedeeltelijk want jeugdrechters verwijzen vaak naar ‘vreemd’ en agressief gedrag wat criteria kunnen zijn voor bepaalde psychiatrische stoornissen zoals een gedragsstoornis. De mening van de minderjarige wordt gevraagd zoals de jeugdrechters aangeven in de interviews. Dit is in overeenstemming met artikel 12 IVRK inzake het recht om zijn mening te uiten. In dit artikel 12 wordt echter ook vermeld dat het belang dat hieraan gehecht moet worden in overeenstemming moet zijn met de leeftijd en de rijpheid van het kind. Tijdens de zitting ontstond vooral de indruk dat de rechters het kind lieten ‘ventileren’ maar dat er weinig belang gehecht wordt aan de uitgedrukte mening. De aanwezigheid van een psychiatrische stoornis mag ook geen reden zijn om geen belang te hechten aan de mening van deze minderjarige (Ang, 2007). Verder lijken, in tegenstelling tot voorgaand onderzoek (Franssens et al., 2010; Sanborn, 1996; Sheehan, 2001), de omgevingsfactoren weinig invloed te hebben op het beslissingproces over minderjarigen met psychiatrische stoornissen. Ten vijfde beïnvloeden de beschikbare alternatieven sterk de beslissing van de jeugdrechters over minderjarigen met een psychiatrische problematiek. Dit vormt een bevestiging van voorgaand onderzoek over de gehele jeugdrechtbankpopulatie (Nuytiens et al., 1999; O’Donnell & Lurigio, 2008; Sheehan, 2001). De idee bestaat dat jeugdrechters het gebrek aan residentiële plaatsingen als excuus gebruiken voor hun minder geschikte beslissingen. De jeugdrechters lijken te focussen op residentiële plaatsen en verliezen andere mogelijkheden zoals ambulante behandeling of gezinsbegeleiding uit het oog. Als gevolg van deze focus kan het plaatsgebrek versterkt worden. Dit plaatsgebrek is in strijd met artikel 24 IVRK dat aangeeft dat men toegang moet hebben tot de gezondheidszorg. De overheid zou moeten voorzien in voldoende plaatsen. De vraag is echter of dit plaatsgebrek zo groot zou zijn zonder de focus van de jeugdrechters op de residentiële maatregelen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de overheid hier tekortschiet dan wel of de jeugdrechters een andere oriënteringslogica (meer ambulant dan residentieel) zullen moeten hanteren. Er kan echter al gesteld worden dat ook in de thuisbegeleiding (ambulante maatregel) grote wachtlijsten zijn wat wijst op een tekortschieten van de overheid in het zorgen voor adequate zorg en voorzieningen voor deze jongeren (art. 3 en 24 IVRK). Ook in de aanbevelingen van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind wordt een grote bezorgdheid geuit over de lange wachtlijsten in de jeugdbijstand en ook specifiek in de geestelijke gezondheidszorg (VN-Comité, 2010, opmerkingen 4647 en 58-59). Hierbij wordt ook duidelijk verwezen naar de focus op de residentiële hulpverlening. In de aanbevelingen wordt gesteld dat er een wettelijk kader moet opgesteld worden om plaatsing zoveel mogelijk te vermijden en om de familie te verkiezen boven een plaatsingsmaatregel (47). Specifiek voor de geestelijke gezondheidszorg wordt ook benadrukt dat ambulante maatregelen meer aandacht moeten krijgen dan de residentiële maatregelen waardoor de lange wachtlijsten ook verminderd kunnen worden (59). Dit vormen belangrijke aanbevelingen die toch duidelijk wijzen op een tekortschieten van de overheid. Het VN-Comité heeft echter geen link gelegd tussen de geestelijke gezondheidszorg en de minderjarigen op de jeugdrechtbank ondanks het feit dat dit een kwetsbare groep vormt waar deze moeilijkheden (plaatsgebrek, gebrek aan rechten in psychiatrische voorzieningen en focus op residentiële maatregelen) ook duidelijk spelen. Daarom wordt vanuit dit onderzoek gesteld dat de overheid een extra inspanning moet leveren voor deze groep van jongeren om te voorzien in geschikte ambulante en residentiële plaatsen. Vervolgens beïnvloedt de beschikbare informatie, meer bepaald het rapport van de sociale dienst, de beslissing van de jeugdrechters en dit bevestigt het voorgaand onderzoek (Nuytiens et al., 2005; Sheehan, 2001). In tegenstelling tot andere landen (Campbell & Schmidt, LARCIER this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 TJK 2010/4 – 223 223 ARTIKELEN 224 2000; O’Donnell & Lurigio, 2008), is er bij ons geen psychiatrische expertise terug te vinden in de dossiers waardoor we voorgaand onderzoek noch kunnen bevestigen noch ontkrachten. Dit ontbreken van psychiatrische expertise kan verklaard worden door de afwezigheid van expertpsychiaters op het niveau van de jeugdrechtbank, waardoor de psychiaters gebonden zijn door het beroepsgeheim. Dit laat de jeugdrechters zonder concrete aanbeveling inzake deze dossiers vanuit psychiatrisch oogpunt. Tot slot beïnvloeden de attitudes van de jeugdrechters aangaande de psychiatrische stoornissen, de minderjarigen met psychiatrische stoornissen en de psychiaters de beslissing. De jeugdrechters zijn ervan overtuigd dat de minderjarigen zelf weerstand bieden ten aanzien van een plaatsing in een psychiatrische inrichting omdat ze bang zijn om het label ‘psychisch gestoord’ te krijgen bovenop het label van jeugddelinquent (Vander Laenen, 2009). Dit kan de keuze van de jeugdrechters voor niet-psychiatrische plaatsingen voor een deel verklaren omdat ze de minderjarige willen motiveren voor behandeling. Dit toont ook aan dat psychiatrische instellingen voorzichtig moeten zijn met labelen, zeker bij jonge mensen (Moses, 2009). Wanneer het labelen beperkt zou blijven dan zouden de jeugdrechters misschien meer geneigd zijn om minderjarigen hier te plaatsen. Hier ontstaat de indruk dat jeugdrechters wel degelijk artikel 12 IVRK proberen toe te passen. Bijkomend hebben de jeugdrechters een pessimistische visie op deze groep jongeren doordat ze anticiperen op recidive bij deze jongeren. Er wordt ook teruggevonden dat jeugdrechters een beperkte kennis hebben over psychiatrische stoornissen en psychiatrische instellingen. Opvallend is dat jeugdrechters in hun beschrijving van psychiatrische stoornissen vooral verwijzen naar gedragsmatige aspecten zoals abnormaal gedrag, ‘vreemde’ reacties, agressief gedrag en woedeaanvallen en minder naar cognitieve en emotionele aspecten. Ze anticiperen op een weigering van deze minderjarigen omdat hun gedrag een bedreiging kan vormen voor het personeel. Door de mogelijke weigering van psychiaters inzake de behandeling van deze jongeren komt het artikel 24 IVRK op de helling te staan. De spanning tussen de mogelijkheid tot weigering in de geestelijke gezondheidszorg en de verplichting van de jeugdrechter om een oplossing te vinden voor deze jongere zorgt voor frustratie bij de jeugdrechters. Door het aanklagen van het ontbreken van de opnameplicht in psychiatrie kunnen de jeugdrechters gezien worden als bepleiters van de toepassing van artikel 24 IVRK. Het negeren van emotionele aspecten van een psychiatrische stoornis kan verder het aantal plaatsingen in psychiatrie verminderen omdat de jeugdrechters deze plaatsing niet zien als een oplossing voor minderjarigen met emotionele stoornissen. Dit kunnen allemaal redenen zijn waarom jeugdrechters maar zelden minderjarigen plaatsen in psychiatrische instellingen (Herz, 2001). Zoals aan elke studie zijn ook aan deze studie beperkingen verbonden. Het onderzoek is maar gebeurd op één jeugdrechtbank gedurende een vrij beperkte onderzoeksperiode (6 weken) waardoor slechts 14 dossiers geselecteerd konden worden. Daarom moeten onze resultaten met een zekere terughoudendheid geïnterpreteerd worden. Deze beperking wordt echter gedeeltelijk opgeheven doordat ons onderzoek gebaseerd is op drie verschillende onderzoeksmethodes. Tot slot zijn de validiteit en de betrouwbaarheid beperkt doordat de dossiers, de zittingen en de interviews maar door één onderzoeker gecodeerd werden. VII. CONCLUSIE Dit is de eerste studie die expliciet het beslissingsproces van de jeugdrechters over minderjarigen met een psychiatrische problematiek bestudeert; dus verder onderzoek is nodig. Toekomstig onderzoek kan deze studie uitbreiden door meerdere jeugdrechtbanken op te nemen, een langere onderzoeksperiode te hanteren en meer dossiers op te nemen. Het is ook belangrijk om de beslissingsfactoren betreffende minderjarigen met psychiatrische stoornissen te vergelijken met de beslissingsfactoren betreffende minderjarigen zonder psychiatrische stoornissen. Op deze manier zullen gelijkenissen en verschillen zichtbaarder worden. Wanneer we onze gevonden resultaten in het licht van het IVRK plaatsen dan is het onduidelijk of de beslissing van de jeugdrechter altijd in het belang van de minderjarige is (art. 3 IVRK). Als de beslissing beïnvloed wordt door factoren, zoals de beschikbare alternatieven en de persoonlijke visie van de jeugdrechters op psychiaters, kan het belang van het kind in gevaar komen. Ook het feit dat slechts op een impliciete manier verwezen wordt naar de psychiatrische stoornis, toch een belangrijk kenmerk van deze groep minderjarigen, doet vragen rijzen over het feit of de maatregel altijd in het belang van het kind is. Bijkomend lijkt het ons ook van belang dat, om tegemoet te komen aan het recht op gezondheidszorg in artikel 24 IVRK, de overheid een inspanning doet om na te gaan of er voldoende geschikte plaatsen zijn voor deze doelgroep (zowel ambulant als residentieel) en om de idee van geen opnameplicht in psychiatrische voorzieningen eventueel te herzien zodat de spanning op het niveau van de jeugdrechtbank wat kan afnemen. Dit gebrek aan opnameplicht kan ook omzeild worden door specifieke psychiatrische hulpverlening te voorzien in de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand waar de eisen duidelijk afgebakend worden zodat oneigenlijk gebruik hiervan vermeden wordt. Tot slot kan er, in het kader van het IVRK, meer aandacht besteed worden aan de mening van de minderjarige (art. 12 IVRK). Een maatregel opgelegd door de jeugdrechtbank heeft een 224 – TJK 2010/4 this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 LARCIER MINDERJARIGEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK OP DE JEUGDRECHTBANK: HOE BESLISSEN JEUGDRECHTERS? serieuze impact op het leven van de minderjarige en dus zouden de jeugdrechters meer aandacht moeten besteden aan hun mening. Hierdoor zal motivatie en slaagkans waarschijnlijk ook vergroten. We zullen maar overtuigd zijn dat de jeugdrechtbank rekening houdt met de mening van de minderjarige als dit als beslissingsfactor in toekomstig onderzoek naar voor komt. Deze studie bevestigt tot slot de nood aan dialoog tussen de jeugdrechters en psychiaters en de nood aan het verbreden van de kennis van de jeugdrechters over psychiatrische stoornissen. Op deze manier kan de beslissing van de jeugdrechter aangepast worden aan de noden van de minderjarige met een psychiatrische problematiek. VIII. REFERENTIES ANG, F. (2007), “Jongeren en Psychiatrie in Vlaanderen: een mensrechtelijke benadering” in F. ANG & N. CALUWÉ (eds.), Jongeren, psychiatrie en recht, Antwerpen, Intersentia. BEEMAN, S.K., KIM, H.M. & BULLERDICK, S.K. (2000), “Factors affecting placement of children in kinship and nonkinship foster care”, Children and youth services review, 22, 37-54. BRITNER, P.A. & MOSSLER, D.G. (2002), “Professionals’ decision-making about out-of-home placements following instances of child abuse”, Child abuse and neglect, 26, 317332. CAMPBELL, M.A. & SCHMIDT, F. (2000), “Comparison of mental health and legal factors in the disposition outcome of young offenders”, Criminal justice and behavior, 27, 688-715. CAUFMANN, E., PIQUERO, A.R., KIMONIS, E., STEINBERG, L., CHASSIN, L. & FAGAN, J. (2007), “Legal, individual and environmental predictors of court disposition in a sample of serious adolescent offenders”, Law and human behavior, 31, 519-535. COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND (2010), Overweging van de rapporten die werden ingediend door de Lidstaten overeenkomstig artikel 44 van het Verdrag: Slotbemerkingen België (voorlopig onuitgegeven versie), http://www.ncrk-cnde.be/sites/default/files/C.O._IVRK%20NL.pdf (geraadpleegd op 5 juli 2010). FAZEL, S., DOLL, H. & LANGSTRÖM, N. (2008), “Mental disorders among adolescents in juvenile detention and correctional facilities: a systematic review and metaregression analysis of 25 surveys”, Journal of Academy of child and adolescent psychiatry, 47, 1010-1019. FORD, T., GOODMAN, R. & MELTZER, H. (2003), “The British Child and Adolescent Mental Health Survey 1999: The prevalence of DSM-IV disorders”, Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, 1203-1211. FRANSSENS, M., PUT, J. & DEKLERCK, J. (2010), Het beleid van de jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven. GARLAND, A.F., HOUGH, R.L., MCCABE, K.M., YEH, M., WOOD, P.A. & AARONS, G.A. (2001), “Prevalence of Psychiatric disorder in youth across five sectors of care”, Journal of American Academy child and adolescent psychiatry, 40, 409-418. HERZ, D.C. (2001), “Understanding the use of mental health placements by the juvenile justice system”, Journal of Emotional and behavioral disorders, 9, 172-181. HEYLEN, B., RAVIER, I. & VANNESTE, C. (2010), “Een evaluatie van het gebruik van het gesloten centrum voor jongeren te Everberg door jeugdmagistraten”, Fatik, 125, 5-12. JOHNSON, J.B. & SECRET, P.E. (1995), “The effects of court structure on juvenile-court decision-making”, Journal of Criminal Justice, 23, 63-82. JONGERENWELZIJN (2010), “Evolutie van het aantal jongeren naar begeleidingsjaar en naar POS-MOF”, http:// wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/OB_Cijfermateriaal/kerncijferrapporten2010/2010_Evo_begeleidingsjaar _en_nr_Pos_Mof_absolute_aantallen_percentages.pdf (geraadpleegd op 6 juli 2010). LEIBER, M.J. & FOX, K.C. (2005), “Race and the impact of detention on juvenile justice decision making”, Crime and delinquency, 51, 470-497. LEIBER, M.J. & MACK, K.Y. (2003), “The individual and joint effects of race, gender and family status on juvenile justice decision making”, Journal of research in crime and delinquency, 40, 34-70. LEMMENS, M. & VAN WELZENIS, I. (1999), Plaatsing in het licht geplaatst. Registratieonderzoek naar de beslissingsprocedure t.a.v. en de hulpverlening in de gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand, Leuven, OGJC. LINDSEY, D. (1991), “Factors affecting the foster care placement decision: an analysis of national survey data”, American Journal of Orthopsychiatry, 61, 272-281. MAY, T. (2002), Qualitative research in action, Londen, Sage Publications. MINOR, K.I., HARTMANN, D.J. & TERRY, S. (1997), “Predictors of juvenile court actions and recidivism”, Crime and delinquency, 43, 328-344. MOSES, T. (2009), “Stigma and self concept among adolescents receiving mental health treatment”, Journal of Orthopsychiatry, 79, 261-274. NAIRHOS, F.J. & ROUTH, D.K. (1992), “The role of clinical assessment in the juvenile court: predictors of juvenile dispostions and recidivism”, Journal of clinical child psychology, 21, 151-159. NUYTIENS, A., CHRISTIAENS, J. & ELIAERTS, C. (2005), Ernstige jeugddelinquenten gestraft: Praktijk van uithandengeving, Gent, Academia Press. O’DONNELL, P.C. & LURIGIO, A.J. (2008), “Psychosocial predictors of clinicians’ recommendations and judges’ placement orders in juvenile court”, Criminal justice and behavior, 35, 1429-1448. PUT, J., ROM, M. & VAN DER STRAETE, I. (2007), Geesteszieke minderjarigen en dwang, Gent, Larcier. RAYNER, J., KELLY, T.P. & GRAHAM, F. (2005), “Mental health, personality and cognitive problems in persistent adolescent offenders require long-term solutions: a pilot study”, Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 16, 248-262. ROSENBLATT, J.A., ROSENBLATT, A. & BIGGS, E.E. (2000), “Criminal behavior and emotional disorder: comparing youth served by the mental health and juvenile justice systems”, The journal of behavior health services and research, 27, 227-237. SANBORN, J.B. (1996), “Factors perceived to affect delinquent dispositions in juvenile court: putting the sentencing decision into context”, Crime and delinquency, 42, 99-113. SHEEHAN, R. (2001), Magistrates’ decision making in child protection cases, Aldershot, Ashgate. STEIN, D., BLANK, S., AVIDAN, G., BAREL, Y. & ELIZUR, A. (1995), “Indications for inpatient psychiatric evaluations of courtreferred juvenile delinquents”, International journal of law and psychiatry, 18, 209-219. LARCIER this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302 TJK 2010/4 – 225 225 ARTIKELEN 226 VANDER LAENEN, F. (2009), “‘I don’t trust you, you are going to tell’, Adolescents with emotional and behavioural disorders participating in qualitative research”, Child: Care, Health & Development, 35, 323-329. VANNESTE, C. (2001), “Een onderzoek over de beslissingen genomen door parketmagistraten en de jeugdrechters”, Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, 2, 193-202. 226 – TJK 2010/4 VERMEIREN, R., DE CLIPPELE, A. & DEBOUTTE, D. (2000), “A descriptive survey of Flemish delinquent adolescents”, Journal of Adolescence, 23, 277-285. ZWIRS, B.W.C., BURGER, H., SCHULPEN, T.W.J., WIZNITZER, M., FEDDER, H. & BUITELAAR, J.K. (2007), “Prevalence of psychiatric disorders among children of different ethnic origin”, Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 556-566. LARCIER