Faculteit Letteren & Wijsbegeerte De filosofische functie van het schrijven en niet-schrijven bij Epictetus en Marcus Aurelius Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte door Robbe Van Petegem (Studentennummer: 01105291) Promotor: Prof. Dr. Danny Praet Academiejaar 2014-2015 Word Count 1: 35.741 Word Count 2: 37.713 i Voorwoord Toen ik aan deze thesis begon wist ik werkelijk nog niet wat het antwoord zou zijn. Ik was wel goed bekend met Marcus Aurelius, en de filosofie van Pierre Hadot, maar met het lezen van Epictetus kwam ik op nieuw terrein. In Epictetus vond ik gelukkig een filosoof die me zeer sterk kon boeien, en die ik ook na het indienen van deze thesis met plezier ter hand zal nemen en zal herlezen. Het is een voorrecht om gedurende een jaar in conversatie te kunnen gaan met teksten van bijna 2000 jaar oud over het doel van filosofie, hoe men het moet studeren en hoe men het in zijn leven moet toepassen. Naast al hetgene dat ik inhoudelijk heb bijgeleerd door het maken van deze thesis, heb ik er ook puur voor mezelf veel uit kunnen leren. Ik denk niet dat ik Epictetus echt begrepen zou hebben moest het bij theoretische argumenten gebleven zijn. Deze thesis is maar tot stand gekomen dankzij de hulp en het advies van een reeks mensen. Eerst van al mijn promotor prof. dr. Danny Praet, die me vanaf het begin steunde in deze onderneming. Ik heb aan zijn adviezen, commentaren, en kritische reflecties veel gehad. Zonder zou deze thesis lang niet hetzelfde zijn geweest. De twee aangepaste vertalingen van de oorspronkelijke tekst die voorkomen, zijn er ook enkel dankzij zijn raadgeving hierin. Dank gaat ook uit naar de vele medestudenten die ervoor zorgden dat deze vier jaar filosofie vier zeer interessante jaren waren. In het bijzonder hieronder Daan en Camille met wie ik het voorbije jaar ontelbare discussies had, waarbij deze thesis ook uitgebreid aan bod kwam. Daarnaast had ik het geluk om een hele reeks vrienden te hebben die het voorbije jaar, waarschijnlijk meer dan hun lief was, geluisterd hebben naar al mijn uitweidingen over deze thesis, zowel op de moment dat het werk goed vooruitging als op de momenten dat dat niet zo was. Uit schrik iemand cruciaal te vergeten ga ik de reeks namen niet opsommen. Maar zij weten ongetwijfeld wie ze zijn. Meest van al wil ik echter mijn ouders bedanken. Zij hebben me vanaf dag één gesteund in mijn studie filosofie. Zij hebben me de voorbije jaren steeds bijgestaan met steun en raad. Het is alleen maar dankzij hen dat ik gedurende vier jaar filosofie kon studeren. Speciale vermelding hierbij gaat naar mijn moeder, die heel wat van haar tijd stak in het nalezen van mijn thesis. Dat zij dit werk interessant en verstaanbaar vond, betekent enorm veel voor mij. ii Inhoudstafel Word count i Voorwoord ii Inhoudstafel iii Noot over de gebruikte teksten v 1 - Filosofie als een manier van leven 1 1.1 - Inleiding 1 1.2 - Filosofie als een manier van leven 4 1.3 - Socrates 8 2 - Epictetus 14 2.1 - Biografie 14 2.2 - De vorm van Epictetus' geschriften 16 2.2.1 - De Colleges 17 2.2.2 - Het Handboekje 20 2.3 - Filosofie in de tijd van Epictetus en Marcus Aurelius 21 2.4 - De socratische invloed 23 2.5 - De cynische invloed 26 3 - Marcus Aurelius 30 3.1 - Biografie 30 3.2 - De invloed van Epictetus op Marcus Aurelius 32 3.3 - De Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius 34 4 - De filosofie van Epictetus 4.1 - Het doel van de filosofie 4.1.1 - Boekenwijsheid 4.2 - Het onderwijs van Epictetus 39 39 42 43 4.2.1 - Beginnen met filosofie 47 4.2.2 - De analogie met de atleet 52 4.2.3 - Studie van de filosofie 55 4.3 - Het lezen van de Colleges en het Handboekje als oefening 61 4.3.1 - De Colleges 61 4.3.2 - Het Handboekje 63 4.3.3 - De gevaren van lezen 67 4.4 - De Persoonlijke Notities als oefening 68 iii 4.5 - Schrijven en niet-schrijven bij Epictetus 4.5.1 - Waarom schreef Epictetus zelf dan niets? 75 78 5 - Conclusie 82 Bibliografie 85 iv Noot over de gebruikte teksten Gezien ik het Grieks onmachtig ben, heb ik voor de originele bronnen uit de oudheid altijd gebruik gemaakt van (Nederlandse) vertalingen. Voor de werken waarvan ik meerdere vertalingen heb gebruikt, geef ik hier een overzicht van de verschillende versies die ik heb gebruikt. De details van de verschillende uitgaven zijn te vinden in de bibliografie achteraan. Diogenes Laërtius Voor Leven en Leer van Beroemde Filosofen heb ik gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de hand van Rein Ferwerda en Jan Eykman. Ik heb de gebruikte fragmenten ook gecontroleerd in de uitgave in de Loeb Classical Library reeks, waarin de Engelse vertaling van Robert Drew Hicks was. De verwijzingen zijn steeds naar het boek en de paragraaf, met de pagina in de Nederlandse vertaling erbij. Epictetus Voor de Colleges en het Handboekje heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van Gerard Boter en Rob Brouwer, en de Engelse vertaling van Robin Hard. Ik heb ook de uitgave in de Loeb Classical Library reeks, met Engelse vertaling van William Abbott Oldfather geconsulteerd. Van het Handboekje heb ik ook de Franse vertaling door Pierre Hadot gebruikt. De citaten van Epictetus komen steeds integraal uit de Nederlandse vertaling, op twee uitzonderingen na (dit staat ook aangegeven in de voetnoten). De verwijzingen naar de Colleges volgen de meeste commentatoren door te verwijzen naar het boek, college en dan de paragraaf. Ik heb hier ook steeds de pagina in de Nederlandse vertaling bijgevoegd. Marcus Aurelius Voor de Persoonlijke Notities heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van Simone Mooij-Valk. Ik heb ook de Engelse vertaling van A.S.L. Farquharson geconsulteerd. In het boek van Pierre Hadot over Marcus Aurelius, Introduction aux v "Pensées" de Marc Aurèle: la citadelle intérieure, vertaalde Hadot ook de gebruikte passages zelf naar het Frans. In een enkel geval verwijs ik ook naar deze vertaling. De verwijzingen naar Marcus Aurelius volgen de meeste commentatoren door steeds naar boek (in romeinse cijfers) en dan paragraaf te verwijzen. Ik heb hier ook steeds de pagina in de Nederlandse vertaling bijgevoegd. vi 1. Filosofie als een manier van leven 1.1 Inleiding In 1998 werd A Man in Full van Tom Wolfe gepubliceerd. Één van de hoofdpersonages in dit boek, Conrad, krijgt in de gevangenis per vergissing een anthologie van stoïcijnse teksten in handen. Hoewel dit niet het boek was waar hij o; gevraagd had, begint hij het toch te lezen, en hierdoor wordt hij geïnteresseerd in de leer van Epictetus. Hij is echter niet enkel geïnteresseerd in de woorden van Epictetus. Hij begint de adviezen van Epictetus toe te passen op zijn eigen leven. Hij neemt Zeus tot zijn god, en probeert zich zo mentaal te sterken, zijn persoonlijke integriteit te bewaren, en zich niet te laten vangen door zijn passies of afhankelijk te worden van externe zaken. Hierdoor staat Conrad in schril contrast met bijna alle andere personages die in het boek voorkomen: zij zijn allemaal zeer sterk bezig met uiterlijk vertoon, en wat hun omgeving van hun denkt. Hierdoor doen ze vaak niet wat ze echt willen, en zijn ongemakkelijk wanneer hun omgeving niet naar hun opkijkt. Zo wordt één van Conrad’s celgenoten als volgt beschreven: “But his though-guy pose had failed to cover up the fact that he was nervous wreck, plagued by twitches and tics and given to stretches of gloomy silence interrupted by bursts of anger.”1 Dit soort karakter is geheel tegengesteld aan het karakter dat Conrad probeert aan te nemen, geïnspireerd op de leer van Epictetus. Conrad slaagt er wonderwel in om deze houding aan te nemen, en juist door de manier waarop hij zich gedraagt weet hij respect af te dwingen en slaagt hij er in één van de andere hoofdpersonages (die voordien constant bezig was met zijn bezit, zijn imago, et cetera) te overtuigen van de stoïcijnse leer.2 Dit boek (dat een bestseller was) zorgde voor een plotse heropleving van Epictetus in de Verenigde Staten. Er was plotseling veel interesse onder het brede publiek in de leer van Epictetus en andere Stoïcijnen.3 Een lijvig werk als dit boek (net iets meer als 700 pagina's) staat in sterk contrast met wat Epictetus zelf schreef: niets. Een vraag die we ons dan over dit boek kunnen stellen, is wat Epictetus gedacht zou hebben dit soort boek, en de manier waarop het zijn filosofie verspreidt. Zoals we uitgebreid zullen zien, fulmineert Epictetus sterk tegen diegenen die filosofie enkel doen als theoretische onderneming, en kwam het er voor hem op aan om het 1 Wolfe, A Man in Full, 357. 2 Ibid., passim. 3 Rainey, “Tom Wolfe’s Book `A Man in Full’ Brings Surge of Interest in Stoicism / Ancient Philosophy Gaining Attention in Bookstores, on the Net”; Long, Epictetus, 273–4. 1 leven op filosofische wijze in te richten. Hiermee past het personage van Conrad wonderwel in het idee van Epictetus. Hij houdt zich niet bezig met specifieke logische oefeningen of met theoretische verfijndheden, maar hij wil eerst en vooral zijn gedrag aanpassen. In situaties waar hij in het nauw gedreven wordt, herinnert hij zich dan ook aan enkele passages van Epictetus, die hem vertellen wat te doen. Hij brengt de filosofie eerst en vooral in de praktijk en laat zich maar weinig in met de theoretische verfijndheden ervan. Dat hij er in slaagt om iemand te overtuigen van de stoïcijnse filosofie door middel van zijn houding en karakter is ook iets wat Epictetus zeker zou appreciëren. Deze literaire roman uit 1998 is natuurlijk niet het eigenlijke onderwerp van deze thesis. De vraag die we over dit boek kunnen stellen, ligt wel in het verlengde van de vragen die in deze thesis aan bod gaan komen. Epictetus schreef zelf niets, en gaat sterk in tegen wie aan filosofie doet om de retoriek, om de theoretische verfijndheden, of om de roem. Hij herinnert ons er constant aan dat filosofie iets is dat we in de praktijk moeten brengen, en dat duidelijk moet worden doorheen alle handelingen die we stellen. Tegelijk gaf hij zelf wel filosofieonderwijs, ook over de theoretische aspecten. Zijn lessen werden neergeschreven door één van zijn studenten, Arrianus. Deze Arrianus maakte het Handboekje, dat de filosofie van Epictetus zeer bondig presenteert. De vraag is dan hoe Epictetus keek naar de rol van schrijven in filosofie. Hoe kunnen we zijn eigen onderwijs en de geschriften van Arrianus verantwoorden binnen Epictetus’ filosofie, of is dit niet mogelijk? Hierbij gaat het om schrijven in zijn verschillende aspecten: zowel het schrijven van filosofische teksten als het lezen ervan. Niet alle filosofische geschriften zijn van dezelfde soort, dus hier moet ook onderscheid in gemaakt worden. Wat dacht hij van het neerschrijven van zijn lessen, het maken van een handboekje, of het schrijven van een filosofisch traktaat? Deze kwestie zal toegelicht worden door het voorbeeld van Marcus Aurelius’ Persoonlijke Notities. Marcus Aurelius leefde niet zo veel later dan Epictetus, en was ook sterk beïnvloed door Epictetus’ filosofie. Hij schreef zijn Persoonlijke Notities, waarin hij van dag tot dag filosofische bemerkingen neerschreef. Ook hier is de vraag die we ons moeten stellen hoe we dit schrijven van Marcus Aurelius kunnen verenigen met een filosofie die zo sterk de nadruk legt op het in de praktijk brengen van filosofie, op het leven ervan. In zijn kern gaat de vraag die deze thesis stelt puur over de vorm die filosofie aanneemt: waarom heeft Epictetus zelf niets geschreven? En waarom schreef Marcus Aurelius zijn Persoonlijke Notities? De vorm van hun filosofie is echter duidelijk ingegeven vanuit een 2 inhoudelijke keuze. Wat is dan de filosofische functie van het schrijven, of niet-schrijven? Het antwoord op deze vragen hangt samen met het gehele filosofie van Epictetus, en zeer sterk met de manier waarop hij naar het onderwijs, of de studie, van filosofie kijkt. Om het antwoord op deze vragen te formuleren moeten we dan ook deze kwesties bekijken. Epictetus en Marcus Aurelius zijn natuurlijk niet de enigen over wie we dit soort vragen kunnen stellen. Van Socrates weten we dat hij geen enkel filosofisch geschrift heeft nagelaten.4 Het verhaal gaat dat hij in zijn jeugd een aantal dingen geschreven zou hebben, maar deze op het moment dat hij aan filosofie begon, heeft vernietigd. En ook bij Socrates was er een sterke nadruk op het in de praktijk brengen van de filosofie. Hierin zijn Socrates, Epictetus, en Marcus Aurelius ook geen uitzonderingen binnen de antieke filosofie. Het idee dat filosofie iets is dat men tot toepassing moet brengen in de manier waarop men zich gedraagt, en waarbij filosofie iets is dat zich eerst en vooral toont in dit gedrag, is een idee dat doorheen de hele klassieke oudheid sterk aanwezig is. Voor ik toekom aan de bespreking van Epictetus en Marcus Aurelius zal ik dan ook eerst dit idee van filosofie als levenswijze algemeen toelichten. Hierbij zal ik dieper ingaan op het specifieke voorbeeld van Socrates (en hierbij onvermijdelijk ook Plato). Socrates had een sterke invloed op Epictetus wanneer het gaat over filosofie als iets dat men in de praktijk moet brengen, over de manier waarop filosofie onderwezen moet worden, en over de kwestie van schrijven. In dit inleidend stuk en de bespreking van Socrates heb ik noch de bedoeling, noch de ambitie om een volledig overzicht te bieden van de verschillende filosofieën die aan bod komen. Dit dient louter ter illustratie van filosofie als levenswijze, en in hun verband met Epictetus en Marcus Aurelius. Hierna zal ik overgaan naar Epictetus en Marcus Aurelius zelf. Ik zal beide eerst kort biografisch schetsen, en de geschriften van hen (of verbonden aan hen) bespreken. In het stuk over Epictetus zal ik teruggrijpen naar Socrates en het Cynisme om te tonen hoe zij invloed hebben gehad op Epictetus. Bij Marcus Aurelius zal ik ook zijn connectie met Epictetus toelichten. Uiteindelijk kom ik dan toe aan mijn eigenlijke analyse: Ik zal Epictetus’ visie op filosofie als levenswijze toelichten en zo via Epictetus’ opmerkingen over hoe men aan filosofie moet doen (en hoe men dit niet moet doen), en over de studie van filosofie toewerken naar de uiteindelijke vraag over schrijven. Bij de kwestie van schrijven zal ik uitgebreid stilstaan om de verschillende aspecten hiervan te belichten: hoe moeten we kijken 4 Kenny, Ancient Philosophy, 32. 3 naar de lessen van Epictetus die Arrianus neerschreef, naar het handboekje, naar het schrijven van filosofische traktaten, wat met het lezen van dit soort werken, om dan als laatste de vraag te stellen waarom Epictetus zelf niets geschreven heeft. In de analyse zal ik ook de tijd nemen om de Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius bespreken, en te kijken hoe deze passen binnen Epictetus’ visie op schrijven. Hoewel er in de opzet van deze thesis geen voorkeur zat tussen Epictetus en Marcus Aurelius, is bij de uitwerking ervan toch gebleken dat er bij Epictetus veel meer te vinden was over deze kwestie (wat ook simpelweg samenhangt met de hoeveelheid materiaal dat we hebben over Epictetus, in vergelijking met Marcus Aurelius). Epictetus heeft in deze thesis dan ook het overwicht gekregen. Marcus Aurelius bleek meer te passen binnen het kader dat we al bij Epictetus terugvinden, en zijn rol hier is dus meer als illustratie van Epictetus’ visie. 1.2 Filosofie als een manier van leven De vraag die in deze thesis gesteld wordt, is de vraag naar de vorm van Epictetus’ en Marcus Aurelius’ filosofie. Deze vraag peilt naar het waarom van hun (niet-)schrijven: waarom kozen zij voor deze optie uit andere mogelijke opties? Ze waren beide namelijk op de hoogte van andere filosofen die schreven op verschillende manieren (of, zoals in het geval van Socrates, niet schreven); van filosofen binnen hun eigen school, zoals Chrisyppus, naar allerlei filosofen die buiten de Stoa vielen (oa. de Cynici, Epicuristen en natuurlijk Socrates en Plato). Dus waarom deze vorm van filosoferen en geen andere? De vooronderstelling is dan dat deze keuze een filosofische bedoeling had, dat er binnen hun filosofie een zeker doel was, waar het schrijven of niet-schrijven een middel toe was, dat we de vraag naar de vorm die filosofie aannam in de oudheid, niet onafhankelijk kunnen beschouwen van het doel en de inhoud van hun filosofie. Volgens de Franse filosoof Pierre Hadot was filosofie voor de antieken niet hetzelfde als de theoretische onderneming die wij vandaag kennen, maar eerst en vooral een levenskeuze. De keuze voor een bepaalde filosofie bracht een bepaalde manier van leven met zich mee. “Allereerst, zeker toch sinds Socrates, ligt de keuze voor een manier van leven niet aan het einde van het proces van de filosofische activiteit, als een soort bijkomstig aanhangsel, maar juist aan de oorsprong, in een complexe interactie tussen de kritische reactie op andere levenshoudingen, de globale visie van een bepaalde manier van leven en een bepaald wereldbeeld, en de vrijwillige beslissing zelf; en zo bepaalt die keuze tot op zekere hoogte de leerstelling zelf en de manier waarop ze onderwezen moet worden. Het 4 filosofisch betoog vindt dus zijn oorsprong in een levenskeuze en een existentiële keuze, en niet omgekeerd.”5 Als gevolg van de keuze voor een bepaalde filosofie volgde de theoretische studie en het betoog. Het betoog en de theoretische studie moeten dan ook bekeken worden vanuit het perspectief van de manier van leven.6 “Vóór alles gaat het erom een beter mens te worden. En het betoog is pas filosofisch als het een levenswijze wordt.”7 Dat filosofie werd opgevat als iets dat in de praktijk gebracht moest worden, mag ook niet verbazen als we kijken naar welke vragen belangrijk waren. Anthony Long stelt dat de grootste ambitie van de antieke filosofie de zoektocht naar geluk van lange duur was. Hierbij was de vraag ‘What to make of oneself?’ de moeilijkste die gesteld kon worden. Deze vraag had zowel betrekking op het cognitieve aspect, wie wij zijn in de natuur, als op het praktische, ethisch aspect: wat we met ons leven moeten doen. Long stelt dan dat voor de antieke filosofie rede en een uitstekend karakter de basis zijn om deze vraag te beantwoorden en dus om geluk te bereiken.8 Filosofie als manier van leven en het filosofisch betoog zijn volgens Hadot twee polen die voor de gehele antieke filosofie van tel zijn.9 Ook volgens John Sellars was er in de antieke filosofie een verstrengeling van het leven dat iemand leidde en zijn filosofie. Deze filosofie kwam eerst en vooral tot uitdrukking in de handelingen die iemand stelde en het leven dat hij leidde.10 Maar, waar Pierre Hadot stelt dat hier pas vanaf de Middeleeuwen verandering in komt (doordat het Christendom, dat eerst de combinatie van betoog en levenswijze voortzette, deze twee toch los van elkaar begon te zien),11 geldt dit volgens Sellars niet voor de gehele antieke filosofie, maar is er altijd een tegenstelling geweest in hoe men filosofie opvat: “A provisional generalization would be to say that for philosophers such as Aristotle, Hegel and [Bernard] Williams, philosophy is conceived as primarily a matter of Logos; for Socrates, the Stoics, Nietzsche, and Foucault, philosophy is conceived as primarily a Techne, and in particular a Techne primarily concerned with transforming one’s Bios.”12 Door de noodzakelijke rol die de logos nog steeds speelt in deze manier van leven, is dit te 5 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 16–7. 6 Ibid., 17. 7 Ibid., 175. 8 Long, “Ancient Philosophy’s Hardest Question: What to Make of Oneself?,” 19. 9 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 85. 10 Sellars, The Art of Living, 3–4. 11 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 250. 12 Sellars, The Art of Living, 6 Ik heb ervoor gekozen om de woorden in Grieks schrift om te zetten naar Latijns schrift. 5 onderscheiden als een filosofische manier van leven, in tegenstelling tot een religieuze manier van leven.13 Dat voor Epictetus en Marcus Aurelius filosofie eerst en vooral een levenswijze was daarover zijn Hadot en Sellars het echter eens. De discussie of Aristoteles al dan niet filosofie als een manier van leven zag, is niet relevant voor deze theis, en wordt hier aan de kant gezet. Het filosofische betoog wordt volgens Pierre Hadot niet geheel bepaald door de keuze voor een filosofie. Het is dus niet zomaar een bijkomstigheid, zoals onder andere Martha Nussbaum en John Sellars bijvoorbeeld stellen: “According to Hadot,’it is philosophy itself that the ancients thought of as spiritual exercise’. […] If philosophy were simply a series of exercises for the soul, then it would be nothing more than a process of habituation that would not involve the development of rational understanding of what was being learned. In other words, it would not be based upon an understanding of the logoi underpinning philosophy conceived as a techne.”14 Het filosofische betoog stond in wisselwerking met de manier van leven, het moest deze keuze verder onthullen, rationeel rechtvaardigen en er zo voor zorgen dat men verder aangemoedigd werd in zijn filosofische keuze15; het filosofisch betoog is niet tegengesteld aan de manier van leven, maar is hier net deel van. “Geen betoog dat de toevoeging filosofisch verdient als het gescheiden is van het filosofische leven, geen filosofisch leven als het niet nauw verbonden is met het filosofisch betoog.”16 Zo is sophia voor Hadot tegenlijk een weten als een kunnen. Sophia is een vaardigheid, is weten hoe iets te doen, en “echte vaardigheid is het goede kunnen doen.”17 Het betoog was volgens Hadot wel gelimiteerd in wat het kon uitdrukken, en nooit het gehele verhaal van de filosofie, er waren nog andere activiteiten die evenzeer deel waren van de manier van leven naast het betoog.18 In de zevende brief van Plato is er een passage over filosofie als een dagdagelijkse manier van leven. Hierin geeft Plato aan dat het niet altijd zinnig is om aan filosofie te doen door middel van schrijven, filosofie is niet iets wat kan doorgegeven worden zoals een stuk theoretische kennis: “Want anders dan andere vakken leent dit [hoe te leven] helemaal niet 13 14 15 16 17 18 Ibid., 7. Ibid., 116. Hadot, Filosofie als een manier van leven, 17. Ibid., 177. Ibid., 32. Ibid., 19. 6 voor verwoording. Alleen door je diepgaand en dikwijls met de zaak bezig te houden, ontstaat deze kennis in je ziel, plotseling, zoals plotseling een licht door overspringende vonk wordt ontstoken en zich daarna voedt.”19 Filosofie wordt hier dus gezien als meer dan juist theoretische kennis die we ergens kunnen lezen, het is iets dat eigen inspanningen en toewijding vraagt. Dit is ook zo voor de Stoa: kennis is voor de stoïcijnen niet iets dat we als kant-en-klaar product kunnen doorgeven, noch geschreven, noch gesproken.20 Wijsheid is voor de Stoa namelijk een bewustwording die men ondergaat: “De stoïcijnse wijsheid bestaat uit de intense bewustwording van de tragische situatie van de mens die door het lot wordt geconditioneerd.”21 Binnen de hellenistische scholen, als het epicurisme en de Stoa moest men ook helemaal geen betoog ontwikkelen om filosoof genoemd te worden. Een goed voorbeeld hiervan is Marcus Aurelius, “[…] die tijdens zijn leven officieel ‘de filosoof’ werd genoemd, terwijl men toch niet op de hoogte was van zijn Persoonlijke Notities en hij dus niet voor theoreticus kon doorgaan.”22 Volgens Hadot kwam dit doordat de hellenistische scholen meer dogmatisch waren, en de brede filosofieën een meer populair en missionair karakter kregen. Hierdoor werd de discussie iets voor specialisten en kon er slechts in de zijlijn gediscussieerd kon worden.23 De grootste tegenstelling tussen filosofie en betoog vinden we echter in het scepticisme. Het betoog van de scepticus zorgt er juist voor dat er geen betoog mogelijk is, en schakelt dus zichzelf uit. Door het betoog uit te schakelen, en de onmogelijkheid ervan te tonen bereikt de scepticus zijn gemoedsrust.24 Ook binnen het Cynisme lijkt het betoog maar een minimale rol te spelen. Er werd geen onderzoek gedaan, of onderwijs gegeven zoals in de andere filosofische scholen.25 Tegelijk zou Diogenes de Cynicus wel hebben geschreven: zo bericht Diogenes Laërtius dat Diogenes de Cynicus enkele jongelingen passages uit zijn geschriften uit het hoofd liet leren tezamen met stukken uit gedichten en historische werken: “De jongens leerden vele passages van dichters en historici uit het hoofd, en ook de geschriften van Diogenes zelf, en hij oefende 19 20 21 22 23 24 25 Plato, Verzameld werk, Brief 7, 341C–D (Deel 3, p. 468). Hadot, Filosofie als een manier van leven, 41. Ibid., 134. Ibid., 176. Hadot, Oefeningen van de geest, 116. Hadot, Filosofie als een manier van leven, 148–9. Ibid., 117–9. 7 hen in elke korte samenvattingen voor een goed geheugen.”26 Tegelijk geeft hij ook aan dat er onenigheid was over wat Diogenes de Cynicus juist geschreven zou hebben, of dat hij eigenlijk wel geschreven zou hebben.27 Deze onenigheid was er al in de oudheid: sommigen beweerden dat hij niets schreef, en de lijst met geschriften verschilt ook in de verschillende versies. Het is quasi onmogelijk om hier nu een uitsluitsel over te krijgen, maar zeker is wel dat er geen geschriften van Diogenes de Cynicus zijn overgeleverd.28 Onafhankelijk van deze kwestie is de invloed van het Cynisme er vooral gekomen door de handelingen die de cynici stelden. De cynici stelden maatschappelijke conventies in vraag, maar dit niet door er over te schrijven of te discussiëren maar door de handelingen die zij stelden (en vaak radicaal tegen deze conventies ingingen).29 We moeten de invloed van Diogenes niet zien als iets dat enkel volgt uit deze geschriften. Volgens Alexander Nehamas kwam de invloed van Diogenes de Cynicus vooral uit biografieën en anekdotes over zijn leven (zoals die in Diogenes Laërtius’ leven en leer van beroemde filosofen), eerder dan uit zijn eigen dialogen en andere geschriften.30 En natuurlijk dus ook uit de eigenlijke handelingen die men stelt (die de basis vormen voor anekdotes en biografieën). Bij de cynici geldt dus op een extreme manier dat de manier waarop zij hun leven inrichten hun filosofie was. We kunnen dus ook dingen leren over een filosofie uit biografieën en aanverwante genres, die we niet de theoretische teksten kunnen halen: we hebben hier een voorbeeld van hoe filosofie in de praktijk werd gebracht, en hoe er geprobeerd werd om woorden en daden in harmonie te brengen. En als de biografie ook relevant kan zijn om over filosofieën te leren voor de tijdsgenoten, dan is direct contact met een filosoof die zijn woorden en theorie ook in daden omzet dat zeker.31 1.3 Socrates Filosofie als manier van leven is volgens Pierre Hadot terug te brengen tot Socrates. Alle scholen, die door leerlingen en volgelingen van hem gesticht werden, hadden gemeen dat ze 26 27 28 29 30 31 Diogenes Laërtius, Leven en leer van beroemde filosofen, 6.31 (p.188) Zie ook 6.20. Ibid. Branham, “Diogenes of Sinope (412/403–324/321 BC).” Hadot, Filosofie als een manier van leven, 117–9. Nehamas, The Art of Living, 189. Sellars, The Art of Living, 30–1. 8 filosofie als een manier van leven beschouwden.32 Socrates was en is het voorbeeld van een filosoof voor wie we ook moeten handelen naar onze woorden, en die het pure spelen met woorden verwerpt.33 De moeilijkheid met Socrates is natuurlijk om te achterhalen wat zijn eigenlijke filosofische stellingen waren. We hebben geen schrijven van Socrates, alles wat we hebben komt van bewonderaars. We hebben twee versies van Socrates’ apologie, de socratische dialogen van Plato, en een socratische dialoog van Xenophon. Bovendien heeft Xenophon ook herinneringen aan Socrates opgeschreven. Maar er is een groot verschil tussen hoe Socrates voorgesteld wordt in Xenophon en hoe hij voorgesteld wordt bij Plato. En als we nog breder kijken, is er nog een groot verschil met hoe hij wordt voorgesteld bij Aristophanes.34 Naar wie moeten we kijken voor de echte Socrates? Uit al het materiaal dat beschikbaar is over hem, moeten we een keuze maken over wat meer en minder betrouwbaar is, en waar we voorkeur aan moeten geven bij tegenstrijdigheden tussen de verschillende teksten over Socrates. John Sellars neemt de positie in dat de apologie van Plato een unieke status heeft onder alle geschriften over Socrates. Bij het schrijven van de apologie zou Plato namelijk niet geheel vrij geweest zijn om te schrijven wat hij wou, gezien het proces van Socrates een publiek evenement was (waar de voorvallen uit de vroege dialogen voor een veel kleiner publiek plaatsvonden). Een deel van de lezers van de apologie zou namelijk zelf ook bij het proces aanwezig geweest zijn, of er al van anderen over gehoord hebben. Moest Plato’s versie van het proces al te sterk afwijken van de werkelijkheid zou de tekst niet overtuigend zijn geweest voor zijn tijdsgenoten. Bovendien is de apologie van Socrates de enige tekst van Plato waarin Plato zichzelf vernoemt. Dit betekent echter niet dat Plato’s apologie een letterlijke weergave is van wat er op het proces gezegd was, maar wel dat de inhoud overeen moest komen. Plato’s apologie zou dan een literaire versie zijn van de rede die Socrates op zijn proces hield. De apologie van Plato is ook een betere bron dan die van Xenophon, gezien Xenophon zijn informatie al uit tweede hand had, waar er grotendeels consensus is dat Plato zelf op het proces was.35 Een vraag die we bij deze argumentatie natuurlijk kunnen stellen is in hoeverre 32 33 34 35 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 38. Sellars, The Art of Living, 20. Kenny, Ancient Philosophy, 32, 35–37. Sellars, The Art of Living, 176–7. 9 we kennis hebben van de reactie van Plato’s tijdsgenoten op de apologie, en in hoeverre er verwacht werd dat hij een getrouwe weergave zou geven. Uit de apologie haalt Sellars dan een aantal citaten naar voren om aan te tonen dat voor Socrates daden, en niet woorden, van belang waren. Socrates stelt in zijn apologie dat hij de missie had om als filosoof te leven en dat hij dus de plicht had om zijn eigen leven en het leven van anderen te onderzoeken. Hij wil echter het leven (van zowel zichzelf als van anderen) onderzoeken en niet hun opvattingen of argumentaties.36 Deze interpretatie lijkt in tegenstelling te staan tot de manier waarop Aristoteles over Socrates spreekt. Volgens Aristoteles was het Socrates’ project om definities te zoeken.37 Maar Socrates wou via deze definities zijn leven omvormen tot een filosofisch leven: “For Socrates the primary function of philosophy is this transformation of one’s bios, and the search for knowledge in the forms of definitions and rational accounts remains subordinate to this practical goal.”38 In de dialoog Alcibiades stelt Socrates dat men zorg voor zichzelf moet dragen, en onderzoekt hij wat deze notie juist betekent. Zorg dragen is een techne die zich niet bezig houdt met de dingen die men belangrijk acht te zijn voor zichzelf, zoals welvaart, reputatie, et cetera, maar zich bezig houdt met wat men zelf is. De analogie wordt gemaakt met zorg dragen voor de voeten; schoenen maken kan wel belangrijk zijn hiervoor, maar dat is niet de techne van het zorg dragen voor de voeten, dat is de gymnastiek. Voor Socrates is er dus een gelijkenis tussen zorg dragen voor het lichaam en zorg dragen voor de ziel.39 “Socrates says that gymnastics is to the body so legislation is to the soul, and as medicine is to the body so justice is to the soul. While gymnastics aims at the preservation of the good of the body, medicine aims at the restoration of the good of the body. Likewise, legislation preserves the good of the soul, while justice restores the good of the soul.”40 Deze vier technes staan in tegenstelling tot de pseudo-technes als koken, retoriek, et cetera. Doordat het technes kunsten - zijn - kunnen ze ook aangeleerd worden en kunnen we er in oefenen. Maar dit oefenen en dit project is voornamelijk een persoonlijk iets, dat iedereen voor zichzelf moet doen en wat we niet voor anderen in hun plaats kunnen doen.41 36 37 38 39 40 41 Ibid., 33–4. Kenny, Ancient Philosophy, 43–4. Sellars, The Art of Living, 35–6. Ibid., 37–9. Ibid., 41. Ibid., 40–2. 10 De gesprekken die Socrates voerde met zijn stadsgenoten waren een aanmoediging om dit project te ondernemen. Over deze dialogen stelt Pierre Hadot dat de dialogen een geestelijke oefening zijn voor de gesprekspartners, die moet aanzetten tot zelfreflectie. Ze hebben het doel om de gesprekspartner te vormen, eerder dan inhoudelijk te informeren. Het eigenlijke gespreksonderwerp is dan ook niet het doel van de dialoog: “In de ‘socratische’ dialoog leert de gesprekspartner niets en heeft Socrates ook niet de pretentie hem iets te leren. Tegen wie het maar horen wil, zegt hij trouwens steeds dat het enige dat hij weet is dat hij niets weet.”42 Socrates voerde niet enkel dialogen met anderen, maar ook met zichzelf door middel van meditatie. Tussen deze twee bestond er een nauw verband: “Alleen iemand die tot een echte ontmoeting met de ander in staat is kan zichzelf op authentieke wijze ontmoeten, en ook het omgekeerde is waar.”43 Voor beide is het duidelijk dat het niet gaat om een kortstondige ontmoeting maar dat men echt aandacht heeft en geconcentreerd is op zichzelf of op de ander. We moeten onszelf onderzoeken, en leren kennen. Door aan filosofie te doen moeten we onszelf transformeren. Zo bijvoorbeeld door de filosofische oefening van het denken aan de dood, waar Socrates naar verwijst in de Phaedo. Volgens Hadot is er dan ook geen duidelijke grens tussen deze dialogen en andere geestelijke oefeningen. Elke geestelijke oefening is een dialoog.44 Hoe staan de dialogen die Plato schreef dan tegenover de dialogen die Socrates voerde? De grens tussen het Socratische en het Platoonse is niet altijd duidelijk. Volgens Pierre Hadot zijn de dialogen die Plato schreef een ideaalbeeld van de werkelijke dialogen. Tegelijk met de dialoog die tussen Socrates en zijn gesprekspartner plaatsvindt, is er ook een dialoog tussen de tekst en de lezer. De lectuur van Plato’s dialogen is zelf een oefening: door het lezen moet de lezer tot inzicht worden gebracht. De lezer volgt mee de redeneringen die gemaakt worden in de geschreven tekst. Ook hierbij is de eigenlijk inhoud niet het belangrijkst: het gaat over de weg van redeneringen die gevolgd moet worden.45 Voor Plato is filosofie geen onderneming van de enkeling maar iets wat in groep wordt gedaan. Hiervoor richtte hij dan ook de academie op. Met de academie haalde Plato het onderwijs uit het publieke leven van de stadstaat (waarmee hij inging tegen Socrates, die 42 43 44 45 Hadot, Oefeningen van de geest, 27. Ibid., 29. Ibid., 27–32. Ibid., 31. 11 vond dat het net in het publieke moest plaatsvinden) en creëerde een aparte gemeenschap. Hierin werd er dan samen geleefd als in een gemeenschap van gelijken. Er werd wel een onderscheid gemaakt tussen de ouderen en de studenten, maar deze laatsten hadden ook inspraak, en er werd samen gegeten. In de academie werd er een sterk formele versie van de dialectiek beoefent. Hierbij is het de bedoeling dat beide gesprekspartners leren: “Dankzij hun oprechte inspanning ontdekken de gesprekspartners, door zichzelf en in zichzelf, een waarheid die onafhankelijk is van hen, voor zover ze zich onderwerpen aan een hoger gezag, de logos.”46 De dialectiek was echter niet de enige manier waarop er een dialoog werd gevoerd binnen de academie. Er heerste binnen de academie dan ook een vrijheid om te discussiëren en van mening te verschillen. Er was geen bepaalde leer opgelegd. Volgens Hadot zag Plato ook denken als een dialoog, denken was een gesprek binnen de ziel. Bij al deze dialogen is het echter van belang om een innerlijke transformatie teweeg te brengen. (Net als bij de dialogen van Socrates en de socratische dialogen die Plato schreef.) Het gaat dus niet louter om het filosofische betoog, maar om de levenswijze.47 Zoals al eerder aangeraakt werd, was het filosofische betoog niet iets dat zich altijd leende om te worden uitgedrukt. Het gesproken betoog had voor Plato een element dat er niet was in het geschreven betoog. Het gesproken betoog moest wel in persoon plaatsvinden waardoor er een uitwisseling kon zijn tussen de gesprekspartners. Dit creëerde ook de mogelijkheid om het betoog aan te passen naar de persoon toe en op de situatie in te spelen. Daarom was het gesproken betoog beter als het geschrevene. Dat Plato echter toch dialogen heeft geschreven is volgens Hadot te verklaren vanuit het idee dat deze dialogen zich ook richten tot zij die nog geen deel zijn van de academie, en zich nog niet met filosofie bezighouden. De dialogen zijn dan bedoeld om de lezer tot de filosofie te bekeren, en om hem een beeld te geven van wat een filosofische dialoog is.48 De socratische dialoog is ook niet beperkt gebleven tot Plato, maar vormde een genre op zich. Het soort ondervraging dat we er in terugvinden, werd ook breder beoefend: de gesprekspartner van Socrates (of diegene die deze rol opneemt en stelt niets te weten) wordt 46 47 48 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 74. Ibid., 68–76. Ibid., 81–3. 12 doorheen de dialoog gevraagd om zichzelf en zijn gedrag te verantwoorden. Op deze manier moet de dialoog ertoe leiden dat men zijn fouten inziet en dat men aan zichzelf gaat werken.49 In dit soort gesprek zit de kern van Socrates’ filosofie (in zover we die kunnen kennen) vervat: het gaat erom dat men aan zichzelf gaat werken, we moeten ons handelen aanpassen, en niet enkel onze woorden. In dit alles is het voeren van een dialoog met zichzelf of met een ander van groot belang. 49 Ibid., 180. 13 2. Epictetus 2.1 Biografie Over het leven van Epictetus is niet zo veel geweten. De biografie die Arrianus over hem geschreven zou hebben, is verloren gegaan. We moeten dus heel wat over zijn leven afleiden uit wat Epictetus daar zelf over zegt in de Colleges. Hij zou rond het jaar vijftig50 van de eerste eeuw geboren zijn in Hierapolis (in het huidige Turkije). Hij was waarschijnlijk als een slaaf geboren, mogelijks doordat zijn moeder slaaf was. Hij zou met zijn meester Epaphroditus, die secretaris was van Nero, naar Rome gekomen zijn.51 Door zijn slaaf-zijn onder Epaphroditus was hij in aanraking gekomen met de keizerlijke hofhouding en had hij de werking hiervan gezien, iets wat Anthony Long bevestigd ziet in de manier waarop hij verwijst naar mensen die gunsten proberen te krijgen van de hofhouding rond de keizer, of die in ongenade bij de keizer vielen.52 Wanneer dit alles zou hebben plaatsgevonden, staat echter ter discussie. Waar Long stelt dat Epaphroditus zijn carrière als secretaris weer opnam onder Domitianus, zou volgens Hadot Domitianus Epaphroditus net verbannen hebben omwille van de rol die hij speelde in de zelfmoord van Nero. Wel staat vast dat Epictetus in Rome in aanraking kwam met Musonius Rufus. Deze laatste was een Stoïcus uit de hogere klasse van de Romeinse samenleving, die filosofisch onderricht gaf in Rome. Musonius Rufus stond bekend als iemand met een sterk karakter, die zijn filosofie ook wist toe te passen in zijn eigen leven. Van hem hebben we evenmin geschriften, maar enkele van zijn lessen zijn neergeschreven, en er was een verzameling van uitspraken.53 Deze ontmoeting tussen Epictetus en Musonius Rufus zou volgens Hadot ofwel voor 65 of na 69 hebben plaatsgevonden. Hadot besluit dat na 69 het waarschijnlijkste is, gezien Epictetus dan ongeveer 19 geweest zou zijn en anders slechts 14 of 15 (als we er van uit gaan dat Epictetus in 50 is geboren).54 Zijn eerste contact met Musionus Rufus was toen Epictetus nog een slaaf was, Epictetus volgde toen het onderwijs van Musionus Rufus. In College 1.9 vindt er een dialoog plaats tussen Epictetus en Musonius waarbij Musonius een verwijzing 50 Over deze datering is er echter discussie. Hadot, Gill, en Boter & Brouwer stellen allen circa 50 CE.Zie Epictetus, Manuel d’Epictète, 14–5., Gill, “Introduction,” vii., Boter and Brouwer, “Inleiding,” 7. Long daarentegen stelt dat dit ergens tussen het jaar 50 en 60 was. Zie Long, Epictetus, 10. 51 Epictetus, Manuel d’Epictète, 14–5. 52 Long, Epictetus, 10. 53 Ibid., 14. 54 Epictetus, Manuel d’Epictète, 16–7. 14 maakt naar Epictetus’ meester.55 Volgens Long is het waarschijnlijk dat Epaphroditus niet veel hierna Epictetus zou hebben vrijgelaten, waarna hij onder Musonius zijn carrière als filosofieleraar startte.56 Epictetus zegt hierover zelf dat hij in Rome probeerde om Socrates na te doen, en de mensen aansprak, maar dat dit niet werkte.57 Omdat Domitianus alle filosofen uit Rome verbande (volgens Pierre Hadot in 90, volgens Anthony Long in 95) trok Epictetus naar Nicopolis waar hij een school stichtte, en (op enkele korte trips na) definitief bleef.58 Nicopolis was in die tijd een belangrijke stad in het westen van Griekenland, met veel scheepsverkeer en bood dus een goed onderkomen voor de studenten van Epictetus. Hier leidde hij een simpel leven. Hij leefde celibatair, tot hij op late leeftijd een kind adopteerde en daarom trouwde. In Nicopolis had hij een reeks studenten, voornamelijk jongemannen, maar hij werd er ook bezocht door mensen van allerlei slag. Hij zou ook bezocht zijn door keizer Hadrianus.59 Er bestaat ook een inscriptie die zou bewijzen dat Epictetus en Hadrianus goed met ekaar overweg konden.60 Epictetus zou rond 130 gestorven zijn (volgens Long in 135).61 Daarnaast weten we ook dat Epictetus een lam been had, al zijn er verschillende versies van hoe hij dit bekwam. Een beroemd verhaal is dat zijn meester, Epaphroditus, hem aan het martelen was en dat Epictetus slechts opmerkte dat zijn been zou breken. Nadat Epaphroditus het ook effectief gebroken had, zou Epictetus gezegd hebben dat hij gezegd had dat het ging breken. Volgens Hadot doet dit verhaal de waarheid geen eer aan, maar moeten we het zien als een vertelling die toont hoe de Stoïcus zich moet gedragen in het leven. Andere bronnen stellen dat zijn lam been een gevolg was van een ongeluk in zijn jeugd, of van een aandoening. Dat de wreedheid van Epaphroditus de oorzaak was, is volgens Hadot echter niet uitgesloten.62 55 Ibid., 16. Zie ook Epictetus, Verzameld werk, College 1.9.27 (p. 63). 56 Long, Epictetus, 10. 57 Zie Epictetus, Verzameld werk, College 2.12.14–25 (p. 136–7) Op deze passage kom ik iets verder uitgebreider op terug. 58 Epictetus, Manuel d’Epictète, 25; Long, Epictetus, 10. 59 Long, Epictetus, 10–1. 60 Boter and Brouwer, “Inleiding,” 8. 61 Epictetus, Manuel d’Epictète, 25; Long, Epictetus, 11. 62 Epictetus, Manuel d’Epictète, 15–6. 15 2.2 De vorm van Epictetus' geschriften Epictetus heeft zelf niets geschreven, maar in de plaats van geschreven traktaten of dialogen had Epictetus uiteraard zijn onderwijs waarin hij zijn filosofie kon verspreiden. We zijn gelukkig niet volledig verloren als we de filosofie van Epictetus willen kennen, we hebben de Colleges en het Handboekje (soms ook vertaald als zakboekje), beide van de hand van Arrianus. Bij Simplicius vinden we ook een verwijzingen naar een biografie over Epictetus geschreven door Arrianus, en een inleidende brief die bij het Handboekje zouden horen. Deze zijn echter verloren gegaan.63 Arrianus was afkomstig uit Nicomedia, een stad aan de zuidwestkust van de Zwarte Zee. Hij werd rond 85 geboren in een familie uit de locale elite. Hij zou in zijn jeugd de gebruikelijke vakken zoals Latijns, Grieks, literatuur, grammatica en retoriek , … gekregen hebben.64 Volgens Long zou hij ergens tussen 105 en 113 onderricht gevolgd hebben bij Epictetus (Long stelt dat zijn onderricht begonnen zou zijn rond zijn 18de). In die zin was hij dus een vrij typische student bij Epictetus. In die tijd had Epictetus al heel wat naamsbekendheid, gezien hij er in slaagde om van verschillende delen van het Romeinse Rijk leerlingen aan te trekken, zoals Arrianus. Na zijn onderricht bij Epictetus schopte Arrianus het tot consul onder Hadrianus en tot gouverneur. Hij schreef ook een reeks geschiedkundige werken. Arrianus zag zichzelf als eigentijds versie van Xenophon (één van zijn namen was ook Xenophon). Xenophon had naast zijn herinneringen aan Socrates, en zijn versie van de apologie ook een reeks historische werken geschreven. In de werken van Xenophon en Arrianus is er een grote overlap, gezien beide over de Anabasis schreven (Arrianus over die van Alexander de grote en Xenophon over die tegen de perzen), en werken schreven over jagen.65 Arrianus was zich zeker bewust van deze parallel, en zag Epictetus als een nieuwe Socrates. Dit hoeft echter niet te betekenen dat we vanuit deze parallel geheel kunnen verklaren waarom Arrianus de Colleges, het Handboekje en zijn biografie van Epictetus. Het lijkt onwaarschijnlijk dat dit de enige reden was waarom Arrianus de Colleges uitschreef. Volgens Pierre Hadot moeten we Arrianus begrijpen als iemand die niet gewoon de lessen volgde, maar deze ook daarwerkelijk omzette in handelingen. Hij was “[…] un homme d’État et un philosophe, non pas évidemment un créateur de système, mais un homme qui 63 64 65 Ibid., 14. Ibid., 11–2. Long, Epictetus, 38–9. 16 essaie de vire sa philosophie, tout en exerçant une activité politique et administrative.”66 Arrianus stond in zijn tijd algemeen bekend als filosoof, en Casius Dio zou een biografie over hem geschreven hebben, met als titel Het leven van Arrianus de filosoof.67 De redenen voor het schrijven van de Colleges, het Handboekje en zijn biografie van Epictetus zullen dus ook hierdoor bepaald zijn, en veel complexer dan de parallel met Xenophon. Zoals Long opmerkt, moet het Arianus heel wat tijd gekost hebben om dit alles op schrift te stellen, hij moet dus heel wat toewijding gehad hebben voor Epictetus.68 2.2.1 De Colleges Van de Colleges hebben we vier van de acht oorspronkelijke boeken, geschreven door Arrianus. Een enkele historische bron spreekt ook van 12 boeken van lessen naast de Colleges, maar dit wordt algemeen aangenomen als foute informatie.69 De Colleges zijn lesnotities die Arrianus maakte op basis van de lessen die hij bijwoonde. We weten natuurlijk niet wanneer Arrianus deze echt op schrift heeft gesteld. Één positie, die wordt ingenomen door Long, is dat Arrianus mogelijks tijdens de lessen in snelschrift noteerde (of liet noteren) en dit later op basis van zijn geheugen heeft aangevuld (of bij andere studenten of Epictetus zelf gecheckt heeft).70 De lesnotities van Arrianus geven ons inzicht in wat de stellingen waren die Epictetus innam, maar ook de manier waarop hij dit aanbracht bij zijn studenten. We zijn, zoals Anthony Long zegt, “a fly on the wall in his private classes, and on occasions when he was visited and consulted by someone passing through.”71 We mogen echter niet uit het oog verliezen dat deze notities niet noodzakelijk een representatief beeld geven van Epictetus’ onderwijs. Volgens Pierre Hadot zijn de Colleges van Epictetus “[…] niets meer dan een reeks aantekeningen die zijn leerling Arrianus maakte tijdens de discussies die volgden op de eigenlijke les, dus na het tekstverklaren.”72 De Colleges die we hebben waren informele momenten die volgden op de eigenlijke studie van teksten.73 Over hoe Epictetus deze teksten 66 67 68 69 70 71 72 73 Epictetus, Manuel d’Epictète, 11. Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 108. Long, Epictetus, 41. Sellars, The Art of Living, 178. Long, Epictetus, 40. Ibid., 4. Hadot, Filosofie als een manier van leven, 159. Long, Epictetus, 44. 17 becommentarieerde, weten we maar heel weinig. Over het onderwijs van Epictetus, de vorm dat dit aannam, en de plaats van de Colleges daarin, volgt later meer. Arrianus stelt in de brief aan Lucius Gellius, die de Colleges voorafgaat, dat hij deze niet geredigeerd heeft, en dat hij alles zo letterlijk mogelijk heeft willen weergeven, om voor zichzelf als herinnering te dienen: “Alles wat ik uit zijn mond heb gehoord, heb ik geprobeerd zo letterlijk mogelijk te noteren om voor mijzelf de herinnering levend te houden aan zijn opvattingen en aan de directe manier waarop hij die onder woorden bracht. Het zijn dus de bewoordingen waarin men spontaan en voor de vuist weg met iemand praat, geen formuleringen die men kiest in een tekst die voor toekomstige lezers bedoeld is.”74 En dat hij deze ook zelf niet verspreid heeft: “Omdat het nu om zo’n soort weergave gaat, heb ik dan ook geen idee hoe deze tekst tegen mijn zin en buiten mijn weten in handen van het publiek is gevallen.”75 Het is echter wel heel naïef om Arrianus geheel te geloven in zijn brief, als hij stelt dat hij alles zo letterlijk mogelijk heeft proberen neerschrijven. Over de manier waarop Arrianus de Colleges bewerkt heeft, en hoe authentiek de Epictetus die we zien is, zijn er verschillende meningen. Volgens sommigen, zoals Robert Dobbin, zijn de Colleges geschreven door Epictetus zelf. De Colleges zijn namelijk geschreven in het populaire Koine Grieks, waar de andere werken van Arrianus in het meer literaire Attische Grieks geschreven zijn.76 Volgens Long is dit onwaarschijnlijk, gezien de inspiratie die Epictetus uit Socrates haalde (waarover verderop meer): Epictetus had geen interesse om zich ook als schrijver te presenteren, maar enkel als een mondelinge lesgever, in navolging van Socrates.77 Het tegenovergestelde van deze positie, dat we meer Arrianus als Epictetus lezen in de Colleges, is ook al beargumenteert. Echter, hier kunnen we tegen inbrengen dat de Colleges pas verspreid raakten toen Epictetus al bekend was, en dat een geheel onbetrouwbare weergave door Arrianus ook opgemerkt zou zijn door één van de andere studenten van Epictetus. Bovendien verschilt het taalgebruik en de manier van spreken sterk van Arrianus' andere geschriften. Volgens Long is er dus wel een stukje bewerking, maar dit gaat niet al te ver. We horen dus nog steeds Epictetus wanneer we de tekst lezen. De Colleges hebben namelijk een andere stijl en een ander taalgebruik dan de andere geschriften van Arrianus. Bovendien zou het 74 75 76 77 Epictetus, Verzameld werk, Arrianus aan Lucius Gellius (p. 42). Ibid. Sellars, The Art of Living, 178. Long, Epictetus, 64. 18 tijdsgenoten zijn opgevallen moest er een te grote afwijking zijn tussen de manier waarop we Epictetus te horen krijgen in de lesnotities, en andere berichtgeving over hem, of ander (direct) contact met hem, gezien de bekendheid van Epictetus op het moment dat de Colleges een grote verspreiding kenden. Dat Arrianus zelf geen titel gaf aan het werk, geeft volgens Long geloofwaardigheid aan de brief van Arrianus.78 Pierre Hadot gebruikt gelijkaardige argumenten, het verschil in het soort Grieks dat werd gebruikt en in het verschil met de andere werken van Arrianus, om te stellen dat Arrianus wel degelijk niet de intentie had om hier een literair werk van te maken. Hij zou er echter wel aan gesleuteld hebben, en er deels een structuur aan toegevoegd hebben. De Colleges zitten volgens Hadot dus halverwege tussen informele nota's en een gepolijste literaire tekst.79 Als we dit aannemen is het ook waarschijnlijk dat Arrianus de waarheid spreekt als hij stelt dat hij niet de bedoeling had om de Colleges te verspreiden. De manier waarop een tekst in die tijd verspreid werd, is natuurlijk heel anders dan hoe dit nu gebeurt. Volgens Raymond Starr was het gebruikelijk om een kopie van een tekst eerst aan een vertrouwenspersoon te zenden om zijn kritiek te horen. Hierna werd de tekst verspreid onder een kleine en selecte groep vrienden, of aan deze groep vrienden voorgedragen, om hun oordeel en commentaren te krijgen. Maar op dat moment was het nog niet de bedoeling dat de tekst verder verspreid werd. Als een tekst als af beschouwd werd, dan zond de auteur een aantal kopijen naar vrienden als cadeau (het ontvangen van een kopie van de auteur was een eer, en bevestigde de vriendschapsband). Eens dit gebeurd was, was de tekst buiten de controle van de auteur, want van deze kopijen werden er weer nieuwe kopijen gemaakt. Zo raakte de tekst verspreid, en het grootste deel van de lezers was afhankelijk van van dit soort kopijen.80 De lesnotities van Arrianus vallen natuurlijk deels buiten dit kader. Als we Arrianus op zijn woord nemen had hij niet de intentie om ze te verspreiden onder een breed publiek, maar waren dit privénotities. Het is dan waarschijnlijk dat hij aan een goede vriend een kopie had gegeven (of dat deze een kopie had gemaakt), met de bedoeling dat deze niet verder verspreid werd, maar dat dit toch gebeurde. 78 79 80 Ibid., 40–2. Epictetus, Manuel d’Epictète, 30–3. Starr, “The Circulation of Literary Texts in the Roman World,” 213–6. 19 De Colleges zijn vaak benoemd als diatriben. Waar dit volgens Hijmans een genre is waarbij de auteur nog veel vrijheid heeft en er maar weinig restricties zijn,81 stelt Long dat dit een stijl van preken was die voornamelijk geassocieerd werd met de Cynici. Volgens Long passen de Colleges helemaal niet in het genre van de diatriben, en heeft de associatie ermee eerder verwarring gezaaid.82 De Colleges diatriben noemen doet ze volgens Long oneer aan. Er is volgens hem wel een zekere band met het genre van diatriben, maar in inhoud, doel en methode gaan ze hier aan voorbij.83 Door de Colleges diatriben te noemen, behandelen we “Epictetus’ pithy anekdotes, vivid and abrupt sentences, and hyperbole and exhortation as if they were the core and goal of his didactic style. While Epictetus constantly uses these rethoric devices, his purpose in doing so is not simply to preach, but to get his students to see for themselves, first that they potentially have all the resources they need for a good and fulfilling life, and, secondly, that their own reasoning, self-scrutiny, and discipline are necessary to activate these resources."84 Volgens Long zijn de Colleges dan ook geen diatriben, maar dialectische lessen. Hiermee bedoelt hij dat de lessen die neergeschreven zijn in de Colleges geen monologen zijn van Epictetus, maar dat men mee moet gaan in het denkproces.85 In de Colleges vinden er dan ook veel dialogen plaats. Zo met de mensen die Epictetus komen bezoeken, maar ook met zijn eigen studenten, of met zichzelf. Het doel hier van is om zijn publiek te engageren: “His questions are ways of getting them to interrogate themselves, and his responses or illustrations ar equally designed to shatter complacency and effect a transformation of consciousness.86 2.2.2 Het Handboekje Het Handboekje is van een hele andere aard dan de Colleges. Het is een samenvatting van de leer van Epictetus. En hoewel wordt aangenomen dat het is samengesteld uit de Colleges die Arrianus had neergeschreven, heeft het toch een heel andere toon.87 Het Handboekje kreeg zijn naam doordat het letterlijk in de hand past en makkelijk mee te nemen is. 81 82 83 84 85 86 87 Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 46. Long, Epictetus, 42–3 & 49. Ibid., 49. Ibid., 90. Ibid., 91. Ibid., 61. Ibid., 8–9. 20 In het Handboekje krijgen we niet dezelfde dialogische stijl als in de Colleges, maar wordt er eerder tot de lezer gesproken. Zo stelt Pierre Hadot dat er een verschil is tussen de ‘jij’ die we lezen in de Colleges en de ‘jij’ die we lezen in het Handboekje. De ‘jij’ uit het Handboekje is geen dialoogpartner van Epictetus, maar een jij waarmee de lezer zich kan identificeren. We kunnen deze tekst dan plaatsen in hetzelfde genre als de brief aan Menoeceus van Epicurus. De korte stukjes en zegswijzen moeten de lezer herinneren aan de doctrines en daarmee tot gedrag inspireren. (Over dit herinneren volgt verderop meer.) Volgens Pierre Hadot was het Handboekje dus niet bedoeld voor een breed publiek dat nog geen kennis had van Epictetus’ filosofie, maar net voor zij die al bekend zijn met de lessen van Epictetus en alreeds de technische termen en de argumentatie beheersen, en vorderingen gemaakt hebben binnen de filosofie.88 Om de leer van Epictetus te achterhalen is het Handboekje een mindere bron in vergelijking met de veel uitgebreidere Colleges, die een meer rechtstreekse bron zijn. Bovendien overlappen de beide in inhoud en krijgen we dus maar weinig nieuws te horen in het Handboekje. In dit onderzoek kunnen we het Handboekje echter ook bekijken vanuit de functie die het werk had voor de lezer. 2.3 Filosofie in de tijd van Epictetus en Marcus Aurelius Volgens Benjamin Hijmans heeft Epictetus eerder een religieuze attitude dan een filosofische. Epictetus neemt de stoïcijnse doctrine voor waarheid en zou moeite hebben met te begrijpen wat twijfel is. Voor Hijmans is Epictetus dan ook geen filosoof, gezien hij slechts dogma’s accepteerde en deze zo goed mogelijk probeerde door te geven aan zijn studenten, zonder zelf iets nieuws toe te voegen. Anderzijds geeft Hijmans ook wel aan dat filosofie tegenwoordig een andere invulling krijgt en dat dit in de oudheid meer gericht was op het praktische, en dat deze gerichtheid op het praktische net sterk aanwezig is bij Epictetus.89 Zoals we al gezien hebben is Epictetus “[…] not interested in ‘pure speculation’, that he is only interested in the eventual attainment of the aim of life.”90 Dit doel is volgens Hijmans echter hetzelfde als dat van de oude Stoa.91 Los van het feit dat Hijmans Epictetus als filosoof zou bestempelen of niet, lijkt hij geen te hoge dunk van Epictetus’ filosofische 88 89 90 91 Hadot, “Manuel d’Épictète,” 143–5. Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 12–3 & 17–9. Ibid., 19. Ibid. 21 kwaliteiten te hebben. Epicetus is voor hem iemand die slecht de filosofische dogma’s doorgeeft. Deze reactie was volgens Anthony Long niet ongewoon tot aan 1970, hij werd vooral gezien als iemand die de stoa populariseerde maar zelf geen origineel werk verrichte.92 Epictetus gaat inderdaad niet veel in op de verdediging van de dogma’s van de Stoa. Zo spreekt hij zeer veel over de individuele vrijheid, maar hij gaat nergens in op hoe deze dan compatibel is met het determinisme dat in de Stoa aanwezig is. We moeten dus gewoon geloven dat we volledige controle kunnen uitoefenen op onze keuzes, verlangens en emoties.93 Maar dit hoeft niet te betekenen dat hij zelf geen origineel denker was, en geen richting gaf aan het stoïcisme. In tegendeel, Epictetus ging net tegen zijn tijd in door te focussen op het transformeren van het eigen leven, en zich niet bezig te houden met discussies onder specialisten. Zo hielden Epictetus’ tijdsgenoten Hierocles en Cleomedes zich wel bezig met het schrijven van werken rond de onderwerpen van het filosofische betoog van de Stoa.94 Tegelijk stelt Long wel dat Epictetus geen leider is was van een trend, maar hier eerder representatief voor was. En dat de invloed van Epictetus’ leraar Musionus Rufus niet vergeten mag worden.95 Epictetus staat nog steeds in de traditie van de Stoa, en houdt zich dan ook aan de dogma’s van die school, voor hem was er geen reden om af te wijken van de basis van de stoa gezien deze voor hem goed gegrondvest was.96 Maar als we Pierre Hadot volgen in zijn idee van filosofie als levenswijze, waarbij we eerst voor een bepaalde school kiezen en dit de inhoud van de filosofie bepaalt, waarbij we de rede dus gebruiken om onze keuze te verdedigen (en niet om deze te maken)97, dan vormt dit niet zo’n probleem als wanneer we Epictetus zouden evalueren aan de hand van een hedendaagse conceptie van wat filosofie is. Vanuit het oogpunt van Hadot zou Epictetus veel waardering moeten krijgen, gezien zijn constant hameren op filosofie als een dagdagelijkse praktijk. Epictetus gaat dus terug naar de socratische en cynische roots van de Stoa. Op een gelijkaardige manier stelt Anthony Long dat als we Epictetus in zijn tijdsbeeld bekijken, we wel degelijk een positieve waardering voor zijn filosofie kunnen krijgen. 92 93 94 95 96 97 Long, Epictetus, 2. Ibid., 162. Zie Sellars, Stoicism, 18–9 & 29. Long, “Epictetus as Socratic Mentor,” 81. Long, Epictetus, 31. Hadot, Filosofie als een manier van leven, 16–7. 22 Volgens hem leefde Epictetus in een tijd waarin het zeer normaal was om zichzelf binnen een bepaalde school, en dus een lange traditie te plaatsen. Daarom was er niet de nood een nieuw systeem uit te werken: “Most good philosophers, however, are not original in the manner of Plato or Aristotle. Philosophical excellence probably has less to do with that kind of originality than with clarity of exposition, provocative and imaginative discourse, getting people to twist their minds in unfamiliar directions so that they can rethink their beliefs and become open to what reason can offer them as alternative models of construing the world and their own lives. Epictetus’ voice in all these respects is palpably his own.”98 In de manier waarop Epictetus zijn filosofie aanbrengt, ziet Anthony Long een aantal zaken waarop Epictetus vernieuwde. Door weg te gaan van de vaste zegswijzen van Chrysippus en de terminologie die daarbij hoorde, en op zijn eigen manier te presenteren creëerde Epictetus zijn eigen stem. Maar ook inhoudelijk bracht Epictetus accenten aan: Epictetus ging weg van het ideaal beeld van de wijze, sprak maar weinig over de verschillende deugden (en de klassering die daarbij hoorde), hij was minder sterk in zijn veroordeling van zij die fouten maken. Waar er bij Chrysippus maar weinig vooruitgang mogelijk is en alle fouten gelijk zijn, vinden we bij Epictetus dus een Stoa die meer is aangepast naar een dagelijkse realiteit waarin we niet vrij kunnen zijn van fouten, en dus tolerant moeten zijn naar zij die fouten maken. Belangrijk is dat we proberen en ons zo sterk mogelijk inzetten om ons doel te bereiken, het is niet zozeer het uiteindelijke resultaat dat telt als onze intentie waarmee we handelen. In de manier waarop Epictetus het concept van wil (prohairesis) gebruikt en stelt dat we correct gebruik moeten maken van onze impressies, was hij vernieuwend.99 2.4 De socratische invloed In de Colleges verwijst Epictetus uitzonderlijk veel naar Socrates, veel meer dan naar de stoïcijnse leermeester Chrysippus. Volgens Long is de invloed van Socrates op Epictetus dan ook zeer groot: zowel op de methodologie van zijn onderwijs als in zijn levenwijze en zijn manier van handelen.100 Als we kijken naar de invloed van Socrates op Epictetus is het echter niet zozeer belangrijk om te achterhalen wie de historische Socrates was en welke thesen deze 98 Long, Epictetus, 31. 99 Ibid., 32–4. 100 Ibid., 93. 23 verdedigde, maar moeten we kijken naar hoe Epictetus Socrates opvatte en welke opvattingen hij aan hem toeschreef. Al vanaf het begin van de stoïcijnse traditie was Socrates, zoals hij voorgesteld wordt door Plato en Xenophon, van belang geweest. Socrates was een soort paradigma figuur die er in geslaagd was om de stoïcijnse leer in de praktijk te brengen. Voor hen was de apologie ook van groot belang.101 Dit was voor Epictetus ook niet anders, hij haalt Socrates talloze keren aan als voorbeeld. “Epictetus quotes or paraphrases or alludes to around 100 passages from sixteen of Plato’s dialogues, nearly all of which are spoken there by Socrates. He was drawn to Plato not out of interest in Plato’s speculative philosophy but because the Platonic dialogues were the richest source on Sorates’ life, thought, and conversation.”102 Ook in het Handboekje krijgt Socrates een belangrijke rol toegedicht: “Het moment is nu gekomen om van jezelf te eisen dat je leeft als een volwassen man, als iemand die op de goede weg is. En alles wat je het beste vindt, moet voor jou een wet zijn die je niet mag overtreden. Als je met iets te maken krijgt wat moeite kost of wat prettig is of wat roem of roemloosheid met zich meebrengt, bedenk dan dat de wedstrijd nú plaatsvindt en dat de Olympische Spelen al beginnen, dat er geen uitstel meer mogelijk is, dat het van één nederlaag of moment van verslapping afhangt of je vorderingen bewaard blijven of verloren gaan. Zo werd Socrates wie hij was, door zich in alle situaties op niets anders te richten dan op de rede. En al ben jij dan nog geen Socrates, je moet wel leven alsof je Socrates wilt zijn.”103 Volgens Long is de “[…] focus [van Epictetus] on Socrates a very strong sign of his determination to return Stoicism to its primary goal of radically reshaping people’s values and goals.”104 Vanuit de inspiratie van Socrates plaatste Epictetus de filosofische levenswijze terug voorop als doel van de filosofische studie. De laatste twee citaten waarmee het Handboekje eindigt, komen ook uit dialogen van Plato, uit Crito en uit de apologie. Epictetus haalt ook de apologie aan op het einde van College 1.26:105 “In theoretisch onderwijs is het gemakkelijk om iemand van zijn onwetendheid te overtuigen, maar in de praktijk van het leven wordt niemand graag 101 102 103 104 105 Ibid., 68. Ibid., 69. Epictetus, Verzameld werk, Handboekje #51 (p. 349). Long, Epictetus, 90. Ibid., 70. 24 voorwerp van kritiek en haten we diegene die ons bekritiseert. Socrates zei dat we geen leven moeten leiden dat we niet aan onderzoek onderwerpen.”106 Het is dus betwijfelbaar of voor Epictetus de apologie door Plato zo een speciale plaats had onder de bronnen over Socrates, gezien hij ook naar een hele hoop andere teksten van Plato refereert. Volgens Anthony Long was de Gorgias één van de belangrijkste filosofische teksten, zowel als bron over Socrates als in het presenteren van een ethische theorie: “There can be little doubt that Epictetus knew the Gorgias more or less by heart, and he probably included it as one of the main readings for his formal curriculum. His liking for it was not due simply to the value as an exemplary exhibition of Socratic methodology. The Gorgias contains Plato’s clearest and strongest statements of what many modern scholars take to be the core of Socratic ethics, more or less uninfluenced by Plato’s own metaphysics and psychology.”107 Voor Epictetus was Socrates niet enkel een inhoudelijke inspiratie, ook in de vorm van zijn onderwijs komt er een socratisch aspect naar boven. Uit Socrates haalde Epictetus zijn ideeën over hoe te onderwijzen en dus ook wat voor leraar hij wou zijn.108 De Colleges nemen vaak de vorm aan van een dialoog (al is het niet altijd even duidelijk of de gesprekspartner ook werkelijk aanwezig was, of dat Epictetus beide kanten van het gesprek voert. Het belang van de dialoog (in tegenstelling tot een monoloog) is ook iets wat we tegenkwamen bij Socrates en Plato. Zelfs als Epictetus beide kanten van de dialoog bracht, bood dit de mogelijkheid voor zijn studenten om te volgen en mee te denken en zichzelf te evalueren (op eenzelfde manier als het lezen een dialoog van Plato deze kans bood en biedt). Gezien de focus van Epictetus op het aannemen van de filosofische levenswijze, vond Epictetus het ook zeer belangrijk dat zijn studenten op een actieve manier filosofie studeerden (zoals we verderop ook nog uitgebreid zullen zien). Epictetus geeft ook aan dat hij zich in wat hij deed inspireerde op Socrates. In de straten van Rome had hij namelijk geprobeerd om socratische dialogen te voeren met omstaanders: "Het belangrijkste kenmerk van Socrates was dat hij zich in een gesprek niet tot geïrriteerdheid liet verleiden, nooit beledigende opmerkingen maakte en zich nooit aan verbale agressie bezondigde. Integendeel, beledigingen van anderen verdroeg hij en hij maakte een einde aan conflicten. […] Maar goed, vandaag de dag is zo’n activiteit niet 106 Epictetus, Verzameld werk, College 1.26 (p. 96). 107 Long, Epictetus, 70. 108 Long, “Epictetus as Socratic Mentor,” 85–6. 25 zonder risico’s, vooral niet in Rome. Want wie dit doet, zal dat niet in een beschut hoekje moeten doen; nee, hij moet zich richten tot iemand van consulaire rang en, als het even kan, ook nog een kapitaalkrachtig man, […] Dit is het moment waarop je het risico loopt dat zo iemand tegen je zegt: ‘Waar bemoei je je eigenlijk mee, man? Ben jij soms mijn meester?’ En als je dan doorgaat hem lastig te vallen, is er een grote kans dat hij handtastelijk wordt en je een klap geeft. Zulke dingen mocht ik zelf vroeger ook graag doen, totdat zoiets me overkwam!"109 Volgens Long (die er niet helemaal van overtuigd is dat Epictetus hier echt over een eigen ervaring spreekt) probeert Epictetus in deze passage mee te geven hoe men de socratische methode moeten toepassen in zijn tijd (en wat men daarbij niet moet doen).110 2.5 De cynische invloed Naast Socrates hadden ook de cynici een invloed op Epictetus. Zo haalt Epictetus ook Diogenes de Cynicus aan als voorbeeld: “Maar ik kan je wel iemand aanwijzen die vrij is; dan hoef je niet langer naar een voorbeeld te zoeken. Diogenes was vrij. Hoe ik daarbij kom? Niet omdat hij uit vrije ouders geboren was (dat was hij namelijk niet, maar omdat hij het zélf was, omdat hij alle aangrijpingspunten waar de slavernij hem kon beetpakken had afgeworpen en niemand hem kon benaderen of pakken om hem tot slaaf te maken. Alles wat hij had kon hij gemakkelijk loslaten; alles was alleen maar aan hem bevestigd.”111 Volgens Long zijn Epictetus’ verwijzingen naar Diogenes enerzijds te verklaren vanuit zijn terugkeer naar, en focus op, het toepassen van de filosofie in het dagelijkse leven (in tegenstelling tot meer specialistische debatten). Anderzijds hadden de cynici ook al invloed bij het ontstaan van de Stoa.112 Diogenes was in de tijd van Epictetus een soort mythische figuur geworden, die voornamelijk bekend was via zijn uitspraken en anekdotes over hem. Deze focusten vooral op zijn extreme handelingswijzen. Epictetus plaatste Diogenes dan ook binnen de filosofie van de Stoa en gaf hem een uitverkoren plaats: hij gaf een voorbeeld aan iedereen in de manier waarop hij zich gedroeg.113 Zo vertelt Epictetus bijvoorbeeld de anekdote van Diogenes die de ware aard van een sofist laat zien: “Ken je dat verhaal over Diogenes, die 109 110 111 112 113 Epictetus, Verzameld werk, College 2.12.14, 17 & 24–25 (p. 136–7). Long, “Epictetus as Socratic Mentor,” 86–9. Epictetus, Verzameld werk, College 4.1 (p. 270–1). Long, Epictetus, 58. Ibid., 60. 26 een keer een sofist aanwees door zijn middelvinger naar hem uit te steken, waarop die man helemaal gek van woede werd? ‘Dat is hem nu;’ zei Diogenes, ‘ik heb jullie de man laten zien.’ Een man toon je immers niet, zoals een steen of een stuk hout, door met je vinger naar hem te wijzen; wanneer je iemands opvattingen laat zien, dan laat je zien wat voor man hij is.”114 Maar voor Epictetus was Cynisme niet simpelweg handelen op een bepaalde manier. In College 3.22 geeft hij advies aan een kennis die overweegt om zich bij de cynici aan te sluiten. Hier legt hij uit dat Cynicus zijn niet simpel mensen uitschelden is, of bedelen en er onverzorgd uitzien. “Je moet compleet afstand doen van je streven en je vermijden alleen richten op dingen die binnen je morele keuze vallen. Je mag geen woede voelen, geen wrok, geen afgunst, geen medelijden. Je moet ongevoelig zijn voor een mooi meisje, voor een goede naam, voor een knappe jongen, voor een gebakje.”115 De Cynicus moet mentaal net extra sterk zijn, aangezien hij letterlijk niets heeft om zich achter te verbergen: “Want je moet dit goed beseffen: anderen hebben muren om zich heen en huizen en duisternis wanneer ze zulke dingen doen en ze hebben allerlei manieren om zich aan het zicht te onttrekken. […] In plaats van dit alles heeft de Cynicus alleen zijn zelfrespect om zich mee te beschermen; anders maakt hij zichzelf belachelijk, naakt en in de open lucht. Dát is zijn huis, dat is zijn deur, dat zijn zijn deurwachters, dat is zijn duisternis. Hij moet niets van wat doet willen verbergen (anders is het met hem gebeurd, dan is het gedaan met de Cynicus in hem, die onder de blote hemel slaapt, die vrij is; dan is hij begonnen bang te zijn voor dingen buiten zijn eigen macht, en behoefte te hebben aan dekmantels) en wanneer hij iets verborgen wilt houden, kan hij dat niet.”116 De echte Cynicus is dus iemand die geheel vrij is, maar daarmee hangt ook een gigantische opdracht samen. Vandaar dat Epictetus een echte Cynicus ook ziet als een voorbeeldfiguur, als iemand die door de goden gezonden is om het goede voorbeeld aan ons allen te geven. “Maar voor de echte Cynicus is het niet genoeg zelf deze houding te hebben aangenomen: hij moet weten dat hij door Zeus als boodschapper naar de mensheid is gestuurd is om allen te laten zien dat ze dwalen in hun opvattingen over goed en kwaad en dat ze het wezen van goed en kwaad zoeken waar het niet is, terwijl ze niet in de gaten hebben waar het wel is; hij is als het ware een verkenner, net als Diogenes, toen hij na de 114 Epictetus, Verzameld werk, College 3.2 (p. 190). 115 Ibid., College 3.22 (p. 222–3). 116 Ibid., College 3.22 (p. 223). 27 slag bij Charonea meegenomen werd naar Philippus. Want de Cynicus is in de ware zin des woords een verkenner: hij moet ontdekken wat goed en wat slecht is voor de mensen. Eerst moet hij zijn verkenning goed uitvoeren en daarna de waarheid berichten, niet verlamd van angst, waardoor hij mensen als vijanden zou aanduiden die dat helemaal niet zijn, en ook verder niet van de wijs gebracht of verward door de indrukken.”117 Cynicus zijn is dus een roeping, hij onderscheidt zich van de gewone Stoïcus door zijn mentale opvattingen: “He represents the ideal Cynic as sent by God to be an ’evangelist’ for Stoicism. What differentiates him from the standard Stoic ideal is not his character or system of values - these are the same - but his being called to a nomadic life as ‘citizen of the world’, unattached to any particular community or to family life, in order to ‘bear witness’ to Stoic principles. Epictetus’ Cynic ideal is a universal philanthropist, endowed not only with the physical and mental strength that his calling demands, but also with ‘natural charm and wit’.118 Hiermee komt de echte Cynicus dicht in de buurt van de stoïcijnse wijze, want deze is “de transcendentale norm die iedere levenskeuze bepaalt,”119 De echte Cynicus trekt de Stoa naar een extreme hoogte, waar hij met niets of niemand nog rekening houdt, iets wat voor Epictetus’ studenten, maar ook voor Epictetus zelf niet zo simpel is: “Blijft dat de mislukking alleen maar aan mij of aan jullie te wijten is of, wat dichter bij de waarheid komt, aan ons beiden. Dus hoe nu verder? Willen jullie dat we nu eindelijk eens echt begin maken met de uitvoering van het voornemen waar ik het over had?”120 Dit wordt ook beargumenteerd door Benjamin Hijmans: “The ideal of the cynic goes far beyond the common aim, though that, of course, is contained in it. Briefly described it is this: he is the man who has not only in spirit but also literally done away with all outward things, houses, clothing, everything.”121 Hijmans stelt dat de Cynicus verschilt van de wijze gezien zijn missie (en het gebrek aan sociale relaties dat dit met zich meebrengt), maar dat de Cynicus nog steeds een ideaalbeeld is voor ons, en hij stelt ook en aantal keer de wijze gelijk en de Cynicus gelijk als ideaalbeeld.122 Volgens hem komt het filosofische betoog slechts op de tweede plaats bij Epictetus, en is het cynische leven het ideaal: “We find the same attitude 117 118 119 120 121 122 Ibid., College 3.22 (p. 223–4). Long, Epictetus, 59–60. Hadot, Filosofie als een manier van leven, 220. Epictetus, Verzameld werk, College 2.19 (p.162). Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 20. Ibid., p.20–21 & 29. 28 in Epictetus - in fact, on the face of it, there is no difference at all between this late Stoic and the early Cynics. Paideia, paideuo, paideusis, paideuteis are never used by Epictetus except with at least the connotation of moral education, and all subjects outside ta eithicha should only be studied in so far as they can be of assistance in the life of the Wise Man. This is not very surprising in view of the well-known fact that the cynic life is Epictetus’ highest ideal.123 Maar de echte Cynicus is niet gelijk aan deze wijze, en ook niet hét ideaal waar we moeten naar streven. Zoals gezien houdt de Cynicus zich niet bezig met het bestuderen van het filosofisch betoog. Voor Epictetus is het echter van groot belang dat we ons op het juiste moment met bepaalde delen van het filosofische betoog bezighouden, en hier niet te vroeg mee starten, om pronken en dergelijke te vermijden.124 We moeten ons bezighouden met het betoog in functie van de manier van leven, maar dit betekent niet dat het filosofisch betoog helemaal niet van belang is, en evengoed genegeerd zou kunnen worden. Diogenes Laërtius stelt dat de Stoïcus Apollodorus het Cynisme een binnenweg naar de deugd had genoemd.125 Dit is iets waar Epictetus zich niet in kon vinden. Tegelijk geeft Long wel aan dat Epictetus dubbelzinnig staat tegenover de technische kant van het stoïcisme en meer aan de kant staat van Diogenes.126 123 Ibid., 34 Zie ook de voetnoot op het einde van dit citaat. Ook hier heb ik voor geopteerd om het Griekse schrift om te zetten in latijns schrift. 124 Epictetus, Verzameld werk, College 1.8 en 3.2 Op dit punt kom ik verderop nog uitgebreid terug. 125 Diogenes Laërtius, Leven en leer van beroemde filosofen, 7.121 (p. 251). De Nederlandse vertaling is hier echter onnauwkeurig. Zie ook 6.20. 126 Long, Epictetus, 66. 29 3. Marcus Aurelius 3.1 Biografie Gezien het publieke ambt dat Marcus Aurelius uitvoerde, zijn er meer bronnen beschikbaar over hem, dan over Epictetus. Over Marcus Aurelius’ leven weten we dan ook heel wat meer dan over Epictetus. Er is echter maar weinig biografisch informatie te vinden in zijn Persoonlijke Notities. In het eerste boek bespreekt Marcus Aurelius wel de mensen die belangrijk voor hem zijn geweest, maar hierbij gaat het voornamelijk over zijn (filosofie)educatie, en niet over concrete biografische informatie. Dankzij de correspondentie die hij met Fronto, zijn leraar retoriek, onderhield van 139 tot aan de dood van Fronto in 166 of 167, hebben we nog andere een rechtstreekse bron; deze is jammer genoeg slecht overgeleverd. Marcus Aurelius werd in 121 in Rome geboren als Marcus Annius Verus in een familie van fabriekseigenaars, die over een zekere mate van politieke invloed beschikten. Zijn vader, Marcus Annius Verus, stierf toen Marcus Aurelius nog zeer jong was, en hij werd geadopteerd door zijn grootvader Annius Verus.127 Na de dood van zijn grootvader, nog in de kindertijd van Marcus Aurelius, werd hij gefavoriseerd door de toenmalige keizer Hadrianus. Iets voor zijn dood in 138 adopteerde Hadrianus Antoninus Pius, en hij vroeg aan hem om op zijn beurt Lucius Verus en Marcus Aurelius te adopteren. Hiermee zou Hadrianus de troon voor Marcus Aurelius verzekerd hebben.128 Na de dood van Hadrianus werd Antoninus Pius keizer. En een jaar later begon Marcus Aurelius’ eigen politieke carrière ook. Marcus Aurelius trouwde met Faustina, de dochter van zijn stiefvader, Antoninus Pius in 145, met wie hij dertien kinderen had.129 Later in zijn leven waren er geruchten dat Faustina een affaire had gehad met Avidius Cassius (een gouverneur die in 175 een machtsgreep deed), en dat ze had samengezworen met hem.130 Over Faustina zegt Marcus Aurelius echter niets negatiefs in de Persoonlijke Notities, hij vermeld slechts in een passage waarin hij de goden bedankt: “Dat ik zo’n goede vrouw heb, zo volgzaam, zo lief en zo eenvoudig.”131 127 128 129 130 131 Mooij-Valk, “Inleiding,” 16–7. Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 9–10. Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 15–6. Rutherford, The Meditations of Marcus Aurelius, xvi. Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, I, 17 (p. 66). 30 Marcus Aurelius’ volledige bekering tot de stoïcijnse filosofie wordt gesitueerd rond 144147 (zeker is dat hij in 146 of 147 een brief schreef naar Fronto waarin hij hiervan spreekt). Deze conversie kwam tot stand onder de invloed van Junius Rusticus, die hem de colleges van Epictetus geleend zou hebben.132 Marcus Aurelius bedankt hem hiervoor in boek 1 van zijn Persoonlijke Notities: “Van Rusticus: dat ik heb begrepen dat het karakter correctie en zorg nodig heeft; dat ik mij niet heb laten verleiden tot ambitieuze beoefening van de retoriek, het schrijven over puur theoretische onderwerpen, het houden van prekerige verhalen, of het met veel vertoon van redenaarskunst afschilderen van de Weldoener of de Asceet. Dat ik afstand genomen heb van retorica, poëzie en gepolijste taal. Thuis niet in toga rond te lopen en dat soort aanstellerij achterwege te laten; […] en dat ik de Colleges van Epictetus heb leren kennen, waarvan hij mij zijn eigen exemplaar leende.”133 De bekering van Marcus Aurelius tot de filosofie moet dus niet gezien worden als een bekering tot de theoretische studie van de filosofie. Maar tot het soort filosofie die Epictetus verkondigde: filosofie die zich toont in de handelingen die men stelt (in plaats van ermee te pronken dat men zo’n goede filosoof is) en waarbij studie gericht is op het in de praktijk plaatsen ervan. Volgens Pierre Hadot moeten we Marcus Aurelius’ bekering tot filosofie niet zien als een plotse ommekeer van retoriek naar de filosofische levenswijze, maar was dit een evolutie die onder invloed van Junius Rusticus langzaamaan plaatsvond.134 Dit was echter zeker niet de eerste keer dat Marcus Aurelius in aanraking kwam met filosofie. Ook eerder in zijn onderwijs was hij al in aanraking gekomen met de filosofische levenswijze, onder meer onder invloed van zijn leraar Diognetus.135 Deze bedankt hij dan ook in boek 1 omdat “filosofie een deel van mijn leven is geworden”, hierbij stelt hij ook dat hij “beslist een hard bed met dierenvel wilde hebben en alles wat er verder zoal bij de Griekse opvoeding hoort.”136 Volgens Pierre Hadot valt deze Griekse opvoeding te begrijpen als een opvoeding die leek op de Spartaanse. De Spartaanse manier van leven, een hard leven met weinig comfort, was populair on de cynische en stoïcijnse filosofen.137 Simone Mooij-Valk stelt dat Marcus Aurelius al vanaf jonge leeftijd asceet was, en dat hij als twaalfjarige op de 132 133 134 135 136 137 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 22. Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, I, 7 (p. 60). Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 36–7. Ibid., 22. Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, I, 7 (p. 60). Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 25–6. 31 harde grond wou slapen.138 Volgens Pierre Hadot is dit echter overdreven en leidde Marcus Aurelius een vrij zorgeloos leven als jongeling139. Dit omdat er in de briefwisseling tussen Marcus Aurelius en Fronto geen sprake is van deze harde levenswijze, terwijl Fronto na de bekering van Marcus Aurelius in 146-147 hier wel vaak naar refereert. Marcus Aurelius’ hanteren van de harde levenswijze zou dus maar van korte duur geweest zijn, maar vormde al de basis voor zijn latere ommekeer.140 Bij de dood van Antoninus Pius in 161 werd Marcus Aurelius zelf keizer, samen met Lucius Verus. Marcus Aurelius zou er zelf op aangedrongen hebben dat hij samen met Lucius Verus zou regeren, hoewel hij de meerdere was van Lucius Verus. Tijdens zijn regeerperiode kreeg Marcus Aurelius af te rekenen met heel wat tegenspoed voor het romeinse rijk: er waren onder andere heel wat problemen aan de grenzen en invasies, en in 166-7 brak de plaag uit. Marcus Aurelius stierf in 180. Zijn zoon Commodus volgde hem op als keizer.141 Al tijdens zijn leven werd Marcus Aurelius benoemd als filosoof. Het was voor staatsmannen in die tijd niet ongewoon om ook filosoof te zijn (zo bijvoorbeeld Seneca en Cicero), maar het was wel bijzonder dat een filosoof keizer werd. (Zo heeft keizer Domitianus minder dan een eeuw eerder nog alle filosofen uit Rome verbannen.) Dat Marcus Aurelius publiek bekend stond als filosoof, moet betekenen dat hij bekend stond om zijn filosofische manier van handelen. Hij kan deze titel namelijk niet gekregen hebben omwille van een of ander theoretisch schrijven, en ook van zijn Persoonlijke Notities waren zijn tijdsgenoten niet op de hoogte.142 3.2 De invloed van Epictetus op Marcus Aurelius In de passage waarin Marcus Aurelius terugdenkt aan Rusticus, bedankt hij hem voor het uitlenen van de colleges van Epictetus: “en dat ik de Colleges van Epictetus heb leren kennen, waarvan hij mij zijn exemplaar leende.”143 Daarnaast verwijst hij nog een aantal 138 Mooij-Valk, “Inleiding,” 24. 139 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 22. 140 Ibid., 22 & 25–7. 141 Rutherford, The Meditations of Marcus Aurelius, xv–xvi. 142 Hadot, Filosofie als een manier van leven, 176; Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 42–6. 143 Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, I, 7 (p. 60). 32 keren expliciet naar Epictetus, bijvoorbeeld bij citaten van hem.144 Dat de filosofie een grote invloed had op Marcus Aurelius kan niet worden betwijfeld. De focus op de toepassing van de stoïcijnse filosofie in elke handeling die men stelt, weg van technische studies en retorische perfectie komt duidelijk naar voren in de Persoonlijke Notities. Voor Marcus Aurelius kreeg Epictetus een status als een van de groten uit de filosofie, hij plaatst hem op dezelfde hoogte als Socrates en Chrysippus: “Alle lichamen verdwijnen in de Universele Materie en duiken er weer uit op, als doorkruisen ze een wilde bergstroom. Ze zijn met het geheel verwant en werken ermee samen als onze ledematen met elkaar. Hoeveel malen heeft de eeuwigheid al een Chrysippus opgeslokt, een Socrates, een Epictetus? Zie in dat hetzelfde geldt voor iedereen en alles, zonder uitzondering.”145 Dat Marcus Aurelius als Stoïcus aandacht had voor de filosofie van Epictetus is op zich niet verbazend, gezien de bekendheid die Epictetus verworven had tegen het einde van zijn leven (met onder andere keizer Hadrianus als bewonderaar). Maar uit de Persoonlijke Notities blijkt dat Marcus Aurelius Epictetus niet gewoon gelezen had als één van de vele filosofen die hij las, maar dat de filosofie van Epictetus een grote invloed had op hem. We weten natuurlijk niet wanneer in zijn leven Marcus Aurelius de colleges van Epictetus voor het eerst las en of dit gebeurde in de periode waarin hij zich bekeerde tot de stoïcijnse filosofie, of pas later. Belangrijk om op te merken is ook dat de Colleges oorspronkelijk uit acht boeken bestonden (zie het stuk over de Colleges), en dat Marcus Aurelius dus een versie heeft gelezen die dubbel zo lang was als degene die wij kennen. Het is echter niet helemaal zeker of Marcus Aurelius in I, 7 verwijst naar de Colleges, zoals ze waren samengesteld door Arrianus. Farquharson suggereert dat Rusticus zijn eigen notities van de lessen van Epictetus aan Marcus Aurelius geleend zou hebben. Volgens Pierre Hadot is het mogelijk dat Rusticus (geboren aan het begin van de 2de eeuw) in de laatste jaren van Epictetus leven onderricht bij hem gevolgd zou hebben. Bovendien zouden de Colleges, zoals Arrianus ze samenstelde, wijd verspreid zijn op het moment dat Marcus Aurelius zich bekeerde tot filosofie; dat Marcus Aurelius dan zou vermelden dat hij dit wijdverspreide werk mocht lenen lijkt onwaarschijnlijk. Pierre Hadot vertaalt deze passage 144 Marcus Aurelius vermeld slechts enkele keren dat een quote van Epictetus komt: in IV, 41; XI, 34; en XI,36. Maar enkele andere passages uit de persoonlijke notities zijn ook duidelijk afkomstig van Epictetus, Zie Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 119–23. Hadot sluit niet uit dat er nog ongeïdentificeerde quotes van Epictetus in de meditaties staan. 145 Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, VII, 19 (p. 128). 33 uit I,7 dan ook met “Avoir pu lire les notes prises aux leçons d’Épictète, qu’il me communiqua de sa propre bibliothèque.” Dat Marcus Aurelius de Colleges, zoals ze waren samengesteld door Arrianus, gelezen heeft is wel zeker: de Persoonlijke Notities bevatten er een aantal letterlijke citaten uit.146 Epictetus was echter verre van de enige filosoof die Marcus Aurelius las. Net als Epictetus haalde Marcus Aurelius ook veel uit de socratische dialogen van Plato. Zo vinden we in de Persoonlijke Notities verwijzingen naar de Apologie van Socrates, de Gorgias, de Staat, en Theaetetus. Marcus Aurelius las deze teksten echter niet voor de platoonse filosofie die er in te vinden is. Hij las deze eerder voor de elementen van de stoïcijnse filosofie die in Plato’s verbeelding van Socrates terug te vinden zijn. Daarnaast had Marcus Aurelius ook onder andere kennis van filosofen als Herakleitos, Democritus, Empedokles, Monimus de Cynicus, en Epicurus. Of hij deze filosofen zelf gelezen had, elders citaten van hen van hen was tegengekomen, of indirect over hun theorieën had gelezen is onzeker.147 Met al deze filosofen was er wel iets gemeenschappelijk. En volgens Pierre Hadot wist Marcus Aurelius “qu’épicurisme, stoïcisme, platonisme, aristotélisme n’étaient que des formes différentes et opposées d’un même mode de vie, le mode philosophique, au sein dequel il pouvait y avoir des points communs à plusiers écoles ou même à toutes les écoles,”148 Zo stelt Marcus Aurelius ook zelf: “Doe dus als hij [Epicurus] in zijn ziekte, als je ziek bent en in elke andere situatie, want trouw blijven aan de filosofie onder alle omstandigheden en niet meeleuteren met ondeskundigen die geen benul hebben van de natuur, is een gemeenschappelijk kenmerk van alle scholen. Concentreer je alleen op wat je nu doet en op het instrument waarmee je het doet.”149 3.3 De Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius Marcus Aurelius schreef zijn Persoonlijke Notities in de laatste jaren van zijn leven. Het schrijven hiervan was een project dat zeer privé was voor Marcus. Hij zou zelf geschreven hebben (en dus niet gedicteerd). En zijn tijdsgenoten zouden zelf helemaal niet op de hoogte zijn geweest van dit schrijven. P. A. Brunt gaat uitgebreid in tegen de verschillende 146 147 148 149 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 29 & 117–8. Ibid., 99–105. Ibid., 106. Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, IX, 41 (p. 164–5). 34 argumenten die stellen dat Marcus Aurelius een uitgebreider werk had geschreven en dat we slechts fragmenten hieruit bezitten (dit grotere werk zou dan mogelijkerwijze wel voor een bepaalde publiek bedoeld zijn). Zijn voornaamste argumenten hierbij zijn het gebrek aan structuur over de hele meditaties (met uitzondering van boek 1), terwijl een samensteller een logischere volgorde had kunnen geven aan de passages; het ontbreken van uiteenzettingen over de complexe filosofische doctrines; dat de lezer niet wordt aangesproken; en de soms heel persoonlijke dingen die Marcus Aurelius verteld in het werk (het beste voorbeeld hiervan is waarschijnlijk: “Dat ik Benedicta en Theodotus niet heb aangeraakt en dat ik ook later, als ik verliefd was, mijn gezond verstand heb bewaard.”150) , terwijl hij niet zo veel verwijst naar externe omstandigheden of publieke gebeurtenissen.151 De meditaties zijn waarschijnlijk geschreven in de laatste jaren van Marcus Aurelius’ leven. Volgens P. A Brunt zijn de Persoonlijke Notities geheel geschreven na 170 en zou hij tot het einde van zijn leven eraan geschreven hebben, maar zijn ze voor de rest niet exact te dateren. Boek 2 en 3 dragen als titel verwijzingen naar campagnes in het Noorden (respectievelijk ‘In het land van de Quadi, aan de Gran’ en ‘In Carnuntum’152). Maar omdat deze campagnes zelf maar moeilijk te dateren zijn, kan er hierover ook niet meer gezegd worden dan dat ze tussen 171 en 175 geschreven moeten zijn. Volgens Brunt zou boek 1 (het enige boek dat een zekere eenheid bezit) na al de andere zijn geschreven zijn.153 Marcus Aurelius had zijn werk zeer waarschijnlijk zelf geen titel meegegeven. Enerzijds had het helemaal geen titel nodig als het juist voor zijn ogen bedoeld was, anderzijds was het ook heel normaal voor auteurs om hun werken pas een titel te geven tot het werk gepubliceerd was, of dat men er achteraf een titel aan gaf (zo gaf ook Arrianus geen echte titel aan de Colleges). In het Grieks kreeg het de titel ta eis heauton (geschriften aan zichzelf) mee. Het werk heeft echter al heel wat titels in verschillende talen gekregen, gaande van Meditaties, Gedachten, Reflexies over zichzelf/met zichzelf, Aan zichzelf, Persoonlijke notities, Gespreken met zichzelf, et cetera.154 Over de verschillende Nederlandse vertalingen heen zijn er ook al een hoop verschillende titels gebruikt. Ik gebruik steeds de titel 150 151 152 153 154 Ibid., I, 17 (p. 66). Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 1–4. Zie Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, 68 & 75. Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 18–9. Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 50–3. 35 Persoonlijke Notities (zoals Simone Mooji-Valk deed bij haar vertaling), om verwarring te vermijden. In de receptie van het werk is er veel verwarring geweest over het genre waartoe de tekst hoort. Zoals eerder al vermeld wordt wel eens gesteld dat Marcus Aurelius een groter werk schreef. Maar ook onder zij die het privé-aspect van de Persoonlijke Notities aanvaarden, is er onenigheid over hoe we het werk juist moeten begrijpen. Het wordt vaak begrepen als een soort dagboek. Bij het lezen wordt echter meteen duidelijk dat het niet gaat om een dagboek zoals wij het begrijpen, met herinneringen aan wat er die dag of de voorbije dagen is gebeurt. Volgens Brunt is het dan ook een spiritueel dagboek, waaraan Marcus Aurelius in zijn vrije momenten werkte. Marcus Aurelius zou de gewoonte gevormd hebben om zijn reflecties op papier neer te schrijven, waarvan de Persoonlijke Notities het resultaat zijn.155 Ook de notitie van een spiritueel dagboek kan volgens Pierre Hadot nog voor verwarring zorgen, gezien de connotatie van dagboek. De Persoonlijke Notities gaan niet over de dingen die zijn voorgevallen en gaan niet over herinneringen, Marcus Aurelius schrijft niet over zijn spirituele staat. Volgens Pierre Hadot past het werk dan ook in het genre van de hypnomnèmata, persoonlijke nota’s die men van dag op dag maakt (wat uiteindelijk maar heel weinig afwijkt van wat Brunt bedoelt met spiritueel dagboek). Het werk is dus een soort dialoog die Marcus Aurelius met zichzelf voerde. Dit was volgens Hadot een wijdverspreide praktijk in de oudheid (al is zijn de Persoonlijke Notities het enige werk van deze soort dat ons is overgeleverd). Marcus Aurelius gebruikt deze term ook zelf, in de volgende passage: “Dwaal niet meer af. Je zult je aantekeningen (hypnomnèmatia) niet meer nalezen, ook niet de daden van de oude Grieken en Romeinen en de keuze uit hun boeken die je apart gezet had.”156 Of Marcus Aurelius hiermee ook naar de Persoonlijke Notities verwijst, of naar een ander schrijven valt niet uit te maken. Wel leren we hieruit dat Marcus Aurelius ook een compilatie van citaten had gemaakt van andere schrijvers. Ook in zijn jeugd al zou Marcus Aurelius passages uit Latijnse teksten overgeschreven hebben. Volgens Pierre Hadot kunnen we van deze activiteiten ook het resultaat zien in de Persoonlijke Notities, gezien er heel wat citaten uit onder andere Plato en Epictetus in voorkomen.157 155 Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 1. 156 Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, III, 14 (p. 82). 157 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 58–66. 36 Dat dit letterlijk persoonlijke notities zijn die over een lange periode van tijd gemaakt zijn, verklaart ook deels het gebrek aan structuur dat we kunnen terugvinden, en dat bepaalde thema’s of ideeën veel terugkomen. Boek 1 vormt wel één geheel, maar daarnaast is er geen structuur terug te vinden binnen een boek of tussen de verschillende boeken. Als Marcus Aurelius de gewoonte had om zijn gedachten op te schrijven, en gewoon steeds aan het manuscript heeft toegevoegd, dan moeten we ook helemaal geen structuur verwachten: in de reflecties van dag op dag zit geen opbouw. Volgens P. A. Brunt is er doorheen de Persoonlijke Notities ook geen ontwikkeling in het denken van Marcus Aurelius.158 Gezien Marcus Aurelius zijn notities ook niet bedoeld had voor publicatie zal hij ze naderhand niet herwerkt of herschreven hebben.159 Bovendien is er ook maar weinig zekerheid over de verdeling in 12 boeken zoals wij ze kennen: De verdeling zoals wij ze kennen, is gebaseerd op een manuscript van Xylander dat nu verloren is gegaan (dit werd gebruikt voor de eerste gedrukte uitgave in 1559), en het enige manuscript dat we bezitten, geeft geen onderscheid aan tussen vijf van de boeken.160 De 10de eeuwse Souda vermeldt echter wel dat de Persoonlijke Notities uit twaalf boeken bestaan. Zowel het manuscript dat we bezitten, als de gedrukte uitgave, bevatten geen onderverdeling in hoofdstukken en paragrafen, en verschillende uitgaves uit de 16de en 17de eeuw kennen een andere onderverdeling. Degene die wij nu kennen, werd in 1652 door Thomas Gataker bepaald. Maar volgens Pierre Hadot is deze aan revisie toe.161 Het is ook niet duidelijk hoe de notities van Marcus Aurelius tot ons zijn gekomen. Pierre Hadot suggereert dat een familielid of vriend van hem deze na zijn dood ontdekt had en bewaard heeft, maar of deze dan ook zijn verspreid of uitgegeven in de oudheid kan hij niet zeggen. De eerste verwijzing naar het werk komt pas twee eeuwen na de dood van Marcus Aurelius. Pas vanaf de 10de eeuw duiken er in het Byzantijnse rijk citaten op en verwijzingen naar het werk waarbij we zeker kunnen zijn dat het werk ook effectief gelezen was. Pas aan het begin van de 16de eeuw is er een citaat uit de Persoonlijke Notities te vinden in de westerse wereld. Vanaf de eerste druk in 1559 verspreid het werk zich echter zeer snel en talrijk.162 158 159 160 161 162 Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 19. Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 67. Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 18. Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 49–50. Ibid., 47–9. 37 Doordat de meditaties enkel voor Marcus Aurelius zelf bedoeld waren, bezitten we een uitzonderlijke bron om inzicht te krijgen in hoe Marcus Aurelius zijn filosofie beleefde. P. A. Brunt verbindt drie gevolgen met het privé-aspect van de meditaties. Allereerst is het boek niet geschreven om iemand te overtuigen, dus Marcus Aurelius had geen reden om de waarheid te verdraaien of dingen te verbloemen, tenzij hij aan zelfbedrog deed en bepaalde dingen niet wou toegeven tegenover zichzelf. Zo moeten we ook de passages over zijn naasten begrijpen, zoals bijvoorbeeld die over zijn vrouw Faustina (die eerder al is aangehaald). Daarnaast kan Marcus Aurelius aan niemand anders dan aan zichzelf gedrag hebben opgelegd of raad hebben gegeven, gezien hij alleen tot zichzelf sprak in zijn schrijven. Hierin ligt ook het verschil tussen de Colleges van Epictetus en de Persoonlijke Notities: in de Colleges spreekt Epictetus altijd tot een groter publiek bestaande uit studenten en bezoekers, als hij het heeft over hun plichten dan zijn dit niet enkel de plichten die Epictetus had als leraar filosofie, maar ook de plichten die zijn studenten later zouden hebben in hun functies. Doordat Marcus Aurelius zich enkel tot zichzelf richt moet hij enkel maar schrijven over die dingen die hem aanbelangen, de plichten die hij vanuit zijn positie als keizer had. Ten slotte kunnen we uit de Persoonlijke Notities ook afleiden met welke delen van de Stoa Marcus Aurelius moeilijkheden had. Waar Epictetus soms aan zelfkritiek doet, maar zich voornamelijk bekommert om zijn publiek, kon Marcus Aurelius enkel aan zelfkritiek doen. De thema’s die bij Marcus Aurelius vaak terugkomen kunnen dan ook begrepen worden als die delen van de stoïcijnse theorie die hij het moeilijkst vond om toe te passen. Volgens Brunt moeten we dan ook kijken naar terugkerende thema’s en problemen eerder dan geïsoleerde passages, als we willen weten wat Marcus Aurelius bezig hield.163 163 Brunt, “Marcus Aurelius in His Meditations,” 5–7. 38 4. De filosofie van Epictetus 4.1 Het doel van de filosofie De stoïcijnse filosofie had als uiteindelijke doel om geheel vrij te worden. Deze vrijheid betekende dat men innerlijke kalmte had en geschikt kon handelen in elke mogelijke situatie. We zijn vrij in zoverre we hier in slagen correct te handelen. Bijgevolg is alleen de wijze echt vrij en waren alle andere mensen slaven. Dit idee van vrijheid staat haaks op het traditionele idee ervan: of men tegelijk ook slaaf was, of op een andere manier gevangen was, maakt geheel niet uit voor dit idee van vrijheid.164 Gezien het lot, de reacties van anderen, onze status, et cetera buiten onze controle liggen en we onderhevig zijn aan toevalligheden moeten we het laten om deze zaken te proberen controleren en ons concentreren op dat waar we wel controle over hebben: onze rede en onze wil.165 Dingen die buiten onze wil vallen kunnen ons niets doen, tenzij we dit toelaten, we moeten onszelf dus steeds in de gaten houden en er naar streven de juiste oordelen te vellen: “In the final analysis, everything that affects us for good or ill depends on our own judgements and on how we respond to the circumstances that befall us.”166 Dit zien we bijvoorbeeld in College 4.4: we moeten ons niet focussen op zaken die niet binnen onze macht ligt, en dus ook afzien van verlangen naar dit soort zaken: “Bedenk dat het niet alleen het verlangen naar macht en rijkdom is dat mensen vernedert en ondergeschikt maakt aan anderen, maar ook het verlangen naar rust, vrije tijd, reizen en studie. Wat het ook is van de dingen die buiten onze macht vallen: als je er waarde aan hecht, ben je daardoor altijd ondergeschikt aan een ander.”167 Epictetus plaatst er continu de focus op dat het doel van de stoïcijnse filosofie het aanpassen van onze handelingen en oordelen is. En dat het daarbij belangrijk is dat we ons niet enkel bezighouden met het bestuderen van deze ideeën, maar dat we deze ook in de praktijk brengen en ons hierin oefenen. Dit oefenen is niet iets dat we af en toe kunnen doen, maar iets dat we op elke handeling die we stellen kunnen toepassen.168 De nadruk op de levenswijze als uiteindelijke doel zorgt er echter niet voor dat er helemaal geen aandacht meer is voor het betoog. Zoals gezien bestaat filosofie niet enkel uit de levenswijze, maar hangt er noodzakelijkerwijze ook een betoog mee samen. Het filosofisch betoog van de 164 165 166 167 168 Dragona-Monachou, “Epictetus on Freedom,” 127. Hadot, Oefeningen van de geest, 134. Long, Epictetus, 1. Epictetus, Verzameld werk, College 4.4.1 (p.276). Long, Epictetus, 2. 39 stoïcijnen kan opgedeeld worden in drie delen: de ethiek, de logica en de fysica; dit komt dan allemaal samen in de filosofie die de dagdagelijkse praktijk is.169 Door de rol die het filosofische betoog speelt, is het echter belangrijk dat men zich er niet mee bezig houdt om het betoog op zichzelf te bestuderen, maar dit in verband brengt met de levenskeuze die er aan vooraf gaat en ermee in wisselwerking is. We moeten ons dus niet bezighouden met de fysica en de logica zonder hier de ethiek bij te betrekken. Zo bijvoorbeeld voor de fysica: gezien we ons handelen in overeenkomst moeten brengen met de natuur, moeten we deze natuur ook kennen, en dit kan door de fysica. De fysica kan ons ook leren waar we controle over kunnen uitoefenen en wat niet binnen onze macht ligt.170 We moeten niet pronken met de leerstellingen die we kennen, maar deze in de praktijk brengen: “Noem jezelf nooit filosoof en praat niet steeds over de leerstellingen te midden van niet-filosofen: doe liever wat uit die leerstellingen voortvloeit. Bijvoorbeeld, bij een diner moet je niet gaan vertellen hoe je hoort te eten, maar je moet eten zoals het hoort. Bedenk dat Socrates zo vrij was van ieder uiterlijk vertoon dat er mensen naar hem toe kwamen om door hem met filosofen in contact gebracht te worden en dat hij hen dan ook naar die filosofen bracht. Zo weinig kon het hem schelen dat men hem over het hoofd zag. Als het gesprek te midden van niet-filosofen op een van de leerstellingen komt, houd dan bij voorkeur je mond. Het risico is namelijk groot dat je direct uitbraakt wat je niet hebt verteerd. Als iemand tegen je zegt dat je niets weet en je vindt dat niet erg, weet dan dat je een begin hebt gemaakt met wat je taak is. Want schapen brengen ook geen gras naar de herder om te laten zien hoeveel ze gegeten hebben, maar door het gras van binnen te verteren, brengen ze wol en melk naar buiten. Ook jij moet aan niet-filosofen niet je leerstellingen laten zien, maar je moet ze het gedrag laten zien dat voortvloeit uit het verteren van die leerstellingen.”171 Op een gelijkaardige manier moeten we omgaan met de filosofen die ons voorgingen. In de Colleges van Epictetus zijn er vele passages waarin er commentaar wordt gegeven op zij die wel een tekst van buiten kennen of kunnen uitleggen, maar hier niets mee doen. Dit komt duidelijk naar voren in de volgende passage: “Laten we nu eens naar jouw overtuigingen kijken. Het is toch zonneklaar dat je geen enkele waarde hecht aan je morele keuze, maar dat je naar buiten kijkt, naar de dingen die buiten je morele keuze vallen, naar wat die-en-die van je zegt, en wat voor indruk je zult maken, of mensen tegen je opkijken als een geleerde, als iemand die Chrysippus of 169 Hadot, Oefeningen van de geest, 175. 170 Ibid., 135. 171 Epictetus, Verzameld werk, Handboekje #46 (p. 347). 40 Antipater gelezen heeft. En als je Archedemus gelezen hebt, heb je helemaal de top bereikt!”172 Uit de lessen van Epictetus wordt duidelijk dat het voor hem essentieel is dat studie resulteert in handelingen. Het had volgens hem geen zin om aan filosofie te doen, of filosofische teksten te lezen als dit er niet voor zorgde dat we ook onze handelingen zouden aanpassen. Het enige dat dit zou opleveren is dat we zouden pronken met onze kennis van deze teksten. Zo bijvoorbeeld in College 1.4, waarin Epictetus het heeft over het maken van vorderingen. Hierin stelt hij dat we ervoor moeten zorgen dat we ons alleen bezig houden met wat binnen onze macht is, dit is dan ook wat we moeten oefenen, en waar we vorderingen in moeten maken. “Hoe komt het dan dat, terwijl we het er toch erover eens zijn dat deugd bij uitstek dat vermogen heeft, het toch andere dingen zijn waarin we vooruitgang nastreven, en daarmee te koop lopen? Wat is het gevolg van deugd? Sereniteit. Wie maakt er dan vorderingen? Iemand die een stel traktaten van Crysippus heeft gelezen? Maar deugd bestaat toch niet uit kennis van Chrysippus’ werk? Want als dat zo is, dan zijn we het erover eens dat vooruitgang uit niets anders bestaat dan uit het kennisnemen van een groot aantal werken van Chrysippus. Maar nu zijn we het er over eens waar de deugd toe leidt, maar beweren we tegelijkertijd dat vooruitgang in deugd, het in de buurt komen van het doel, iets heel anders inhoudt.”173 De boeken die we lezen moeten er dan ook voor zorgen dat we ons leven op een betere manier inrichten, en ons ontdoen van deze verlangens. Boeken kunnen dus geen doel op zich zijn: “Als je je gemoedsrust bewaart, je onverstoorbaarheid, je kalmte, als je meer kijkt naar gebeurtenissen dan dat je naar je láát kijken, als je niet jaloers bent op degenen die meer aanzien genieten dan jij, als materiële zaken je niet van de wijs brengen, wat ontbreekt er dan nog? Boeken? Hoezo en waarvoor? Die zijn toch een voorbereiding op het echte leven? Leven bestaat uit andere dingen dan boeken. […] Hierdoor: ons studeren en schrijven was er nooit op gericht in de praktijk in overeenstemming met de natuur om te gaan met de indrukken die zich aan ons voordoen, maar we blijven steken bij het leren zelf, wat er nu precies staat, en bij het uitleg geven aan iemand anders, bij het analyseren van een syllogisme en bij het onderzoeken van een hypothetisch argument. Daardoor zitten onze studie en inzet ons in de weg.”174 172 Ibid., Colege 3.2.13 (p. 190). 173 Ibid., College 1.4.5–8 (p. 49–50). 174 Ibid., College 4.4.9–11 & 14–15 (p.277). 41 4.1.1 Boekenwijsheid Zoals we al eerder aanraakten, ging Epictetus hiermee in tegen een evolutie in de manier waarop filosofie onderwezen werd. Er kwam meer focus te liggen op bronnen en het verklaren van teksten en minder op het trainen in denken en argumenteren. Volgens Hadot was dit een gevolg van de grote verspreiding die filosofie in deze periode krijgt: “Waar je ook woonde in het keizerrijk, er was altijd wel een filosofische school in de buurt. Maar het merendeel van die scholen kon het werk van hun grote voorgangers niet op dezelfde voet voortzetten: hun bibliotheken bevatten geen teksten meer van de colleges en de discussies van de verschillende schoolhoofden die slechts aan volgelingen ter inzage werden gegeven, en er was geen onafgebroken reeks schoolhoofden meer.”175 Tekstkritiek, en ook het uitleggen van moeilijke teksten was deel geworden van het onderwijs, het ging er niet langer om dat men een echter persoonlijke vorming kreeg en een levenskeuze maakte eerder dan dat men kennis moest hebben over de verschillende leren.176 “Voortaan wordt er niet meer gediscussieerd over de problemen zelf, er wordt niet meer rechtstreeks over dingen gepraat, maar over wat Plato of Aristoteles of Chrysippus over die problemen en die dingen zeggen.”177 Net zoals we aan fysica moeten doen zodat we onze wil in overeenkomst kunnen brengen met de natuur, moeten we dit ook doen met de teksten van Chrysippus: “Is dat dan het belangrijkste en mooiste wat er is: Chrysippus begrijpen en uitleggen wat hij bedoelt? Wie zegt dat? Maar wat is dan wel het mooiste wat er is? Dat je de wil van de natuur begrijpt! En als je die op eigen kracht kunt volgen, wat wil je dan nog meer? Want als het waar is dat iedereen die verkeerd handelt dat onvrijwillig doet, en als je weet dat die uitspraak waar is, dan kan je niet anders of je handelt voortaan juist. Maar, bij Zeus, ik kan de wil van de natuur niet volgen. Wie kan die dan uitleggen? ‘Chrysippus’, zeggen ze. Dus wend ik me tot hem en ik onderzoek wat die uitlegger van de natuur zegt. Maar ik kan meteen al niet volgen wat hij zegt, dus ga ik op zoek naar iemand die hem weer kan uitleggen. ‘Kijk eens wat deze passage betekent’, alsof het Latijn is. Wat voor reden heeft de uitlegger dan om met zichzelf ingenomen te zijn? Zelfs Chrysippus heeft daar geen goede reden voor, als hij de bedoeling van de natuur alleen maar kan uitleggen, maar die niet kan volgen. Heeft zijn uitlegger daar dan een betere reden voor? Want zelfs aan Chrysippus hebben we geen enkele behoefte terwille van hemzelf; we willen alleen maar de bedoeling van de natuur kunnen volgen. Het is daarmee net zo als wanneer we ons tot een priester wenden: het gaat ons dan niet om 175 Hadot, Oefeningen van de geest, 153. 176 Ibid., 153–4. 177 Ibid., 155. 42 hem, maar we denken dat we door middel van hem de toekomst kunnen kennen en wat daarover door de goden wordt aangeduid. En het is ons ook niet om die ingewanden begonnen, maar om wat daardoor wordt aangeduid. We bewonderen ook niet een kraai of een raaf, maar de god die door middel van die vogels voorspellingen doet.”178 Als Epictetus ingaat tegen het louter uitleggen van teksten, dan zag hij zijn eigen rol ook niet als iemand die louter filosofie uitlegt maar als iemand die zelf ook naar deze filosofie leeft: “Als iemand er trots op is dat hij de boeken van Chrysippus begrijpt en kan uitleggen, zeg dan bij jezelf: ‘Als Chrysippus niet zo ontoegankelijk had geschreven, zou die man niets hebben om trots op te zijn.’ Wat wil ik dan? Ik wil de natuur begrijpen en in overeenstemming met de natuur leven. Ik zoek dus iemand die me de weg kan wijzen en als ik hoor dat ik daarvoor bij Chrysippus moet zijn, wend ik me tot hem. Maar ik begrijp zijn geschriften niet, dus zoek ik iemand die ze voor me kan uitleggen. Tot hiertoe is er niets om trots op te zijn. Wanneer ik iemand gevonden heb die me de geschriften uitlegt, dan rest me nog de boodschap in de praktijk te brengen: alleen dat is iets om trots op te zijn. Maar als ik alleen maar bewondering heb voor die uitleg, dan ben ik een tekstinterpreet geworden in plaats van een filosoof, met als enige verschil dat ik Chrysippus interpreteer in plaats van Homerus. Als iemand dus tegen me zegt: ‘Leg die tekst van Chrysippus eens voor me uit’, dan bloos ik wanneer ik niet in staat ben te laten zien dat mijn daden in overeenstemming zijn met mijn woorden.”179 Zo leest ook John Sellars deze fragmenten: “On the basis of this, Epictetus warns his students against trying too hard to explain the complex writings of a Stoic such as Chrysippus to others. He suggests that, insofar as these writings are primarily concerned with offering advice on how to live, his students may find themselves humiliated if they make public displays of their mastery of these doctrines but are unable to act in accordance with them. They will, he suggests, become philosophers of the kind that are ‘without deeds, limited to words’.”180 Filosofie is dus iets dat we moeten uitdragen in alle aspecten van ons leven, het heeft geen zin om een filosofie te verkondigen als we er zelf niet naar leven. 4.2 Het onderwijs van Epictetus Gezien de hoeveelheid aandacht die Epictetus besteedt aan het gevaar van boekenwijsheid, zal zijn eigen onderwijs geprobeerd hebben om dit te vermijden. In zijn lessen gebruikt Epictetus heel wat retoriek, om zijn studenten tot actie aan te zetten en ervoor 178 Epictetus, Verzameld werk, College 1.17 (p. 78–79). 179 Ibid., Handboekje #49 (p. 348). 180 Sellars, The Art of Living, 21. 43 te zorgen dat ze zichzelf gingen beschouwen. Volgens Anthony Long mogen we de Colleges dan ook zeker geen preken, of iets soortgelijks, noemen. Hij stelt dat elk College zijn plaats heeft in het aanzetten tot actie, en dat deze hierbij ook op elkaar inwerken.181 Epictetus zou zijn leerlingen wou aanbrengen hoe zich te identificeren met het goddelijke in hunzelf, zodat ze zelf zoals goden zouden worden.182 “Maar goed, nu ben ik jullie leraar en jullie volgen het onderwijs in mijn school. En mijn voornemen is dit: jullie tot mensen vormen die niet gehinderd worden, niet aan enige dwang of beperking onderworpen zijn, die vrij zijn, die welbevinden ervaren, die gelukkig zijn, die in alle kleine en grote aangelegenheden het oog op God gericht houden. En jullie zijn hier om dat te leren en je daarin te oefenen.”183 Tegelijk geeft Epictetus zelf aan dat we niet kunnen zijn als de wijze, dat we niet perfect kunnen zijn: “Wat concluderen we hier dus uit? Kun je al leven zonder ooit een fout te maken? Uitgesloten, maar je kunt er wel constant op gericht zijn geen fouten te maken. Het is immers al heel wat, wanneer we zonder die oplettendheid een moment te laten verslappen buiten het bereik van een paar kleine fouten blijven.”184 Er zijn ook maar weinig filosofen die als wijze benoemd werden en dit vaak pas na hun dood. Voor de Stoïcijnen is de wijze iemand die innerlijke kalmte heeft en die berust in zijn lot en hier naar handelt, en die dus met zuivere intentie handelt.185 De wijze is iemand die er geheel in slaagt om gemoedsrust te bereiken en zich door de rede te laten leiden. De wijze en de filosoof zijn echter niet hetzelfde: de filosoof weet dat hij onwetend is, en probeert de wijsheid wel te bereiken, maar kan zijn toestand van onwetendheid nooit overstijgen.186 Dit beeld van de wijze is dan ook niet iets waar Epictetus veel naar refereert, voor hem was het veel belangrijker om de nadruk te leggen op de mogelijkheden die we nu hebben om ons leven te veranderen. We moeten volgens hem dan ook tolerant zijn tegenover hen die fouten maken, gezien het onmogelijk is om totaal geen fouten te maken.187 Omdat het er niet enkel toe ging om theoretische kennis op te doen, was het onderwijs van Epictetus dan ook niet beperkt tot enkele uiteenzettingen in een klaslokaal. Volgens 181 182 183 184 185 186 187 Long, Epictetus, 90. Long, “Ancient Philosophy’s Hardest Question: What to Make of Oneself?,” 24. Epictetus, Verzameld werk, College 2.19 (p. 161). Ibid., College 4.12.19 (p. 310). Hadot, Oefeningen van de geest, 222. Ibid., 62. Long, Epictetus, 33. 44 Hadot had een filosofieleraar als Epictetus niet enkel lessen en discussies met zijn studenten maar was er ook een gemeenschappelijk leven van leraar en leerlingen waarin ze samen eten en elkaars gedrag in de gaten houden.188 “De leraar stelt zich niet tevreden met alleen lesgeven, maar speelt de rol van geestelijk leider die zich bekommert om het geestelijk welzijn van zijn leerlingen.”189 We moeten ons hierbij ook de vraag stellen hoe de geschriften van Arrianus zich verhouden tot het geheel van Epictetus’ onderwijs. Zijn deze geschriften representatief of geven ze slechts een klein aspect weer? Volgens Pierre Hadot zijn de Colleges “[…] niets meer dan een reeks aantekeningen die zijn leerling Arrianus maakte tijdens de discussies die volgden op de eigenlijke les, dus na het tekstverklaren.”190 In de eigenlijke lessen die Epictetus gaf, legde hij dus de teksten van onder andere Chrysippus, waarvan hij zelf ook waarschuwt voor de gevaren ervan dat we ze gaan bekijken op zichzelf, zonder het doel van onze studie in het achterhoofd te houden. Naast het tekstverklaren en de discussies was er dan ook een aspect van gemeenschappelijk leven waarbij er samen gegeten wordt en elkaars gedrag in de gaten gehouden wordt.191 De argumenten die Epictetus gebruikt, zijn apart gezien soms moeilijk te begrijpen en niet formeel, maar voor zijn leerlingen die het geheel van de lessen volgden, en er dus op uit waren om vrij en gelukkig te leven, hadden ze wel degelijk nut.192 Ook volgens Hijmans geven de lesnotities van Arrianus maar een deel van het gehele onderwijs weer. Hij stelt net als Hadot dat de Colleges plaatsvonden na de eigenlijke lessen, maar nuanceert dit ook: er was geen vast moment voor, maar ze ontstonden uit de les of op andere onvoorbereide momenten, zoals een bezoeker die een vraag stelt.193 Naast de lessen van Epictetus en de verschillende discussies, stelt hij dat er ook een systeem van tutors geweest zou zijn, waarbij nieuwe leerlingen eerst onderwezen werden in de basis van het filosofische systeem door een tutor (waarschijnlijk een oudere student, of een student die ambieerde om zelf ook filosofieleraar te worden).194 Dit is volgens hem evident uit een passage als de volgende in 1.26: 188 189 190 191 192 193 194 Hadot, Oefeningen van de geest, 159. Ibid. Ibid. Ibid. Long, Epictetus, 90. Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 46–9. Ibid., 42–3. 45 “Toen Epictetus de student die de voordracht over hypothetische redeneringen hield, van zijn stuk had gebracht en degene die hem die tekst had opgegeven begon te lachen, zei hij tegen die laatste: ‘je lacht jezelf uit! Je hebt die jongeman namelijk niet vooraf getraind, en je wist dus ook niet dat hij die redeneringen kon volgen, maar je hebt hem toch een voordracht over die tekst laten houden.’”195 Daarnaast zouden studenten ook een soort essays moeten schrijven en zelf teksten lezen en interpreteren. Bij de interpretatie van teksten was Epictetus zelf ook van groot belang aangezien hij de uiteindelijke verantwoordelijkheid had in het hele systeem, en er dus voor moest zorgen dat teksten juist geïnterpreteerd werden, of dat men zich niet verloor in eindeloze interpretatie en vergat om zich met het uiteindelijke doel bezig te houden.196 Naast vaste studenten passeerden er bij Epictetus ook een hele reeks bezoekers197 die hem vragen stelden of met hun problemen kwamen, Epictetus had heel wat populariteit tijdens zijn leven, en men was vrij om de lessen te komen volgen. De lessen vonden echter eerst en vooral plaatst voor zijn vaste studenten.198 Volgens Hijmans was dit een minder deel van Epictetus’ arbeid, al nam hij het wel serieus, gezien passages als de volgende:199 “Misschien zeg je later wel: ‘Ik heb Epictetus ontmoet: een steen, een standbeeld.’ Ja, maar je hebt alleen maar naar me gekeken, en daar bleef het bij. Wanneer je als mens een mens ontmoet, dan moet je zijn opvattingen leren kennen en op jouw beurt je eigen opvattingen laten zien. Leer mijn opvattingen kennen, toon me dan de jouwe: dan kun je zeggen dat je me echt ontmoet hebt. Laten we elkaar onderzoeken: als ik een slechte opvatting heb, neem die dan weg; als jij er een hebt, leg die dan aan mij voor. Dát is de manier om met een filosoof om te gaan. Maar nee; hoe gaat het in de werkelijkheid? ‘We varen hier toch langs; nu we dit schip huren, kunnen we evengoed even naar Epictetus gaan kijken; laten we eens zien wat hij te zeggen heeft.’ Dan kom je weer naar buiten en zeg je: ‘Stelt niets voor, die Epictetus: stapelt de ene taalfout op de andere.’ Waar letten jullie immers anders op als jullie me bezoeken?”200 Het ging er Epictetus dus niet om aan het stereotype beeld van een filosoof te voldoen en zich met de oppervlakkige kenmerken bezig te houden. Kenmerken als een lange baard of de typische filosofen-mantel zijn geen doel op zich, maar enkel een gevolg van de innerlijke 195 Epictetus, Verzameld werk, College 1.26. 196 Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 44–5. 197 Brunt maakte een oplijsting van degene waarover we enige informatie hebben. Zie Brunt, “From Epictetus to Arrian,” 20–1. 198 Long, “Ancient Philosophy’s Hardest Question: What to Make of Oneself?,” 43. 199 Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 45–6. 200 Epictetus, Verzameld werk, College 3.9. 46 verandering van het aannemen van de juiste levenshouding. We moeten niet kijken naar de oppervlakte, maar naar wat een filosoof echt tot filosoof maakt: “- Maar Plato, was dat geen filosoof? - Was Hippocrates geen dokter? Toch drukt hij zich heel goed uit, dat zie je zo. Maar dat deed hij toch niet in zijn hoedanigheid van dokter? Waarom haal je dingen door elkaar die toevallig bij dezelfde mensen samenkomen? Als Plato er aantrekkelijk en vitaal uitzag, moet ik er dan ook mijn best voor doen om er net zo uit te zien, alsof dat bij een filosoof hoort, omdat één bepaalde filosoof nu eenmaal, behalve filosoof, ook nog aantrekkelijk was? Waarom kijk je niet scherper en maak je geen onderscheid tussen wat iemand tot filosoof maakt en wat hij verder nog voor eigenschappen heeft? Neem mijn geval: als ik filosoof was, zouden jullie dan ook mank moeten lopen? Neem ik jullie die vermogens af? Geen sprake van! Ik neem jullie toch ook niet je gezichtsvermogen af?”201 Om te weten of iemand echt filosoof is of niet moeten we kijken naar de ingesteldheid waarmee hij dingen doet, en niet naar de uiterlijke kenmerken: “‘Is alles wat mensen doen dan goed?’ Absoluut niet: wat mensen op de grond van juiste overtuigingen doen, is goed; wat ze op grond van slechte overtuigingen doen, is slecht. Zolang je niet weet op grond van welke overtuigingen iemand van alles doet, moet je wat hij doet niet prijzen en er ook niet op afgeven. Het is niet gemakkelijk conclusies te trekken op grond van uiterlijke zaken. ‘Dat is een timmerman.’ Waarom? ‘Hij gebruikt een bijl.’ Wat heeft dat te betekenen? ‘Dat is een musicus: want hij zingt.’ En wat heeft dat te betekenen? ‘Dat is een filosoof.’ Waarom? ‘Hij heeft een filosofenmantel en hij draagt lang haar.’ En wat dragen bedelpriesters dan? Zo komt het dat, wanneer iemand een van die lui zich ziet misdragen, hij direct zegt: ‘Moet je kijken wat die filosoof doet.’ Je zou op grond van zijn wangedrag beter kunnen zeggen dat hij heen filosoof is. Want als dit inderdaad het kenmerk en de roeping van de filosoof was, een mantel dragen en lang haar hebben, dan zouden die mensen gelijk hebben met hun oordeel; maar als het veeleer inhoudt dat je geen fouten maakt, waarom nemen ze hem dan die titel niet af wanneer ze constateren dat hij zijn roeping niet waarmaakt? Zo is het immers ook bij andere beroepen.”202 4.2.1 Beginnen met filosofie De filosofische levenswijze is niet iets dat men plots vanzelf machtig is, na het doorbladeren van Epictetus’ Colleges, of Plato’s Verzameld Werk. Om werkelijk een filosoof te worden, moest men volgens Epictetus zichzelf trainen in het aannemen van deze positie en het maken van de juiste oordelen. De studie van de filosofie moet twee dingen rechtzetten: 201 Ibid., College 1.8.11–15 (p. 60). 202 Ibid., College 4.8.3–7 (p. 294–5). 47 enerzijds moet het ons ontdoen van het idee dat we al alles weten, anderzijds moet het ons ook tonen hoe we gelukkig kunnen zijn: Mensen moeten van twee zaken bevrijd worden: eigenwaan en gebrek aan vertrouwen. Eigenwaan is denken dat je niets nodig hebt, gebrek aan vertrouwen is denken dat het onmogelijk is gelukkig te zijn te midden van zoveel moeilijkheden. Weerlegging is de methode om eigenwaan weg te nemen, en dit is waar Socrates altijd mee begon. Dat dit niet onmogelijk is, ga dat maar eens bekijken en onderzoeken: dat onderzoek zal je geen kwaad doen. Dit is namelijk de kern van filosoferen: onderzoeken hoe het mogelijk is te streven en te vermijden zonder gehinderd te worden.”203 We kunnen deze beide stappen echter niet tegelijk zetten, we zullen eerst onze pretenties moeten opgeven, om vervolgens op onderzoek te kunnen gaan, en ons met de eigenlijke kern van filosofie bezighouden. Voor we echt kunnen beginnen met filosoferen moeten we dus al de juiste attitude hebben: we moeten niet zomaar filosoof willen worden, maar “Om op de juiste manier aan filosofie te beginnen en er door de voordeur binnen te gaan, moet je in de eerste plaats besef hebben van je eigen zwakheid en je onvermogen met betrekking tot wat noodzakelijk is.”204 Als eerste stap in de filosofie moeten we dan ook het idee laten varen dat we al kennis van zaken hebben: “Wat is de eerste taak van iemand die zich met filosofie bezighoudt? Dat hij de gedachte laat varen dat hij kennis van zaken heeft. Je kunt er immers onmogelijk aan beginnen iets te leren waarvan je denkt dat je het al weet.”205 We moeten dus net als Socrates inzien dat we niets weten alvorens we echt aan de filosofische studie kunnen beginnen, en dit kunnen we bereiken door de methode van weerlegging. Hierbij moeten we echter ook de bedenking maken dat we alreeds open moeten staan voor deze weerlegging, anders kan deze methode niets aanrichten. We moeten dit niet enkel bij aanvang van de studie doen, maar onszelf ook steeds opnieuw de vraag stellen of we wel juist bezig zijn, en of we wel met de juiste ingesteldheid filosofie studeren, en onszelf er door deze vraag ook aan herinneren dat we niets weten. In de volgende passage stelt Epictetus dat we ons tijdens onze studie ons ook de vraag moeten stellen of we wel een verschil aan het maken zijn, en of we dus wel beter af zijn dan de onwetenden. “Als de mensen met wie we verkeren zo zijn, zo vol verwarring, zo onwetend over wat ze onder een ondeugd moeten verstaan en of ze er wel of niet aan lijden en hoe dat komt of hoe ze daar een eind aan kunnen maken, dan loont het toch de moeite om jezelf 203 Ibid., College 3.14.8–10 (p.211). 204 Ibid., College 2.1.1(p.133). 205 Ibid., College 2.17.1 (p.151) Vertaling aangepast. Op het eind van dit college (39-40) wordt deze boodschap nog eens herhaalt. 48 keer op keer deze vragen te stellen: ‘Ben ik misschien niet een van hen? Wat voor indruk heb ik van mezelf? Hoe ga ik met mezelf om? Gedraag ik me wel als een verstandig mens? Heb ik mezelf wel in de hand? Kan ik van mijzelf echt zeggen dat ik getraind ben voor wat me overkomt? Besef ik, zoals het iemand die niets weet betaamt, ook dát ik niets weet? Wend ik me wel tot mijn leraar als tot een orakel, volledig bereid om hem te gehoorzamen? Of bezoek ik, als een snotneus, de school alleen maar om mooie verhalen aan te horen en boeken te leren begrijpen waar ik vroeger niets van begreep, en om, als het zo uitkomt, anderen daarover uitleg te geven?’”206 De vraag of we wel met de juiste ingesteldheid filosofie studeren is zo belangrijk omdat we, enkel als we de juiste ingesteldheid hebben, resultaat zullen bereiken met onze studies en de filosofische levenswijze ook echt aannemen. We moeten ons volledig onderwerpen aan de studie, en de leraar: alleen als we onze eigen pretentie laten vallen kunnen we vooruitgang maken. Als we de studie niet met de juiste ingesteldheid starten, zullen we er ook niets uit halen. In de volgende passage beticht Epictetus zijn studenten er dan ook van dat zij niets maken van hun studie omdat ze de verkeerde ingesteldheid hebben, en zichzelf niet willen verbeteren: “En vervolgens zeggen ze: ‘Geen mens heeft daar toch wat aan, op school te zitten?’ Inderdaad, want wie, ja wie? vraag ik je, komt naar school om daar genezing te vinden, om zijn opvattingen aan kritiek te onderwerpen en te zuiveren, om te ontdekken wat zijn ware behoeften zijn? Waarom verbazen jullie je er dan over dat jullie weer naar huis gaan met dezelfde opvattingen waarmee jullie op school aankwamen? Want jullie komen hier helemaal niet om die opvattingen vaarwel te zeggen of ze te corrigeren of ze voor andere in te ruilen, in de verste verte niet. Maar ga dan in ieder geval na of jullie datgene waarvoor jullie zijn gekomen ook krijgen. Jullie willen leren praten over filosofische beginselen; worden jullie hier dan geen betere kletsmeiers? Leveren die filosofische beginselen jullie geen stof om met jullie kennis te pronken? Leren jullie geen syllogismen te ontwarren, ook die met dubbelzinnige premissen, of een rondje Leugenaar te doen, of met hypothetische redeneringen om te gaan? Waarom zijn jullie dan nog ontevreden, als jullie precies datgene krijgen waarvoor jullie hier gekomen zijn?”207 Epictetus stelt dan ook (in navolging van zijn leraar Musonius Rufus) dat men de geïnteresseerden moest testen om het kaf van het koren te scheiden.Daarom ook dat deze overtuiging om aan de studie van de filosofie te beginnen getest moet worden, om enkel diegene die echt aan zichzelf willen werken te behouden: 206 Ibid., College 2.21.8–10 (p. 167–8). 207 Ibid., College 2.21.15–17 (p.168–9). 49 “Het is niet eenvoudig om slappe jongeren op het juiste spoor te zetten, net zomin als het gemakkelijk is een kaas met een anker op te tillen. Maar als je begaafde jongeren van het juiste spoor probeert af te brengen, dan volgen ze dat juist met des te grotere vasthoudendheid. Rufus probeerde daarom meestal zijn leerlingen van de studie af te brengen, omdat hij dit als criterium gebruikte om mensen met en zonder aanleg te onderscheiden. Hij zei altijd: “Een steen valt door zijn eigen aard naar beneden op de grond, ook al gooi je hem omhoog; met een getalenteerde jongere is het precies zo: hoe meer iemand hem probeert af te houden van datgene waartoe zijn aard hem heeft voorbestemd, des te meer streeft men daarnaar.’”208 Deze methode moet er dan deze aspirant-filosofen uithalen die enkel een filosoof gezien hadden, en daardoor het idee gekregen hadden dat ze ook filosofie wilden studeren. Maar deze studenten hadden zich niet gerealiseerd wat het is om filosofie te studeren en welke inspanningen dit vraagt, en ze zouden zich er dan ook niet op de juiste manier aan zetten: “Net zo komt het voor dat mensen, als ze een filosoof zien en als ze iemand horen spreken zoals Euphrates spreekt (en wie kan er zo goed spreken als hij?), zelf ook filosoof willen worden. Man, bekijk eerst wat de zaak nu eigenlijk inhoudt, en kijk daarna naar je eigen vermogens, naar wat je aankunt. Als je worstelaar wilt worden, kijk dan naar je dijen en je heupen. Mensen hebben niet allemaal talent voor hetzelfde. Denk je dat je filosoof kunt worden, als je blijft doen wat je nu doet? Denk je dat je net zo kunt blijven eten, drinken, boos worden, je ergeren? Je moet wakker blijven, je inspannen, verlangens overwinnen, weggaan bij je vrienden en bekenden, veracht worden door een slaaf, uitgelachen door je omgeving, in alles de mindere zijn, in ambten, in aanzien, voor de rechtbank. Laat dat goed tot je doordringen, en als je het dan nog steeds wilt, dan kun je er aan beginnen, als je bereid bent om ten koste daarvan rust, vrijheid en onverstoorbaarheid te verkrijgen. Zo niet, begin er dan niet aan;”209 We moeten voor Epictetus altijd een idee hebben van wat filosofie inhoudt en wat dit van ons vraagt, en we moeten alreeds openstaan om onszelf te weerleggen. Uit deze passage komt ook een element naar voren waar Epictetus dubbel lijkt tegenover te staan, de hoeveelheid aanleg die we moeten hebben om filosoof te willen worden, tegenover de dedicatie die we moeten tonen en de moeite die we moeten doen. Als we het filosoof zijn geheel kunnen vergelijken met het zijn van een atleet of worstelaar (op deze vergelijking, die Epictetus uitgebreid maakt, komen we verderop nog terug), dan is wat we van nature hebben gekregen meer van belang als iets anders. Dit idee kunnen we ook zien in de manier waarop Musonius Rufus spreekt over stenen die van nature naar de grond vallen, en deze vergelijkt met 208 Ibid., College 3.6.9–10 (p.197). 209 Ibid., College 3.15.8–12 (p. 212–3). 50 getalenteerde studenten. Anderzijds focust Epictetus (zoals we net zagen) ook sterk op de dedicatie die we moeten hebben voor onze studie, en op het zware werk dat we moeten verrichten om de filosofische levenswijze aan te nemen. Talent alleen is dan zeker niet genoeg. De vraag die zich stelt is dus in hoeverre iedereen vatbaar is voor de boodschap van filosofie en de filosofische levenswijze zou kunnen aannemen. Epictetus spreekt zich nergens expliciet uit over deze kwestie. Volgens B.L. Hijmans was deugd voor Epictetus iets dat aangeleerd kan worden, zolang de student hier ook zelf mee in ging. Dat zou betekenen dat iedereen die dat wilde filosofie zou kunnen studeren.210 Dat Epictetus op deze manier spreekt over wie zich met filosofie wil bezighouden of het studeert mag niet verbazen, gezien de manier waarop hij naar de filosofische activiteit kijkt. Voor Epictetus is de studie filosofie niet iets wat men tussendoor of af en toe kan doen, maar iets waar men zijn geheel hart in moet steken, en iets dat een grote toewijding vraagt: “Zo zie je maar dat je een geleerde moet worden, het wezen waar iedereen de spot mee drijft, als je althans je eigen overtuigingen werkelijk aan een onderzoek wilt onderwerpen. En dat is geen werk dat je binnen één uur of één dag geklaard krijgt, dat besef je zelf ook wel.”211 Onze opvattingen en de manier waarop we oordelen en handelen veranderen, is niet iets wat vanzelf gaat, en het proces van weerlegging en onderzoek is er dan ook één dat we waarschijnlijk verschillende keren moeten herhalen. “Dus wanneer je een indruk wilt krijgen van hoe onverschillig de noties ‘goed’ en ‘kwaad’ je eigenlijk laten, en hoeveel belang je hecht aan wat je juist onverschillig zou moeten laten, dan moet je je houding tegenover fysieke blindheid eens vergelijken met je houding tegenover mentale verblinding. Dan zul je beseffen hoe ver je nog verwijderd bent van een juiste houding tegenover goed en kwaad. ‘Maar dat vereist veel voorbereiding, hard werken en veel studie.’ Ja, wat dacht je? Verwacht je soms dat je je de belangrijkste vaardigheid die er bestaat voor een koopje eigen kunt maken?”212 Als grote voorbeeld hierin is er dan Socrates, wiens hele leven gewijd was aan de filosofische levenshouding: “Daarom zei Socrates ook tegen iemand die hem eraan herinnerde dat hij zich moest voorbereiden op zijn proces: ‘Zie je dan niet dat heel mijn leven al één lange voorbereiding daarop was?’ Wat voor soort voorbereiding?’ ‘Ik heb datgene intact 210 Hijmans, Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System, 36–7. 211 Epictetus, Verzameld werk, College 1.11.39 (p.69). 212 Ibid., College 1.20.12–13 (p.86). 51 gehouden,’ was zijn antwoord, ‘waarover ik het voor het zeggen heb.’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Ik heb nooit iets verkeerds gedaan, noch in mijn persoonlijke leven, noch als burger van mijn stad.’”213 Hierin komt ook naar voren dat filosofie niet iets is wat men af en toe kan oppikken, maar iets dat men constant met zich mee moet dragen en dat elke handeling en elk oordeel moet bepalen. Het gaat dus echt om een levenswijze die we moeten aannemen. We moeten radicaal kiezen voor filosofie, of er net geheel van af zien: “Je moet één mens zijn, goed of slecht; ofwel vervolmaakt het leidende deel van je ziel, ofwel je richt je op uiterlijke zaken; je spant je in voor de binnenkant of de buitenkant, dat wil zeggen je neemt de positie in van een filosoof of een niet-filosoof.”214 4.2.2 De analogie met de atleet Wanneer Epictetus spreekt over filosofie als het stellen van bepaalde handelingen, het oordelen op een bepaalde manier, en het ons oefenen in deze beide maakt hij vaak de vergelijking met een atleet. Het leven van de atleet is op een aantal vlakken vergelijkbaar met dat van de filosoof, maar over deze laatste heeft men veel verkeerde ideeën, die men over de atleet niet heeft. Via de atleet brengt Epictetus deze zaken onder de aandacht voor de filosoof. Zo gaat aan de hierboven geciteerde passage uit College 3.15 eenzelfde redenering vooraf over sporters, die met hun vol hart, en met kennis van zaken moeten kiezen. En zo ook voor de volgende passage waarin de sparringpartner van de sportman vergeleken wordt met de man die een filosoof uitscheldt: “Kun je dáár dan voordeel uit halen? - Uit alles. - Ook wanneer iemand je uitscheldt? - Welk nut heeft de sparringpartner voor de sportman? Geweldig veel. Zo is ook de man die mij uitscheldt mijn sparringpartner: hoe oefent mijn incasseringsvermogen, mijn vermogen om mijn drift te beteugelen, mijn zachtzinnigheid.“215 En net als ons filosoof zijn zich niet laat tonen in het tentoon spreiden van boekenwijsheid, zo moet de atleet ons ook zijn materiaal niet tonen. “Laat jij me dus zien hoe je op dát punt vooruitgang hebt geboekt. Het is alsof ik tegen een atleet zou zeggen: laat me je schouders zien, en hij dan zou reageren met: moet je mijn halters eens zien! Ach, ga toch weg met die halters! Wat ik wil zien is: wat hebben ze opgeleverd? ‘Pak het leerboek Over Impulsen eens en je zult zien hoe goed ik dat kan interpreteren.’ Slaaf! Dat is niet wat ik wil weten. Mij gaat het hierom: hoe is het 213 Ibid., College 2.2.8–9 (p. 114). 214 Ibid., College 3.15.13 (p. 213). 215 Ibid., College 3.20.9 (p.218). 52 gesteld met je impulsen, met je streven en vermijden? Hoe stort je je ergens op, hoe bereid je je erop voor, hoe stel je je erop in: doe je dat in harmonie of in disharmonie met de natuur?”216 Hier stelt Epictetus dat we bij de atleet niet moeten kijken naar zijn halters, maar naar wat hij daarmee bereikt heeft, zijn schouders. De schouders staan in vergelijking met de sterke geest of het sterke karakter dat men moet hebben om op een correcte manier met onze impulsen om te gaan. Een sterk karakter is iets dat we verwerven door te trainen, en dat er voor zorgt dat we beter zijn in het correct reageren op situaties (in onze handelingen en oordelen). Maar net zoals de schouders van de atleet niet het uiteindelijke doel zijn, en het er om gaat een goede fysieke prestatie te leveren, dat de atleet zijn schouders gebruikt op het moment dat het er op aan komt (wanneer hij getest wordt). Zo moet ook de filosoof zijn lessen niet enkel toepassen als het hem uitkomt, en dit karakter niet verwerven om het dan niet te gebruiken. De filosoof mag niet aan het klaslokaal of zijn oefeningen blijven vasthangen, maar moet altijd op de juiste manier reageren, zeker wanneer het moeilijk is: “Uit je gedrag in moeilijke omstandigheden blijkt of je een man bent. Wanneer zich dus zo’n omstandigheid voordoet, bedenk dan dat God je als een sporttrainer in de ring laat uitkomen tegen een ruige jeugdige tegenstander. ’Met welk doel?’ zal iemand vragen. Dat je een olympisch kampioen wordt, want dat word je nooit zonder zweet. En volgens mij heeft niemand zo’n juweel van een moeilijkheid getroffen als jij, wanneer je die tenminste te lijf wilt gaan zoals een atleet een jeugdige tegenstander te lijf gaat.”217 Hier wordt er nog een extra element toegevoegd aan de analogie tussen de atleet en de filosoof, de trainer van de filosoof is God, die ons met een doel in bepaalde situaties terecht laat komen. Net als de atleet moet de filosoof zich trainen voor de mogelijke situaties waarin hij terecht kan komen: “Als je jezelf eenmaal aan zulke oefeningen hebt gewend, dan zul je eens zien wat voor krachtige schouders je daarvan krijgt, wat voor pezen, wat voor spieren! Maar nu ben je alleen maar een omgevallen boekenkast en anders niet. Dát is een atleet in de ware zin van het woord, iemand die erin oefent zich met zulke indrukken te meten. Houd stand, stakker, laat je niet meesleuren. Er staat veel op het spel, de inzet heeft goddelijke allure: het gaat om koninklijke waardigheid, om vrijheid, om welbevinden, om onverstoorbaarheid.”218 216 Ibid., College 1.4.13–14 (p.50). 217 Ibid., College 1.24.1–3 (p.90). 218 Ibid., College 2.18.26–28 (p. 157). 53 En die training moet dan ook gericht zijn op een bepaalde praktijk waarbij de lessen, het filosofische betoog, gebruikt worden, zoals de atleet in een wedstrijd zijn training gebruikt om de tegenstander meester te worden: “Dit moeten we onszelf voor ogen houden, en als we worden geroepen om zo’n moeilijke situatie onder ogen te zien, dan moeten we beseffen dat dát het ogenblik is om te laten zien dat we een goede filosofische scholing hebben genoten. Want een jongeman die, nadat hij zijn opleiding heeft afgesloten, in een moeilijke situatie terechtkomt, lijkt op iemand die zich in het oplossen van syllogismen heeft gespecialiseerd en die, als hem een eenvoudig probleem wordt voorgelegd, zegt: ‘Leg me liever een subtieler en gecompliceerder probleem voor om me daarmee te oefenen.’ Net zo hebben atleten vaak geen zin in lichtgewichten als tegenstanders: ‘Die krijgt me niet eens van de grond.’ Dát is pas een goede atleet! Maar zo gaat het bij jullie niet. Wanneer het moment je roept, dan moet jij zo nodig jammeren en zeggen: ‘Ik had eigenlijk nog willen doorleren.’ Maar wát dan? Als je je lessen niet hebt geleerd om ze in praktijk te brengen, waar heb je ze dan wel voor geleerd?”219 Een gelijkaardige boodschap lezen we ook in College 4.4.10-13, waar de vergelijking wordt gemaakt tussen een sportman die bij een wedstrijd liever terug aan het trainen was, en de filosoof die als het er op aankomt liever terug in zijn boeken zou duiken. Als het er op aankomt, moeten we ons lot tegemoet zien, en niet proberen ontvluchten. Vandaar ook dat Epictetus er telkens weer op hamert dat het studiewerk dat we doen gericht moet zijn op de praktijk die er uit moet volgen, en dat we dus niet eeuwig met onze neus in de boeken kunnen zitten. Een goede training moet er voor zorgen dat we in alle mogelijke situaties ons aan de filosofische doctrines houden, en dus de filosofische levenswijze hanteren. Net zo toont de ware atleet zich niet door éénmalig een makkelijke wedstrijd te winnen, maar door zich in elke situatie of wedstrijd te bewijzen. “Wat is dan de ware onoverwinnelijkheid? Dat je door niets van wat buiten je morele keuze valt, uit je evenwicht raakt. Verder kijk ik naar alle opeenvolgende beproevingen zoals ik dat ook doe in het geval van een atleet: ‘Hoe zal, nu hij zich door de eerste ronde heen heeft geslagen, de tweede aflopen? Hoe zal hij op hitte reageren? Wat zal hij in Olympia presteren?’ Met ons is het niet anders. Als je iemand een kleine som zilvergeld aanbiedt, zal hij die vol minachting afwijzen. Maar wat zal hij doen als je hem een mooi meisje aanbiedt? En als je het hem in het donker aanbiedt? En wat, als je hem een goede reputatie belooft? Of hem smaad voor ogen houdt? Of eerbewijzen? Of de dood? Tegen al die dingen is hij bestand. Maar als hij nu eens aan hitte wordt blootgesteld, ik bedoel: wat 219 Ibid., College 1.29.33–35 (p.104–5). 54 zal hij doen als hij dronken is? Als hij aan depressies lijdt, als hij slaapt: wat dan? Wie die toetsen doorstaat, dat is de onoverwinnelijke atleet!”220 Op het eind van deze passage wordt de situatie van de atleet quasi gelijkgesteld aan die van de filosoof. Beide moeten hard trainen, en er alles op inzetten om hun doel te bereiken. Voor beide geldt ook dat de training zelf niet het uiteindelijke doel mag zijn, maar gericht moet zijn op de uiteindelijke praktijk. Tegelijk stoten we hier ook op de limiet van de analogie: een atleet zal normaal gezien niet gevraagd worden om onder elke mogelijke omstandigheid (als hij dronken is, ziek is, slaapt, et cetera) aan een wedstrijd deel te nemen. Op de wedstrijd van de filosoof staat er echter geen limiet, het hele leven van de filosoof is zijn wedstrijd, en de filosoof moet wel onder elke mogelijke omstandigheid de juiste handelingen stellen of oordelen vellen. 4.2.3 Studie van de filosofie Epictetus' analogie met de sportman is geen toeval gezien de manier waarop hij naar de studie van filosofie kijkt. In de volgende passage komt een heel deel van wat ik hiervoor gezegd heb terug, en wordt Epictetus’ visie over hoe men filosofie moet studeren duidelijk. Epictetus presenteert er in het beeld van zijn ideale student, dit beeld contrasteert met het beeld van zijn studenten dat hij ervoor en erna presenteert. “Maar als je je, stakker, overgeeft aan jaloezie, aan medelijden, aan afgunst, als je staat te beven en er geen dag voorbijgaat zonder dat je jammert om zelf en om de goden, hoe kun je dan nog volhouden dat je filosofisch gevormd bent? Wat voor vorming is dat dan, man? Dat je opgeleid bent in de theorie van syllogismen, al dan niet met dubbelzinnige premissen? Zou je dat, als het nog kan, niet liever meteen weer afleren en weer bij het begin beginnen, terwijl je inziet dat je de zaak waar het op aankomt nog niet eens hebt aangeraakt? En zou je, daarmee beginnend, niet liever het vervolg daarop funderen: hoe je kunt bereiken dat er niets gebeurt zonder dat jij het wilt, en dat niets van wat je wilt niet gebeurt?221 Uit de eerste zin blijkt al dat we onszelf volgens Epictetus niet filosofisch gevormd mogen noemen als we er niet in slagen om wat we bestudeerd hebben ook om te zetten in een aanpassing van onze handelingen en oordelen. De studie van de filosofie is dus niets waard als het deze veranderingen niet met zich mee brengt. Vandaar dat Epictetus stelt dat het beter zou zijn om de technische studie te vergeten en opnieuw te beginnen: aangezien de 220 Ibid., College 1.18.21–23 (p.82). 221 Ibid., College 2.17.26–28 (p.153). 55 technische studie geen verschil maakt voor het uiteindelijke doel, maakt het geen verschil of ze er is of niet is (maar, zoals we al hebben gezien is de aanwezigheid ervan zonder gepaste handelingen en oordelen gevaarlijk, gezien het er toe kan leiden dat men gaat pronken met zijn kennis). De ideale student is er dan één die zich gerealiseerd heeft dat het leven het voornaamste doel is van de studie van filosofie. Noem me één jongeman die met zulke aspiraties de school heeft bezocht, die zich in die training een atleet heeft betoond en die zegt: ‘Voor al het andere heb ik geen belangstelling, ik ben tevreden als het mij eens zal lukken ongehinderd en zonder verdriet mijn leven te leiden, zodat ik als een vrij man met opgeheven hoofd alles tegemoet kan treden en als een vriend van de goden naar de hemel kan opzien, zonder angst voor wat er allemaal kan gebeuren.’ Toon mij zo iemand en ik zal tegen hem zeggen: ‘Treed binnen, jongeman, in je rijk, want jij bent voorbestemd om een sieraad voor de filosofie te zijn, aan jou behoren deze verworvenheden toe, voor jou zijn deze boeken geschreven, voor jou worden de colleges gegeven.’ En als hij zich dan door die stof heen heeft gewerkt en zich met succes in dat thema heeft getraind, laat hij dan weer terugkomen en tegen me zeggen: ‘Natuurlijk wil ik onaangedaan zijn en vrij van verwarring, maar als vroom man, als filosoof en leergierig student, wil ik ook weten wat mijn plicht is tegenover de goden, tegenover mijn ouders, mijn broer, tegenover mijn vaderland, tegenover vreemden.’ ‘Treed binnen in het tweede rijk, want ook dat behoort je toe.’ ‘Maar ik heb me ook al in dat tweede onderwerp bekwaamd. Nu wil ik dat alles feilloos in praktijk brengen zonder uit mijn evenwicht te raken, en niet alleen als ik wakker ben, maar ook in mijn slaap, als ik dronken ben, of in een neerslachtige stemming.’ ‘Vriend, je bent een god, en je hebt de lat hoog gelegd!’”222 We hebben hier te maken met een ideale student, en dus met iemand die al bepaalde vorderingen heeft gemaakt (of enorm veel talent heeft), gezien hij enkel belangstelling heeft voor de filosofische levenswijze. (Dat deze student ook echt zou kunnen bestaan is dus maar twijfelachtig. Epictetus stelt ook dat hij deze student nog niet is tegengekomen, en stelt hem gelijk aan de goden gezien zijn ambities. De ideale student is dus eerder een retorische figuur.) Maar ook in de situatie van de ideale student vindt Epictetus het belangrijk dat de studie van de filosofie in de juiste volgorde verloopt: pas als de student het eerste thema heeft doorlopen, geeft Epictetus hem toegang tot het tweede (dat de student dan, vreemd genoeg, al kent), waarbij zijn reactie opnieuw is dat het er hem voornamelijk omgaat om dit alles toe te passen in zijn leven, en niet slechts de theoretische kennis te vergaren. Niet alleen wil deze student leren hoe zich te gedragen, maar hij wil dit ook kunnen onder alle mogelijke 222 Ibid., College 2.17.29–33 (p.153–4). 56 omstandigheden. Zoals we gezien hebben, was het voor Epictetus belangrijk dat men de juiste handelingen en oordelen niet enkel toonde in de ideale situatie (die gelijkstond aan de atleet op het trainingsveld), maar ook in de moeilijke situatie die het lot ons voorlegt (de wedstrijd). Onze training moet er (zoals we verderop uitgebreider zullen zien) dan ook op gericht zijn om ons voor te bereiden om alle mogelijke moeilijke omstandigheden. Opnieuw zien we dat Epictetus stelt dat deze student zich moet bezighouden met de theoretische studie, ondanks zijn waarschuwingen rond boekenwijsheid, en zijn kritiek op zij die het filosofische betoog enkel voor het betoog zelf bestuderen. De theoretische studie en het filosofische betoog zijn nog steeds noodzakelijk, maar men moet ze wel met de juiste intenties worden aangevangen en doorlopen. We mogen Epictetus’ veelvuldige kritiek op boekenwijsheid dus niet begrijpen als een kritiek op de theoretische studie zelf, of op deze traktaten en de schrijvers ervan. Het beeld van de ideale student wordt dan weer gecontrasteerd met het beeld dat hij geeft van zijn eigen studenten, die meer lijken te geven om de technische studie en de interpretatie van teksten dan om de manier van leven. Dit beeld wordt versterkt doordat de student niet alleen meer interesse heeft voor de tekst van Chrysippus, maar dat deze tekst dan ook nog eens emotie opwekt bij de student, die hij niet onder controle kan houden: hij heeft verdriet bij het lezen en siddert wanneer hij er over spreekt. Terwijl de student met deze tekst bezig is, slaagt hij er dus niet in om de filosofische levenswijze te hanteren. (Dit versterkt Epictetus’ idee dat er een volgorde moet zitten in wat we bestuderen, en dat het gevaarlijk is om de foute dingen te vroeg te bekijken.) Zo gaat het niet, maar hoe dan wel? ‘Ik wil weten wat Chrysippus beweert in zijn traktaat De Leugenaar.’ ‘Als dat je ambitie is, stakker, ga je dan liever ophangen! Want wat denk je daarmee op te schieten? Verteerd door verdriet zul je dat hele boek lezen en er sidderend verslag over doen aan anderen.’”223 Waaruit bestaat dan de studie van de filosofie, en hoe moeten we dit aanpakken? Gezien de filosofische levenswijze het uiteindelijke doel is, moet elke stap van onze studie er op gericht zijn om dit te bereiken. Aan deze studie zijn er twee aspecten: enerzijds het bestuderen van het filosofisch betoog: de studie van logica, ethiek en fysica; en anderzijds het trainen in het stellen van de juiste handelingen en het maken van de juiste oordelen. We 223 Ibid., College 2.17.34 (p.154). 57 kunnen volgens Epictetus niet zonder de theoretische studie en het filosofische betoog, alleen door middel van de studie kunnen we echt vrij zijn: “Wat is dan de vrucht van die leerstellingen? Precies datgene wat in de ogen van werkelijk goed opgeleide mensen als het mooist en het meest passend behoort te worden beschouwd: dat ze onverstoorbare, vrije mensen zijn die geen vrees kennen. De mensen zeggen daarover wel dat alleen vrije mensen in de gelegenheid zijn om een goede opleiding te genieten, maar je moet ze niet geloven. Hecht liever geloof aan wat de filosofen zeggen: dat alleen goed opgeleide mensen vrij zijn.”224 Uit de volgende passage wordt ook duidelijk dat we voor het bestuderen van het filosofisch betoog ook gebruik moeten maken van de boeken van Chrysippus, deze bieden ons namelijk de waarheid aan, en tonen ons de weg: “Wat heeft Chrysippus ons hierover te bieden? ‘Het gaat erom’, zegt hij, ‘dat je leert dat overtuigingen die je helpen om een sereen leven zonder emoties te leiden niet ongegrond kunnen zijn. Lees daarom mijn boeken en je zult erachter komen dat uitspraken die mij zo’n ongevoeligheid voor emoties bezorgen wel waar móéten zijn en in harmonie met de natuur.’ Wat een geluk dat we over zo’n weldoener beschikken die ons de weg wijst!”225 Volgens John Sellars kan de studie van de filosofie opgedeeld worden in drie delen, die alle drie nauw samenhangen met een bepaalde genre van filosofische tekst. Vooral de laatste twee zijn aanwezig bij Epictetus. De studie moet beginnen met het bestuderen van biografieën (zoals bijvoorbeeld die door Xenophon, Diogenes Laertius, en Arrianus) en anekdotes. Daarna moet men de theoretische studie doorlopen, met behulp van traktaten en commentaren hierop. Als laatste moet men dan deze theorie verteren en zich oefenen in de toepassing ervan; hierbij helpt literatuur als het Handboekje (en dit verteren brengt zelf ook literatuur voort, zoals de Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius). Voor Sellars zijn alle stappen gericht op het omzetten van het filosofische betoog in acties. De stappen zijn voor hem echter geheel gescheiden en men kan pas beginnen aan het verteren van de theorie nadat men ze helemaal beheerst.226 Hierin stelt Sellars het onderwijs echter te simpel voor. Gezien de herhaaldelijke waarschuwingen tegen boekenwijsheid en het pronken met kennis en verklaringen van teksten die Epictetus geeft, is het onwaarschijnlijk dat hij de training en de vertering van het 224 Ibid., College 2.1.21–22 (p.111). 225 Ibid., College 1.4.28–29 (p. 51). 226 Sellars, The Art of Living, 173 Zie ook p. 112 & 146 voor andere opmerkingen hierover, waaruit duidelijk naar voor komt dat het om twee gescheiden stappen gaat. 58 filosofische betoog pas aan bod laat komen nadat het gehele betoog doorlopen is. Als we volgen in het idee dat (toch zeker een deel van) de neergeschreven colleges afkomstig zijn uit de discussie die volgde op het tekstverklaren, dan is de herhaaldelijke kritiek, die Epictetus op zijn studenten geeft, ongepast. Waarom zou Epictetus immers zijn studenten bekritiseren dat ze het betoog niet in actie omzetten en vergeten van zodra ze het klaslokaal uit zijn,227 als ze in dat stadium zich enkel nog maar met deze theorie moeten bezighouden, en nog niet met de toepassing ervan. Bovendien waarschuwt Epictetus ook voor de gevaren van het nietverteerde betoog. “Mensen die zich de leerstellingen nog maar net hebben eigen gemaakt, willen die meteen alweer uitbraken, zoals mensen die last hebben van hun maag dat met hun voedsel doen. Verteer ze eerst goed, dan hoef je ze ook niet uit te braken. Doe je dat niet, dan krijg je puur braaksel, een smerig en oneetbaar goedje.”228 We moeten elke vaardigheid pas aangeleerd krijgen wanneer we er klaar voor zijn, gezien de gevaren die het oplevert wanneer we nog geen sterk genoeg karakter hebben: “Iedere vaardigheid brengt namelijk risico’s met zich mee voor mensen die niet filosofisch geschoold zijn en ook nog aan karakterzwakte lijden: het kan leiden tot verwaandheid en opschepperij.”229 Als Epictetus’ studenten zijn school binnenkomen dan zullen deze nog niet noodzakelijk het juiste karakter hebben om alle soorten vaardigheden te verwerken. Waarom zou Epictetus zijn studenten onnodig aan deze risico’s blootstellen? Het is net pas als we de juiste houding hebben aangenomen dat we ons echt kunnen bezighouden met de studie van de theorie: “Wanneer ik dat allemaal in overeenstemming met de natuur heb, waarom ga ik me dan niet richten op mijn rede, als een soort hobby? Ik heb er de tijd voor: mijn geest wordt niet door van alles afgeleid. Wat zal ik doen, nu niets me afleidt? Wat kan een mens beter doen dan dit? Als jullie niets te doen hebben, worden jullie onrustig en gaan jullie naar het theater of lopen jullie maar wat te lummelen. Waarom zou een filosoof zijn rede niet cultiveren? Jij interesseert je voor kristal, ik voor De Leugenaar; jij voor kostbaar glaswerk, ik voor De Neezegger.”230 Zoals we eerder al zagen ligt het beginpunt van de filosofie er voor Epictetus ook in dat we ons bewust worden van onze eigen onwetendheid, en dus alreeds onze oordelen aanpassen. In mijn lezing van Epictetus zijn de studie van de theorie en de oefening hiervan 227 228 229 230 Zie bijvoorbeeld Epictetus, Verzameld werk, College 2.16.2 (p.146). Ibid., College 3.21.1–2 (p.219). Ibid., College 1.8.8 (p. 60). Ibid., College 3.9.19–21 (p. 203) Aangepaste vertaling. 59 dan ook geen afzonderlijke onderdelen, maar lopen deze door elkaar. De vertering van de theorie moet niet wachten tot nadat we de hele theorie gezien hebben maar hier steeds hand in hand mee gaan. Philip De Lacy stelt dat Epictetus het idee van een eenheid in de stoïcijnse filosofie, en een ordening van de drie domeinen binnen het filosofische betoog aanvaardde. Logica kon dus niet begrepen worden zonder fysica en ethiek, maar het bestuderen ervan is simpeler dan het studeren van de ethiek, en het studeren van de ethiek was dan ook onmogelijk als men zich niet eerst met logica had beziggehouden. Daaruit volgde dan dat men eerst logica, dan ethiek, en dan fysica moest studeren.231 Volgens Sellars presenteert het Handboekje oefeningen gerelateerd aan deze drie domeinen.232 Deze oefeningen moeten dan niet doorlopen worden nadat men de hele studie heeft afgerond, maar men kan de oefeningen gerelateerd aan logica al doen wanneer men de logica al heeft bestudeerd. (Over het Handboekje in relatie tot deze oefeningen volgt verderop meer.) Een bijkomend probleem met Sellars visie is dat het lijkt alsof de studie van de filosofie voor hem een duidelijk eindpunt heeft: alsof we eerst de theorie doorlopen, dan de toepassing aanleren, en dan klaar zijn en de filosofische levenskunst kunnen gaan toepassen. Het is echter vreemd om te zeggen dat we klaar zouden zijn met de studie van de filosofie en plots geen oefening meer behoeven. Het enige punt waarop we ooit klaar zouden zijn met de filosofische studie is als we een wijze geworden zijn. Zoals Sellars zelf ook aangeeft, was er echter niemand die zichzelf tot wijze claimde, en werd deze titel meer gegeven aan de grote voorbeelden uit het verleden zoals Socrates, Diogenes de Cynicus, en Epictetus na zijn leven (en men vormde van deze personen ook eerder een ideaalbeeld dan dat men een waar portret gaf). Men moest wel naar deze status van wijze streven, en voor Epictetus dan vooral naar het beeld van Socrates, maar dat betekende echter nog niet dat dit ook binnen bereik lag. Men blijft dus altijd maar iemand die vorderingen maakt.233 Daarmee zou dit tweede deel van de studie ook nooit tot een einde komen, gezien we altijd moeten blijven oefenen om een wijze te worden. De grens tussen de oefening en de eigenlijke toepassing wordt dus moeilijk te trekken (tenzij we volhouden dat enkel de wijze dit kan doen). Zo stelde Socrates, volgens Epictetus, dat zijn hele leven een oefening was.234 231 232 233 234 werd. de Lacy, “The Logical Structure of the Ethics of Epictetus,” 112. Sellars, The Art of Living, 134. Ibid., 59–64. Zie de passage Epictetus, Verzameld werk, College 2.2.8–9 (p. 114) die hogerop geciteerd 60 4.3 Het lezen van de Colleges en het Handboekje als oefening 4.3.1 De Colleges In zijn artikel The logical structure of the Ethics of Epictetus beargumenteert Philip De Lacy dat de Colleges niet gewoon at random samengesteld zijn uit de nota's van Arrianus, maar dat er wel degelijk een opbouw in zit. Zijn analyse is voornamelijk gefocust op boek één van de Colleges, daar hij stelt dat "The remaining books constantly use the theory developed in the first book, but they add no new essential elements. They contain merely an elaboration of detail."235 Zoals we eerder al zagen, stelt hij dat voor Epictetus het filosofische betoog één geheel was. Omwille van de moeilijkheidsgraad, en de mate waarin de verschillende domeinen op elkaar steunen, moest men eerst logica, dan ethiek en dan fysica bestuderen. Deze volgorde is volgens De Lacy ook terug te vinden in boek 1 van de Colleges, dat begint met logica en zo verder opbouwt naar ethiek. De fysica stond laatst in dit schema, en de afwezigheid daarvan in de Colleges zouden we dan ook kunnen verklaren vanuit deze opbouw.236 Het is niet mijn bedoeling om hier in te gaan op de argumentatie voor deze these, maar om te kijken naar de gevolgen ervan. Een eerste is natuurlijk dat Arrianus meer geredigeerd heeft aan de Colleges dan eerst was aangegeven. Dit soort redactionering moet echter een representatieve weergave van de manier waarop Epictetus sprak en lesgaf niet in de weg staan. Deze bewerking betekent echter wel dat Arrianus een bepaald publiek voor ogen had toen hij de Colleges in volledige vorm uitschreef. Arrianus gaf zelf aan dat hij de Colleges uitschreef om voor zichzelf “de herinnering levend te houden aan zijn opvattingen en aan de directe manier waarop hij die onder woorden bracht.”237 Dat publiek bestaat dus minstens uit hemzelf. Zoals we eerder zagen, heeft Arrianus zijn manuscript zeker laten lezen of uitgeleend en is het werk zo gekopieerd en verspreid geraakt. Gezien hij de tijd en moeite heeft genomen om de Colleges volledig uit te schrijven, is het dus waarschijnlijk dat Arrianus ook voor enkele anderen de Colleges uitschreef. De vraag is natuurlijk in hoeverre we Arrianus vertrouwen wanneer hij in zijn brief stelt dat hij niet de bedoeling had om het werk te verspreiden onder een breed publiek. 235 de Lacy, “The Logical Structure of the Ethics of Epictetus,” 125. 236 Ibid., 112–3. 237 Epictetus, Verzameld werk, Arrianus aan Lucius Gellius (p. 41). 61 Dat Arrianus een bepaalde ordening heeft gegeven aan boek 1 en dat hij hierbij een publiek in gedachten had, maakt dat er meer achter de Colleges zit dan louter de herinnering aan hoe het er aan toeging in de lessen van Epictetus. Om enkel een herinnering op te halen, en een sfeerbeeld te krijgen van de lessen was een goedgekozen fragment voldoende geweest, en is een opbouw overbodig. Een opbouw betekent dat er een bepaalde volgorde was die Arrianus wou volgen wanneer hij de Colleges las (of waarvan hij wilde dat anderen ze volgde wanneer ze de Colleges lazen). Door opnieuw de weg van de stoïcijnse studie te volgen, zou hij de leer van Epictetus niet enkel in herinnering brengen, maar ook hernieuwen. Het herlezen van de Colleges kan de fundering van het filosofische betoog en het idee dat men de filosofische levenswijze moet aannemen sterker maken, doordat de lezer in staat is om de opbouw van simpele naar meer complexe redeneringen op zichzelf te volgen (en er tegelijk constant aan herinnerd wordt dat de levenswijze het uiteindelijke doel is van deze studie). Of dit ook werkt voor aspiranten die geen eerdere ervaring hebben is echter betwijfelbaar, boven alles gaat het er bij het (herlezen) van de Colleges om dat we die kennis die we opdoen omzetten in correcte handelingen. Zoals we in het fragment, afkomstig uit Allius Gellius, lezen: “ ‘Man, waar stouw je dat toch allemaal? Ga eerst na of het daarbinnen wel schoon is! Want als je het bij je eigenwaan onderbrengt, dan kun je het wel vergeten. Als het bederft, wordt het nog eens pis of azijn, of nog iets smerigers.’ Nee, je kunt je niets indenken wat serieuzer moet worden genomen en meer waar is dan die woorden waarin de grootste filosoof van allemaal tot uitdrukking bracht dat de geschriften en de leer van de filosofie van substantie veranderen, bederven en (zoals hij dat op zijn Cynisch uitdrukt) pis of iets nog smerigers worden, wanneer ze in een verkeerd en verloederd soort mensen worden gegoten, als in een vuil vat.”238 Wie niet de eerste stap heeft gezet, door in te zien dat hij niets weet, gaat geen positief resultaat halen uit het lezen van de Colleges. We moeten de Colleges dus (her)lezen met het oog op het aanpassen van onze handelingen en onze oordelen, en dit op het juiste moment in onze studie van de filosofie (waarbij het dus vooral belangrijk is om dit niet te vroeg te doen). 238 Ibid., Fragment 10 (p. 317–8) het citaat in dit stuk zou afkomstig zijn van Epictetus zelf. Met de grootste filosoof van allemaal wordt ook Epictetus bedoeld, gezien de samenhang met wat er eerder in het stuk werd gezegd (waarin het ook over Epictetus gaat). 62 4.3.2 Het Handboekje Pierre Hadot stelt iets gelijkaardigs, aan wat Philip De Lacy zegt over de Colleges, over het Handboekje. Arrianus zou in het Handboekje een opbouw hebben gestoken die diende om de basisdoctrine te herhalen en die gedrag moet inspireren. De volgorde die Arrianus hier in stak, zou de ethische theorie van Epictetus reflecteren. In de ordening komen de drie disciplines terug waar we ons volgens Epictetus op moeten richten: onze oordelen, onze verlangens en onze acties, afgewisseld met raadgeving aan zij die vorderingen aan het maken zijn.239 Het Handboekje is dus een kleine cyclus die we steeds kunnen doorlopen. Het uiteindelijke doel van de stoïcijnse filosofie valt voor Epictetus ook zeer kort uit te drukken: “Aan de andere kant is de definitie die filosofen van het hoogste doel geven heel kort. Als je daar een idee van wilt krijgen, lees dan Zeno’s geschriften: dan zul je het zien. Want hoeveel tijd kost het om te zeggen: ‘Het einddoel waar we naar streven, is de goden te volgen, en het wezen van het goede is de juiste omgang met indrukken.’”240 We kunnen de hele leer dus makkelijk terugbrengen tot een reeks korte uitspraken of fragmenten, die de basis vormen voor de uitgebreidere leer, en de praktische toepassingen daarvan. Deze basis is er dan ook één die we ons eigen moeten maken, en geheel moeten internaliseren. Epictetus lijkt dit ook iets belangrijks te vinden gezien hij op enkele momenten stelt dat we de belangrijkste principes steeds bij de hand moeten hebben. “Wat moet je dan bij de hand hebben in zulke omstandigheden? Wat anders dan het antwoord op de vraag: ‘Wat is nu aan mij, en wat niet? Wat ligt er wel in mijn macht en wat niet?’”241 En het Handboekje biedt ons juist dit kort en gebald aan: het herhaalt nog eens deze basis. Deze basis is niet iets wat we éénmalig moeten studeren, maar we moeten deze ook steeds herhalen: “Daarom herhaal ik telkens weer: oefen je in die dingen, en houd de overwegingen bij de hand die je eraan herinneren in welk geval zelfvertrouwen op zijn plaats is en voor welke dingen je op je hoede moet zijn: je kunt gerust zijn ten opzichte van datgene wat buiten de morele keuze valt, maar je moet op je hoede zijn ten opzichte van zaken waarbij het daar wel op aan komt.”242 De meest essentiële principes moeten het meest van al getraind worden, en komen voor alle andere: 239 240 241 242 Hadot, “Manuel d’Épictète,” 140–3. Epictetus, Verzameld werk, College 1.20.14–15 (p. 86). Ibid., College 1.1.21 (p. 43). Ibid., College 2.1.29 (p. 112). 63 “ -Waar moet ik dan op letten? - Ten eerste op de algemene beginselen: die moet je altijd bij de hand hebben, zonder die beginselen moet je niet slapen, niet opstaan, niet drinken, niet eten, niet met mensen omgaan. En die beginselen zijn: niemand is meester over de morele keuze van een ander, en alleen in die morele keuze is goed en kwaad gelegen.”243 Dat we deze basis steeds bij de hand moeten houden, betekent natuurlijk niet dat we dit letterlijk moeten doen, gezien Epictetus ook stelt dat “Voor iedere overtuiging geldt dat je hem bij de hand moet hebben wanneer de noodzaak zich voordoet: bij je lunch je opvattingen over de lunch, bij het baden over het baden, in bed je opvattingen over het bed. […] Bij koorts moet je je opvattingen daarover bij de hand houden; als we koorts hebben, moeten we die opvattingen niet ongebruikt laten en vergeten: ‘Als ik weer aan filosofie kan doen, dan mag gebeuren wat er maar wil. Maar ik moet nu weg om voor mijn lichaam te zorgen.’ Ja, alsof de koorts niet met je meegaat!”244 Deze specifieke opvattingen, over hoe we moeten baden, hoe we ons moeten gedragen als we koorts hebben, et cetera kunnen we niet terugvinden in het Handboekje (gezien we in elke mogelijke situatie de filosofische levenswijze moeten aannemen zou de lijst ook eindeloos zijn). In een andere passage stelt hij dat we de basisbeginselen voor ogen moeten houden, om ze in elke mogelijke omstandigheid te kunnen toepassen: “Maar als je wel hebt leren schrijven, dan heb je het vermogen om alles wat je gedicteerd wordt op te schrijven. Is dat echter niet het geval, wat moet ik je nu dan adviseren? Want als de omstandigheden je iets anders dicteren, wat zul je dan zeggen of doen? Houd dat algemene beginsel dus voor ogen en je zult nooit om advies verlegen zitten.”245 De verschillende specifieke opvattingen zijn dan misschien wel uit af te leiden uit het Handboekje, maar we kunnen ze evengoed afleiden uit de Colleges, of een ander onderricht in de filosofie. Het Handboekje is er wel op gemaakt om makkelijk draagbaar te zijn, maar we kunnen het niet steeds opnieuw en opnieuw lezen. Het is onmogelijk tegelijk het Handboekje te lezen als te slapen, te eten, te drinken, et cetera. We kunnen natuurlijk ook passages van buiten leren, maar we kunnen niet constant lezen of de passages opzeggen. Het zou ons ervan weerhouden om nog iets te doen. We moeten dus niet louter de passages lezen of memoriseren om ze te kunnen opzeggen. We moeten de inhoud internaliseren, zodat we dit automatisch toepassen in onze handelingen. Het Handboekje zou hier enkel van 243 Ibid., College 4.12.7 (p. 309). 244 Ibid., College 3.10.1.&5 (p. 203–4). 245 Ibid., College 2.2.24–25 (p. 115). 64 toepassing zijn doordat we er de specifieke opvattingen uit kunnen afleiden (gezien de opvattingen specifiek aan elke activiteit wel binnen de algemene grenzen van onze opvattingen moeten blijven) en om ons aan de algemene principes te herinneren, doordat we ze bij gelegenheid kunnen herlezen of enkele kunnen memoriseren. We moeten ons ook oefenen in het in de praktijk brengen. Dat we passages bij ons moeten hebben, zien we ook in de manier waarop Epictetus het volgende vers van Cleanthes bespreekt: “In plaats daarvan moet je dit gebed van Cleanthes bij de hand houden: ‘Leid me, Zeus, u en het lot’. Willen jullie dat ik naar Rome ga? Dan ga ik naar Rome. Naar Gyara? Dan ga ik naar Gyara. Naar Athene? Dan ga ik naar Athene. Naar de gevangenis? Dan ga ik naar de gevangenis.”246 Uit deze vers leidt Epictetus af hoe zich te gedragen in een specifieke situatie, namelijk door zich steeds te berusten in zijn lot. Eerder had hij deze vers ook al gebruikt om te tonen hoe we de weg uit slavernij kunnen vinden: “Déze weg leidt naar vrijheid, dít is de enige bevrijding van slavernij, wanneer je altijd uit de grond van je hart kunt zeggen: Leid me, Zeus, u en het Lot, naar de plaats die u me toewijst.”247 Arrianus heeft het ‘bij de hand houden’ van dit vers letterlijk gemaakt door het te verwerken in het Handboekje. Dit eindigt namelijk met vier citaten, waarvan een iets uitgebreidere versie van de vers van Cleanthes de eerste is: “In iedere situatie moet je de volgende uitspraken bij de hand hebben. ‘Leid me, Zeus, u en het Lot, naar de plaats die u me toewijst. Want ik zal zonder aarzelen volgen. En als ik niet wil, omdat ik laf ben, dan zal ik evengoed volgen.’”248 Volgens John Sellars kunnen we de functie van het Handboekje echter breder zien dan enkel een hulpmiddel om de theorie in herinnering te brengen. Het Handboekje bevat ook een structuur die ons oefeningen laat doorlopen om de filosofische theorie te verteren en in de praktijk te brengen. “The Handbook is a book designed to be used to exercise the soul 246 Ibid., College 4.4.34 (p. 280). 247 Ibid., College 4.1.131 (p. 268). 248 Ibid., Handboekje #53 (p. 350). 65 analogous to the way in which one might exercise the body.”249 De drie domeinen hebben elk hun eigen oefeningen, aangezien ze begaan zijn met een ander deel van het filosofische leven: de fysica kijkt naar onze verlangens en afkeren, de ethiek naar onze impulsen en correct gedrag, en de logica naar onze oordelen. Dat het Handboekje deze functie vervult past in Sellars’ visie op de volgorde van het onderwijs (die eerder ook al aangeraakt werd). Het Handboekje is voor hem een tekst die past in de fase waarin we moeten oefenen om het betoog tot toepassing te brengen. Daarom moet het dan ook geen nieuwe theorie meer aanbrengen of beargumenteren: de lezer (die dan alreeds de gehele theorie bestudeerd heeft) herinnert zich deze wanneer hij het werk leest.250 Zoals hierboven al beargumenteerd, is Sellars’ visie op het filosofieonderwijs te simpel. Het onderscheid dat hier mee samenhangt, tussen filosofische teksten over de theorie, en de teksten die zich bezighouden met de toepassing hiervan, is dan ook te simpel. Het Handboekje bevindt zich inderdaad in deze laatste categorie, maar het is niet de enige plaats waar Epictetus focust op de toepassing van de theorie. Sellars deelt de Colleges zelf niet in in zijn onderscheid tussen teksten over de theorie en teksten rond de toepassing van de theorie, maar gezien het Handboekje moet herinneren aan de uitgebreidere theorie die men eerder gezien had, zouden de Colleges (samen met Epictetus’ onderwijs) dus in de categorie van de teksten rond de theorie geplaatst moeten worden. In de Colleges vinden we echter ook verwijzingen naar de oefeningen die we kunnen doen om de theorie om te zetten in de praktijk. Zoals bijvoorbeeld in de volgende passage: “Met welk doel heb ik die dan gekregen? - Om ze te gebruiken. - Hoe lang? Zolang als degene die je die eigenschappen gegeven heeft, dat wil. - Maar als ze nu onmisbaar voor me zijn? - Wees er niet te veel aan gehecht, dan zijn ze ook niet onmisbaar. Zeg niet dat ze onmisbaar voor je zijn, dan zijn ze het ook niet. Op die manier moet je je oefenen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Begin met onbelangrijke dingen, die gemakkelijk kapot gaan: een pot, een beker. Daarna doe je hetzelfde met een mantel, een hond, een paard, een stuk grond. En daarna richt je je op jezelf: je lichaam, je lichaamsdelen, je kinderen, je vrouw, je broers. Kijk overal om je heen, en werp dat alles van je af; zuiver je overtuigingen, zorg ervoor dat niets wat niet van jou is, zich aan je vasthecht, met je vergroeid raakt, en je pijn doet als het van je wordt afgenomen.”251 249 Sellars, The Art of Living, 131. 250 Ibid., 129–36. 251 Epictetus, Verzameld werk, College 4.1.110–112 (p. 266). 66 Dat de Colleges tegelijk de theorie en de toepassing ervan bespreken hoeft niet te betekenen dat we Sellars’ onderscheid tussen de twee geheel moeten laten vallen. Maar het is wel problematisch gezien het absolute onderscheid tussen de twee dat hij hanteert, en de manier waarop het onderscheid volgens hem verwerven is met de manier waarop filosofie onderwezen wordt. Dit absolute karakter moeten we dus laten varen. Er zit echter ook een verschil in het lezen van de Colleges en het Handboekje. Het Handboekje is zeer beperkt in lengte en dus ook een zeer compact werk dat men altijd bij de hand kan hebben. De colleges zijn echter meer uitgebreid, en het grondig lezen van deze passages vraagt meer tijd en denkwerk. Het Handboekje is dus iets dat men altijd kan herlezen en waar men enkele passages van uit het hoofd kan leren; terwijl de colleges meer een object is dat men moet bestuderen. (Natuurlijk kunnen we ook steeds individuele colleges herlezen, maar daarmee gaat de opbouw uit boek 1 verloren). Als oefening om onszelf te herinneren aan de stoïcijnse filosofie hebben ze dus beide hun eigen functie, die de ander niet uitsluit. Waar het Handboekje louter kan dienen om ons aan de algemene principes te herinneren, kunnen de colleges uitgebreider bestudeerd worden, om het filosofische betoog dat achter de algemene principes schuilt op te frissen. 4.3.3 De gevaren van lezen In de oefening van het lezen van de Colleges en het Handboekje schuilt echter ook een gevaar. Lezen is een passieve activiteit en heeft dus ook maar nut indien wat men leest omgezet wordt in handelingen. Niets houdt de lezer tegen om niet mee te denken wanneer hij leest, hiervoor bekritiseert Epictetus ook één van zijn studenten in de volgende passage: “‘Ook Chrysippus heeft daar fantastische dingen over gezegd in het eerste boek van zijn verhandeling met de titel Wat mogelijk is. Ook Cleanthes heeft een monografie over dat onderwerp geschreven, net als Archedemus. En dan Antipater, ook die heeft zich er over uitgelaten, niet alleen in zijn traktaat Wat mogelijk is, maar ook nog in zijn monografie over de Heerser-redenering. Heb je die verhandeling niet gelezen?’ ’Nee.’ ‘Doe dat dan vooral!’ Maar wat zal hij ermee opschieten? Hij zal nog meer kletsverhalen houden, nog minder relevant dan de verhalen die hij nu al houdt. Zeg nu zelf, hoeveel wijzer ben jíj van die lectuur geworden? Welke mening over dat onderwerp heb jij je daarbij gevormd?”252 252 Ibid., College 2.19.9–10 (p. 159). 67 Zoals we hierboven al zagen, denkt Epictetus niet dat het lezen of bestuderen van een filosofie of filosofisch werk er automatisch voor zal zorgen dat we onszelf aanpassen. Net zoals we dit zagen voor zijn eigen onderwijs moet men met de juiste ingesteldheid aan de studie van filosofie beginnen. De verkeerde persoon (die niet als doel heeft om de filosofische levenswijze aan te nemen) zal waarschijnlijk niets aanvangen met wat hij leest (of te horen krijgt in de les), of juist het verkeerde doen: wat hij leest gebruiken om te pronken (omdat hij het kan interpreteren, omdat hij er een retorische truc uit haalt). Gezien de moeite die Epictetus heeft om zijn studenten te vormen, zal hij ook stellen dat men met de juiste ingesteldheid de neergeschreven colleges moet lezen: men moet zijn eigen onwetendheid inzien en hier aan willen werken. De neergeschreven colleges zullen dus niet noodzakelijk tot een aanpassing van oordelen en acties leiden. Opdat de studie dit tot gevolg zou hebben, moeten we zelf hiervoor de nodige zaken ondernemen, gezien enkel wijzelf meester zijn van onze morele keuze.253 Op deze manier ontsnapt Epictetus dus niet aan het gevaar waar hij zo veel voor waarschuwt in de Colleges: dat men zijn leer herleidt tot boekenwijsheid zonder dat men dit ook omzet in acties. Een ander gevaar dat schuilt in het lezen van de Colleges of het Handboekje is dat we mogelijks gehecht raken aan het boek, en vergeten dat een boek even goed iets is dat niet binnen onze controle valt. Onze boeken zijn ook maar een middel voor ons doel: “Boeken? Hoezo en waarvoor? Die zijn toch een voorbereiding op het echte leven? Leven bestaat uit andere dingen dan boeken. Stel je voor dat een sportman bij het betreden van het stadion begint te jammeren dat hij niet meer op het trainingsveld staat.”254 Afhankelijkheid van boeken is voor Epictetus een teken dat men er nog niet helemaal in slaagt de filosofische levenswijze aan te nemen. 4.4 De Persoonlijke Notities als oefening Het herlezen van teksten is natuurlijk niet de enige manier waarop we onszelf aan de leer kunnen herinneren. Een actievere manier om dit te doen is door zelf te schrijven. Ook naar het project van het schrijven kunnen we enige verwijzingen terugvinden in de Colleges van Epictetus. De bekendste hiervan is de passage waarin Epictetus stelt dat niemand zoveel geschreven heeft als Socrates: 253 Zie ibid., College 4.12.7 (p. 309) hierboven ook geciteerd. 254 Ibid., College 4.4.11 (p. 277). 68 “- Maar heb ik dan geen voordrachten gehouden en weet u niet waar ik mee bezig ben? - Wat voor voordrachten? Holle frasen, dat waren het! Houdt die maar bij je ! Laat me liever zien hoe het gesteld is met je streven en vermijden: of je nooit faalt in je streven en of je nooit terechtkomt in wat je probeert te vermijden. Maar die mooie frasen van je: als je verstandig bent, weg ermee, wissen die handel! - Hoezo? Heeft Socrates dan niets geschreven? - Wie heeft er zoveel geschreven als hij? Maar hoe deed hij dat? Wanneer er niemand in de buurt was die zijn opvattingen aan de tand kon voelen of die hij op zijn beurt aan de tand kon voelen, dan voelde hij zichzelf aan de tand, onderzocht hij zijn eigen opvattingen en koos hij een bepaalde primaire notie uit om die bij wijze van oefening aan kritiek te onderwerpen. Dát is de manier waarop de filosoof schrijft. Maar mooie woorden en wendingen als ‘zei hij’ en ‘zei ik’: die laat hij aan anderen over, aan mislukkelingen, of aan de gelukkigen die dankzij hun onverstoorbaarheid tijd in overvloed hebben, of aan mensen die te dom zijn om logische conclusies te begrijpen.”255 Wat kunnen we uit deze passage begrijpen, gezien we van Socrates juist geen melding van filosofische geschriften hebben? Er zijn hier een aantal opties: of, Epictetus vergist zich en hij dacht aan iemand anders, of was slecht geïnformeerd. Of, hij bedoelt met schrijven niet letterlijk neerschrijven, maar gebruikt dit als metafoor voor de dialogen die Socrates met zichzelf voerde. De manier waarop Epictetus het schrijven van Socrates beschrijft, leunt namelijk zeer dicht aan bij de dialogen die Socrates met zichzelf voerde (zoals we eerder in het stuk over Socrates zagen), hierbij was het ook de bedoeling om zichzelf te weerleggen en zichzelf op de rooster te leggen. Of, zoals Oldfather in een voetnoot bij deze passage suggereert, gaat het om een speciaal soort schrijven dat privé was: “the style of writing which Epictetus here describes seems not to have been intended for publication, so that it may be possible that Socrates wrote copiously, but only as a philosophical exercise, and not for other to read.”256 Dit laatste is dan vergelijkbaar aan de Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius. Elders in de Colleges vinden we echter nog verwijzingen naar schrijven, deze kunnen duidelijkheid bieden over wat we onder het schrijven van Socrates moeten verstaan. Zoals we al herhaaldelijk hebben gezien moet elke activiteit gericht zijn op de filosofische levenswijze, en dit is voor schrijven niet anders: “‘Vriend, zal ik je iets laten horen, en laat jij me dan iets van jou horen?’ ‘Geweldig, man, wat je daar schrijft!’ ‘Nou, het jouwe is niet minder; het is alsof ik Xenophon hoor.’ ‘En jij doet nog het meest aan Plato denken.’ ‘En jij aan Anthistenes.’ Zo doen jullie verslag van elkaars dromen, maar vervolgens vallen jullie terug in jullie oude fouten, 255 Ibid., College 2.1.30–33 (p. 112). 256 Zie voetnoot nr 8 in Epictetus, The Discourses, Books 1-2, 216–7. 69 streven jullie weer dezelfde dingen na, proberen jullie dezelfde dingen te vermijden, hebben jullie weer dezelfde impulsen, ambiëren jullie weer hetzelfde, staat jullie weer hetzelfde voor ogen, smeken jullie weer om hetzelfde.”257 We moeten dus niet schrijven om een mooie stijl te vertonen (iets wat wordt geechoëd in Arrianus’ brief aan Lucius Gellius: “Maar mij kan het niet veel schelen als men mijn verslag niet goed geschreven vindt, en Epictetus zal het al helemaal een zorg zijn als men minachting heeft voor de manier waarop hij zich uitdrukt, want het is duidelijk dat het hem maar om één ding ging: zijn toehoorders te bewegen tot het juiste inzicht in wat het hoogste goed is.”258) Ons schrijven moet dienen om ons te trainen in de toepassing van de theorie, en moet dan dus ook op deze doelen gericht zijn, zodat we op het einde van de dag niet zeggen “‘Vandaag heb ik zoveel regels gelezen, en zoveel geschreven’, maar ’Vandaag ben ik met mijn impulsen omgegaan zoals dat wordt voorgeschreven door de filosofen, heb ik geen streven gevoeld, [et cetera]’”259 Schrijven is dan iets dat we elke dag moeten doen: “Zie je, dát is de houding die filosofen zich eigen moeten maken, daarover moeten ze elke dag schrijven, daar moeten ze zichzelf in trainen.”260 Een voorbeeld van dit dagelijks schrijven kunnen we vinden in de Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius. Zoals we gezien hebben past dit werk in het genre van de hypnomnèmata, en bestaat het uit een reeks notities die dag na dag zijn gemaakt (waarop enkel boek 1 een uitzondering kan vormen). Belangrijk hierbij is om in het achterhoofd te houden dat het gaat over een tekst die maar voor één persoon bedoeld was: Marcus Aurelius zelf. Volgens John Sellars kunnen we dit boek begrijpen als een tweede soort tekst die over de toepassing van de theorie gaat. Een tekst als het Handboekje is gids bij de toepassing, waar de Persoonlijke Notities de oefening zelf zijn.261 Volgens Sellars zijn de meditaties dan ook geschreven “during his apprenticeship in the Stoic art of living.”262 Dus als oefening in het toepassen van de theorie. De Persoonlijke Notities zijn als oefening een doortrekking van wat het Handboekje en de Colleges doen, waar men bij deze twee moet lezen om de theorie te verwerken en 257 258 259 260 261 262 Epictetus, Verzameld werk, College 2.17.35–36 (p. 154). Ibid., Arrianus aan Lucius Gellius (p. 41). Ibid., College 4.4.17–18 (p. 277–8). Ibid., College 1.1.25 (p. 44). Sellars, The Art of Living, 173. Ibid., 147. 70 internaliseren, gebeurt dit in de Persoonlijke Notities via schrijven. Volgens Pierre Hadot is het schrijven een katalysator die er voor zorgt dat we het filosofische betoog terug voor ogen krijgen. In de Persoonlijke Notities vinden we dan ook geen echte argumenten, voorbeelden of een uitgebreid gestructureerd theoretisch systeem terug, gezien Marcus Aurelius zichzelf er niet expliciet aan moet herinneren. Door het dogma te herhalen en te herformuleren wordt het gehele filosofische betoog terug opgehaald.263 Dit moet niet beargumenteerd worden gezien Marcus Aurelius niet voor een bepaald publiek schreef, maar enkel voor zichzelf, en hij het hele kader van het filosofische betoog kent. Het gaat hem er op het moment dat hij zijn Persoonlijke Notities schrijft, om de toepassing van zijn filosofie in het dagdagelijkse. Een echt argumentatie is ook niet aanwezig in het Handboekje, dat slechts een korte formulering gaf van de basisprincipes van het filosofische betoog, waarbij deze ervoor zorgden dat het uitgebreider geheel de lezer voor ogen kwam te staan. Volgens Hadot is er echter een groot verschil tussen een oefening die bestaat uit lezen, zoals het Handboekje, en een oefening die bestaat uit schrijven, zoals de Persoonlijke Notities. In het schrijven zitten we namelijk niet vast aan één bepaalde formulering (zoals duidelijk wordt uit de terugkerende thema’s en ideeën in de Persoonlijke Notities), we kunnen het filosofische principe steeds herformuleren en op een nieuwe manier aanbrengen die bij de persoonlijke situatie past: “Pour la réveiller, il ne suffit pas de relire ce qui a déjà été écrit. Les pages écrites sont déjà mortes. Les Pensées ne sont pas faites pour être relues. Ce qui compte, c’est de formuler à nouveau, c’est l’acte d’écrire, de se parler, à soi-même, dans l’instant, dans tel instant précis, où l’on a besoin d’écrire; c’est aussi l’acte de composer avec le plus grand soin, de chercher la version qui, sur le moment produira le plus grand effet, en attendent de se faner presque instantanément, à peine écrite.”264 Schrijven lost namelijk het probleem van passiviteit bij lezen, dat eerder besproken is, op doordat schrijven het herhalen tot een actieve handeling maakt. Vandaar dat Marcus Aurelius zichzelf eraan herinnert dat herlezen en zijn aantekeningen zelf, niet het uiteindelijke doel zijn: “Dwaal niet meer af. Je zult je aantekeningen niet meer nalezen, ook niet meer de daden van de oude Grieken en Romeinen en de keuze uit hun boeken die je voor je oude dag apart gezet had. Haast je nu naar je bestemming, laat ijdele hoop varen en help jezelf, als je nog iets aan jezelf gelegen is.”265 263 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 91–3. 264 Ibid., 94–5. 265 Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, III, 14 (p.82). 71 Hieruit concluderen dat men het herlezen helemaal moet laten vallen, en zich enkel met schrijven moet bezighouden is echter een te sterke conclusie. Zoals we gezien hebben, ziet Epictetus ook een positieve rol weggelegd voor het herlezen. Men moet er enkel op letten om niet in de val van passiviteit te vallen, vandaar dat Epictetus ook stelt dat we niet voor één enkele methode moeten gaan, maar deze methodes moeten combineren: “Dit moet je dag en nacht voor ogen hebben, hierover moet je schrijven, hierover moet je lezen, hierover moet je spreken, tegen jezelf en tegen een ander”266. Het schrijven zelf is echter niet de enige oefening die we kunnen terugvinden in de Persoonlijke Notities. Hadot spreekt ook van de oefening van de verbeelding. Het is namelijk niet enkel de bedoeling om de dogma’s te herhalen, maar door het schrijven ook andere oefeningen te doen. We moeten deze dogma’s namelijk ook aanpassen aan en toepassen op het eigen leven.267 Dit doet Marcus Aurelius wanneer het aankomt op de dood, zoals bijvoorbeeld in de volgende passage: “Haal je bijvoorbeeld de tijd van Vespasianus voor de geest; je zult zien dat alles hetzelfde was: de mensen trouwen, brengen kinderen groot, worden ziek, gaan dood, voeren oorlog, vieren feest, drijven handel, bebouwen het land, zijn kruiperig of arrogant, zijn achterdochtig, belagen elkaar, wensen iemand dood, klagen over hun omstandigheden, zijn verliefd, potten geld op, willen graag keizer of consul zijn. En nu is dat hele leven van hen nergens meer. Ga dan naar de tijd van Trajanus. Weer alles hetzelfde. Ook dat leven is dood. Bekijk op dezelfde manier de beschrijving van andere tijden en van hele volkeren en zie hoevelen die zich uitermate hebben ingespannen, na korte tijd zijn gevallen en weer in de elementen opgelost. Maar vooral moet je je diegenen voor de geest halen die je zelf hebt gekend, terwijl ze hersenschimmen najoegen en ondertussen hebben verzuimd te doen wat bij hun eigen aanleg paste, zich daar met al hun kracht op toe te leggen en daarmee tevreden te zijn. En je moet ook niet vergeten, dat de aandacht die je aan iedere handeling geeft, zijn waarde heeft in verhouding tot zijn object. Wanneer je met minder belangrijke zaken niet langer bezig bent dan passend is, zul je nooit je geduld ermee verliezen.”268 In deze passage zien we zowel de toepassing van de oefening zelf: Marcus Aurelius somt op wat er allemaal hetzelfde is (en net als het opnieuw neerschrijven van het dogma de herinnering aan het uitgebreidere theoretische systeem bovenhaalt, kan Marcus Aurelius tijdens het schrijven van wat er allemaal gelijk is aan zijn tijd, zich nog meer te boven halen, 266 Epictetus, Verzameld werk, College 3.24.103 (p. 44). 267 Hadot, Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle, 89–91. 268 Marcus Aurelius, Persoonlijke notities, IV, 32 (p.91–2). 72 en zich dit ook effectief voorstellen). Tegelijk zien we hier ook een beschrijving van de oefening (in het tweede deel van de passage) waarin Marcus Aurelius zichzelf zegt aan welke dingen hij allemaal moet denken, en hoe hij zich moet gedragen. Dit is natuurlijk niet de enige passage waarin dit gebeurt, en dit is slechts een illustratie van hoe de oefening in zijn werk gaat, maar het heeft weinig nut deze allemaal te bespreken. Deze oefening van verbeelding is er echter geen die specifiek verbonden is aan het schrijven (we kunnen ons namelijk ook perfect dingen voor de geest halen zonder hierbij te moeten schrijven). We zien ook een verwijzing naar deze oefening in Epictetus. Hiernaast zijn er volgens John Sellars ook nog een reeks andere oefeningen aanwezig. De filosoof moet namelijk ook zijn oordelen en impressies testen (een project dat Epictetus ook beschrijft in de Colleges), en dit is wat Marcus Aurelius volgens Sellars dan ook doet in de Persoonlijke Notities.269 Het blijkt dus duidelijk dat de Persoonlijke Notities een manier zijn om het filosofische betoog te verwerken en te internaliseren. Door het schrijven herinnert Marcus Aurelius zich aan zowel het filosofische betoog, als aan dat hij dit moet toepassen, en hoe hij dit moet doen. De Persoonlijke Notities zijn er niet enkel om deze herinnering, maar zijn zelf ook een oefening in het toepassen van het filosofische betoog, in het hanteren van de filosofische levenswijze. Laat ons dan terugkomen op de passage over het schrijven van Socrates die aan het begin van dit onderdeel geciteerd werd. Epictetus beschrijft het schrijven van de filosoof als volgt: “Wie heeft er zoveel geschreven als hij? Maar hoe deed hij dat? Wanneer er niemand in de buurt was die zijn opvattingen aan de tand kon voelen of die hij op zijn beurt aan de tand kon voelen, dan voelde hij zichzelf aan de tand, onderzocht hij zijn eigen opvattingen en koos hij een bepaalde primaire notie uit om die bij wijze van oefening aan kritiek te onderwerpen. Dát is de manier waarop de filosoof schrijft.”270 Of Epictetus echt dacht dat Socrates op deze manier dingen neerschreef (dan wel dat hij zich vergiste of schrijven als metafoor gebruikte) kunnen we natuurlijk niet weten. Tenzij deze passage over schrijven een uitzondering vormt op alle andere passages waarin Epictetus het over schrijven heeft, blijkt dat de Persoonlijke Notities van Marcus Aurelius te zien zijn als dit soort filosofisch schrijven. We kunnen inderdaad stellen dat Marcus Aurelius doorheen 269 Sellars, The Art of Living, 164. 270 Epictetus, Verzameld werk, College 2.1.32–33 (p. 112). 73 zijn schrijven zichzelf aan de tand voelt over zijn opvattingen, dat hij als keizer (zeker als we volgen in de hypothese dat boek 2 en 3 van de Persoonlijke Notities geschreven zijn op campagne) niet meteen de mogelijkheid had om dit samen met andere filosofen bij elkaar te doen. In deze passage is er niets aanwezig van de dagelijkse activiteit van het schrijven en het herinneren van de basisprincipes, maar dit kwam wel naar voren in colleges 1.1.25 en 3.24.103, die beide hogerop geciteerd werden. Bovendien was het schrijven van Marcus Aurelius geheel privé, waardoor pronken met stijl geen probleem kon vormen. Marcus Aurelius had namelijk geen lezers om onder de indruk te brengen. Volgens Michel Foucault moeten we het filosofisch schrijven echter niet beperken tot het maken van notities. In zijn L’écriture de soi stelt hij dat schrijven een essentiële fase is in het vormen van de filosofische levenswijze. Volgens hem zijn de hypnomnèmata maar de helft van het filosofische schrijven, en kan correspondentie ook een oefening vormen. Hij baseert zich hierbij sterk op Seneca, maar haalt voor beide ook Epictetus en Marcus Aurelius aan. Zijn algemene idee van hypnomnèmata volgt wat hierboven al is gezegd: het schrijven dient om het betoog te transformeren in een praktijk. We vormen onszelf dan door wat we lezen, herlezen en wat we schrijven. Door te schrijven kunnen we de basisprincipes aanpassen aan de persoonlijke context. Naast het maken van notities is corresponderen voor Foucault ook een manier om via schrijven het toepassen van het betoog te oefenen. Enerzijds biedt de briefwisseling dezelfde mogelijkheden als het maken van notities: het zorgt ervoor dat men zijn opvattingen kritisch kan bekijken en dat de leer gereactiveerd wordt. Dit zowel voor degene die leest als voor degene die schrijft (als beide al vorderingen gemaakt hebben kunnen beide personen de rol van lezer als schrijver opnemen). Anderzijds bevat correspondentie ook een element dat niet voorkomt in het maken van privé notities. Door het schrijven van brieven manifesteert men zich tegenover anderen: men toont zichzelf en zijn opvattingen. Door het schrijven van brieven kan men elkaars opvattingen onderzoeken (opnieuw zowel bij het lezen als het schrijven). Hierin gaat het bijvoorbeeld over de dagdagelijkse activiteiten die men doet. Een voorbeeld van dit soort correspondentie is de briefwisseling tussen Fronto en Marcus Aurelius.271 Het beoordelen van elkaars opvattingen is iets wat Epictetus ook aanbeveelt. Dit zien we in de volgende passage, waarin Epictetus stelt dat het kritisch kijken naar elkaars opvattingen de manier is om een filosoof echt te leren kennen: 271 Foucault, “L’écriture de soi,” 417–30. 74 “Wanneer je als mens een mens ontmoet, dan moet je zijn opvattingen leren kennen en op jouw beurt je eigen opvattingen laten zien. Leer mijn opvattingen kennen, toon me dan de jouwe: dan kun je zeggen dat je me echt ontmoet hebt. Laten we elkaar onderzoeken: als ik een slechte opvatting heb, neem die dan weg; als jij er een hebt, leg die dan aan mij voor. Dát is de manier om met een filosoof om te gaan.“272 Ook hierin is Socrates een voorbeeld voor Epictetus. In de passage over het filosofische schrijven (zie College 2.1.30-33, hierboven meermaals geciteerd) stelt hij dat Socrates het prefereerde om samen met een ander elkaars opvattingen te onderzoeken, eerder dan dit alleen te doen. 4.5 Schrijven en niet-schrijven bij Epictetus Wat kunnen we dan zeggen over de rol van schrijven en niet-schrijven bij Epictetus? Het is zeker niet zo dat Epictetus schrijven veroordeelt, hij moedigt het zelfs aan als oefening. Hierbij gaat het echter om een zeer specifiek soort schrijven, dat ook niet bedoeld is om verspreid te worden. Het gaat om schrijven dat gericht is op de aanpassing van onszelf, op het aannemen van de filosofische levenshouding, en dus niet om de roem, of iets gelijkaardigs (net zoals dit zo was voor alle onderdelen van Epictetus' filosofieonderwijs, schrijven neemt hierin geen uitzonderlijke positie in). Wat zou Epictetus dan denken van het verspreiden van het Handboekje en de Colleges? Voor het Handboekje zagen we dat Epictetus dit project zelf ook verantwoordde. We kunnen deze redenering ook uitbreiden naar de Colleges. Wanneer men dit werk gebruikt om zichzelf aan de leer te herinneren, en om zichzelf te versterken in de filosofische manier van leven dan zou Epictetus hier zeker geen probleem mee gehad hebben. Wanneer men het geschreven zou hebben om andere te tonen hoe men Epictetus kende, en bij hem gestudeerd had, of om te tonen hoe goed men het betoog van de filosofie wel niet kent, dan zou Epictetus dit veroordeeld hebben. Moest Arrianus de Colleges dus alleen maar neergeschreven hebben omwille van de parallel met Xenophon en Socrates, dan zou hij zich een slechte leerling van Epictetus tonen. Wanneer het echter gaat over de algemene verspreiding van deze teksten, komen we opnieuw voor een probleem te staan. Epictetus waarschuwt namelijk veelvuldig voor het gevaar dat men deze gewoon gaat gebruiken voor boekenwijsheid, en om er mee te pronken. En voor de gevaren van vaardigheden en theorie wanneer men deze tegenkomt en leert 272 Epictetus, Verzameld werk, College 3.9.12–13 (p. 202–3). 75 voordat men er klaar voor is en mee kan omgaan. Door de teksten te verspreiden onder een breed (niet-filosofisch publiek) vergroot de kans dat men zal gaan pronken met Epictetus’ geschriften (en de elementen van het filosofische betoog die er in aanwezig zijn). Het is echter de vraag bij wie men de schuld (als we daarover kunnen spreken) hiervoor moet leggen: bij de schrijver of bij het publiek? Moet men als schrijver zelf rekening houden met deze gevolgen (en het werk enkel in beperkte kring beschikbaar stellen, zodat enkel ingewijden er toegang toe hebben) of mag men deze kwestie negeren? Opvallend is dat Epictetus geen kritiek geeft op schrijvers die hun werk verspreiden. Zo haalt hij vaak Chryssipus aan als voorbeeld van iemand over wiens boeken men pronkt dat men ze kan verklaren. Maar hij komt het dichtst in de buurt komt van kritiek op Chryssipus wanneer hij stelt dat: “Als iemand er trots op is dat hij de boeken van Chrysippus begrijpt en kan uitleggen, zeg dan bij jezelf: ‘Als Chrysippus niet zo ontoegankelijk had geschreven, zou die man niets hebben om trots op te zijn.’”273 Het lijkt dat Epictetus geen schuld legt bij Chrysippus voor de gevolgen van zijn teksten (dat men er mee pronkt), maar net omgekeerd, hij stelt dat Chrysippus de mensheid een dienst heeft gedaan door deze te verspreiden: “Wat heeft Chrysippus ons hierover te bieden? ‘Het gaat erom’, zegt hij, ‘dat je leert dat overtuigingen die je helpen om een sereen leven zonder emoties te leiden niet ongegrond kunnen zijn. Lees daarom mijn boeken en je zult erachter komen dat uitspraken die mij zo’n ongevoeligheid voor emoties bezorgen wel waar móéten zijn en in harmonie met de natuur.’ Wat een geluk dat we over zo’n weldoener beschikken die ons de weg wijst! Voor Triptolemos hebben alle mensen tempels en altaren opgericht, omdat hij ons de landbouw heeft geschonken; maar voor iemand die de waarheid heeft gevonden, aan het licht heeft gebracht en onder alle mensen verbreid heeft (en dan niet de waarheid over leven, maar over góéd leven), wie van jullie heeft voor die man een altaar, tempel of standbeeld opgericht, of God eerbiedig voor diens bestaan gedankt?”274 Het is dus net Chrysippus’ verdienste dat hij zijn teksten neergeschreven heeft en verspreid heeft, en we moeten hem hiervoor dan ook de grootste eer bewijzen, volgens Epictetus. Als we Chrysippus net eer moet geven om de traktaten die hij schreef, volgt het dat de lezer verantwoordelijk is voor de gevolgen van de tekst. De lezer moet zien dat hij de tekst op de juiste manier benadert en er de juiste zaken uithaalt, zoals in de volgende passage, die verwijst naar Xenophon’s Herinneringen aan Socrates: 273 Ibid., Handboekje #49 (p. 348). 274 Ibid., College 1.4.28–31 (p. 51). 76 “Ja, dát zijn de woorden van een filosoof, dat is de houding van een man die mensen beter wil maken, dat is een man die naar de stem van de rede geluisterd heeft, die de socratische teksten leest als teksten van Socrates, niet als die van Lysias of Isocrates. ‘“Dikwijls heb ik me er over verwonderd door welke woorden dan wel…”; nee, liever “door welk woord dan wel”, dat loopt soepeler dan het eerste.’ Hebben jullie die teksten ooit anders gelezen dan als aria’s? Want als jullie ze zouden lezen zoals het moet, zouden jullie je niet daarover druk maken, maar dan zouden jullie eerder hiernaar kijken: ‘Anytus en Meletus kunnen me doden, maar ze kunnen me niet schaden’ en ‘mijn instelling is altijd geweest dat ik me uitsluitend richt op het argument dat mij bij zorgvuldige beschouwing het beste lijkt’.”275 We moeten een filosofische tekst lezen om zijn filosofische kwaliteiten en met het oog op ons uiteindelijke doel: het hanteren van de filosofische levenswijze. Binnen deze visie handelt Arrianus dan ook correct wanneer hij de Colleges neerschreef en het Handboekje samenstelde, als we hem er op vertrouwen dat hij deze werken schreef om zich Epictetus te kunnen herinneren, en niet voor andere ijdele redenen (het is natuurlijk onmogelijk om hierover uitsluitsel over te krijgen). Tegelijk valt het schrijven van Chrysippus ook niet binnen het idee van Epictetus over filosofisch schrijven, zoals hij dat aan Socrates toeschreef: “Wanneer er niemand in de buurt was die zijn opvattingen aan de tand kon voelen of die hij op zijn beurt aan de tand kon voelen, dan voelde hij zichzelf aan de tand, onderzocht hij zijn eigen opvattingen en koos hij een bepaalde primaire notie uit om die bij wijze van oefening aan kritiek te onderwerpen. Dát is de manier waarop de filosoof schrijft. Maar mooie woorden en wendingen als ‘zei hij’ en ‘zei ik’: die laat hij aan anderen over, aan mislukkelingen, of aan de gelukkigen die dankzij hun onverstoorbaarheid tijd in overvloed hebben, of aan mensen die te dom zijn om logische conclusies te begrijpen.”276 Volgens Epictetus was het dus niet aan de filosofiestudent om een theoretisch traktaat te schrijven. Pas als we al heel wat vorderingen gemaakt hebben, en onverstoorbaarheid bereikt hebben, was het gepast om dit soort tekst te schrijven. Dat Epictetus niets tegen Chrysippus’ teksten heeft, betekent dan dat hij hem beschouwde als iemand die al voldoende vorderingen had gemaakt, zodat hij zich met het schrijven van traktaten kon bezighouden 275 Ibid., College 3.23.20–21 (p. 234). 276 Ibid., College 1.2.32–33 (p. 112). 77 4.5.1 Waarom schreef Epictetus zelf dan niets? Een vraag die we ons dan kunnen stellen is waarom Epictetus zelf niets geschreven heeft, gezien hij er niets op tegen heeft dat men schrijft?Zoals we al eerder zagen stelt Long dat Epictetus geen interesse had in schrijven vanwege de parallel met Socrates.277 De inspiratie van Epictetus gaat echter dieper dan deze oppervlakkige overeenkomst: er schuilt een bepaalde reden achter. Dat Epictetus zelf niets schreef, kunnen we verklaren vanuit de dubbele relatie die hij heeft met de naam en status van filosoof (en de inspiratie die hij hiervoor haalde uit zijn beeld van Socrates). Epictetus verwijst naar een situatie waarin Socrates voor zichzelf niet de status van filosoof claimde: “En daarom, wie heeft Socrates ooit horen zeggen: ‘Ik weet iets en dat onderwijs ik’? Liever stuurde hij de mensen naar allerlei andere leraren. Er kwamen namelijk mensen naar hem toe die door hem in contact gebracht wilden worden met filosofen en hij bracht ze naar die filosofen toe en legde het contact. Maar nee, hij zei zeker: ‘Kom vandaag naar me luisteren bij Quadratus thuis.’ Wat krijg ik dan van je te horen? Wil je me een hoogstandje laten horen, een staaltje verbaal vuurwerk?”278 Op een vergelijkbare manier vind hij dat ook zijn studenten en hijzelf niet moeten claimen dat ze filosoof zijn. Een passage waarin Epictetus in vraag stelt of hij wel een filosoof is, is de volgende: “Neem mijn geval: als ik filosoof was, zouden jullie dan ook mank moeten lopen?”279 In de context van deze passage gaat het over welke eigenschappen essentieel voor een filosoof, Epictetus gebruikt hier ook Plato’s knapheid als voorbeeld, maar wanneer het op zichzelf aankomt, plaatst hij zijn eigen filosoof zijn als een hypothese. Dit is natuurlijk deels ook bescheidenheid, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat Epictetus dit enkel daarom doet, juist omdat sociale regels het zouden opleggen, gezien de vrankheid waarmee hij zich anders uitdrukt. Daarenboven is dit ook verre van de enige keer dat Epictetus zijn filosoof-zijn in vraag stelt. Het claimen om filosoof te zijn, is iets wat voor Epictetus sterk samenhangt met pronken met de kennis die men heeft. Maar zij die claimen om filosoof te zijn slagen er dan vaak niet in om deze kennis ook echt om te zetten in acties: “En als iemand naar je toe komt en tegen je zegt: ‘Laatst ging het erover wie de beste filosoof is, en een van de aanwezigen zei dat die-en-die de enige echte filosoof is’, dan zwelt je zieltje van een decimeter tot een meter. Maar als een van de anderen zegt: ‘Klets niet, het is tijdsverlies om naar hem te luisteren; wat weet hij nu helemaal? De 277 Long, Epictetus, 64. 278 Epictetus, Verzameld werk, College 3.23.22–23 (p. 234). 279 Ibid., College 1.8.14 (p. 60). 78 grondbeginselen, meer niet’, dan ben je buiten jezelf, bleek van woede, en roep je uit: ‘Ik zal hem laten zien wat een groot filosoof ik wel niet ben!’ Zo zie je wat iemand waard is.”280 Wat het grote publiek (de niet-filosofen) van iemand denkt, is dan ook geen oordeel waar we belang aan moeten hechten of rekening mee moeten houden: “‘Ik zou willen dat alle mensen die ik tegenkom me bewonderen, dat ze met me meelopen en intussen uitroepen: “Wat een geweldige filosoof!” ‘ Maar wie zijn het dan door wie je bewonderd wil worden? Zijn dat niet uitgerekend de mensen van wie je altijd beweert dat ze niet goed wijs zijn? Wil je echt door idioten bewonderd worden? Nee toch?”281 Op eenzelfde manier wekt de naam van filosoof irritatie op bij sommige mensen, en dus moeten we vermijden ons zo te noemen: “En als je jezelf elke dag oefent, net zoals je in de sportschool doet, zeg dan niet dat je je met filosofie bezighoudt (dat woord wekt irritatie), maar dat je iemand gevonden hebt die jou uit slavernij heeft vrijgekocht; want dát is echte vrijheid.”282 Ook in de volgende passage geeft Epictetus kritiek op hoe hij door het breder publiek wordt gezien. Hij gaat in tegen bezoekers die niet komen om echt van hem te leren, maar enkel vanwege zijn roem als filosoof en om te kunnen zeggen dat ze Epictetus gezien hebben: “Misschien zeg je later wel: ‘Ik heb Epictetus ontmoet: een steen, een standbeeld.’ Ja, maar je hebt alleen maar naar me gekeken, en daar bleef het bij. Wanneer je als mens een mens ontmoet, dan moet je zijn opvattingen leren kennen en op jouw beurt je eigen opvattingen laten zien. Leer mijn opvattingen kennen, toon me dan de jouwe: dan kun je zeggen dat je me echt ontmoet hebt. Laten we elkaar onderzoeken: als ik een slechte opvatting heb, neem die dan weg; als jij er een hebt, leg die dan aan mij voor. Dát is de manier om met een filosoof om te gaan. Maar nee; hoe gaat het in de werkelijkheid? ‘We varen hier toch langs; nu we dit schip huren, kunnen we evengoed even naar Epictetus gaan kijken; laten we eens zien wat hij te zeggen heeft.’ Dan kom je weer naar buiten en zeg je: ‘Stelt niets voor, die Epictetus: stapelt de ene taalfout op de andere.’ Waar letten jullie immers anders op als jullie me bezoeken?”283 In deze passage stelt Epictetus wel dat hij een filosoof is, want hij stelt dat een ontmoeting met hem een ontmoeting met een filosoof is. Tegelijk zien we wel uit deze passage dat Epictetus niet claimt dat hij de perfecte wijze is: hij wil ook dat de bezoeker zijn opvattingen kritisch bekijkt en er hier fouten uit haalt. Zoals we eerder al zagen was de wijze 280 281 282 283 Ibid., College 3.2.10–11 (p. 189–90). Ibid., College 1.21.3–4 (p. 87). Ibid., College 4.1.113 (p. 266). Ibid., College 3.9.12–14 (p. 202–3). 79 iets anders als de filosoof, en kon men deze status ook niet bereiken. Gezien zijn streven naar wijsheid en de perfecte levenswijze is Epictetus filosoof. Verderop in dit college identificeert Epictetus zich nogmaals als filosoof wanneer hij stelt dat hij zich met redeneringen kan bezighouden, omdat hij er de tijd en gemoedsrust voor heeft: “Wanneer ik dat allemaal in overeenstemming met de natuur heb, waarom ga ik me dan niet richten op mijn rede, als een soort hobby? Ik heb er de tijd voor: mijn geest wordt niet door van alles afgeleid. Wat zal ik doen, nu niets me afleidt? Wat kan een mens beter doen dan dit? Als jullie niets te doen hebben, worden jullie onrustig en gaan jullie naar het theater of lopen jullie maar wat te lummelen.”284 De naam van filosoof en het vak van de filosofie wordt, volgens Epictetus al genoeg door het slijk gehaald, door zij die denken dat filosoof zijn gaat om slecht gedrag of om bepaalde uiterlijke kenmerken: “Maar ook de zogeheten filosofen zelf gaan uit van die uiterlijke kenmerken. Ze trekken een mantel aan, laten hun baard staan en zeggen: ‘Ik ben een filosoof.’ Niemand zal zeggen: ‘Ik ben een musicus’, wanneer hij een plectrum en een citer heeft gekocht, en evenmin: ‘Ik ben een smid’, wanneer hij een muts opzet en een schort voordoet: hij stemt zijn uitrusting af op zijn vak, maar hij voert zijn titel op grond van zijn vakbekwaamheid en niet op grond van zijn uitrusting.”285 Ook de filosoof moeten we dan herkennen op basis van zijn bekwaamheid, wat zich uit in de manier waarop hij zich gedraagt, en niet op basis van enkele oppervlakkige kenmerken. Zoals hierboven al werd aangehaald, we moeten zijn opvattingen leren kennen en deze kritisch bekijken en op basis daarvan ons oordeel vormen. Hier moeten de studenten van Epictetus dan ook niet verder aan bijdragen door dit soort gedrag te imiteren “Zorg ervoor dat je de filosofie door je optreden geen slechte naam bezorgt en sluit je niet bij de mensen aan die haar te schande maken. Als je enthousiast bent over de leerstellingen, ga dan rustig zitten en denk er bij jezelf over na; maar noem jezelf nooit een filosoof en sta niet toe dat een ander dat doet;”286 Wat moeten we dan wel doen? Door het voorbeeld van Euphrates stelt Epictetus dat we ons filosoof zijn verborgen moeten houden, zodat we vooral focussen op ons gedrag en dit alles voor onszelf doen, eerder dan voor onze omgeving of de roem die we erdoor zouden krijgen: 284 Ibid., College 3.9.19–20 (p. 203). 285 Ibid., College 4.8.15–16 (p. 296). 286 Ibid., College 3.21.22–23 (p. 221). 80 “Daarom zei Euphrates terecht: ‘Ik heb een tijd lang geprobeerd geheim te houden dat ik filosoof was en dat beviel me prima. In de eerste plaats wist ik dat ik alles wat ik goed deed, niet deed vanwege de toeschouwers maar vanwege mijzelf: ik at goed voor mijzelf, mijn blik en manier van lopen waren bescheiden, en dat alles deed ik voor mijzelf en voor God. Verder liep ik alleen zelf risico omdat ik mijn strijd alleen leverde. Bij geen van mijn schandelijke of lage daden liep de filosofie gevaar, en ik deed de mensen geen kwaad door in de hoedanigheid van filosoof een fout te begaan. Zo kwam het dat mensen niet wisten waar ik mee bezig was, zich erover verbaasden dat ik geen filosoof was terwijl ik wel intensief met filosofen omging.”287 In de dubbele relatie van Epictetus met de status van filosoof kunnen we een aantal redenen halen waarom hij niet schreef. Enerzijds natuurlijk het verkeerde idee dat het brede publiek had van wat het was om filosoof te zijn. Net als Socrates (zie het citaat uit College 3.23.22-23 hierboven) laat hij dit publiek eerder in hun waan, en claimt hij niet onder deze noemer te vallen. Anderzijds valt het schrijven van theoretische traktaten voor Epictetus ook buiten het eigenlijke filosofische schrijven (zie opnieuw het citaat uit College 2.1.32-33), en hier moest men zich pas mee bezig houden als men al voldoende vorderingen had gemaakt. Als Epictetus dan van zichzelf vond dat hij dit nog niet gedaan had, was het consistent van hem om dan ook geen theoretische verhandeling te schrijven (anders zou hij namelijk zich niet houden aan zijn eigen pleidooi om woorden en daden overeen te laten stemmen). Dat we geen Persoonlijke Notities van de hand van Epictetus hebben, kunnen we verklaren door de context waar hij zich in bevond. Dit filosofisch schrijven is volgens Epictetus gepast wanneer men niemand heeft om mee te converseren (zie opnieuw citaat uit 2.1.32-33). Gezien de omgeving waarin Epictetus zich bevond, zou er altijd wel iemand geweest moeten zijn om mee te converseren waarbij men elkaars opvattingen kritisch kon bekijken. 287 Ibid., College 4.8.17–19 (p. 296). 81 5. Conclusie In de inleiding werden de centrale vragen van deze thesis opgeworpen. Daar stelde ik me de vraag waarom Epictetus niets schreef, waarom Marcus Aurelius zijn Persoonlijke Notities schreef, en welke filosofische functie het schrijven, of niet-schrijven, heeft. Doorheen deze thesis zijn we het antwoord op deze vragen tegengekomen. In de antieke oudheid was filosofie eerst en vooral een manier van leven. Hier kwam wel theorie, het filosofische betoog, bij kijken, maar deze stond in dienst van de levenswijze. Men wou dus dat een bepaalde houding en manier van handelen met de studie van filosofie tot stand kwam. Dit was zeker het geval voor Epictetus, die zijn studenten er constant aan herinnerde dat ze filosofie studeerden met als doel het aannemen van de filosofische levenswijze, en dat ze zich dus niet mochten verliezen in de theoretische studie. Epictetus ging hiermee in tegen de ontwikkeling van filosofische scholen in zijn tijd, deze gingen meer en meer de nadruk leggen op de interpretatie van teksten en op theoretische debatten. Dat Epictetus zo de nadruk plaatst op het in de praktijk brengen van de studie van filosofie betekent echter niet dat hij geheel tegen de theoretische studie gekant was. Het filosofisch betoog was voor hem een noodzakelijk onderdeel van de filosofie, maar men moest zich bewust zijn van de gevaren en de limieten ervan. Dat Epictetus in zijn eigen onderwijs ook teksten interpreteerde en het filosofische betoog aanbracht, is dus niet in tegenstelling met zijn eigen woorden. In Epictetus' onderwijs kreeg een nieuwe student echter niet zomaar eender welke tekst, of eender welk deel van het filosofische betoog, voorgeschoteld. Voor Epictetus was het zeer belangrijk dat men het filosofische betoog in de juiste volgorde aangereikt kreeg. Dit moet het risico verminderen dat de studenthet doel van de studie uit het oog verliest. Het bestuderen van het filosofische discours was echter maar één helft van het filosofieonderwijs. Epictetus geloofde niet dat men door het lezen van filosofische werken zomaar een beter persoon werd en de filosofische levenswijze zou aannemen. Opdat de studie van filosofie tot de filosofische manier van leven zou leiden, moest men enerzijds bereid zijn om aan zichzelf te werken, en anderzijds ook continu blijven oefenen. Men kon niet beginnen met filosofie als men niet kritisch naar zichzelf wou kijken, en daarbij inzien dat men eigenlijk niets wist. Ook doorheen de verdere studie moest men steeds deze kritische blik bewaren. Daarnaast moet men zich tegelijk met de studie van het filosofische betoog ook 82 oefenen in het toepassen van het filosofisch betoog. Deze oefeningen kunnen op verschillende manieren gebeuren. Dit oefenen kent geen echt einde, gezien het onmogelijk is om de status van wijze te bereiken. Ik heb in mijn analyse vooral gekeken naar de manier waarop lezen en schrijven hierin een rol spelen. In elk deel van de studie is het voor Epictetus belangrijk dat we dit ondernemen met het oog op het aannemen van de filosofische levenswijze, dit is ook zo voor het schrijven en lezen van teksten. We moeten niet lezen om te kunnen pronken met de interpretatie van teksten, en niet schrijven om een mooi retorisch werk te bekomen, of roem te verwerven. De teksten die we lezen moeten bijdragen aan het bereiken van de filosofische levenswijze (vandaar dat het belangrijk is dat we elke tekst op het juiste moment zien). Ook als we de Colleges of het Handboekje lezen, moeten we dit doel in het achterhoofd houden. In het lezen of herlezen van teksten is het de bedoeling dat we ons de leer herinneren en dat we deze ook heractiveren. Dit zeker doordat er zowel in de Colleges als het Handboekje een bepaalde volgorde is die de lezer kan volgen. Een geschrift als het Handboekje is ook speciaal gericht op het herinneren of heractiveren. Gezien de bondigheid is het mogelijk om het mee te dragen of er passages uit van buiten te leren, om in alle mogelijke scenario's toe te passen. In het lezen schuilt echter het gevaar van passiviteit, we kunnen lezen zonder dat we dit ook echt gaan toepassen op onze eigen situatie. Dit probleem wordt opgelost door het schrijven. Een werk als de Persoonlijke Notities dient ook om de leer te heractiveren, maar door te schrijven biedt het ook de mogelijkheid om deze leer toe te passen op de eigen situatie. In het schrijven treedt men in een dialoog met zichzelf, om zichzelf kritisch te bekijken. Epictetus adviseert dan ook om elke dag te schrijven. Marcus Aurelius schreef zijn Persoonlijke Notities dus om zichzelf te sterken in zijn filosofie: hij kijkt kritisch naar zichzelf, vertelt zichzelf hoe hij moet handelen, en herinnert zichzelf aan zijn filosofie en het doel hiervan. Het schrijven van een filosofisch traktaat is echter niet hetzelfde als het maken van dit soort notities. Het schrijven van een traktaat is volgens Epictetus iets dat we enkel moeten doen wanneer we al genoeg vorderingen hebben gemaakt, en daar de gemoedsrust voor hebben. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen van dit soort teksten legt Epictetus niet bij de schrijver ervan, maar bij de lezer. De lezer moet er voor zorgen dat hij niet gaat pronken met zijn kennis van de tekst, maar dat hij deze net gaat toepassen. 83 Het is duidelijk dat Epictetus niets tegen schrijven had, zolang dit met het juiste doel gebeurde. Dat Arrianus de Colleges (en het Handboekje) schreef is dus ook alleen te verantwoorden wanneer we hem er op vertrouwen dat hij dit neerschreef om zichzelf te herinneren aan de leer van Epictetus (en niet om bekendheid te verwerven). Een echte filosofische functie van niet-schrijven lijkt er bij Epictetus dus niet echt aanwezig te zijn. Dat hij zelf niets schreef, kunnen we verklaren vanuit de situatie waarin hij zich bevond en zijn ambivalente houding tegenover de status van filosoof. Het persoonlijke schrijven was iets dat moest dienen om onszelf kritisch te bekijken wanneer er niemand in onze omgeving was waarmee men dit kon doen. Epictetus was constant omringd met studenten, en zal dus uitgebreid de mogelijkheid hebben gehad om dit te doen. Tegelijk lijkt Epictetus maar af en toe de status van filosoof voor zichzelf te claimen; als Epictetus vond dat hij nog niet genoeg vorderingen had gemaakt om een traktaat te schrijven dan is het alleen maar consistent om dit ook niet te doen. In de beperking tot Epictetus en Marcus Aurelius kent deze thesis zijn grenzen. Het zou een waardevolle oefening zijn om de positie van Epictetus en Marcus Aurelius te vergelijken met die van enkele van hun tijdgenoten. Dit zowel binnen de Stoa (bijvoorbeeld in de vergelijking met Seneca), als daarbuiten (bijvoorbeeld met Cicero, of een Epicurist). Ook de vergelijking met filosofen uit een ander tijdsvak kan interessante resultaten opleveren. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een filosoof als Spinoza, gezien de inspiratie die hij bij de Stoa haalde, en de manier waarop hij kijkt naar het bereiken van het filosofische leven. (De reeks van filosofen met wie de vergelijking gemaakt kan worden is natuurlijk heel lang). Ik hoop dan ook van ganser harte dat dit onderwerp nog een voortbestaan kent na deze thesis. 84 Bibliografie Armstrong, A. A, ed. Classical Mediterranean Spirituality: Egyptian, Greek, Roman. London: Routledge & Kegan Paul, 1986. Boter, Gerard, and Rob Brouwer. “Inleiding.” In Verzameld werk, by Epictetus. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2011. Branham, R. Bracht. “Diogenes of Sinope (412/403–324/321 BC),” 1998. https://www.rep.routledge.com/articles/diogenes-of-sinope-412-403-324-321-bc/v-1/. Brunt, P. A. “From Epictetus to Arrian.” Athenaeum 55, no. 1–2 (1977): 19–48. ———. “Marcus Aurelius in His Meditations.” The Journal of Roman Studies 64 (January 1, 1974): 1–20. doi:10.2307/299256. Bugh, Glenn Richard, ed. The Cambridge Companion to the Hellenistic World. Cambridge ; New York: Cambridge University Press, 2006. Davidson, Arnold. “Ethics as Ascetics: Foucault, the History of Ethics, and Ancient Thought.” In The Cambridge Companion to Foucault, 2:123–48, 1994. de Lacy, Phillip. “The Logical Structure of the Ethics of Epictetus.” Classical Philology 38, no. 2 (April 1, 1943): 112–25. doi:10.2307/264296. Diogenes Laërtius. Leven en leer van beroemde filosofen. Translated by Rein Ferwerda and Jan Eykman. Baarn: Ambo, 1989. ———. Lives of Eminent Philosophers, Vol. 1. Translated by Robert Drew Hicks. Reprinted. The Loeb Classical Library 184. London: Heinemann, 2000. ———. Lives of Eminent Philosophers, Vol. 2. Translated by Robert Drew Hicks. Reprinted. The Loeb Classical Library 185. London: Heinemann, 2000. Dragona-Monachou, Myrto. “Epictetus on Freedom: Parallels between Epictetus and Wittgenstein.” In The Philosophy of Epictetus, edited by T. Scaltsas and Andrew S. Mason, 112–39. Oxford ; New York: Oxford University Press, 2007. Foucault, Michel. “L’écriture de soi.” In Dits et écrits:: 1954 - 1988. 4: 1980 - 1988, edited by Daniel Defert and François Ewald, 4:415–30. Bibliothèque des sciences humaines. Paris: Gallimard, 1999. Gerson, Lloyd P., ed. The Cambridge History of Philosophy in Late Antiquity. Cambridge: Cambridge University Press, 2010. Gill, Christopher. “Introduction.” In Discourses, Fragments, Handbook, by Epictetus, vii – xxvii. translated by Robin Hard. Oxford World’s Classics. Oxford ; New York, NY: Oxford University Press, 2014. ———. “The School in the Roman Imperial Period.” In The Cambridge Companion to the Stoics, edited by Brad Inwood, 33–58. Cambridge, U.K. ; New York: Cambridge University Press, 2003. Hadot, Pierre. Filosofie als een manier van leven. Translated by Zsuzsó Pennings. Amsterdam: Ambo, 2003. ———. Introduction aux “Pensées” de Marc Aurèle: la citadelle intérieure. Paris: Librairie générale française, 2005. ———. “Manuel d’Épictète.” In Manuel d’Épictète, by Epictetus. Paris: LGF, 2000. ———. Oefeningen van de geest: het antieke denken en de kunst van het leven. Translated by Peter Klinkenberg. Amsterdam: Ambo, 2005. ———. Philosophie, Dialectique, Rhétorique Dans l’Antiquité, 1980. ———. Qu’est-ce que la philosophie antique? Paris: Gallimard, 1995. 85 ———. The Inner Citadel: The Meditations of Marcus Aurelius. Translated by Michael Chase. Cambridge (Massachusetts); London (England): Harvard University Press, 2001. Hershbell, Jackson P. “The Stoicism of Epictetus: Twentieth Century Perspectives.” Edited by Hildegard Temporini and Wolfgang Haase. Aufstieg Und Niedergang Der Römischen Welt : Geschichte Und Kultur Roms Im Spiegel Der Neueren Forschung ii.36.3 (1989): 2148–63. Hijmans, Benjamin Lodewijk. Askēsis: Notes on Epictetus’ Educational System. van Gorcum, 1959. Inwood, Brad, ed. The Cambridge Companion to the Stoics. Cambridge, U.K. ; New York: Cambridge University Press, 2003. Kenny, Anthony. Ancient Philosophy. 1st pbk. ed. A New History of Western Philosophy, v. 1. Oxford : New York: Clarendon Press ; Oxford University Press, 2006. Long, A.A. “Epictetus as Socratic Mentor.” The Cambridge Classical Journal 46 (2001): 79– 98. doi:10.1017/S0068673500002455. Long, A. A. Epictetus: A Stoic and Socratic Guide to Life. Oxford : Oxford ; New York: Clarendon Press ; Oxford University Press, 2002. ———. “Epicureans and Stoics.” In Classical Mediterranean Spirituality: Egyptian, Greek, Roman, edited by A. A Armstrong, 135–53. London: Routledge & Kegan Paul, 1986. Long, Anthony A. “Ancient Philosophy’s Hardest Question: What to Make of Oneself?” Representations 74, no. 1 (May 1, 2001): 19–36. doi:10.1525/rep.2001.74.1.19. Manning, C.E. “Stoicism and Slavery in the Roman Empire.” Edited by Hildegard Temporini and Wolfgang Haase. Aufstieg Und Niedergang Der Römischen Welt : Geschichte Und Kultur Roms Im Spiegel Der Neueren Forschung ii.36.3 (1989): 1518–43. Mansfeld, Jaap. “Sources.” In The Cambridge History of Hellenistic Philosophy, edited by Keimpe Algra, 3–30. Cambridge, U.K. ; New York: Cambridge University Press, 1999. Marcus Aurelius. Meditations. Translated by A. S. L. Farquharson. Everyman’s Library. New York: Knopf, 1992. ———. Persoonlijke notities. Translated by Simone Mooij-Valk. Baarn; Leuven: Ambo ; Kritak, 1994. Mooij-Valk, Simone. “Inleiding.” In Persoonlijke notities, by Marcus Aurelius, 13–56. Baarn; Leuven: Ambo ; Kritak, 1994. Nehamas, Alexander. The Art of Living. Socratic Reflections from Plato to Foucault. Berkeley: University of California Press, 1998. http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&scope=site&db=nlebk&db=nlabk &AN=41978. Plato. Verzameld werk. Translated by Hans Warren and Mario Molegraaf. Amsterdam: Bert Bakker, 2012. Rainey, James. “Tom Wolfe’s Book `A Man in Full’ Brings Surge of Interest in Stoicism / Ancient Philosophy Gaining Attention in Bookstores, on the Net.” Los Angeles Times, March 13, 1999. http://www.sfgate.com/news/article/Tom-Wolfe-s-Book-A-Man-inFull-Brings-Surge-of-2942024.php. Rutherford, R. B. The Meditations of Marcus Aurelius: A Study. Oxford Classical Monographs. Oxford : Oxford ; New York: Clarendon Press ; Oxford University Press, 1989. 86 Scaltsas, T., and Andrew S. Mason, eds. The Philosophy of Epictetus. Oxford ; New York: Oxford University Press, 2007. Sellars, John. Stoicism. Ancient Philosophies 1. Berkeley: University of California Press, 2006. ———. The Art of Living: The Stoics on the Nature and Function of Philosophy. Aldershot, Hants, England; Burlington, VT: Ashgate, 2003. Sharples, Robert W. “Philosophy for Life.” In The Cambridge Companion to the Hellenistic World, edited by Glenn Richard Bugh, 223–40. Cambridge ; New York: Cambridge University Press, 2006. Starr, Chester G., Jr. “Epictetus and the Tyrant.” Classical Philology 44, no. 1 (January 1, 1949): 20–29. Starr, Raymond J. “The Circulation of Literary Texts in the Roman World.” The Classical Quarterly, New Series, 37, no. 1 (January 1, 1987): 213–23. doi:10.2307/639358. Wolfe, Tom. A Man in Full: A Novel. London: Picador, 1999. 87