Verwerkingsopdrachten Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 ISBN 97890 8524 0815 Thema 2 Ontwikkelingspsychologie en pedagogiek Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 1 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opwarmen en oriënteren Opdracht 1 Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over ontwikkelingspsychologie en pedagogiek opfrist. Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht: 1 Waar denk jij aan bij de begrippen psychologie en pedagogiek? 2 Op wat voor mensen wil jij graag lijken? Waarom? 3 Welke gebeurtenissen in jouw leven hadden grote invloed op jouw ontwikkeling? Waarom? 4 Wat vind jij meer van invloed op iemands ontwikkeling, erfelijkheid of opvoeding? Licht je antwoord toe. 5 Ben je het eens met de volgende opmerking: ‘Als je met kinderen speelt en omgaat, ben je automatisch bezig met opvoeden.’ Licht je antwoord toe. 6 Wat versta jij onder ‘psychologisch inzicht’? 7 Welke dingen leer jij makkelijk? Wat leer jij moeilijk? Licht je antwoord toe. 8 Als iemand nadenkt over de dementie van een familielid, is hij dan met ontwikkelingspsychologie bezig? Licht je antwoord toe. 9 Werd op jouw basisschool naar de inzichten van een bepaalde ontwikkelingspsycholoog gewerkt (bijvoorbeeld Montessori)? Of ken je andere scholen die dat doen? Wat zijn jouw ervaringen daarmee? 10 Waarom is ontwikkelingspsychologie en pedagogiek belangrijk voor een sociaal-agogisch werker? Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 2 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Herkennen en onderscheiden Opdracht 2 Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit thema kent. Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door: het begrip in eigen woorden te formuleren; een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast. 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 Gedrag Psychologie Sociologie Pedagogiek Gedragsaspecten Motorisch aspect Lichamelijke ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling Sociaal-affectieve ontwikkeling Seksuele ontwikkeling Gedragsdeterminanten Psychosociale factoren Aanlegfactoren Organische factoren Psychiatrie Behaviorisme Conditioneren Modelling Identificatiefiguren Gedragstherapie Cognitivisme Kortetermijngeheugen Werkgeheugen Langetermijngeheugen Constructivisme Autoritaire stroming in de pedagogiek Laissez-faire stroming Democratische stroming Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 3 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp 39 40 41 42 43 44 45 46 Sensomotische fase Pre-operationele fase Concreet-operationele fase Formeel-operationele fase Antroposofie Actief luisteren Ik-boodschap Piazza Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 4 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Begrijpen en toepassen Opdracht 3 Lees paragraaf 2.2 en beantwoord de volgende vragen: 47 Welke wetenschap bestudeert de verschillen tussen de opvoeding van kinderen in een dorp en in de stad? 48 Welke wetenschap bestudeert het effect van het geloof op het gedrag van de mens? 49 Welke wetenschap bestudeert wat goede opvoedersvaardigheden zijn? Opdracht 4 50 Lees de tintvlakken van paragraaf 2.3 over Stefan en Gerlinde en leg uit waarom hier samenhang is tussen de gedragsaspecten. Opdracht 5 51 Zet achter de zinnen van de twee cases hieronder op welk ontwikkelingsaspect die betrekking heeft. Case 1 Alie van twaalf racet op zijn fiets door de wijk waarbij hij zo nu en dan op zijn achterwiel balanceert. Hij vindt dat vet en hoopt dat zijn vrienden hem goed in de gaten hebben. Hij wil graag bij hen scoren. Ook bij de meisjes trouwens, daar heeft hij wel oog voor. Hij is een beetje verliefd op Maaike en soms droomt hij dat hij haar zoent. Case 2 Liesbeth van negen is een echte leesmees. Ze vindt het gezellig om met haar boekje op de bank te kruipen. Ze vindt het heerlijk als ze dan verwend wordt door haar moeder die haar een glas limonade brengt. Haar moeder wil echter dat zij ook eens lekker buiten met vriendinnen gaat spelen. Of dat zij op sport gaat. Of muziekles neemt. In ieder geval iets waardoor ze in contact komt met anderen. Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 5 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opdracht 6 Lees onderstaande case en beantwoord vraag 52 (paragraaf 2.4). 52 Geef per zin aan welke gedragsdeterminant(en) op die zin van toepassing zijn. Case Josien van dertien heeft het moeilijk met zichzelf. Ze heeft veel last van wisselende stemmingen, huilt vaak en is onzeker over haar uiterlijk. Daar komt nog bij dat ze van nature al een druk kind is. En dan kan haar moeder nog van die stomme opmerkingen maken ook: ‘Doe toch gewoon, er is toch niets aan de hand?’ Alsof dat helpt! Nee, ze praat op het moment liever met haar vriendinnen, die snappen haar problemen tenminste. Ze is daarom ook liever niet thuis. Josien is flink aan het puberen. Opdracht 6 Hoe zit dat? Lees de situaties en maak de vragen die daaronder staan. Behaviorisme Jantje verkleedt zich graag. Hij trekt dan de veel te grote bloes van zijn vader aan en plakt een snor op. Hij loopt in huis rond alsof hij de baas is. (Paragraaf 2.5.1) 53 Wat is Jantje volgens de behavioristen aan het doen? 54 Wat is de rol van de vader? 55 Hoe noem je het proces dat zich afspeelt tussen Jantje en zijn vader ? Als Jantje, ondanks de waarschuwingen van vader, zijn zusje blijft commanderen, grijpt vader in: ‘Jantje, nu is het afgelopen. Trek die kleren maar uit en ga iets anders doen.’ 56 (Paragraaf 2.5.1) Wat doet vader? Cognitivisme Lees de onderstaande situatie en beantwoord de vragen (Paragraaf 2.5.2). ‘Mevrouw van Riem vertelt aan haar dochter dat ze toch zo fijn geschilderd heeft. Ze heeft een prachtige bloem gemaakt. Even later vertelt ze hetzelfde verhaal weer.’ Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 6 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp 57 Waar heeft mevrouw van Riem last van: haar kortermijngeheugen, langetermijngeheugen of haar werkgeheugen? 58 Wat is het uitgangspunt van het cognitivisme? 59 Wie is de grondlegger van het cognitivisme? Constructivisme Beantwoord onderstaande vragen (paragraaf 2.5.3). 60 Geef de kernbegrippen van het constructivisme aan en leg uit wat daarmee bedoeld wordt. 61 Geef aan wat Vygotsky bedoeld met ‘de naaste zone van ontwikkeling’. 62 Kun je drie verschillen noemen tussen het cognitivisme en het constructivisme? 63 Lees de tintvlakken van paragraaf 2.5.3 en geef aan waar je in de tekst iets ziet staan dat betrekking heeft op: - ervaringsgericht leren; - authentiek leren; - persoonlijke beleving en intuïtie . Pedagogische stromingen Lees de paragrafen 2.7 en 2.7 (en subparagrafen) en beantwoord onderstaande vragen. 64 Beschrijf kort de drie pedagogische stromingen. 65 Geef in het kort de belangrijkste uitgangspunten van Piaget aan. En geef een korte typering van elke fase. 66 Geef in het kort de belangrijkste uitgangspunten van Freinet aan en geef een voorbeeld van hoe je in de praktijk volgens Freinet kunt werken. 67 Geef in het kort aan wat de ontwikkelingstheorie van Rudolf Steiner is. En geef aan hoe jíí kinderen een gevoel van geborgenheid wilt geven. 68 Geef kort de uitgangspunten van Maria Montessori aan. Beantwoord de vragen over onderstaande situatie. ‘Isabel observeert Anouk die een puzzel legt. Als zij ziet dat Anouk die puzzel razendsnel in elkaar zet, gaat zij naast haar zitten.’ Wat doet Isabel vervolgens als zij volgens de uitgangspunten van Montessori werkt: i. ze helpt Anouk met de puzzel; ii. ze vraagt of Anouk iets anders wil doen; iii. ze biedt Anouk een andere puzzel aan; iv. ze wacht af wat Anouk doet? 69 Geef kort de methoden van Thomas Gordon aan. Hoe reageer je op onderstaande situatie als je actief luistert? ‘Je collega is chagrijnig en kijkt stuurs voor zich uit. Als iemand iets tegen hem zegt, geeft hij een snauw terug.’ Hoe reageer je op onderstaande situatie als je een ik-boodschap gebruikt? ‘In een vergadering wordt niet naar jou geluisterd terwijl je al een paar keer iets naar voren hebt gebracht.’ Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 7 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Onderzoeken en oefenen Opdracht 7 70 Geeft kort de visie van Loris Malaguzzi weer (2.7.6). - Maak een plattegrond van een gebouw dat gebouwd is volgens de ideeën van Loris Malaguzzi. - Geef per ruimte de functie aan. - Leg aan je medeleerlingen uit waarom je de plattegrond zo gemaakt hebt en op welke manier die aansluit bij de ideeën van Loris Malaguzzi. Opdracht 8 Het doel van deze opdracht is dat je nadenkt over jouw uitgangspunten als pedagogisch werker. - Verdeel de groep in groepen van acht à tien personen. Van deze acht à tien personen discussieert de helft ± tien minuten over de stelling: ‘Pedagogen zijn leuk als inspiratiebron maar ik doe het toch op mijn eigen manier.’ - - - De andere helft observeert. Verdeel onderling wie wie observeert. Iedere observator observeert dus één deelnemer. Hij let op welk(e) standpunt(en) degene inneemt die hij observeert. Vervolgens wisselen de groepen. De observatoren gaan discussiëren en degenen die gediscussieerd hebben, observeren de eigen observator uit de eerste ronde. Elke discussiant reageert eerst op het standpunt dat degene die hij geobserveerd heeft, heeft ingenomen. Daarna wordt over die nieuwe standpunten nog kort gediscussieerd. Na de discussie inventariseren de observatoren uit de tweede ronde de belangrijkste standpunten uit de laatste discussieronde en doen daar verslag van in de grote groep. Verwerkingsopdrachten thema 2 Cliënt en omgeving; saw 3 & 4 pagina 8 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp