thema 3 Organisatiecultuur - Profi

advertisement
Verwerkingsopdrachten
Communicatie en organisatie; saw 3 & 4
ISBN 97890 8524 1508
Thema 3 Organisatiecultuur
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 1
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Opwarmen en oriënteren
Opdracht 1
Het doel van deze opdracht is dat je je voorkennis over organisatieculturen opfrist.
Beantwoord de volgende vragen naar eigen inzicht.
1. Als jij in een restaurant binnenkomt, merk jij dan een verschil in cultuur
tussen het ene of het andere restaurant?
2. Kun je een aantal culturele verschillen noemen?
3. Wat is een cultuur waarin jij je prettig voelt?
4. En met welke culturele uitingen heb jij moeite?
5. Als je een leuke baan kunt krijgen maar de cultuur in de organisatie bevalt
je niet, zou je er dan niet gaan werken?
6. Of denk je, ik neem het op de koop toe want ik heb zo’n leuke baan?
7. Zijn omgangsvormen voor jou belangrijk?
8. Ben je je ervan bewust dat je met jouw gedrag bijdraagt aan de cultuur?
9. Op welke manier beïnvloedt dat je gedrag?
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 2
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Herkennen en onderscheiden
Opdracht 2
Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit
thema kent.
Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door:
 het begrip in eigen woorden te formuleren;
 een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast.
10. Cultuur
11. Organisatiecultuur
12. Lichaamstaal
13. Rituelen
14. Omgangsvormen
15. Geschreven regels
16. Ongeschreven regels
17. Arbowet
18. Gedragscode
19. Modelgedragscode
20. Beroepscode
21. Vertrouwenspersoon
22. Pesten
23. Klachtencommissie
24. Negatieve foutencultuur
25. Positieve foutencultuur
26. Middenkader
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 3
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Begrijpen en toepassen
Opdracht 3
Lees de tekst over omgangsvormen in 3.2 en maak de volgende opdracht.
27. Schrijf 5 geschreven regels en 5 ongeschreven regels voor
omgangsvormen op waar op je opleiding veel waarde aan gehecht wordt.
Opdracht 4
Lees de tekst over de gedragscode in 3.3 en beantwoord de volgende vraag.
28. Leg het verschil tussen een gedragscode per organisatie en een
modelgedragscode uit
Opdracht 5
Lees de tekst over de vertrouwenspersoon in 3.4 en beantwoord de volgende
vragen.
Waar of niet waar? Leg uit waarom.
29. Fatima heeft ruzie met Ben. Zij vindt dat hij haar minachtend behandelt.
Degene die haar het beste kan helpen met dit probleem is de
vertrouwenspersoon.
30. Carl maakt seksistische opmerkingen tegen Gudrun en laat zich
voortdurend laatdunkend uit over haar cultuur. Gudrun heeft er al met hem
over gesproken, maar Carl zegt dat hij zich van geen kwaad bewust is. Zij
heeft er ook met haar leidinggevende over gesproken maar die zegt dat
het wel mee zal vallen. De vertrouwenspersoon is degene die Gudrun
verder kan helpen..
Opdracht 6
Lees het tintvlak in 3.5 over pesten en maak de vraag.
31. Noem nog 5 voorbeelden van pesten
Opdracht 7
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 4
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Lees de tekst over de foutencultuur in 3.6 en de situatie hieronder. Beantwoord
vervolgens de vragen.
Situatie
Groepsleider Jamal foetert Daisy, die eveneens groepsleider is, uit in het bijzijn van
een cliënt omdat ze een fout gemaakt heeft.
32. Wat doet Jamal fout?
33. Wat had Jamal beter kunnen doen?
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 5
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Onderzoeken en oefenen
Opdracht 8
Het doel van deze opdracht is dat je niveaus en aspecten herkent in een
praktijksituatie.
Maak groepjes van 4 personen en wijs een woordvoerder aan die later verslag doet
in de groep.
Discussieer 5 minuten met elkaar over de volgende stelling. Trek conclusies die de
woordvoerder in de groep brengt.
Stelling
Ik mag rustig zeggen waar het op staat tegen mijn collega’s. Je hoeft elkaar echt niet
te ontzien. Als iemand daar een probleem mee heeft, dan is dat zijn probleem en niet
dat van mij.
Betrek het volgende bij de discussie:
34. Hoe benader jij collega’s als er iets gebeurd is waar je het niet mee eens
bent?
35. Hoe wil je zelf benaderd worden als iemand een probleem heeft met iets
dat jij gedaan hebt?
36. Welke normen zouden jullie willen hanteren als het gaat om het
aanspreken van collega’s?
Verwerkingsopdrachten thema 3 Communicatie en organisatie; saw 3 & 4 pagina 6
© Uitgeverij Angerenstein BV Velp
Download