Verwerkingsopdrachten Maatschappelijke Zorg; saw 3 ISBN 97890 8524 1515 Thema 14 Psychiatrische ziektebeelden Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 1 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Opwarmen en oriënteren Opdracht 1 Het doel van deze opdracht is dat je voorkennis over psychiatrische ziektebeelden opfrist. 1 Welke psychiatrische ziektebeelden ken je inmiddels? 2 Welke symptomen van psychiatrische ziektebeelden ken je? 3 Ken je mensen met een psychiatrisch ziektebeeld? Wat hebben ze en waaraan merk je dat? 4 Wat weet je over het omgaan met mensen met een psychiatrisch ziektebeeld? 5 Waar kunnen mensen met een psychiatrisch ziektebeeld hulp krijgen? 6 Welke hulpverleners zijn er voor deze mensen? Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 2 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Herkennen en onderscheiden Opdracht 2 Het doel van deze opdracht is dat je de juiste betekenis van de begrippen uit dit thema kent. Geef de juiste betekenis van de volgende begrippen door: het begrip in eigen woorden te formuleren; een voorbeeld te geven waarbij je het begrip toepast. 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 stemmingsstoornis endogene depressie exogene depressie euforie begrip tonen ondersteunen activeren psychotische stoornis waan hallucinatie schizofrenie persoonlijkheidsstoornis paranoïde somatiseren cognitieve therapie exposure therapie chronisch psychomotore therapie multisciplinaire richtlijn psycho-educatie rehabilitatie Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 3 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Begrijpen en toepassen Opdracht 3 Deze vragen gaan over stemmingsstoornissen in 14.2. 28 Wat is het verschil tussen een eenpolige en een tweepolige stemmingsstoornis? 29 Wat is een bekende eenpolige stemmingsstoornis? 30 Welke klachten horen hierbij? 31 Hoe uit de depressie zich bij Joane en Erdjan (tintvlakken paragraaf 14.2.1)? 32 Lees ook het grote tintvlak in paragraaf 14.2.1. Wat doet het nationale actieprogramma ‘Depressiepreventie biedt perspectief’ aan preventie? 33 Wat is de oorzaak van een endogene depressie en wat van een exogene depressie? 34 Wat is een stemmingstoornis in engere zin? 35 Lees het tintvlak over Audrey in paragraaf 14.2.1. Hoe manifesteert een manische fase zich bij haar? 36 Op welke manieren kun je omgaan met iemand met stemmingsstoornissen? Leg dit uit aan de hand van het tintvlak over Ton (paragraaf 14.2.2). Opdracht 4 Deze vragen gaan over een psychotische stoornis in 14.3. 37 Welke symptomen kom je tegen bij schizofrenie? 38 Op welke drie manieren kun je iemand met schizofrenie begeleiden? 39 Waarom kan een duidelijke dagstructuur iemand met schizofrenie helpen? 40 Hoe kun je realiteitsbesef bevorderen? Opdracht 5 Deze vragen gaan over persoonlijkheidsstoornissen in 14.4. 41 Leg aan de hand van het tintvlak over Frits (paragraaf 14.4) uit dat het bij een persoonlijkheidsstoornis gaat om ziekelijke varianten van karaktereigenschappen. 42 Wat wordt bedoeld met een persoonlijkheid met trekken? 43 Lees de kenmerken. Om welke persoonlijkheidsstoornis gaat het: theatraal gedrag, aandacht zoeken, verleiden, wisselende, oppervlakkige gevoelens; Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 4 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp volledig opgaan in werk, hobby’s, sterk afwijkend gedrag, geen behoefte aan contact met anderen; hooghartig gedrag, zichzelf belangrijk vinden, verwaand, voorkeursbehandeling willen; contacten vermijden om niet afgewezen te worden, aardig gevonden willen worden, verlegen; steeds ergens iets achter zoeken, zich benadeeld voelen, denken dat anderen hem iets aandoen; controleren, grip houden, bang zijn dat er anders iets gebeurt. 44 Waar moet je in je eigen gedrag en handelen rekening mee houden als je met iemand met een persoonlijkheidsstoornis omgaat? 45 Geef drie andere handvatten om om te gaan met iemand met een persoonlijkheidsstoornis. Opdracht 6 De volgende vragen gaan over somatoforme stoornissen in 14.5. 46 Het zit tussen de oren. Leg deze uitspraak uit in verband met somatoforme stoornissen. 47 Wat voor klachten heeft iemand met een somatoforme pijnstoornis en iemand met een somatisatiestoornis? 48 Bij welke stoornis heeft iemand het idee dat zijn lichaam er afwijkend uitziet? 49 Wie is bang om aan een ziekte te lijden? 50 Soms kan er sprake zijn van het uitvallen van lichaamsfuncties, verlammingsverschijnselen terwijl er geen oorzaak gevonden wordt. Bij welke somatoforme stoornis kan dit zo zijn? 51 Welke therapieën worden wel ingezet bij mensen met een somatoforme stoornis? Opdracht 7 Deze vragen gaan over chronisch psychiatrische cliënten in 14.6. 52 Lees de definitie in paragraaf 14.6.1 van een chronisch psychiatrische cliënt. Wat kan deze niet? Op welke gebieden is er hulp nodig? 53 Lees het tintvlak over Faroes. Welke combinatie van ziektebeelden heeft zij? 54 Wat voor nieuwe groep chronisch cliënten is er? 55 Waar verblijven chronisch psychiatrische cliënten? 56 Hoe worden zij behandeld en begeleid? 57 Wie vormen de grootste groep chronische cliënten? 58 Waar of niet waar. Licht ook toe. Herstel betekent genezen. 59 Lees het tintvlak over Cor in paragraaf 14.6.4. Op welke manier is hier sprake van rehabilitatie? Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 5 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp Onderzoeken en presenteren Paragraaf 14.6 gaat over de chronisch psychiatrische cliënt, vertelt wie hij is en wat zijn ziekte met hem doet. Daarnaast gaat het vooral over de schizofrene cliënt, over de behandeling en begeleiding, over het herstel en over de rehabilitatie. Ook in paragraaf 14.3.1 vind je informatie over schizofrenie. Opdracht 7 60 Maak een verslag over de schizofrene cliënt. Betrek hierin minstens: wie hij is, waar hij verblijft, welke behandeling en begeleiding hij krijgt, over zijn herstel, over zijn rehabilitatie. Je kunt ook nog andere informatie toevoegen. Lever het verslag in bij je docent die het beoordeelt. Verwerkingsopdrachten thema 14 Maatschappelijke Zorg; saw 3 pagina 6 © Uitgeverij Angerenstein BV Velp