De Belgische grensarbeider : sociale en fiscale implicaties ten

advertisement
Wonen aan de ene kant van de grens en werken aan de andere kant van de grens heeft zowel implicaties op fiscaal als op
sociaal vlak. Hierna vindt u een overzicht.
gime heeft. Hierdoor zijn personen die in de grensstreek
wonen en aan de andere kant van de grens in de grensstreek
werken in hun woonstaat belastbaar en sociaal verzekerd in
de werkstaat.
1. Implicaties bij 100 % Franse tewerkstelling
Op 9 maart 2007 hebben België en Frankrijk een protocolakkoord gesloten over een aanpassing van deze grensarbeidersregeling. Hierin werd overeengekomen dat België
onmiddellijk verzaakt aan de voordelen van de regeling.
Hierdoor zullen in België verblijvende grensarbeiders die
hun activiteit in Frankrijk uitoefenen, vanaf 1 januari 2007
in Frankrijk belastbaar zijn en niet meer in België ! Dit akkoord ligt nu ter goedkeuring bij het Belgische en Franse
Parlement.
1.1. Fiscale implicaties voor Belgische inwoners die
gaan werken in Frankrijk
Werknemers die voorheen in België woonden en werkten
en op die grond belastbaar waren in België en die voor
100 % in Frankrijk gaan werken maar in België blijven
wonen, zullen voor hun professionele inkomsten van Franse
oorsprong belastbaar worden in Frankrijk. België zal echter
als woonland eveneens belastingen heffen over het inkomen. Om te voorkomen dat beide landen over hetzelfde
inkomensbestanddeel belastingen heffen, werden afspraken
tussen België en Frankrijk vastgelegd in het dubbelbelastingverdrag dat op 10 maart 1964 ondertekend werd. Men zal
vanaf het kalenderjaar waarin men overschakelt van Belgische naar Franse tewerkstelling in België een aangifte in de
personenbelasting moeten blijven indienen met daarin het
wereldwijde inkomen. Met betrekking tot de professionele
inkomsten betekent dit dat men in de code 1250 het Belgische loon EN het Franse loon verminderd met de Franse
belastingen en sociale zekerheidspremies zal moeten aangeven. Aangezien het bedrag van het Franse loon verminderd
met de Franse belastingen en de sociale zekerheidspremies
zal worden vrijgesteld in België (vrijstelling met progressievoorbehoud), moet men dit bedrag eveneens aangeven in
de rubriek «Inkomsten van buitenlandse oorsprong» (Vak
IV.L.2.). Vanaf de datum van Franse tewerkstelling zal men
ook belastingplichtig worden in Frankrijk.
100 % belastbaar in Frankrijk
Werknemers die 100 % in Frankrijk werken, dienen als
Belgisch rijksinwoner toch in België hun wereldwijde inkomen aan te geven (en vrij te stellen).
I N H O U D
•• De Belgische grensarbeider :
sociale en fiscale implicaties
ten gevolge van een Franse
tewerkstelling
•• Btw-eenheid – herziening
van de aftrek – toetreding
en uittreding van leden
•• Fusies, splitsingen en
gelijkgestelde verrichtingen (2)
•• Maaltijdcheques toegekend aan
de zelfstandige bedrijfsleiders :
eindelijk een realiteit
Grensarbeidersregime
Een uitzondering op deze klassieke principes uit het dubbelbelastingverdrag is het grensarbeidersregime. Frankrijk is
het enige land waarmee België nog een grensarbeidersrePA C I O L I
NR.
241
BIBF-IPCF
1
12
–
25
NOVEMBER
1
4
6
8
2007
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
De Belgische grensarbeider : sociale en
fiscale implicaties ten gevolge van een
Franse tewerkstelling
1.2. Sociale zekerheidsimplicaties voor werknemers
die in België sociaal verzekerd waren en overschakelen naar de Franse sociale zekerheid
Frankrijk : belastbaarheid in de belasting der niet-inwoners
Voor de belasting op de inkomsten van Franse oorsprong
(die voortvloeien uit de Franse activiteit) is men afhankelijk
van het ‘Centre des Impôts des non-résidents’. Deze dienst
dient op de hoogte gesteld te worden van de tewerkstelling van de werknemer op het Franse grondgebied. Bij deze
dienst dient men het formulier ‘déclaration de la retenue à
la source’ aan te vragen.
Werknemers die voorheen in België als zijnde hun woonland werkten en op die grond sociaal verzekerd waren in
België en nu 100 % in Frankrijk gaan werken, worden sociaal verzekerd in Frankrijk ingevolge de EU-Verordening
1408/71.
De Franse onderneming zal verantwoordelijk zijn voor de
nodige inhoudingen aan de bron ten voordele van de Franse schatkist en om een maandelijkse aangifte (‘déclaration
de la retenue à la source’) betreffende deze inhoudingen te
doen bij de dienst ‘Centre des Impôts des non-résidents’.
Deze aangifte dient ten laatste de 15de van de maand volgend op de maand van de betalingen gedaan te worden.
2. Implicaties bij een gesplitste tewerkstelling
tussen België en Frankrijk (salary split)
In tegenstelling tot een volledige tewerkstelling in één bepaald
land, werken werknemers ook vaak gelijktijdig in meerdere landen. Indien aan bepaalde voorwaarden voldaan is, heeft men
dan te maken met een gesplitste salarisstructuur.
De percentages voor het berekenen van de Franse inhoudingen aan de bron zijn (jaarbarema’s) :
Van € 0 tot € 13 408
0 %
Van € 13 408 tot € 38 903
12 %
Van € 38 903
20 %
2.1. Fiscale behandeling
In principe worden bezoldigingen belast in de staat waar
de activiteiten worden uitgeoefend, tenzij de volgende drie
voorwaarden simultaan voldaan zijn :
1. het verblijf in de werkstaat (Frankrijk) duurt niet langer
dan 183 dagen gedurende het kalenderjaar;
2. het salaris wordt niet ten laste genomen van een werkgever in de werkstaat;
3. het salaris wordt niet ten laste gelegd van een vaste inrichting van de werkgever in de werkstaat.
Afhankelijk van de aard van de tewerkstelling kunnen ook
maand-, week-, of dagbarema’s van toepassing zijn.
Het nettobelastbaar salaris (i.e. salaris na aftrek van sociale
zekerheidsbijdragen), verminderd met de forfaitaire Franse
vrijstelling van 10 % dient als basis voor het bepalen van
het toepasselijke percentage.
Indien een werknemer dus meer dan 183 dagen in Frankrijk voor professionele doeleinden verblijft, is de eerste
voorwaarde niet voldaan en zal hij bijgevolg belast worden
in de werkstaat, met name Frankrijk.
De eerste twee schijven van inhouding aan de bron (0 %
en 12 %) zijn bevrijdend voor de Franse belasting. De schijf
van 20 % kan evenwel aanleiding geven tot een regularisatie;
hiervoor dient men een jaarlijkse aangifte te doen in de IRPP
(formulier 2042 in te dienen bij ‘Centre des Impôts des nonrésidents’). Voor de verschuldigde belasting op deze schijf van
inkomsten zal men rekening houden met de familiale situatie
(berekening per deel = ‘pars’). Indien de berekende belasting
hoger is dan 20 %, zal er nog een bijkomende belasting verschuldigd zijn voor het verschil tussen de effectieve aanslagvoet en 20 %. Indien er geen bijkomende belasting verschuldigd is, dient de belastingplichtige geen jaarlijkse aangifte in
te dienen.
Zelfs indien de 183 dagen-regel niet voldaan is, kan het
zijn dat er belastbaarheid in Frankrijk ontstaat. Indien de
salariskosten gerelateerd aan de Franse activiteiten doorgerekend worden naar de Franse vennootschap is de tweede
voorwaarde immers niet vervuld, wat betekent dat er tevens
een belastingplicht ontstaat in Frankrijk.
Aangezien de heffingsbevoegdheid dan toekomt aan de werkstaat (Frankrijk), worden de bedrijfsinkomsten die bekomen
worden in de werkstaat in België van belasting vrijgesteld.
Voor de berekening van de personenbelasting op het overige
belastbaar inkomen van een inwoner van België, wordt het
tarief toegepast dat van toepassing zou zijn geweest indien de
vrijgestelde inkomsten niet waren vrijgesteld (zgn. vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud). Dergelijke splitsing van
de heffingsbevoegdheid over twee of meer landen heeft in de
regel een belastingvermindering tot gevolg. Dit kan verklaard
worden door, enerzijds, het gedeeltelijk vermijden van de progressieve belastingdruk en, anderzijds door de lagere belastingdruk in het buitenland.
12
–
25
NOVEMBER
2007
2.2. Sociaalrechtelijke aspecten
Wanneer personen die de nationaliteit van één van de EUlidstaten bezitten beroepsactiviteiten uitoefenen op het
grondgebied van meer dan één van de EU-lidstaten, wordt
de toepasselijke sociale wetgeving bepaald door toepassing
van de bepalingen van EU-verordening nr. 1408/71.
Artikel 14, 2, b, i van deze EU-verordening bepaalt dat de
wetgeving van de woonplaatsstaat, in dit geval dus België,
van toepassing blijft indien een deel van de werkzaamheden
2
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
241
in deze staat wordt uitgeoefend of indien de werknemer
verbonden is aan verscheidene ondernemingen of verscheidene werkgevers die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben.
nog een attest E-101 aangevraagd te worden waarin wordt
bevestigd dat uitsluitend de Belgische sociale zekerheid van
toepassing is.
2.3. Cijfervoorbeeld
Dit betekent dus dat Belgische rijksinwoners met een gesplitste salarisstructuur tussen België en Frankrijk de Belgische sociale zekerheidsbijdragen zowel op het Belgisch als
op het buitenlandse salaris verschuldigd zijn.
Een eenvoudig cijfervoorbeeld toont aan dat een gesplitste
salarisstructuur tussen België en Frankrijk een aanzienlijk
nettovoordeel kan opleveren in vergelijking met een 100 %
Belgische tewerkstelling. De berekeningen uit het volgende
voorbeeld zijn gebaseerd op een situatie waarbij de werknemer gehuwd is (niet-werkende echtgenote), twee kinderen
ten laste heeft en een bruto jaarsalaris van 167 000,00 EUR
verdient. Voor de gesplitste salarisberekening hebben we een
verdeling van 50 % België en 50 % Frankrijk aangenomen.
In de praktijk kunnen alle formaliteiten ter zake en alle betalingen van sociale zekerheidsbijdragen uitgevoerd worden
door de Belgische vennootschap of het sociaal secretariaat,
handelend als bemiddelaar of gevolmachtigde tussen de
RSZ en de buitenlandse vennootschap(pen). Verder dient
Hypothese 1
Hypothese 2
BELGIE (50 %)
FRANKRIJK (50 %)
TOTAAL SPLIT
BELGIE (100 %)
Bruto salaris :
Af :
Belgische sociale lasten
83 500,00
(10 858,57)
83 500,00
(10 858,57)
167 000,00
(21 717,14)
167 000,00
(21 717,14)
Subtotaal :
Inkomstenbelasting (B/FR)
72 641,43
(32 533,48)
72 641,43
(22 270,00)
145 282,86
(54 803,48)
145 282,86
(66 611,74)
Totaal netto :
40 107,95
50 371,43
90 479,38
78 671,12
Afhankelijk van de concrete situatie zijn eventueel nog verdere optimalisaties mogelijk. Dit dient geval per geval bekeken te worden rekening houdend met de feitelijke gegevens
van de tewerkstelling en de persoonlijke situatie.
lieve te noteren dat aandacht besteed dient te worden aan
het opstellen van het detacheringscontract.
3. Speciaal aanslagstelsel voor werknemers die
gedetacheerd worden naar Frankijk
Uit bovenstaande blijkt dat bij een internationale tewerkstelling het raadzaam is zich te laten begeleiden door een
fiscale adviseur om zowel de sociaal- als fiscaalrechtelijke
aspecten correct te kunnen inschatten. Naar gelang de persoonlijke situatie zijn bovendien vaak optimalisaties mogelijk die bepaald kunnen worden aan de hand van berekeningen. Op die manier kan een grensoverschrijdende
tewerkstelling voor de werknemer in kwestie een verhoging
van het nettoloon opleveren.
Besluit
Onder bepaalde voorwaarden kunnen werknemers, die tijdelijk gedetacheerd worden naar Frankrijk, vrijgesteld worden van Franse belastingen op de extra vergoedingen die
hen worden toegekend n.a.v. hun buitenlandse tewerkstelling. De vrijstelling geldt voor vijf jaar en wordt toegekend
op voorwaarde dat de werknemer in kwestie geen Franse
rijksinwoner is geweest voor fiscale doeleinden in de vijf
voorafgaande jaren aan de Franse tewerkstelling. Bovendien mag het vrijgestelde bedrag niet meer bedragen dan
20 % van het belastbare loon. Het belastbare loon dient
ook gelijkaardig te zijn aan dat van gelijkaardige functies in
Frankrijk om van de vrijstelling te kunnen genieten. Ge-
PA C I O L I
NR.
241
BIBF-IPCF
Yves COPPENS
Tax Counsel
3
Veerle TRIEMPONT
Senior Tax Counsel
12
–
25
NOVEMBER
2007
Btw-eenheid – herziening van de aftrek
– toetreding en uittreding van leden
1. Probleemstelling
2.2. Toetreding van een lid : herziening in het nadeel van het lid
In de nummers 228 en 232 van Pacioli hebben we al
een eerste beschouwing gewijd aan de btw-eenheid die op
1 april 2007 in werking is getreden.
Wanneer een lid tot een btw-eenheid toetreedt, moet hij de
aftrek van de bedrijfsmiddelen waarvoor het herzieningstijdvak van vijf of vijftien jaar nog niet is verstreken, aan
herziening onderwerpen.
In dit nummer zullen we dieper ingaan op de herziening van
de aftrek bij de toetreding en de uittreding van leden.
Het betreft de bedrijfsmiddelen die worden gebruikt voor
de werkzaamheid van de btw-eenheid.
2. Toetreding en uittreding van een lid
Voorbeeld
Een belastingplichtige heeft in 2006 de volledige aftrek toegepast van de btw geheven van de investering in roerend
materiaal.
2.1. Begrippen
De toetreding van een lid tot een btw-eenheid doet de volgende gevolgen ontstaan :
– voor het lid brengt de toetreding een herziening in zijn
nadeel teweeg van de aftrek met betrekking tot de bedrijfsmiddelen waarvoor de herzieningsperiode van vijf
of vijftien jaar nog loopt;
– bij de btw-eenheid geeft de toetreding van een lid recht
op een herziening in haar voordeel van de aftrek met betrekking tot de bedrijfsmiddelen waarvoor de herzieningstermijn van vijf of van vijftien jaar nog loopt.
In 2005 heeft hij de totale aftrek ingeroepen in verband
met de oprichting van een gebouw dat voor zijn werkzaamheid wordt gebruikt.
In 2007 wordt deze belastingplichtige lid van een btweenheid.
Bij zijn toetreding tot de eenheid moet het lid persoonlijk
betalen :
– 4/5 van de in 2006 afgetrokken btw (op het materiaal);
– 13/15 van de in 2005 afgetrokken btw (op het gebouw);
De uittreding van een lid doet de tegenovergestelde gevolgen ontstaan :
– bij de btw-eenheid brengt de uittreding van een lid
de herziening in haar nadeel teweeg van de aftrek met
betrekking tot de bedrijfsmiddelen waarvoor de herzieningstermijn nog loopt;
– voor het uittredende lid komen de bedrijfsmiddelen
waarvoor de herzieningstermijn nog geldt ten belope
van de nog niet vervallen vijfden of vijftienden voor een
herziening in zijn voordeel in aanmerking.
2.3. Toetreding van een lid : herziening in het voordeel van de eenheid
De btw-eenheid heeft het recht om, in verband met de bedrijfsmiddelen, de herziening in haar voordeel aan te vragen
van de aftrek op deze goederen, ten belope van de nog niet
verstreken vijfden of vijftienden van het herzieningstijdvak.
De andere goederen dan de bedrijfsmiddelen ontsnappen aan
elke regularisering (geen herziening noch onttrekking).
Voorbeeld
Op basis van het voorgaande voorbeeld heeft de eenheid aanspraak op een herziening in haar voordeel ten belope van :
– 4/5 voor het door het lid in 2006 aangeschaft materiaal;
– 13/15 voor het door het lid in 2005 opgetrokken gebouw.
Met instemming van de betrokkenen, kan een compensatie
worden doorgevoerd tussen herzieningen in het voordeel en
herzieningen in het nadeel van de belastingplichtige (zie 2.6.).
De herziening van de aftrek met betrekking tot de bedrijfsmiddelen kan normaal gedurende een periode van vijf jaar
vanaf de oorspronkelijke aftrek worden toegepast.
Het door het lid bij zijn toetreding tot de btw-eenheid te
betalen bedrag wordt berekend volgens het exacte bedrag
van de btw dat hij heeft afgetrokken.
Voor wat de belasting betreft, geheven op handelingen die
strekken of bijdragen tot de oprichting of de aankoop van
een gebouw, bedraagt het herzieningstijdvak evenwel vijftien jaar.
12
–
25
NOVEMBER
2007
4
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
241
De herziening in het voordeel van de eenheid bij de toetreding van het lid wordt bepaald op basis van de btw die
het lid bij de aanschaffing van de bedrijfsmiddelen heeft
gedragen, maar daarbij wordt rekening gehouden met het
recht op aftrek dat eigen is aan de eenheid.
2.5. Uittreding uit de eenheid : herziening in het
voordeel van het lid
Het lid dat de eenheid verlaat heeft aanspraak op de herziening in zijn voordeel met betrekking tot de bedrijfsmiddelen die nog vatbaar zijn voor herziening.
Ter herinnering : het recht op aftrek van de voorbelasting
bij de btw-eenheid, is afhankelijk van de verrichting van
externe handelingen die dit recht op aftrek doen ontstaan
(zie Pacioli nr. 232).
Deze herziening heeft betrekking op de nog niet verstreken
vijfden en de vijftienden van het herzieningstijdvak betreffende de aftrek in verband met de bedrijfsmiddelen.
Voorbeeld
Bij de oorspronkelijke aftrek is het lid een gemengde belastingplichtige die onderworpen is aan het algemeen verhoudingsgetal inzake de afrek van 80 %. Bijgevolg is zijn aftrek
beperkt tot 80 % van de totale btw.
Voorbeeld
Het uittredende lid heeft aanspraak op een herziening in
zijn voordeel ten belope van 12/15.
Deze herziening in zijn voordeel impliceert dat het lid
handelingen verricht die het recht op volledige aftrek doen
ontstaan.
Bij zijn toetreding tot de btw-eenheid is het algemeen verhoudingsgetal van deze eenheid 90 %.
2.6. Compensatie tussen herzieningen in het voordeel en herzieningen in het nadeel
Het lid past de herziening in zijn nadeel toe op de persoonlijk afgetrokken 80 %.
Mits de betrokkenen ermee instemmen, kan compensatie
worden verleend tussen :
– bij het lid : de herzieningen in het nadeel (toetreding tot
de eenheid) of in het voordeel (uittreding van het lid);
– bij de eenheid : de herzieningen in het voordeel (toetreding tot de eenheid) of in het nadeel (uittreding van
het lid).
De btw-eenheid bepaalt de herziening in haar voordeel volgens haar eigen algemeen verhoudingsgetal, hetzij 90 % van
de totale btw geheven van de oorspronkelijke verwerving
door het lid (vermenigvuldigd met het aantal nog niet verstreken vijfden of vijftienden).
2.4. Uittreding uit de eenheid : herziening in haar
nadeel
3. Slotbeschouwingen
Bij de uittreding van een lid past de btw-eenheid een herziening in haar nadeel toe op de door de eenheid afgetrokken btw, wanneer de betrokken bedrijfsmiddelen nog voor
herziening vatbaar zijn.
De problematiek van de btw-eenheid is breed vertakt.
Dit artikel schetst, samen met de artikels gepubliceerd in de
vorige nummers (228 en 232) van Pacioli, een globaal overzicht over de btw-eenheid : oprichting, verbondenheid van
de leden, algemene werking, interne handelingen, externe
handelingen, belasting, aftrek en herziening van de aftrek.
Voorbeeld
X trekt in 2005 de volledige btw af in verband met de
oprichting van een gebouw.
In 2007 treedt hij toe tot een btw-eenheid.
De btw-eenheid heeft recht op de herziening in haar voordeel van 13/15 van de btw geheven op de oprichting van
het gebouw.
Gesteld wordt dat de externe handelingen van de eenheid
recht op volledige aftrek doen ontstaan.
In 2008 moet X uit de eenheid treden wegens insolvabiliteit.
In een volgend nummer zullen we de uitzonderlijke belasting van de interne handelingen (verkopen aan zichzelf
of onttrekkingen : artikel 12 § 1, 3° en 4° WBTW en de
belastbare interne dienstverrichtingen : artikel 19 § 2, en
19bis WBTW) bespreken.
Dan zal de volledige problematiek uitgeklaard zijn.
De redactie van dit artikel werd afgesloten op 15 oktober
2007. Van zodra de circulaire over de btw-eenheid gepubliceerd is, komen we hierop terug.
De eenheid moet 12/15 van de door X afgetrokken voorbelasting betalen.
Yvon COLSON
Externe medewerker BIBF
PA C I O L I
NR.
241
BIBF-IPCF
5
12
–
25
NOVEMBER
2007
Fusies, splitsingen en gelijkgestelde
verrichtingen (2)
Nadat we, in een vorige bijdrage (Pacioli nr. 239), het verschil
tussen de verschillende verrichtingen beschreven hebben, zullen
we nu de diverse verrichtingen nader beschouwen, onder meer
voor wat de voorbereiding, en, in een volgend artikel, de procedure en de gevolgen ervan, betreft.
De ruilverhouding
De ruilverhouding omvat twee aspecten : enerzijds de waarde van de aan elke verkrijgende vennootschap overgedragen
vermogensbestanddelen en anderzijds de in ruil ervoor toegekende vergoeding.
De voorbereiding
De in ruil toegekende vergoeding zal veel gemakkelijker te
bepalen zijn wanneer de verkrijgende vennootschappen naar
aanleiding van de geplande verrichting worden opgericht, dan
wanneer het om een bestaande vennootschap gaat die een kapitaalverhoging doorvoert. In dat laatste geval moet immers
de waarde van de verkrijgende vennootschap(pen) vóór de
verrichting worden bepaald om de waarde van één aandeel
van deze bestaande verkrijgende vennootschap te kennen.
Fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen vergen een
nauwgezette voorbereiding. De accenten kunnen wisselen
naargelang de aard van de verrichting.
Beschrijving van de overgedragen vermogensbestanddelen
Bij een fusie of de inbreng van een algemeenheid zal de beschrijving van het over te dragen vermogen minder gedetailleerd zijn
dan bij splitsingen of bij de inbreng van een bedrijfstak.
De waarde waarvan hiervoor sprake is, is niet de boekwaarde, maar wel degelijk de werkelijke waarde.
We illustreren dit met een paar voorbeelden.
Wanneer het vermogen niet volledig ten gunste van één
enkele verkrijgende vennootschap wordt overgedragen,
moeten de overgedragen bestanddelen immers met quasi
chirurgische preciesheid worden beschreven. Een vennootschap splitsen is het geheel waaruit de vennootschap bestaat opdelen. De balans van een vennootschap beschrijft
maar gedeeltelijk wat er in de vennootschap aanwezig is. De
splitsing of de inbreng van een bedrijfstak is dan ook niet
beperkt tot de bestanddelen die op de balans voorkomen.
Geval nr. 1
Vennootschap A neemt vennootschap B over.
A vertoont een waarde van 100 000, vertegenwoordigd
door 1 000 aandelen.
B vertoont een waarde van 20 000, vertegenwoordigd door
1 000 aandelen.
Elk bestaand aandeel van A heeft een waarde van 100.
Elk aandeel van B een waarde van 20.
Ook het personeel, de overeenkomsten (huurcontracten,
concessies, kredieten, handelsovereenkomsten, enz.), de
eventuele vergunningen en de hangende of potentiële geschillen moeten worden toegekend (verdeeld).
De ruilverhouding zou kunnen zijn «in ruil voor vijf aandelen van B wordt één aandeel van A toegekend». Dat ziet
er goed uit in theorie, maar hoe moet een aandeelhouder
worden vergoed die een aantal aandelen bezit dat geen veelvoud van 5 is ?
De beschrijving moet op nuttige wijze worden aangevuld
met een bepaling inzake de toekenning van de actief- en
passiefbestanddelen die nadien nog zouden opdagen. Bij gebrek aan dergelijke clausule bepaalt het Wetboek van Vennootschappen dat, wanneer een gedeelte van de activa van
het vermogen in het voorstel van splitsing of inbreng niet
wordt toegekend en de tekst van het voorstel geen uitsluitsel geeft over de verdeling ervan, dit gedeelte of de waarde
ervan wordt verdeeld over alle verkrijgende vennootschappen
naar verhouding van het netto-actief dat aan ieder van hen
in het voorstel is toegekend. Wanneer een gedeelte van de
passiva van het vermogen in het voorstel van splitsing of inbreng niet wordt toegekend en de tekst van dit voorstel geen
uitsluitsel geeft over de verdeling ervan, dan zijn alle verkrijgende vennootschappen daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.
Een mogelijke oplossing is de 1 000 bestaande aandelen
van A eerst te vervangen door 5 000 aandelen; zodra deze
omruiling is doorgevoerd vertoont elk van de 5 000 bestaande aandelen een waarde van 20; de ruilverhouding zal
dan één nieuw aandeel A tegen één aandeel B zijn.
Geval nr. 2
Vennootschap A neemt vennootschap B over.
A vertoont een waarde van 96 000, vertegenwoordigd door
1 000 aandelen.
B vertoont een waarde van 20 000, vertegenwoordigd door
200 aandelen.
Elk bestaand aandeel van A heeft een waarde van 96.
Elk aandeel van B een waarde van 100.
Het is om deze, soms gevaarlijke, hoofdelijke aansprakelijkheid te vermijden dat in andere toekenningsbepalingen
moet worden voorzien.
12
–
25
NOVEMBER
2007
In dergelijke situatie wordt het belang van de opleg ingezien. De ruilverhouding wordt als volgt vastgesteld : «in ruil
6
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
241
voor één aandeel van B wordt één aandeel van A en een
opleg in geld van 4 toegekend».
op het kapitaal van vennootschap A geschieden en is voorzien om de aandelen van elke nieuwe vennootschap bij
voorrang aan één van de drie aandeelhouders van vennootschap A te geven.
Geval nr. 3a
Vennootschap A, met een waarde van 100 000, wordt gesplitst in drie nieuwe vennootschappen die door A worden opgericht. B ontvangt een vermogen ter waarde van
45 000, C een vermogen van 30 000 en D een vermogen
van 25 000.
Weliswaar moet rekening worden gehouden met de eisen van
artikel 1 van het Wetboek van Vennootschappen, dat bepaalt
dat een vennootschap wordt opgericht door een contract tussen twee of meer personen, maar in de door het Wetboek
bepaalde gevallen kan de vennootschap worden opgericht door
een rechtshandeling uitgaande van één persoon. Tenzij de gekozen rechtsvorm een BVBA is, moet elke verkrijgende vennootschap ten minste twee aandeelhouders tellen.
Vennootschap A heeft drie aandeelhouders die respectievelijk
51 %, 26 % en 23 % van de aandelen van A bezitten.
Bij gebrek aan andere bepalingen zal elke aandeelhouder respectievelijk 51 %, 26 % en 23 % van de aandelen van elk van
de drie uit de splitsing ontstane vennootschappen ontvangen.
In feite moet het vermogen van elke aandeelhouder, namelijk M : 51 000, P : 26 000 en R : 23 000 in overeenstemming worden gebracht met de waarde van elke verkrijgende
vennootschap, namelijk B : 45 000, C : 30 000 en D :
25 000 EUR.
Geval nr. 3b
De basisgegevens zijn identiek aan deze van geval 3a. Maar
in toepassing van artikel 751, § 5 van het Wetboek van
Vennootschappen zal de verdeling, over de vennoten van
de te splitsen vennootschap, van de aandelen van de nieuwe
vennootschappen niet naar evenredigheid met hun rechten
Een mogelijke oplossing, uitgaande van de veronderstelling
dat alle aandelen in de verschillende vennootschappen een
eenheidswaarde van 1 000 EUR hebben.
Toekenning van :
M
44 aandelen van de vennootschap B aan M
1 aandeel van de vennootschap B aan R
26 aandelen van de vennootschap C aan P
4 aandelen van de vennootschap C aan M
22 aandelen van de vennootschap D aan R
3 aandelen van de vennootschap D aan M
44 000
totaal
51 000
1 000
4 000
22 000
3 000
BIBF-IPCF
23 000
Zelfs wanneer het voorstel bij onderhandse akte wordt opgemaakt, is het raadzaam het vooraf aan de notaris voor te leggen die nadien de fusie- of splitsingsakten zal moeten opstellen. Het Wetboek schrijft voor dat de notaris na onderzoek
het bestaan en zowel de interne als de externe wettigheid
moet bevestigen van de rechtshandelingen en formaliteiten
waartoe de vennootschap waarbij hij optreedt, gehouden is.
Het is om problemen op dat gebied te vermijden dat het
raadzaam is de notaris zo vroeg mogelijk, en zeker vóór de
neerlegging van het voorstel, erbij te betrekken.
Aangezien de waarde van de vennootschappen en/of de
vermogensbestanddelen kan afhangen van gerechtelijke
deskundigenonderzoeken of aspecten, moeten al deze deskundigen zo snel mogelijk bij de voorbereiding van de verrichting tussenkomen.
241
26 000
Bij fusies en splitsingen moet het voorstel, onder meer,
vermelden : «de ruilverhouding van de aandelen en, in
voorkomend geval, het bedrag van de opleg». Dat betekent
dat op het ogenblik dat het voorstel wordt opgemaakt, de
ruilverhouding vastgesteld is en reeds werd besproken met
de professional die het controleverslag inzake het voorstel
moet opstellen.
Overleg en samenwerking met alle externe tussenkomende partijen
NR.
R
26 000
Wat men ook niet uit het oog mag verliezen is dat, wanneer
bij een splitsing bepaald wordt dat de verdeling, over de
vennoten van de te splitsen vennootschap, van de aandelen
van de nieuwe vennootschappen niet naar evenredigheid
met hun rechten op het kapitaal van deze vennootschap zal
gebeuren, de waarde van de overgedragen bestanddelen met
de hoogste preciesheid moet worden vastgesteld. In dergelijk geval is het gevaar dat sommige aandeelhouders worden
bevoordeeld, en andere bijgevolg worden benadeeld, immers reëel, terwijl, bij een evenredige verdeling, dat gevaar
is principe onbestaande is.
PA C I O L I
P
Jean-Pierre VINCKE
Bedrijfsrevisor
7
12
–
25
NOVEMBER
2007
Maaltijdcheques toegekend aan
de zelfstandige bedrijfsleiders :
eindelijk een realiteit
Sinds 1 januari 2007 kunnen de vennootschappen maaltijdcheques toekennen aan de zelfstandige bedrijfsleiders op
dezelfde manier als aan werknemers.
De kosten die voortvloeien uit het leveren van sociale
hoofdmaaltijden aan de zelfstandige bedrijfsleider in de
mess of het restaurant van de vennootschap waarvoor hij
zijn activiteiten uitoefent, zijn aftrekbaar in hoofde van die
onderneming, met uitsluiting van een bedrag dat per geleverde maaltijd gelijk is aan het positieve verschil tussen
1,09 euro en de prijs betaald door de zelfstandige bedrijfsleider, ongeacht de kostprijs van de maaltijd, onverminderd
de eventuele toepassing van artikel 53, 10° van het Wetboek
van de Inkomstenbelastingen 1992.
Evenwel op voorwaarde dat dergelijk voordeel voldoet aan
de verscheidene onderstaande voorwaarden. In geval van
niet-naleving van deze voorwaarden zal het voordeel worden beschouwd als loon in hoofde van de begunstigde,
1) Het voorwerp uitmaken van hetzij een collectieve, hetzij
een individuele overeenkomst.
2) Het aantal maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het
aantal gepresteerde dagen. Indien het aantal maaltijdcheques het maximale aantal prestatiedagen overschrijdt,
worden deze beschouwd als loon.
3) De maaltijdcheques moeten nominatief zijn.
4) De maaltijdcheque mag niet langer dan drie maanden
geldig zijn.
5) De tussenkomst van de onderneming mag niet meer
bedragen dan 4,91 EUR per maaltijdcheque.
6) De minimale tussenkomst van de bedrijfsleider bedraagt
1,09 EUR.
In dat geval kan de zelfstandige bedrijfsleider kiezen of hij
betaalt met een maaltijdcheque of met elk ander betaalmiddel en eventueel de terugbetaling bekomen van het verschil
tussen de waarde van de maaltijdcheque en de prijs van
zijn maaltijd.
Indien de maaltijd echter wordt geleverd door het bedrijfsrestaurant aan een lagere prijs dan de kostprijs, moet de
zelfstandige bedrijfsleider verplicht gebruik maken van een
maaltijdcheque voor de betaling van de maaltijd en kan hij
geen terugbetaling bekomen van het verschil tussen de waarde van de maaltijdcheque en de prijs van zijn maaltijd.
Om vrijgesteld te zijn als sociaal voordeel, moet dat voordeel niet belastbaar zijn in hoofde van de bedrijfsleider en
niet aftrekbaar in hoofde van de vennootschap.
In geval van niet-naleving van die verplichting, wordt de
tussenkomst van de onderneming in de prijs van de maaltijdcheques beschouwd als een belastbaar voordeel van alle
aard in hoofde van de verkrijger.
Wat met de bedrijfsrestaurants ?
De maaltijdcheques die worden toegekend aan de bedrijfsleiders die toegang hebben tot een bedrijfsrestaurant
dat sociale maaltijden verstrekt, kunnen als vrijgestelde
sociale voordelen beschouwd worden op basis van artikel 38, § 1, eerste lid, 11° van het WIB92 voor zover
volgende voorwaarden eveneens vervuld zijn :
1. onder maaltijd wordt verstaan : een soep of een klein
voorgerecht, een (warm) hoofdgerecht, een dessert en
een drankje;
2. elke maaltijd in een bedrijfsrestaurant moet ten minste
ter beschikking worden gesteld aan de kostprijs, die forfaitair wordt bepaald op 4,91 euro.
Opgelet : de maaltijdcheques die worden toegekend als vervanging of omzetting van loon, premies, uitkeringen, etc.
zijn in elk geval een voordeel van alle aard en zijn belastbaar
in hoofde van de begunstigde.
Bron : Artikel 38, § 1, eerste lid, 11° van het WIB92
en Circulaire nr. CI.RH.241/575.580 (AFER 33/2007)
d.d. 25.09.2007
Lawrence CLAES
Erkend boekhouder
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of
op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Roland SMETS, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : [email protected], URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Maria PLOUMEN,
Roland SMETS. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.
G erealiseerd
12
–
25
in
NOVEMBER
samen w erking
2007
met
klu w er
–
8
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
241
Download