IP/97/477 Brussel, 4 juni 1997 Het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging: intracommunautaire investeringen De Commissie heeft in een door haar goedgekeurde mededeling de juridische reikwijdte van verdragsbepalingen over het kapitaalverkeer en het recht van vestiging (respectievelijk artikel 73 B en artikel 52) in verband met intracommunautaire investeringen verduidelijkt. Beperkingen die uitsluitend gelden voor investeerders die ingezetenen van andere lidstaten van de Unie zijn, moeten als onverenigbaar met het Verdrag moeten worden aangemerkt, behoudens de in het Verdrag bepaalde uitzonderingen: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en landsverdediging. Zelfs beperkingen die zonder onderscheid toepasselijk zijn, zijn uitsluitend toelaatbaar als zij gerechtvaardigd zijn op grond van dwingende redenen van algemeen belang, die op objectieve, vaste en doorzichtige criteria gebaseerd zijn, en als er geen andere, minder beperkende maatregelen bestaan waarmee hetzelfde doel kan worden nagestreefd. In nauwe en voortdurende samenwerking met de nationale overheden onderzoekt de Commissie de in de lidstaten vigerende en toekomstige wet- en regelgeving, met name in het kader van privatiseringsprogramma’s, om erop toe te zien dat van de fundamentele vrijheden ten volle gebruik kan worden gemaakt. Volgens Mario Monti, het lid van de Commissie dat met de interne markt en de integratie van de financiële sector belast is, “moet economische groei die werkgelegenheid schept, worden ondersteund door een gestage toename van de investeringen en door meer economische en financiële integratie binnen de interne markt. Als de tweede helft van de jaren tachtig (waarin de intracommunautaire investeringen gemiddeld 17 miljard ecu per jaar bedroegen) wordt vergeleken met de eerste helft van de jaren negentig (gemiddeld 37 miljard ecu per jaar), zijn de intracommunautaire investeringen meer dan verdubbeld. Deze ontwikkeling zou nog sterker zijn geweest, als alle beperkingen zouden zijn afgeschaft.” De richtsnoeren die de Commissie opgesteld heeft, beogen het risico van uiteenlopende juridische interpretaties kleiner te maken en zullen aldus de lidstaten in staat stellen bij het opstellen van hun beleid rekening te houden met het Gemeenschapsrecht, in een klimaat van doorzichtigheid en wederzijds vertrouwen. Ook wordt met de richtsnoeren beoogd de betrokken deelnemers aan het economisch leven op de hoogte te brengen van de rechten die het Verdrag hen geeft op het gebied van intracommunautaire investeringen, zodat zij concreet van deze rechten gebruik kunnen maken. NL/PP/97/04240200.W00 (FR) Naar het oordeel van de Commissie kunnen bepaalde maatregelen, die in algemene wetgeving betreffende bij voorbeeld deviezencontroles en naamloze vennootschappen of in privatiseringsprogramma’s verwerkt zijn, een belemmering vormen voor investeringen die uit andere landen van de EU afkomstig zijn. Benadrukt zij dat de overgang van een onderneming van de overheidssector naar de particuliere sector niet in het geding is: dit is de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten. Het zijn de modaliteiten van privatiseringsoperaties die de oorzaak kunnen zijn van belemmeringen voor de door het Verdrag gewaarborgde vrijheden. In de mededeling wordt gewezen op twee categorieën maatregelen. a) maatregelen die discriminerend zijn Als investeerders die ingezetene van een andere lidstaat zijn, wordt verboden meer dan een beperkt aantal stemgerechtigde aandelen van binnenlandse vennootschappen te verwerven, en/of als zij verplicht worden toestemming te vragen om meer dan een bepaald aantal aandelen te verwerven, beschouwt de Commissie dit als een discriminerende maatregel. Dergelijke beperkingen zijn strijdig met de artikelen 73 B en 52 van het Verdrag, tenzij de daarop bepaalde uitzonderingen in het geding zijn, te weten redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en landsverdediging. b) beperkende maatregelen die zonder onderscheid toegepast worden Dit zijn maatregelen waarin voor ingezetenen van andere lidstaten dezelfde voorwaarden worden bepaald als voor ingezetenen van de eigen lidstaat. Het Hof van Justitie heeft recentelijk bepaald dat maatregelen die het uitoefenen van de fundamentele vrijheden belemmeren of minder aantrekkelijk maken, in alle gevallen gemotiveerd moeten worden door dwingende redenen van algemeen belang, dat dergelijke maatregelen geëigend moeten zijn om het ermee nagestreefde doel te bereiken en dat zij niet verder mogen dan hetgeen noodzakelijk is om het doel te bereiken. In deze categorie vallen met name algemene vergunningsprocedures, waaraan elke investeerder wordt onderworpen als hij in een binnenlandse onderneming een deelneming verwerft die groter is dan een bepaalde drempel. Dergelijke maatregelen kunnen worden genomen om de controle over ondernemingen in handen van partijen uit het eigen land te laten blijven, of ter beperking van de vrijheid van de investeerder bij belangrijke besluiten over het bestuur van de onderneming. Voorts vormen zulke maatregelen een element van onzekerheid, die investeerders kunnen ontmoedigen. De Commissie is van mening dat het “nationaal belang”, waarop ter rechtvaardiging van zulke maatregelen vaak een beroep wordt gedaan, niet mag worden ingeroepen. Dit begrip is onvoldoende doorzichtig, omdat het betrekking kan hebben op economische én niet-economische criteria en derhalve een element van discriminatie met zich kan brengen. Beperkende maatregelen kunnen slechts verenigbaar met het Gemeenschapsrecht worden geacht, als zij berusten op een reeks objectieve, in de tijd stabiele en openbaar gemaakte criteria, die door dwingende redenen van algemeen belang kunnen worden gemotiveerd. Ook moet in alle gevallen het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. -2-