HOMILIE Ongebroken en vol vuur Lucas 3,15-16.21-22 en Jesaja 42,1-7 10 januari 2016 Pol Hendrix Het was nog vroeg in de morgen, de zon was net boven de heuvels verschenen, een vlucht duiven trok voorbij een wolkeloze hemel, een zachte bries deed de rietstengels op de oever van de Jordaan zachtjes ruisen. Aan de rand van het water lag een man in het gras te slapen. Hij was de vorige avond uit Nazaret vertrokken en had de hele nacht doorgereisd omdat hij hier wilde zijn, op deze legendarische plek waar, naar men zei, Jozua destijds het Joodse volk het beloofde land had binnengeleid, achter de ark van het verbond aan, die door priesters door de Jordaan werd gedragen, terwijl het water zich opende, net zoals veertig jaar eerder met de Rietzee was gebeurd. Inderdaad, meer legende dan historie, maar zo gaat dat met verhalen die generaties lang worden doorverteld. Deze morgen zou een nieuw verhaal ontstaan, het verhaal over Jezus van Nazaret die in de Jordaan werd gedoopt door Johannes en die door deze laatste zou worden aangewezen als de langverwachte Messias. Elk van de vier evangelisten vertelt een eigen versie van dit verhaal, ook van deze gebeurtenis aan de Jordaan. Een paar van hen hebben het zelfs nodig gevonden om ook een en ander te vertellen van wat voorafging, vooral dan omtrent zijn geboorte, om het bijzondere van Jezus nog wat meer in de verf te zetten. Toch is het hier, in de Jordaan, dat Jezus’ verhaal echt begint. Hier wordt hij, net zoals al die andere mensen, ondergedompeld in het water van de rivier, opdat alle zondigheid van hem afgespoeld zou worden en hij als een nieuwe mens uit het water zou opstaan en hij opnieuw kan ademen en leven vinden, net zoals al die andere mensen ... Maar móést Jezus wel gedoopt worden, vroegen vele christenen zich later af en daarom schreef een van de evangelisten (Mt) erbij dat het was opdat Gods gerechtigheid zou vervuld worden. En waar dat op slaat hebben we in de eerste lezing gehoord. Het sluit aan bij wat er gebeurde kort na Jezus’ doopsel. De hemel brak open en Gods Geest kwam over hem en een stem zei: ‘Jij bent mijn veelgeliefde zoon, in jou heb ik behagen’. Dat woord ‘behagen’ gebruiken wij niet meer. Wij zouden zeggen ‘in de smaak vallen’ of in dit geval eerder iets als ‘ik zie jou wel zitten’. Dat God het wel ziet zitten met Jezus wordt in die tekst van de profeet Jesaja omstandig geduid. En daarbij gaat het niet in het minst om nieuwe gerechtigheid, een tijd waarin blinden weer kunnen zien en gevangenen worden bevrijd, opdat het verbond tussen God en de mensen zou worden hersteld. Dat is de zending die Jezus hier meekrijgt en dat is geen kattenpis ... Hoe zal hij dat waarmaken? Wel, wij weten dat ondertussen of tenminste: we hebben de verhalen gehoord, we hebben gelezen wat de evangelisten over hem hebben geschreven. Wat mogen we ervan geloven? Alles. Als we tenminste de waarheid áchter de verhalen tot ons laten doordringen. Ik weet dat dit niet voor iedereen even gemakkelijk is. De poëtisch-visionaire tekst van de profeet spreekt van een mens die zijn stem niet verheft, die het geknakte riet niet breekt, het kwijnende vlammetje niet dooft. Hoe zacht en teder. Maar … we moeten meteen verder lezen en dan vernemen we waarom de profeet deze beeldspraak gebruikt: ‘Ongebroken en vol vuur zal hij het recht op aarde vestigen’. Johannes de doper zei dan ook van hem dat de Messias niet met water zou dopen, maar met heilige Geest en met vuur en de evangelist Lucas doet Jezus verderop ook nog zeggen: ‘Vuur ben ik komen brengen op aarde en wat zou ik graag willen dat het al oplaait’ (12,49). Vandaag moeten we ons losmaken van de romantische sfeer van de kerstverhalen, die ons zo gemakkelijk op een verkeerd spoor kunnen zetten. We moeten doordrongen worden van die niet mis te verstane zending van Jezus om ‘ongebroken en vol vuur’ gerechtigheid te herstellen, niet met geweld, maar met een vastberaden barmhartigheid. ‘Ongebroken en vol vuur’ wil zeggen dat de Messias zijn zending volbrengt zonder voor iemand opzij te stappen, zonder de waarheid te verbloemen, met overgave en recht van spreken en handelen. Natuurlijk kwam hij daardoor in aanvaring met de godsdienstige leiders van zijn tijd, dat zou in onze tijd trouwens niet anders zijn. Mensen die tegenwoordig vurig voor hun geloof uitkomen in woord en daad, worden ook scheef bekeken. Sommige mensen begrijpen niet hoe je tegelijk verstandig kunt zijn en toch geloven! Hun ergernis wijst nogal eens op een gemis dat ze bij zichzelf ervaren, ook al willen ze dat niet toegeven. Al vanaf het begin der mensheid heeft de mens ervaren dat er in het leven iets is dat ons overstijgt. Zo is men op het spoor van God gekomen. Je kan dat niet zomaar met rationele argumenten uit je leven bannen zonder je ziel te beschadigen. Jezus Christus is nog steeds ons beste voorbeeld als we met God verbonden willen blijven leven. Hoevelen heeft hij in de loop der eeuwen niet geïnspireerd! Als wij nu ook eens ‘ongebroken en vol vuur’ ons geloof zouden beleven. Dat betekent dat ons geloof de drijfkracht is die ons doet kiezen voor gerechtigheid en barmhartigheid. Geloven is immers niet in eerste instantie het aanvaarden van bepaalde geloofswaarheden en het beoefenen van bepaalde godsdienstpraktijken, maar wel een manier van leven. Iedere mens heeft daarin zijn eigen weg te gaan. Je moet daarin groeien. Het is lang geleden dat ik het hier nog eens heb gezegd, maar nu wil er toch nog eens op hameren: je bént niet gelovig – je wórdt gelovig! En wie groeit in geloof, groeit ook als mens. En dat gebeurt vanzelfsprekend nooit in je dooie eentje, maar altijd in de ontmoeting en de verbondenheid met andere mensen. Zoals ik vorige zondag al zei: geloof is geen luxegoed, geen extraatje dat ons beter maakt dan anderen. Geloven levert je geen punten op of eretekens. Het leert je integendeel dat veel, zo niet alles, je gegeven wordt. Ook dat heilig vuur. Vooral dat heilig vuur …!