Adem inhouden - Edurep Delen

advertisement
Adem inhouden
Onderdeel 1
1
2
3
Adem 1 keer diep in. Meet met een stopwatch hoe lang je de adem in kunt
houden. Schrijf deze tijd op.
Maak 15 diepe kniebuigingen. Adem hierna 1 keer diep in. Meet met een
stopwatch hoe lang je de adem in kunt houden. Schrijf deze tijd op.
Welke invloed heeft inspanning op de drang om adem te halen?
Onderdeel 2
Kalkwater wordt troebel door een reactie met koolstofdioxide. De tijd die nodig is om een
bepaalde hoeveelheid kalkwater troebel te maken, is een maat voor het koolstofdioxidegehalte. Hoe meer koolstofdioxide je uitgeademde lucht bevat, hoe sneller het kalkwater
troebel wordt.
In deze proef noemen we kalkwater troebel, wanneer je van boven naar beneden door
het kalkwater kijkend de letters op het papier onder het bekerglas niet meer kunt lezen.
->
Zet het bekerglas met kalkwater op een tekst. Houd het rietje zo in het bekerglas
dat het de bodem bijna raakt.
->
Adem 1 keer diep in en adem vervolgens rustig uit door het rietje dat in het
kalkwater steekt. Blijf dit herhalen totdat het kalkwater troebel is. Meet met een
stopwatch hoe lang dit duurt.
4
Hoe lang heeft het geduurd voordat het kalkwater troebel werd?
->
Pak een nieuw bekerglas met kalkwater en herhaal deze proef. Maak eerst 15
diepe kniebuigingen voordat je deze proef herhaald.
5
6
Hoe lang heeft het nu geduurd voordat het kalkwater troebel werd?
Welke invloed heeft inspanning op het koolstofdioxide-gehalte?
De invloed van zuurstof op schimmelgroei
Heeft zuurstof invloed op schimmelgroei? Met deze opdracht ga je op zoek naar een
antwoord op die vraag.
->
Verzamel de volgende spullen:
2 glazen potten met deksel
oud brood
een waxinelichtje en een lucifer
vochtig filtreerpapier
->
Zet op de ene pot het nummer 1 en leg op de bodem vochtig filtreerpapier met
daarop een stukje oud brood. Doe de deksel op de pot.
->
Zet op de andere pot het nummer 2 en leg op de bodem vochtig filtreerpapier met
daarop een stukje oud brood. Zet in deze pot een brandend waxinelichtje en doe
de deksel op de pot.
1
Maak een begin met je
onderzoeksverslag met een
inleiding, onderzoeksvraag,
hypothese, benodigdheden en
werkwijze.
Wanneer gaat het waxinelichtje in
de afgesloten pot uit?
Welke invloed zal het branden
van het waxinelichtje hebben op
de schimmelgroei? Leg uit.
2
3
->
Zet de potten een week lang weg.
4
Maak je onderzoeksverslag af met
de resultaten, conclusie en
discussie. Leg in de conclusie
onder andere uit welk bestand er
bestaat tussen zuurstof en
verbranding, en hoe je dit te
weten bent gekomen met dit
onderzoekje.
De piekstroommeter
Met een piekstroommeter kunnen mensen met astma zien hoe goed hun longen werken.
Ze blazen in 1 keer zoveel mogelijk adem uit door hun mond, en kunnen dan aflezen
hoeveel ze hebben uitgeblazen. Als ze te weinig lucht hebben uitgeblazen moeten ze
medicijnen nemen.
De piekstroommeter kun je ook gebruiken om te zien hoe fit je bent.
->
Zet een schoon mondstuk op de piekstroommeter en zorg er voor dat het
metertje op 0 staat.
->
Doe de lippen om het mondstuk en adem zo diep mogelijk in door je neus.
Blaas daarna 1 keer zo hard als je kunt alle lucht uit de longen. Herhaal dit nog 2
keer en schrijf de hoogste waarde op het bord.
1
Als iedereen de hoogste waarde op het bord heeft gezet moeten deze gegevens
verwerkt worden in het onderstaande overzicht.
2
3
Vergelijk de resultaten van de jongens met de resultaten van de meisjes. Zie je
verschillen? Waardoor komt dat volgens jou?
Als je iets hebt gedaan dat veel lichamelijke inspanning kost, kan het lijken alsof
je minder kunt in- en uitademen. Beschrijf hoe je volgens de regels van een
wetenschappelijk onderzoek kunt bewijzen of dit ook echt het geval is.
Longinhoud
->
Vul de jerrycan helemaal met water. Zorg dat er geen lucht meer in zit.
->
Zet de jerrycan op zijn kop in de grote waterbak. Laat de slang uit het water
steken.
->
Adem diep in en adem daarna in 1 keer zoveel mogelijk adem uit. De jerrycan
komt omhoog en geeft aan hoeveel liter lucht je hebt uitgeademd.
1
2
Wat is jouw longinhoud?
De longinhoud is afhankelijk van een aantal factoren, bijvoorbeeld je leeftijd en je
gewicht. Noem nog 2 andere factoren.
Wanneer is de longinhoud het grootst: tijdens het inademen of tijdens het
uitademen? Leg uit.
Wat gebeurt er met de zuurstof in de longen?
Langs welke onderdelen van het ademhalingsstelsel komt zuurstof voordat het in
de longen terecht komt?
3
4
5
Een mens gebruikt maar 14% van de ingeademde lucht.
6
Bereken de hoeveelheid door jou uitgeademde lucht in liters.
Uitgeademde lucht bevat 77% stikstof, 16% zuurstof, 4% kooldioxide en 3% waterdamp.
7
Bereken nu de samenstelling van de door jou uitgeademde lucht in liters.
De ademfrequentie van een vis
Vissen komen op een andere manier aan zuurstof dan de mens. De ademhaling van de
goudvis is aangepast aan het leven in het water. Als een goudvis adem haalt gaat dat op
de volgende manier: de vis doet zijn bek open en zuigt water op. Als de vis daarna zijn
bek weer dicht doet wordt het water naar de kieuwholten geperst. Dat kan pas als de bek
dicht is omdat de ruimte voor het water in zijn bek kleiner wordt en er daardoor meer
druk op komt te staan. In de kieuwholte stroomt het water langs de kieuwen, waar
zuurstof uit het water wordt gehaald, en langs de kieuwdeksel naar buiten. Op dat
moment stroomt er water uit de vis. De kieuwdeksel sluit de kieuwholte af als de vis zijn
bek open heeft.
->
Adem diep in met open mond. Doe je mond daarna dicht en zet met behulp van je
mondholte zoveel mogelijk druk op je wangen.
1
2
Met welk onderdeel van de ademhaling van de goudvis kun je het zetten van druk
op je wangen vergelijken?
De vis in de onderstaande afbeelding haalt op dezelfde manier adem als een
goudvis. Welke informatie geeft het kieuwdeksel in deze afbeelding
over de
ademhaling op dit moment?
->
Bestudeer de bewegingen van de bek en de kieuwdeksels van een goudvis.
3
Meerkeuzevraag: Wat zie je?
A
Eerst worden de kieuwdeksels geopend, en daarna wordt de bek
geopend.
B
Eerst wordt de bek geopend, en daarna worden de kieuwdeksels
geopend.
C
De kieuwdeksels en de bek gaan tegelijkertijd open.
De ademfrequentie van een goudvis kun je bepalen door in een bepaalde tijd te tellen
hoe vaak deze vis adem haalt.
->
Bepaal de ademfrequentie van 3 goudvissen in verschillende bekerglazen met een
verschillende temperatuur.
4
Noteer in een tabel de ademfrequentie per minuut van de 3 goudvissen en de
temperatuur van de bekerglazen.
5
6
7
Maak bij de tabel een staafdiagram.
Haalt een goudvis in koud water sneller adem dan in warm water?
Verbruiken goudvissen in koud water minder zuurstof dan in water bij
kamertemperatuur? Waarom denk je dat?
8
Welke van de volgende stellingen is juist? Leg uit aan de hand van je
Stelling 1: In koud water zit meer zuurstof dan in warm water.
Stelling 2: In warm water zit meer zuurstof dan in koud water.
resultaten.
Niet alle vissen halen adem zoals de goudvis. Er zijn ook vissen die altijd met een open
bek zwemmen. Haaien en roggen hebben geen kieuwdeksels maar spleten. Deze vissen
moeten altijd blijven zwemmen, anders krijgen ze onvoldoende zuurstof.
9
Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?
Stelling 1: Als een rog sneller gaat zwemmen krijgt het meer zuurstof binnen.
Stelling 2: Als een goudvis sneller gaat zwemmen krijgt het meer zuurstof
binnen.
Stelling 3: De ademfrequentie van een goudvis wordt grotendeels bepaald
door de temperatuur van het water.
Stelling 4: Haaien en roggen kunnen geen ademhalen.
Stelling 5: Kieuwspleten van haaien en roggen werken op dezelfde manier als de
kieuwdeksels van een goudvis.
Stelling 6: Een snel zwemmende haai neemt meer zuurstof op dan een
langzaam zwemmende haai.
Stelling 7: De ademfrequentie van een haai kun je in een groot aquarium op
dezelfde manier bepalen als de ademfrequentie van een goudvis.
Modellen voor borst- en buikademhaling
Onderdeel 1
->
Verzamel de volgende spullen:
2 latjes
een plankje
elastiekjes
ijzerdraad
->
Maak het model van de onderstaande afbeelding. Kijk ook naar het
voorbeeldmodel in de klas.
1
Van welke materialen zijn de volgende onderdelen gemaakt?
ribben - borstbeen - tussenribspieren - wervelkolom.
->
Beweeg het korte stokje naar boven.
2
3
4
5
Wat gebeurt er nu met de borstholte?
Wat gebeurt er nu met de longen?
Is dit inademing of uitademing?
Is dit borstademhaling of buikademhaling?
->
Beweeg het korte stokje naar beneden.
6
7
8
9
Wat gebeurt er nu met de borstholte?
Wat gebeurt er nu met de longen?
Is dit inademing of uitademing?
Is dit borstademhaling of buikademhaling?
Onderdeel 2
->
Verzamel de volgende spullen:
PET-flesje zonder bodem
een stuk rubber
een stevig elastiek
een stop van rubber of kurk
een glazen buisje of rietjes met een ballonnetje
->
Maak het model van de onderstaande afbeelding. Kijk ook naar het
voorbeeldmodel in de klas.
10
Van welke materialen zijn de volgende onderdelen gemaakt?
borstkas - middenrif - luchtpijp, luchtpijptakken en longen.
->
Trek het stukje rubber naar beneden.
11
12
13
14
Wat gebeurt er nu met de borstholte?
Wat gebeurt er nu met de longen?
Is dit inademing of uitademing?
Is dit borstademhaling of buikademhaling?
->
Laat het stukje rubber los nadat je het naar beneden hebt getrokken.
15
16
17
18
Wat gebeurt er nu met de borstholte?
Wat gebeurt er nu met de longen?
Is dit inademing of uitademing?
Is dit borstademhaling of buikademhaling?
Onderdeel 3
->
Op de volgende pagina staat een bouwplaat voor een model van de ademhaling.
Zet dit model in elkaar.
->
Leg deel A voor je op tafel en hou het vast. Beweeg deel B op en neer en kijk wat
er gebeurt.
19
Met welke delen van je lichaam zijn de zwart getekende onderdelen van
het model te vergelijken? Schrijf de namen van de lichaamsdelen erbij.
Wat gebeurt er bij het model als je deel B naar beneden schuift? Wat boots je dan
na?
Wat gebeurt er bij het model als je deel B naar boven schuift? Wat boots je dan
na?
Welke delen van je ademhalingsstelsel laat je met dit model niet zien?
20
21
22
Zuurstof uit het water
Misschien heb je wel eens duikers gezien of met een duikfles gedoken. De lucht wordt
dan uit een fles op de rug gehaald. Veel waterinsecten doen ook zoiets. Ze zwemmen
met een voorraad lucht onder hun schild. Ze komen regelmatig naar boven om de
hoeveelheid lucht aan te vullen. Een andere manier om lang onder water te blijven is een
snorkel. Dat is eigenlijk een verlengstuk van je luchtpijp. Veel muggenlarvensoorten
hebben zo’n adembuis.
1
2
3
Een waterspin in een stromend beekje kan langer onder water blijven dan een
waterspin in een modderige sloot. Waardoor komt dat?
Een bewegende waterkever kan meer zuurstof opnemen uit water door zijn
luchtbel. Toch kan hij maar korter onder water blijven dan een stil onder het
wateroppervlak hangende waterkever. Waardoor komt dat?
Insecten op het land maken pompende bewegingen met hun achterlijf. Zij nemen
op deze manier zuurstof op. Denk jij dat waterinsecten deze bewegingen met hun
achterlijf ook maken? Leg uit.
->
Bestudeer het bekerglas met muggenlarven. Wacht tot de eerste muggenlarve
naar de oppervlakte komt.
->
Meet met een stopwatch hoeveel tijd de muggenlarve nodig heeft voor het
opnemen van zuurstof. Meet ook hoe lang de muggenlarve vervolgens onder
water blijft.
4A
B
Hoe lang duurt het voordat de muggenlarve voldoende zuurstof heeft opgenomen?
Hoe lang kan een muggenlarve onder water blijven zonder extra zuurstof op te
nemen?
Maak een tekening van de muggenlarve aan het wateroppervlak.
5
Bloedvaten beter zichtbaar maken
Onderdeel 1
->
Bind vlak boven de elleboog een doek strak om de arm. Daardoor worden de
aders worden wel afgebonden en de slagaders niet afgebonden.
1A
B
Welke verandering(en) zie (en voel) je na een minuut?
Hoe komt het dat deze veranderingen ontstaan na het ombinden van de
doek?
->
Druk op ongeveer 10 cm afstand van de elleboog een ader in de onderarm dicht.
Wrijf ondertussen met een andere vinger over deze ader aan de kant van de
elleboog.
2A
B
Welke verandering(en) zie (en voel) je na een halve minuut?
Hoe komt het dat deze veranderingen ontstaan na het ombinden van de
doek?
Onderdeel 2
->
Wrijf een nagelriem in met cederolie. Hierdoor wordt de huid doorzichtig.
Bestudeer deze nagelriem vervolgens onder de binoculair.
3
Maak een tekening van de bouw en de ligging van de bloedvaten in en rond de
nagelriem.
Noteer in een tabel de belangrijkste verschillen tussen aders, slagaders en
haarvaten. Noteer in deze tabel ook of je deze verschillen wel of niet hebt
kunnen zien onder de binoculair.
Bloedvaten zijn niet overal even dik. Waarom is dat?
Naar welk orgaan of naar welke organen stroomt het bloed in de bloedvaten die je
onder de binoculair hebt bestudeerd?
4
5
6
Bepaling van de bloedsamenstelling
Bloed bestaat uit bloedplasma en bloedcellen. Het bloedplasma bestaat voor 91% uit
water en voor 9% uit opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, antistoffen en eiwitten die
een belangrijke rol hebben bij de bloedstolling.
1
2
3
Welke functie(s) heeft het water in het bloedplasma?
Noem voorbeelden van in het bloedplasma opgeloste voedingsstoffen.
Naast voedingsstoffen, antistoffen en eiwitten die een rol spelen bij de
bloedstolling zijn er ook nog andere stoffen opgelost in het bloedplasma.
Welke stoffen zijn dat?
De hematocrietwaarde is het percentage rode bloedcellen in het bloed. Dit percentage
kan op een eenvoudige manier bepaald worden. Een buisje onstolbaar gemaakt bloed
wordt in een centrifuge gezet. De zware delen van het bloed zakken naar de bodem van
het buisje, de lichte delen van het bloed drijven daar weer boven. De onderste laag bevat
rode bloedcellen, de witte rand daarboven bevat witte bloedcellen en de bovenste laag
bevat bloedplasma.
->
Zet een met stopverf afgesloten buisje bloed in de centrifuge. Laat het
buisje 3 tot 8 minuten ronddraaien bij 12000 tot 16000 toeren.
4
Maak een tekening van het buisje na het centrifugeren. Benoem in je
de diverse lagen. Schrijf ook bij iedere laag op welke kleur het heeft.
5
In welke laag zitten de bloedplaatjes?
tekening
->
Bepaal de hoogte van de lagen in millimeters.
6
Maak een cirkeldiagram met daarin de percentages van de bloeddelen zoals je dat
met dit practicum hebt onderzocht.
Zijn er grote verschillen tussen de samenstelling van het bloed dat tijdens dit
practicum is gebruikt en de samenstelling van het bloed van de mens? Zo ja:
Welke verschillen?
7
De coopertest
De coopertest is een test waarbij in 12 minuten tijd een zo groot mogelijke afstand
gerend moet worden. In de sportwereld wordt deze test veel gebruikt, omdat hiermee de
conditie van iemand kan worden gemeten. Het Amerikaanse leger gebruikt de coopertest
om het uithoudingsvermogen van soldaten te bepalen.
->
Meet de hartslag (het aantal hartslagen per minuut) van de proefpersoon voor de
coopertest. In de onderstaande afbeelding staat op welke 2 plekken je dat kunt
doen.
->
De proefpersoon loopt de coopertest. Zorg ervoor dat je weet welke afstand je
hebt gelopen. Bepaal vooraf hoe je de afstand gaat bepalen.
->
Meteen na de coopertest wordt de hartslag van de proefpersoon gemeten en
opgeschreven.
->
Na 2 minuten pauze wordt opnieuw een minuut lang de hartslag bijgehouden en
opgeschreven. Dit wordt herhaald totdat de proefpersoon dezelfde of een lagere
hartslag heeft dan voor het lopen van de coopertest.
1
Maak een grafiek waarin je laat zien hoe de hartslag zich na het lopen van de
coopertest hersteld.
Bepaal je conditie met behulp van de tabel op de volgende bladzijde.
Is de coopertest een betrouwbaar middel om conditie en uithoudingsvermogen te
bepalen? Leg uit.
Vergelijk je uitslag met de uitslag van een klasgenoot. Leg uit waardoor het
verschil (of de overeenkomst) valt te verklaren. Gebruik hiervoor minstens een
half A4-tje.
2
3
4
Een luchtpomp als hart
De werking van het hart kun je beter begrijpen door het hart te vergelijken met een
luchtbedpomp.
1
2A
B
3
4
5
6
7
Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?
Stelling A: Lucht stroomt altijd van een plaats met hoge druk naar een plaats met
lage druk.
Stelling B: Als je een ruimte verkleint, neemt de druk in die ruimte af.
Stelling C: Als je de druk in een ballon verkleint, neemt de maximale inhoud van
die ruimte af.
Welke ‘luchtpomp’ heb je in je eigen lichaam?
Beschrijf de werking van die ‘luchtpomp’ in je lichaam.
Maak schematische tekeningen van de buitenkant van een luchtbedpomp en een
doorsnede van een luchtbedpomp.
Pomp met de (hele) pomp en voel waar de lucht instroomt en waar de lucht
uitstroomt.
Zet in je tekeningen van de pomp de letter A op de plek(ken) waar lucht instroomt
en de letter B op de plek(ken) waar de lucht uitstroomt.
Welke onderdelen in de pomp zorgen ervoor dat de lucht er maar in 1 kant in kan
en maar aan 1 kant uit? Kleur deze onderdelen in je tekeningen rood.
Noem zoveel mogelijke overeenkomsten tussen de bouw van het hart en de bouw
van de luchtbedpomp.
Noem zoveel mogelijk verschillen tussen de werking van het hart en de werking
van de luchtbedpomp.
Het model van het hart
Bestudeer het model van het hart en beantwoord daarover de volgende vragen:
1
Zien de boezems er hetzelfde uit als de kamers? Zo nee: Welk(e) verschil(len) zie
je?
2
Waar komt het bloed vandaan dat ….
A
de rechterboezem in stroomt?
B
de rechterkamer in stroomt?
C
de linkerboezem in stroomt?
D de linkerkamer in stroomt?
3
Met welke kleur(en) zijn in dit model de …
A
aders aangegeven?
B slagaders aangegeven?
C
haarvaten aangegeven?
4 A
Hoeveel kleppen heeft iedere kamer of boezem?
B
Welke vorm hebben deze kleppen? Maak daarvan een tekening.
5
Welk bloedvat loopt van de rechterkamer naar de longen?
6
Is de hartwand overal even dik? Zo nee: Waar is de wand dikker en wat is hiervan
de functie?
7
Welk bloedvat loopt van de linkerkamer naar de rest van het lichaam?
8
Welke kamers of boezems zijn ontspannen? Of kun je dat niet zien bij dit model?
Hoe noemen we de bloedvaten die over het hart heen lopen?
Je eigen hartslagonderzoek
Onderdeel 1: Inleidende vragen
1
2
3
4
5
6
Wat is hartslag?
Welke samentrekkende delen van het hart veroorzaken de hartslag?
Welke functie heeft de hartslag?
Wat is een normale hartslag in rust?
Wat is een normale hartslag bij inspanning?
Noem 3 gebeurtenissen die de hartslag verhogen.
Noem 3 gebeurtenissen die de hartslag verlagen.
Onderdeel 2: Je eigen hartslag meten
->
Leg je wijsvinger en middelvinger aan de onderkant van de pols van een
klasgenoot, aan de kant van de duim. Druk een beetje tot je de polsslag voelt.
Iedere keer als je de polsslag voelt, heeft het hart ook een keer geslagen.
7
Door de polsslag te meten weet je dus ook hoe snel de hartslag is. Leg uit hoe dat
komt.
Tel het aantal polsslagen van een klasgenoot per 15 seconden. Schrijf dit
aantal op.
Bereken van deze persoon het aantal polsslagen per minuut. Dit getal wordt ook
wel hartslagfrequentie genoemd.
Welke hartslagfrequentie is bij jou gemeten?
8
9
10
Onderdeel 3: Eigen onderzoek
In viertallen ga je een eigen onderzoek uitvoeren. Het thema van dit onderzoek is
hartslagfrequentie. Je gaat een factor onderzoeken die de hartslag beïnvloedt. Je kunt
bekende informatie controleren, maar je kunt ook op zoek gaan naar het antwoord op
een vraag die je niet tegen komt in boeken en op internet.
Ieder groepslid moet minstens 10 hartslagmetingen uitvoeren. De hartslagfrequenties
van het hele groepje moeten verwerkt worden in een grafiek en een tabel. Het
vergelijken van de hartslagfrequenties kan op 2 manieren. De eerste manier is het
vergelijken tussen groepen. De tweede manier is het vergelijken van metingen voor een
mogelijke invloed en na een mogelijke invloed op de hartslagfrequentie bij een persoon.
11
Schrijf 5 mogelijke onderzoeksvragen op.
->
Vorm een groepje van 4 personen. Schrijf op met wie je in het groepje zit.
->
Lees de onderzoeksvragen van alle groepsleden. Kies de meest interessante
onderzoeksvraag uit.
->
Start met het maken van het verslag. Noteer alleen de onderzoeksvraag,
hypothese en werkwijze. Laat dit zien aan je docent.
->
Voer in overleg met je docent het onderzoek uit.
->
Maak het verslag van het onderzoek af.
Stofwisseling en bloedsomloop bij watervlooien
Watervlooien hebben een open bloedsomloop. Dat is een bloedsomloop zonder
bloedvaten.
Onderdeel 1
1
Bestudeer een watervlo met een microscoop of
een binoculair en maak afbeelding 1 van het
invulblad af. Benoem daarin de volgende
onderdelen: broedzak - bladpoten spijsverteringskanaal - hart - eieren - antenne facetoog - anus - stekel
2
Geef in afbeelding 1 van het invulblad van de watervlo aan hoe de stofwisseling
verloopt door:
met rode pijlen aan te geven welke weg zuurstof aflegt in het lichaam van de
watervlo en
met blauwe pijlen aan te geven welke weg koolstofdioxide aflegt in het lichaam
van de watervlo.
Vergelijk de watervlo met de rivierkreeft. Geef in afbeelding 2 van het invulblad
van de rivierkreeft met rode pijlen aan welke weg zuurstof aflegt en geef met
blauwe pijlen aan welke weg koolstofdioxide aflegt.
A
B
C
Onderdeel 2
Je gaat onderzoeken of de temperatuur van de omgeving invloed heeft op het aantal
hartslagen van de watervlo. Daarvoor heb je de volgende materialen nodig:
Ongeveer 24 watervlooien
Een waterbad met een temperatuur van 23°C
Een waterbad met een temperatuur van 5°C
Een paar ijsklontjes
Drie kweekbuizen
Een pipet
Loep
3
4
Bij welke temperatuur klopt het hart van de watervlo volgens jou het snelst: bij
23°C of bij 5°C? Waarom denk je dat?
Bij welke temperatuur zijn de watervlooien volgens jou het actiefst: bij 23°C of bij
5°C? Waarom denk je dat?
->
Vul drie kweekbuizen met drie centimeter slootwater. Doe in iedere kweekbuis 8
watervlooien.
->
Zet een kweekbuis met slootwater met circa 8 watervlooien in het voorverwarmde
waterbad van 23°C.
Plaats één kweekbuis met slootwater met circa 8 watervlooien in het afgekoelde
waterbad.
Laat de watervlooien en het slootwater in beide waterbaden op temperatuur
komen. Dit duurt enkele minuten.
Houd ook een kweekbuis apart die op kamertemperatuur blijft.
->
Bestudeer de bewegingen van de watervlooien in de kweekbuis die op
kamertemperatuur (18°C) is gehouden. Gebruik hiervoor een loep.
5
Volg de bewegingen van één watervlo in de 18°C (kamertemperatuur) kweekbuis
één minuut lang. Teken de bewegingen (volglijn) die de watervlo maakt in dit
overzicht:
6
7
8
9
10
Schud de kweekbuis een beetje. Teken opnieuw de volglijn van een watervlo.
Teken nu ook de volglijnen in de andere kweekbuizen voor en na het schudden.
Vergelijk de volglijnen die je hebt getekend. Valt je iets op? Zo ja: Wat?
Waarom worden de kweekbuizen eigenlijk geschud?
Heeft het bewegen met de kweekbuis invloed op de activiteiten van de watervlo?
Hoe kun je dat zien aan je volglijnen?
Heeft de temperatuur invloed op de activiteiten van de watervlo? Hoe kun je dat
zien aan je volglijnen?
Welke onderzoeksvragen kun je met dit onderzoekje beantwoorden?
11
12
Onderdeel 3
->
->
->
13
14
15
16
17
18
Haal uit de kweekbuis met een temperatuur van 23°C met een pipet een watervlo
en druppel deze op een aquariumvoorwerpglaasje (= een voorwerpglaasje met
een kuiltje). Leg er ook een dekglas op en bekijk je preparaat zo snel mogelijk
onder de microscoop bij een vergroting van 40x. Tel 20 seconden lang het aantal
hartkloppingen. Schrijf het aantal hartkloppingen op.
Tel bij nog 4 andere watervlooien uit de kweekbuis het aantal hartkloppingen.
Werk steeds zo snel mogelijk. Schrijf het aantal hartkloppingen op.
Tel ook van 5 watervlooien uit de kweekbuis van 5°C het aantal hartkloppingen.
Schrijf het aantal hartkloppingen op.
Verwerk je gegevens in een tabel of een grafiek.
Geef een korte beschrijving van je tabel of grafiek. Leg aan de lezer uit welke
informatie je hieruit kunt halen.
Waarom moest je steeds zo snel mogelijk werken?
Waarom heb je van meerdere watervlooien het aantal hartkloppingen moeten
tellen?
Welke onderzoeksvraag kun je beantwoorden met behulp van jouw tabel of
grafiek?
Beschrijf in minstens 8 regels welk verband er bestaat tussen de stofwisseling, de
activiteiten en de hartslagfrequentie van de watervlo.
Invulblad 'De open bloedsomloop bij watervlooien'
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Bloedcellen
Onderdeel 1
Bekijk onder de microscoop een kant-en-klaar preparaat van menselijk bloed bij een
vergroting van 400x.
1
2
3
4
5
6
7
8
Maak een tekening van je preparaat volgens de tekenregels, met daarin minstens
een rode bloedcel, een witte bloedcel en een bloedplaatje.
Welke bloedcel komt het meeste voor?
Wat zijn de grootste bloeddeeltjes?
Vergelijk jouw tekening van een witte bloedcel met die van een klasgenoot. Wat
valt je op aan de grootte en de vorm van de witte bloedcellen?
Wat zit er tussen de bloedcellen?
Zie je in jouw preparaat antigenen? Zo ja: Hoe zien ze er dan uit? Zo nee: Zijn ze
wel aanwezig in je preparaat?
Zie je in jouw preparaat antilichamen? Zo ja: Hoe zien ze er dan uit? Zo nee: Zijn
ze wel aanwezig in je preparaat?
Welke bloedcellen hebben een celkern? Kun je dat ook zien in je preparaat?
Onderdeel 2
Bekijk onder de microscoop een kant-en-klaar preparaat van vissenbloed bij een vergroting
van 400x.
9
10
11
Maak een tekening van je preparaat volgens de tekenregels, en benoem zoveel
mogelijk onderdelen in je tekening.
Noem zoveel mogelijk overeenkomsten tussen de preparaten van mensenbloed en
vissenbloed.
Zijn er ook verschillen tussen de preparaten die je hebt bekeken? Zo ja: Welk(e)
verschil(len)?
Download