SE3 BIOLOGIE: ademhaling en bloedsomloop ….dag .. januari 2010 TL4 Naam: Dit SE bestaat uit 3 onderdelen, namelijk een internetopdracht en 2 practicumopdrachten. Je hebt voor alle opdrachten samen 1 uur de tijd. Deel 1: Internetopdracht: bloedsomloop In je boek heb je kunnen lezen dat mensen een dubbele bloedsomloop hebben. Er zijn ook dieren die geen dubbele bloedsomloop hebben. In deze opdracht ga je de verschillende manieren van het transport van bloed vergelijken. Dit doe je door de onderstaande vragen te beantwoorden met behulp van de website: http://www.bioplek.org. De opdracht: Open de genoemde website. Klik op : Kies vervolgens voor “inhoud onderbouw” Zoek op deze pagina naar: “Expert opdrachten “Over leven (Havo)” Kies vervolgens voor “bloedsomloop bij vissen” Kies dan voor “gaswisseling vissen” a. Lees de informatie naast de afbeeldingen. Deze heb je nodig bij punt d. b. Maak op de volgende bladzijde in de eerste twee vakken met tekeningen duidelijk wat het verschil is tussen de bloedsomloop van vissen en zoogdieren. Ga vervolgens met de groene pijl rechtsonder terug naar de startpagina. Klik weer op: en vervolgens op “inhoud onderbouw”, gevolgd door “Expert opdrachten “Over leven (Havo)” Kies nu voor “bloedsomloop bij insecten” Kies dan voor “insecten” Blader met de groene pijl linksonder naar bladzijde 8 en 9. Let op! Op pagina 1 staat links 1 pijl, op de volgende pagina’s staan er linksonder meer ( ). Kies nu voor de meest rechtse pijl in dit vakje. c. Teken in het laatste vak de bloedsomloop van insecten. d. Verduidelijk de tekeningen door er onder te beschrijven wat het verschil is tussen een open, enkelvoudige en dubbele bloedsomloop. e. Op bladzijde 9 kun je lezen dat het bloed van insecten niet rood is? Wat is de reden hiervan? f. Zal het bloed van vissen wel of niet rood zijn? Leg je antwoord uit. Toelichting bij de tekeningen: Deel 2: Ademhaling bij vissen Vissen komen op een andere manier aan zuurstof dan de mens. Vandaag ga je de ademhaling van de goudvis bekijken. Deze ademhaling is aangepast aan het leven in het water. Goudvissen leven het liefst in water van 18-22 ⁰C, maar kunnen ook bij andere temperaturen goed leven. De ademhalingssnelheid zal dan aangepast worden. Bij de ademhaling gebruikt de goudvis zijn bek en kieuwdeksels. In de kieuwen wordt vervolgens het zuurstof uit het water gehaald. De opdracht 1. Bestudeer de bewegingen van de bek en de kieuwdeksels van een goudvis. Wat zie je? a. Eerst worden de kieuwdeksels geopend, daarna wordt de bek geopend. b. Eerst wordt de bek geopend, daarna worden de kieuwdeksels geopend. c. De kieuwdeksels en de bek gaan tegelijkertijd open. 2. De ademfrequentie van de goudvis kun je bepalen door in een bepaalde tijd te tellen hoe vaak deze vis ademhaalt. Bepaal de ademfrequentie van 3 goudvissen in verschillende bekerglazen met een verschillende temperatuur. 3. Noteer op de volgende bladzijde in een tabel de ademfrequentie per minuut van de 3 goudvissen en de temperatuur van de bekerglazen. 4. Maak bij de tabel een staafdiagram. 5. Wanneer zal een goudvis bij dezelfde activiteit sneller ademen , in warm of in koud water? Leg je antwoord uit. 6. Verbruiken goudvissen in koud water evenveel, meer of minder zuurstof dan in water bij kamertemperatuur? En waarom denk je dat? 7. Welke van de volgende stellingen is juist: a. In koud water zit meer zuurstof dan in warm water. b. In warm water zit meer zuurstof dan in koud water. 8. Niet alle vissen halen adem zoals de goudvis. Er zijn ook vissen die altijd met een open bek zwemmen. Haaien en roggen hebben geen kieuwdeksels maar spleten. Deze vissen moeten altijd blijven zwemmen, anders krijgen ze onvoldoende zuurstof. Zijn de volgende stellingen juist of onjuist? a. Als een rog sneller gaat zwemmen krijgt het meer zuurstof binnen. b. De ademfrequentie van een haai kun je in een groot aquarium op dezelfde manier bepalen als de ademfrequentie van een goudvis. c. Haaien en roggen kunnen geen ademhalen. Deel 3: bloedcellen De opdracht: 1. Bekijk onder de microscoop een preparaat van menselijk bloed bij een vergroting van 400x. 2. Maak hieronder een tekening van je preparaat. Denk aan de tekenregels! In deze tekening moet minsten een rode bloedcel, een witte bloedcel en een bloedplaatje te zien zijn. 3. Welke type bloedcel komt het meeste voor? 4. Wat zit er tussen de bloedcellen? 5. Zie je in jou preparaat antistoffen? Zo ja: hoe zien ze er dan uit? Zo nee: zijn ze wel aanwezig in je preparaat? 6. Welke bloedcellen hebben een celkern? Leg uit of je dat in je preparaat ook kunt zien. 7. Maak hieronder een tabel waaruit duidelijk wordt wat de functie is van de getekende soorten bloedcellen.